Regeling vervallen per 01-01-2015

Reïntegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ gemeente Aa en Hunze 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Reïntegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ gemeente Aa en Hunze 2012

De raad der gemeente Aa en Hunze;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze,

d.d. 27 maart 2012, nummer 2012/24e;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is om de verordening aan te passen naar aanleiding van gewijzigde wetgeving;

besluit:

in te trekken:

de op 27 januari 2010 vastgestelde “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Aa en Hunze”.

vast te stellen:

de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Aa en Hunze 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde en de Nugger ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 7, 1e lid a van de WWB en artikel 34 en volgende van de IOAW/IOAZ zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een uitkeringsgerechtigde het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende aanbod van ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      Een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      De wijze waarop de aanbesteding wordt vorm gegeven;

    • c.

      De criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

  • 2.

    Het college zendt éénmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vorm gegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van WWB en artikel 54 IOAW/IOAZ.

  • 3.

    Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het tweede lid bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 Subsidieverlening

De subsidieverlening op grond van deze verordening vindt plaats met inachtneming van afdeling 4.2.3 van de Awb en de algemene subsidieverordening van de gemeente Aa en Hunze.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde en de Nugger heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 lid 1 genoemde beleidsplan.

Artikel 6 Verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde en de Nugger

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde en de Nugger die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de relevante wetten, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid kan het college een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening van de relevante wetten (met uitzondering van de Nuggers).

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal uitkeringsgerechtigden of Nuggers dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het beleidsplan, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit WWB, IOAW en IOAZ aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen voor de uitkeringsgerechtigde en de Nugger:

    • a.

      Als deze zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      Als deze niet meer behoort tot de doelgroep van WWB, IOAW, IOAZ en de Nugger;

    • c.

      Als deze algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      Als de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 4 Instrumenten voor reïntegratie

Artikel 9 Participatiebanen

  • 1.

    Het college kan de uitkeringsgerechtigde en de Nugger een participatiebaan aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de participatiebaan is de deelname aan het maatschappelijk leven en kan als eerste opstap naar reguliere arbeid dienen. De participatiebaan wordt met behoud van uitkering verricht.

  • 3.

    De participatiebaan duurt maximaal twee jaar en bedraagt niet meer dan 20 uur per week.

  • 4.

    De participatiebaan kan in bijzondere gevallen met twee jaar worden verlengd.

  • 5.

    De participatiebaan wordt vastgelegd in een trajectplan waarin ten minste het doel van de participatiebaan, de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt en de nadere specifieke afspraken worden vastgesteld.

Artikel 10 Direct aan het Werk

  • 1.

    Het college kan de uitkeringsgerechtigde een werktraject krachtens het project Direct aan het Werk aanbieden

  • 2.

    Het doel van het project Direct aan het Werk is het aanbieden van een werktraject aan personen zonder beperkingen, met uitstroompotentie maar met een hoog fraudeprofiel en blijkgevend om geen medewerking te verlenen aan traject richting uitstroom.

  • 3.

    Direct aan het Werk voorziet met behoud van uitkering voor drie maanden in een realistische werkomgeving.

Artikel 11 Premie additionele werkzaamheden

  • 1.

    Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigde, niet zijnde de Nugger, die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van WWB, artikel 4a lid 1 van de IOAW en IOAZ een premie van telkens € 100,00.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4.

    Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      Het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      De scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 11a

  • 1.

    Indien de uitkeringsgerechtigde 18 maanden of meer additionele werkzaamheden heeft verricht kan, van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert, een halfjaarlijkse bijdrage verlangd worden.

  • 2.

    De bijdrage bedraagt een percentage, afhankelijk van de individuele situatie, van de in artikel 11 bedoelde premie.

  • 3.

    De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de uitkeringsgerechtigde de premie bedoeld in artikel 11 van deze verordening is uitgekeerd.

Artikel 12 Scholing

  • 1.

    Het college kan uitkeringsgerechtigde of de Nugger een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    In beginsel wordt scholing altijd gecombineerd met een werkstage of een werkervaringbaan.

  • 4.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 13 Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde en de Nugger een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de

  • 3.

    hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet

  • 5.

    onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt ten opzichte van reguliere arbeid.

Artikel 14 Weigeren loonkostensubsidie

  • 1.

    De subsidie kan worden geweigerd:

    • a.

      Indien de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie of vergoeding ontvangt;

    • b.

      Indien de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed wordt voor het doen waarvoor zij is verleend;

    • c.

      Indien naar het oordeel van het college de subsidieverlening de concurrentieverhoudingen verstoord, dan wel de subsidieverlening leidt tot het verdringen van reguliere arbeid;

    • d.

      Indien het vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

Hoofdstuk 5 vergoedingen en terugvordering

Artikel 15 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde en de Nugger die deelneemt aan een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over het toekennen van de in lid 1 bedoelde vergoedingen.

Artikel 16 Terugvordering en verlaging

  • 1.

    Als de uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen, als bedoeld in artikel 6 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen kan er een verlaging worden opgelegd conform de afstemmingsverordening.

  • 2.

    De Nuggers zijn uitgesloten van de afstemmingsverordening van de relevante wetten.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking 1 juli 2010.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als “de reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aa en Hunze, gehouden op 11 april 2012.
De griffier, De voorzitter,
T. Santes Drs. H.F. van Oosterhout

TOELICHTING:

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Gewezen Zelfstandigen (IOAZ) en de Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers (IOAW) heeft het college van burgemeester en wethouders de opdracht om te zorgen voor re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers (inclusief Anw-ers). De WWB draagt de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratie taak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. In de IOAW en de IOAZ zijn gelijkluidende bepalingen opgenomen. In de aanhef zijn de betreffende bepalingen van de IOAW en de IOAZ genoemd zodat één verordening voor de gehele groep uitkeringsgerechtigden van toepassing is.

Per 1 januari 2009 is de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie (Wet STAP) van kracht. De voorzieningen die de gemeenteraad op grond van deze wet dient te regelen (scholing, activeringspremies en loonkostensubsidies) zijn eveneens in deze verordening opgenomen.

Gemeenten zijn financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB, de IOAW en IOAZ. Dit vraagt om flexibiliteit in de verordening. Deze verordening is dan ook niet uitputtend, maar deels kaderstellend. Nadere invulling van de verordening vindt plaats middels het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 van deze verordening. Via een door de raad vast te stellen beleidsplan en de jaarlijkse verantwoording hierover door het college, kan adequaat worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Verder is het van belang dat er bij reïntegratie maatwerk wordt geleverd. Om hier goed op in te kunnen spelen is er voor gekozen het college de bevoegdheid te geven om binnen het door deze verordening aangegeven kader nadere beleids- en uitvoeringsregels vast te kunnen stellen. Hiermee kan een optimaal resultaat worden bereikt waarbij duurzame uitstroom centraal staat.

De uitkeringsgerechtigde kan aanspraak maken op ondersteuning. Dat wil echter niet zeggen dat hij de ondersteuning ontvangt die hij het meest wenselijk acht. Er wordt een individuele beoordeling gemaakt welke ondersteuning het meeste bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen van de WWB, IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB en 34 van de IOAW/IOAZ. Hoewel uitkeringsgerechtigde aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de uitkeringsgerechtigde dat het liefst zou zien.

Artikel 3 Beleidsplan

Het door de gemeente vorm te geven re-integratiebeleid is in ontwikkeling. Dit betekent dat niet vaststaat op welke wijze voorzieningen en instrumenten het meest effectief ingezet kunnen worden. Zoals ook in de algemene toelichting is vermeld, is mede daarom gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsregels. Het beleidspan geeft het kader aan waarbinnen het college dient te handelen. Het plan wordt periodiek opnieuw vastgesteld en geldt voor een termijn van maximaal 4 jaar.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college doet jaarlijks verslag over de uitvoering van het re-integratieplan en aan de hand van dit verslag kan het plan worden bijgesteld. Hierdoor kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.

In het derde lid wordt de participatie van de cliëntenraad betrokken bij het verslag.

Artikel 4 Subsidieverlening

Door de verwijzing in dit artikel naar de betreffende bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening, hoeft in deze verordening niet uitvoerig ingegaan te worden op de wijze van subsidieverlening en de algemene voorwaarden die er aan gesteld worden.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

De uitkeringsgerechtigde kan aanspraak maken op voorzieningen. Het college bepaalt echter of, en zo ja welke voorziening wordt aangeboden. Dit wordt aan de uitkeringsgerechtigde bij besluit meegedeeld.

Artikel 6 Verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde

Indien is vastgesteld welke voorziening het meeste bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling c.q. re-integratie, is de uitkeringsgerechtigde verplicht deze te accepteren. In die zin wordt deelname aan een voorziening, gelijk gesteld met het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 7 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken dient in de verordening te worden opgenomen dat het mogelijk is subsidie- en budgetplafonds in te stellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Het college heeft de bevoegdheid om plafonds in te stellen. De vastgestelde plafonds moeten binnen het in het re-integratieplan vastgestelde kader blijven.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat met de

uitkeringsgerechtigde gedurende het traject op gezette tijden de voortgang wordt besproken.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zo veel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 9 Participatiebanen

Een participatiebaan wordt ingezet om de uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt actief en betrokken te houden bij de maatschappij. Het werk zal plaatsvinden op maatschappelijk van groot belang geachte functies. Aan participatiebanen kan worden deelgenomen met behoud van uitkering.

Artikel 10 Direct aan het Werk

Dit betreft een project waarbij uitkeringsgerechtigde n met een hoog frauderisicoprofiel en perspectief op werk geen mogelijkheden mogen krijgen om andere activiteiten te ontplooien dan legaal aan het werk te zijn. Het project voorziet in een werkplek voor 36 uur per week, bij Alescon voor drie maanden, met behoud van uitkering.

Artikel 11 en 11a Premie additionele werkzaamheden (Wet STAP)

De Wet STAP regelt een aantal zaken met betrekking tot de participatieplaatsen en loonkostensubsidies.

Artikel 8 van de WWB -zoals dit per 1 april 2009 luidt -verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, als er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening nbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Per 1 januari 2005 waren reeds regels opgenomen over scholing, participatieplaatsen en loonkostensubsidies. Met betrekking tot de hoogte van de participatiepremies is aansluiting gezocht bij de hoogte van de meedoenpremies die verstrekt worden bij de vaststelling van een plan van aanpak of in het kader van een traject gericht op arbeidsre-integratie.

Het (niet) aanbieden van scholing door het college is géén besluit in de zin van de Awb. In de WWB wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing, en niet van vaststellen. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg. Verstrekking van de premie en verlenging van de participatieplaats vloeien rechtstreeks voort uit artikel 10a WWB en hebben daarmee wel een zelfstandig rechtsgevolg, en zijn dus wel een besluit in de zin van de Awb.

Huidige trajecten werken met behoud van uitkering

De Wet STAP kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB een recht kan doen gelden op een premie en aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.

Maximale termijn participatieplaatsen

De Wet STAP is een kaderwet die regels stelt ingeval een participatieplaats langer duurt dan zes

maanden. De maximale termijn is – na de twee mogelijke verlengingen – 4 jaar. Het staat de gemeente dus vrij om te kiezen voor een kortere termijn, bijvoorbeeld van 2 jaar. In dat geval zijn de bepalingen van de Wet STAP alleen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op die periode van 2 jaar.

Artikel 12 Scholing

Het aanbieden van scholing als een voorziening staat niet op zich. In beginsel wordt scholing altijd gecombineerd met een werkstage of een werkervaringbaan. Voorop staat dat de aansluiting met de arbeidsmarkt niet verloren gaat. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld bij alleenstaande ouders met kinderen. Zij kunnen wellicht de opleiding combineren met zorgtaken.

Artikel 13 Loonkostensubsidies.

Voor het in dienst nemen van een werknemer kan de werkgever een loonkostensubsidie aanvragen.

De inzet van het instrument loonkostensubsidie maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een baan aan te bieden aan personen die niet volledig tegen loonswaarde werken of een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben. De loonkostensubsidie is bedoeld voor ondersteuning op de werkvloer en wordt ingezet bij zowel werkgevers in de marktsector als in de collectieve sector.

De maximale hoogte van de subsidie is afgestemd op een werkweek van 32 uur. Het is mogelijk dat er minder dan 32 uur wordt gewerkt. In dat geval zal de subsidie evenredig afnemen. Bij een werkervaringbaan van bijvoorbeeld 16 uur wordt de subsidie op maximaal 50% van de maximale subsidie vastgesteld. Afhankelijk van de geboden ondersteuning en/of afstand tot de arbeidsmarkt kan eveneens een lager bedrag aan subsidie worden verleend, ook al gaat het om een werkweek van 32 uur.

Het is van belang dat de subsidie wordt aangevraagd voordat het dienstverband wordt aangegaan. Voorafgaand aan het dienstverband wordt beoordeeld in hoeverre wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie.

Ter uitvoering van de subsidieverlening kan het college nadere beleidsregels vaststellen. In deze beleidsregels zal voornamelijk worden ingegaan op de uitvoering van de subsidieverlening.

Artikel 14 Weigeren subsidie

In dit artikel is een aantal specifieke weigeringsgronden opgenomen die gelden naast de weigeringsgronden die genoemd zijn in de Awb. Op grond van de Awb kan een subsidie worden geweigerd indien gegronde reden bestaat dat:

  • de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Verder kan de subsidie worden geweigerd indien de aanvrager:

  • in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deze verstrekking tot een onjuiste beschikking op de aanvraag heeft geleid;

  • failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Wil de subsidieverlening niet tot concurrentievervalsing leiden, dan moet een cumulatie van subsidies worden voorkomen. Om dit te bereiken is in het derde lid bepaald dat alleen subsidie wordt verleend indien de werkgever geen andere subsidie ontvangt voor de arbeidskosten van de werknemer (lid 1).

Subsidieverlening mag de concurrentieverhouding niet verstoren. Ook mag het niet leiden tot verdringen van reguliere arbeid. Er wordt dan ook geen subsidie verleend indien in een periode van 6 maanden voor de aanvang van het dienstverband met uitkeringsgerechtigde een of meer arbeidsovereenkomsten of aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid zijn beëindigd op grond van bedrijfseconomische redenen.

Artikel 15 Overige vergoedingen

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om vergoedingen te verstrekken in de kosten van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit. Naast de in deze verordening genoemde voorzieningen, kan het noodzakelijk zijn om kosten voor de uitkeringsgerechtigde te vergoeden om de laatste belemmeringen richting arbeidsinschakeling weg te nemen. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat het ontbreken van financiële middelen om reiskosten te betalen het voeren van een sollicitatiegesprek in de weg staat. De vergoeding c.q. subsidie dient ten dienste van de arbeidsinschakeling te staan.

Artikel 16 Terugvordering en verlaging

In dit artikel wordt het verband met de afstemmingsverordening gelegd.