Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

HOOFDSTUK 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder;

    • 1)

      Aanmelding: het (eerste) contact van een burger met de gemeente waarin de belanghebbende melding doet van een beperking op een van de resultaatgebieden uit deze verordening en waarin hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

    • 2)

      Aanvraag: het (schriftelijk) verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere individuele voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

    • 3)

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

    • 4)

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten.

    • 5)

      Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

    • 6)

      Ambtshalve: handeling (besluit) gedaan op rechtspositionele basis van het ambt van degene die het besluit verstrekt zonder dat hiervoor door een belanghebbende een aanvraag is gedaan.

    • 7)

      Beperkingen: belemmeringen die een persoon heeft met het deelnemen aan de samenleving.

    • 8)

      Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

    • 9)

      Collectieve voorziening: een voorziening die door het college individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

    • 10)

      College: college van burgemeester en wethouders.

    • 11)

      Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    • 12)

      Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar van toepassing zijn.

    • 13)

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening in de vorm van een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd.

    • 14)

      Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

    • 15)

      Gesprek: het (kantelings)gesprek volgend op een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen. De gezamenlijk gevonden oplossingen vormen een advies waar een individuele voorziening onderdeel van kan zijn.

    • 16)

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

    • 17)

      Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon (of een huishouden met meerdere personen) op basis van artikel 4 van de wet wordt verstrekt.

    • 18)

      Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven.

    • 19)

      Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    • 20)

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening. 21) Natura: een voorziening die rechtstreeks geleverd wordt aan belanghebbende; in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van een persoonlijke dienstverlening en eventueel onder aftrek van een eigen bijdrage.

    • 22)

      Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar te stellen regels van toepassing zijn.

    • 23)

      Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen en of met zijn sociale omgeving.

    • 24)

      Respijtzorg: tijdelijke voorziening voor belanghebbende of mantelzorger bij dreigende overbelasting van de mantelzorger.

    • 25)

      Sociaal leefnetwerk: het gezin, familie en andere sociale relaties (bijvoorbeeld vrienden, buren, vereniging, kerkgenootschap), in de buurt van belanghebbende.

    • 26)

      Voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, zijnde een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

    • 27)

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

    • 28)

      Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

    • 29)

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • 2.

    De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en/of de Awb, tenzij anders is aangegeven.

HOOFDSTUK 2: Resultaat gerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

  • 1.

    De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning via compenserende maatregelen (compensatiebeginsel) te bereiken resultaten zijn:

    • a.

      iedere burger moet kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      iedere burger moet kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • c.

      iedere burger moet kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • d.

      iedere burger moet thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • e.

      iedere burger moet kunnen wonen in een geschikt huis;

    • f.

      iedere burger moet zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

    • g.

      iedere burger moet zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      iedere burger moet de mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Van een aanvraag voor een individuele voorziening (ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de Wet) gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt;

    • d.

      belanghebbende op enig moment hiertoe een schriftelijke aanvraag doet.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder lid 1, wordt er ambtshalve een besluit worden verstrekt zonder dat er een aanvraag aan vooraf gaat in geval van;

    • a.

      een aanpassing op een bestaande voorziening, die binnen dezelfde huurprijs valt en waarvoor geen uitgebreid onderzoek nodig is,

    • b.

      bij verlening van een kortdurende indicatie (verlenging tot maximaal 6 maanden) voor hulp bij het huishouden.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

  • 1.

    Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen instantie, door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren.

HOOFDSTUK 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Artikel 5. Het gesprek.

  • 1.

    Bij het voeren van het gesprek, het onderzoek en de (medische) indicatiestelling zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2.

    Als het gesprek plaats vindt met een mantelzorger namens de belanghebbende, wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de belanghebbende geïnventariseerd welke belemmeringen de mantelzorger ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een adviesformulier. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend adviesformulier kan als aanvraagformulier dienen als bedoeld in artikel 7 lid 2.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende adviesformulier van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Artikel 7. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaats vinden.

  • 2.

    bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend adviesformulier van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende formulier als aanvraagformulier beschouwd.

Artikel 8. Beoordeling van de te bereiken resultaten

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het adviesformulier van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing geleid hebben in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 3.

    In het geval belanghebbende zorg ontvangt van een mantelzorger, heeft het college de mogelijkheid om bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger, een tijdelijke voorziening te verstrekken aan belanghebbende ter ontlasting van de mantelzorger (respijtzorg).

HOOFDSTUK 5. De resultaten

Artikel 9. Iedere burger moet kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is. Het gaat hierbij om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10. Iedere burger moet kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden valt hieronder.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10.2

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, de Verordeningmaatschappelijke ondersteuning gemeente Schermer en de Verordening maatschappelijkeondersteuning gemeente Graft-De Rijp wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Verordening eigen bijdrage maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gemeente Alkmaar wordt ingetrokken.

  • 3.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een verordening als bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 4.

    Aanvragen die zijn ingediend onder een verordening genoemd in het eerste dan wel tweede lid, een waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 5.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van een verordening genoemd in het eerste dan wel tweede lid, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 6.

    Een krachtens artikel 37, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, artikel 37, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Schermer dan wel artikel 37, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Graft-De Rijp voortgezette forfaitaire bijdrage voor taxivervoer dan wel voortgezette inkomensondersteunende maatregel blijft, bij gelijkblijvende omstandigheden, in stand.

Artikel 11. Iedere burger moet kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het aanwezig zijn van voldoende en geschikte kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Iedere burger moet thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het te bereiken bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het, zo mogelijk, tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussenen naschoolse opvang, kinderopvang, ouderschapsverlof of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Iedere burger moet kunnen wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

  • 5.

    In geval van echtscheiding waarbij de woningaanpassing ten bate van een kind met beperkingen bedoeld is; wordt uitsluitend een voorziening verstrekt voor de woning waar het belanghebbende kind het meest verblijft.

  • 6.

    In geval van een bewoner van een AWBZ instelling is er een mogelijkheid voor een voorziening voor het bezoekbaar of logeerbaar maken van een woning.

Artikel 14. Iedere burger moet zich kunnen verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend of incidenteel gebruik en eventueel bijbehorende individuele accessoires.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Iedere burger moet zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. Iedere burger moet de mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat bestaat uit het, zo mogelijk, kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten in het kader van de maatschappelijke participatie van belanghebbende.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van hulpmiddelen en of het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

HOOFDSTUK 6. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Verstrekkingen van voorzieningen.

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

  • 1.

    Een individuele voorziening kan worden verstrekt;

    • a.

      in natura,

    • b.

      als financiële tegemoetkoming,

    • c.

      als persoonsgebonden budget.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd;

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget.

Artikel 19. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen.

  • 2.

    Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor voorzieningen is dit inclusief eventuele kosten voor onderhoud, reparatie, service en verzekering. Belanghebbende draagt zelf verantwoordelijkheid voor het afsluiten van een adequate verzekering.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt:

    • a.

      indien er sprake is van bewindvoering;

    • b.

      indien er sprake is van schuldenproblematiek;

    • c.

      indien er sprak is van financieel beheer door derden;

    • d.

      in het geval van een belanghebbende met een hoge leeftijd en een progressief ziektebeeld.

Artikel 20. Inhoud beschikking

  • Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij besteding voldaan moet worden;

    • b.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is;

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 21. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd;

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in artikel 6 lid 3 van de wet wordt bij een financiële tegemoetkoming voor aanpassing van een huurwoning in eigendom van een woningbouwcorporatie deze niet aan belanghebbende uitgekeerd maar rechtstreeks aan de uitvoerende partij.

  • 3.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 22. Eigen bijdrage

  • 1.

    Een eigen bijdrage is verplicht gesteld bij de te verstrekken hulp bij het huishouden. Deze eigen bijdrage wordt vastgesteld, opgelegd en geïnd door het CAK.

HOOFDSTUK 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 23. Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van de beslistermijn overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor voorzieningen, waarbij bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden, de termijn gesteld op maximaal 16 weken.

Artikel 24. Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is.

    • b.

      Kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

    • c.

      De te verstrekken voorziening als de meest goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.

Artikel 25. Uitsluitingen

  • 1.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      Indien de belanghebbende niet woonachtig is of zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Alkmaar.

    • c.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt tenzij is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken en te beoordelen valt.

    • d.

      Voor zover er op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

    • e.

      Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is.

    • f.

      Voor zover er volgens het gestelde in artikel 5 van deze verordening, alternatieve oplossingen voorhanden zijn die kunnen leiden tot het gewenste resultaat.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde onder sub d kan een voorziening worden toegekend als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden, die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen of als belanghebbende geheel of gedeeltelijk bijdraagt in de veroorzaakte kosten.

Artikel 26. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op adequate compensatie, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening is gevoerd.

    • b.

      Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 27. Heronderzoeken

  • 1.

    De gemeente kan van de verstrekte voorzieningen of het verstrekte persoonsgebonden budget de rechtmatigheid en doelmatigheid controleren door middel van periodieke heronderzoeken.

  • 2.

    De belanghebbende is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken binnen een door het college te stellen termijn te verstrekken.

Artikel 28. Wijziging situatie

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of zijn wettelijke vertegenwoordiger bij ontstane handelsonbekwaamheid, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 29. Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

    • b.

      Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    • c.

      Indien anderszins de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

    • d.

      Indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet binnen zes maanden na uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaats gevonden.

Artikel 30. Terugvordering

  • 1.

    Het college kan de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen dan wel de in bruikleen verstrekte voorziening terughalen:

    • a.

      voor zover deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken;

    • c.

      ingeval deze voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • d.

      ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken;

    • e.

      indien deze anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten.

Artikel 31. Schade

  • 1.

    Schade die direct en aanwijsbaar ontstaan is door gebruikersfouten kan verhaald worden op belanghebbende.

  • 2.

    Voor enig geleden schade, omdat de voorziening niet of onvoldoende door de belanghebbende is verzekerd, kan geen aanspraak gedaan worden op de gemeente Alkmaar.

Artikel 32. Verrekening

Artikel 33. Overige bepalingen

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 34. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders wijkt in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager af van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35. Gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1.

    In de gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 36. Indexering

  • 1.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 37. Evaluatie

  • 1.

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vierjaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie hiertoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

  • 2.

    Jaarlijks doe het college onderzoek naar de tevredenheid van aanvragers over de uitvoering van de wet en de verordening en brengt voor 1 juli verslag uit van de onderzoeksresultaten en zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 38. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op aanvragen om een voorziening, die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend en waarover bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt op basis van deze verordening beslist, tenzij dit tot een vermindering van de aanspraken van de aanvrager zou leiden.

  • 2.

    Op een bezwaarschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, zijn de bepalingen van verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd op 15 maart 2013 van toepassing zoals deze luidden voor de vaststelling van de onderhavige verordening.

  • 3.

    Het recht op forfaitaire bijdragen voor taxivervoer als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd op 31 maart 2009 of op inkomensondersteunende maatregelen als bedoeld in bijlage III behorende bij dit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, die zijn toegekend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, blijft, bij gelijkblijvende omstandigheden, in stand.

Artikel 39. Slotbepaling

  • 1.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 15 maart 2012 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

  • 3.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar treedt in werking op 1 juni 2013.

Voetnoot

[1]

Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

INLEIDING

Achtergrond

Deze verordening is de weerslag van drie zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep. Het derde aandachtspunt is het zogenaamde “lean” maken van het proces aan de poort.

Tegen de achtergrond van de Kanteling ligt het zwaartepunt in deze verordening op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen. De Kanteling legt grote nadruk op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Wat kan de burger, en in het verlengde daarvan zijn sociale leefnetwerk, zelf aan oplossingen vinden. Wat kan als voorliggend of algemeen gebruikelijk worden gezien. Pas als alle alternatieven niet tot het gewenst resultaat leiden is er sprake van een compensatieplicht en gaat de gemeente over tot het verstrekken van een individuele voorziening. Het hele proces is gericht op maatwerk, op een set van oplossingen gericht op de persoonlijke behoeften en kenmerken van de burger.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst:

een aanmelding en een fase van gesprek, aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. De burger meldt zich met een probleem dat ervaren wordt. Er vindt een aanmeldgesprek plaats waarin wordt samen met belanghebbende vastgesteld of de aanmelding aanleiding geeft tot een gesprek.

Het gesprek is een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn [1] situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Het gesprek heeft als eindresultaat een advies waar een individuele voorziening onderdeel van kan zijn. Het getekende adviesformulier geldt in dit geval als aanvraagformulier waarop een besluit genomen kan worden.

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich kunnen verplaatsen in en om de woning, zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Er wordt afgesloten met een aantal procedurele bepalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

2. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap.

Bijvoorbeeld een voorziening die op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt en die gewoon in een winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad van beroep maakt een uitzondering als het gaat om vervanging van een zaak, die (nog lang) niet afgeschreven is, en als het gaat om een persoon, die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt. In een dergelijk geval zal er dus wel een individuele voorziening verstrekt worden.

3. Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen. Daarbij valt te denken aan reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling en geen formele beslissing (beschikking). In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

4. Ambtshalve

Het zogenaamde proces aan de poort is zo ingericht (“lean”) dat de meest efficiënte werkwijze gevolgd wordt waarbij uitgegaan wordt van zo min mogelijk onnodige (administratieve) handelingen en belasting voor de burger. De mogelijkheid om ambtshalve een besluit te nemen is afgestemd in zorgvuldig overleg met de accountant.

5. Beperkingen

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen, o.a. de Wvg, waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. De doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” is afkomstig uit de AWBZ regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

6. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip “belanghebbende” ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

7. Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Er zijn gemeenten die met het cvv al richting algemene voorzieningen gaan, bijvoorbeeld voor 75- plussers die via een verkorte aanvraag en zonder nader onderzoek op grond van hun leeftijd van het cvv gebruik mogen maken. Op termijn zou het gehele cvv een algemene voorziening kunnen worden à la de belbus.

8. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaarnheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaarnheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaarnheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 3013 l, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645)”.

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

“Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaarnheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoefien van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

9. Eigen bijdrage of eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit de wet. Deze wordt op het inkomen afgestemd en nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

10. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag, dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet altijd een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Een forfaitaire vergoeding bestaat uit een bedrag ineens ongeacht de hoogte van het inkomen en de werkelijk gemaakte kosten.

11. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

12. Gesprek

Onder “het gesprek” wordt de situatie verstaan waarbij degene, die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college. In dit kader worden hier ook de Stichting De Weering en de Stichting MEE verstaan, die met de gemeente samenwerken in het Wonen, Werk, Zorg Loket (WWZ-Wijzer). Zij inventariseren samen met de belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) waar belanghebbende en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden en welke oplossingen mogelijk zijn.

13. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig kan een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. Het uitgangspunt is en blijft ook hier het verstrekken van verantwoorde voorzieningen.

Een individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen.

14. Mantelzorg

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorg” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

15. Mantelzorger

Hieronder wordt verstaan de persoon die langdurige zorg biedt aan een hulpbehoevende. Deze zorgverlening vloeit veelal voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. De zorg wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden.

16. Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”, deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperkingen.

17. Natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen, die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkomingen worden verstrekt. De wijze van verstrekking kan plaats vinden in de vorm van huur, bruikleen, eigendom of dienstverlening.

18. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het handboek beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente alkmaar. Financiële kaders worden geregeld in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

19. Psychosociaal probleem

In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

20. Respijtzorg

Bij dreigende overbelasting van de mantelzorger kan deze tijdelijk ondersteund worden door de zorg, die de mantelzorger normaal verleend tijdelijk als individuele voorziening toe te kennen. Bijvoorbeeld om de mantelzorger een korte rustpauze te geven.

21. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

22. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die in wet- en in regelgeving vastgelegd zijn en die op basis van artikel 2 van de Wet voorgaan. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

23. Zelfredzaamheid

Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen, die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Hoofdstuk 2. Resultaat gerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, waarop het college een resultaatverplichting heeft: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding, gesprek en een aanvraag. In een drietal situaties:

wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening;

wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen;

indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek.

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening schriftelijk moet worden gedaan.

Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaalt, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Een elektronische aanvraag is alleen mogelijk indien de gemeenteraad daartoe middels een algemene maatregel van bestuur besluit.

In lid 2 wordt bepaald dat in specifiek gevallen niet de gehele procedure hoeft te worden doorlopen, waarmee de belanghebbende efficiënt en zonder onnodige belasting geholpen kan worden doordat er ambtshalve een toekenningsbesluit wordt genomen. Deze procedure is in zorgvuldig overleg met jurist en accountant tot stand gekomen.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Dit artikel bepaalt dat een gesprak aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het (aanmeld)gesprek leidt niet tot een beschikking, dus is er geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling, telefonisch of op een andere manier worden gedaan, hetgeen in principe niet formele aanvraag geldt.

Artikel 5. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt - geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd - een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen. De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kan een gemeente ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional, of professionele vrijwilliger, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is.

Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Bij het gesprek zal het begrìppenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities ancl Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden. Het gesprek al alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats.

Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Artikelsgewijs

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

Artikel 6. Het verslag

Artikel 6 bepaalt in lid l dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Dit verslag zal meestal niet ter plekke gemaakt worden. In veel gevallen zal het ongewenst zijn het gesprek met een laptop ter plekke vast te leggen: deze manier van werken zal het gesprek wellicht negatief beïnvloeden, omdat het maken van het verslag een te grote rol in het proces van het gesprek zal gaan spelen. De professional zal volledig aan het gesprek moeten kunnen deelnemen. Het lijkt een betere oplossing om per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en die op papier te zetten. Belanghebbende zal deze aantekeningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag kan het beste zo snel mogelijk, denk aan 2 tot 4 werkdagen beschikbaar worden gesteld. Hoe sneller het verslag beschikbaar is, hoe beter de deelnemers aan het gesprek zich dat gesprek kunnen herinneren!

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen.

Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

Artikel 8. Beoordeling van de te bereiken resultaten.

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Hoofdstuk 5. De resultaten

Artikel 9. Iedere burger moet kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is. Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zware en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overige schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat de omvang van een (nieuwe) woning als uitgangspunt wordt genomen. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden, waarbij onder leefbaar opgeruimd en functioneel wordt verstaan.

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. Het aantal benodigde uren voor de hulp bij het huishouden zal bepaald worden via een normenschema, dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van hulp bij het huishouden en dat in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp.

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Warmeer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personenjonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 8 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Artikel 10. Iedere burger moet kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen.

Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het, met behulp van een vrijwilliger of anderszins, zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 geeft aan welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken.

Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Het gestelde in de toelichting bij artikel 9 lid 3 en 4 is ook hier van toepassing.

Artikel 11. Iedere burger moet kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1. Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing.

Lid 2. Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder de te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Het gestelde in de toelichting bij artikel 9 lid 3 en 4 is ook hier van toepassing.

Artikel 12. Iedere burger moet thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren, zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan ouderschapsverlof, (buiten) schoolse opvang, kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Het gestelde in de toelichting bij artikel 9 lid 3 en 4 is ook hier van toepassing.

Artikel 13. Iedere burger moet kunnen wonen in een geschikte woning

Lid 1 Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal kunnen beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2. Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager.

Lid 3.Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Het gestelde in de toelichting bij artikel 9 lid 4 is ook hier van toepassing.

Artikel 14. Iedere burger moet zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen.

Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel. De tillift wordt, mede vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond, beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet, AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: Deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen. Individuele uitzonderingen zijn altijd mogelijk.

lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 15. Iedere burger moet zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Lid 2. De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je, je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren Voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van et kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee overeenkomt.

De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 16. Iedere burger moet de mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2. Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

HOOFDSTUK 6. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

Lid 1. In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoongebonden budget

Artikel 19. Persoonsgebonden budget

Lid 1. De wet geeft de burger een keuzemogelijkheid tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Alleen wanneer er sprake is van compensatieplicht en er een voorziening in natura geïndiceerd is kan persoonsgebonden budget worden gegeven aan belanghebbende om deze voorziening zelfstandig in te kopen. Hierbij is de hoogte van het persoonsgebonden budget gekoppeld aan de goedkoopst compenserende voorziening in natura. Ook zijn er verschillende financiële voorwaarden over gebruik en verantwoording gekoppeld aan het persoongebonden budget.

Deze voorwaarden staan vermeld in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.

Lid 3. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld:

bewindvoering, schuldenprobleem, beheer door derden.

Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld of met een aanvrager die een hoge leeftijd heeft bereikt (in principe vanaf 75 jaar of ouder) al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer.

Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft hierover het volgende besloten dat in voorkomende gevallen het college besluit een voorziening in natura te verstrekken.

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scooterrnobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vennelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 21. inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt.

Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente op grond van artikel 6 lid 3 van de wet verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning.

Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.

In Alkmaar heeft het College besloten om in afwijking van dit artikel afspraken te maken met de woningcorporaties waarbij de financiële tegemoetkoming rechtstreeks verstrekt wordt aan de uitvoerende partijen. De corporaties ontvangen geen verleningsbeschikking, deze wordt vertrekt aan de huurder.

Artikel 22. Eigen bijdrage

De wet geeft de gemeente een mogelijkheid voor een eigen bijdrage (natura en PGB) of een eigen aandeel (financiële tegemoetkoming);

Artikel 15.1: De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaar of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening in natura of een persoonsgebonden budget….en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.

Artikel 19.1: De hoogte van de financiële tegemoetkomingen kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en het vermogen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.

De eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is wettelijk verplicht en wordt door het CAK berekend, opgelegd en geïnd. De hoogte wordt bepaalt op basis van inkomen en vermogen. De wetgever heeft aan deze eigen bijdrage een wettelijk minimum verbonden en een maximum eigen bijdrage zorg per vier weken ingesteld (het anti-cumulatiebeding) waardoor stapeling van eigen bijdragen wordt voorkomen en een persoon met een minimum inkomen (een inkomen lager dan €22.000 per jaar) nooit meer kan betalen dan het wettelijk minimum. Het college heeft de bevoegdheid om aan de eigen bijdrage een maximum per uur te verbinden. Hierdoor kunnen personen met een hoger inkomen in voorkomende gevallen wel meer betalen dan het wettelijk minimum maar ook hier geldt de bescherming van het wettelijk maximum. In het besluit wordt nadere toelichting gegeven op de hoogte en vaststelling van alle tarieven en eigen bijdragen die betrekking hebben op hulp bij het huishouden.

Het college heeft besloten dat wij in Alkmaar behoudens deze verplichte eigen bijdrage bij alle andere verstrekkingen geen eigen bijdrage of eigen aandeel vragen.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 23. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is maximaal 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Dit geldt voor bouwkundige woonvoorzieningen als daar een offerte voor moet worden aangevraagd. Hiermee zal immers de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Derhalve is gekozen om deze termijn te stellen op maximaal 16 weken.

Artikel 24. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 bepaalt in sub a dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 bepaalt in sub c dat de voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Artikel 25. Uitsluitingen

In lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van de voorwaarden genoemd in lid 1 onder d. Deze omstandigheid kan zich voordoen als een voorziening zoals een scootmobiel, bijvoorbeeld door een ongeval waar belanghebbende geen aanwijsbare schuld aan heeft, (gedeeltelijk) verloren is gegaan.

Artikel 26. Advisering

Lid 1. Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 24 daartoe de mogelijkheid.

Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 27. Heronderzoeken

Dit artikel geeft het college het recht om periodiek over te gaan tot individuele of groepsgewijze heronderzoeken.

Artikel 28. Wijziging situatie

Dit artikel verplicht de belanghebbende of diens vertegenwoordiger om wijzigingen in de situatie direct te melden aan het college als men redelijkerwijs vermoedt dat de wijziging van invloed is op het recht op een voorziening, tegemoetkoming of pgb of de hoogte daarvan. Wijzigingen dienen schriftelijk te worden doorgegeven.

Artikel 29. Intrekking

Een toekenningbeschikking kan op grond van de in dit artikel geschetste omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden, omdat er bijvoorbeeld niet meer aan de in de beschikking opgenomen voorwaarden wordt voldaan of er doet zich anderszins een wijziging in de situatie van de belanghebbende voor, die van invloed is op het recht of de hoogte van de voorziening, de tegemoetkoming of het pgb.

Artikel 30. Terugvordering

Indien een beschikking (gedeeltelijk) is ingetrokken [en er dus sprake is van (gedeeltelijke) beëindiging met terugwerkende kracht] ontstaat er een zogeheten onverschuldigde betaling van de voorziening, de tegemoetkoming of het pgb. Het onderhavige artikel geeft de gronden weer op grond waarvan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorziening, tegemoetkoming of pgb kan worden overgegaan. In de beleidsregels terug- en invordering zal dit nader worden uitgewerkt.

Een voorziening, die bestaat uit een natura verstrekking, kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest, worden teruggevorderd.

Artikel 31. Schade

In het geval er een voorziening moet worden verstrekt ter vervanging of reparatie van een bestaande voorziening waarbij aantoonbaar sprake is van verwijtbare schade kan deze verhaald worden op belanghebbende. Hetzelfde geldt als er door de belanghebbende geen of onvoldoende verzekering (WA) is afgesloten op een voorziening die in eigendom verstrekt is. Belanghebbende draagt hiervoor een eigen verantwoordelijkheid.

Artikel 32. Verrekening

In artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat dit artikel alleen toegepast kan worden als in het wettelijk voorschrift in casu de verordening staat opgenomen dat van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt wordt. Dit artikel verschaft het college dus de grondslag om in voorkomende gevallen tot verrekening over te gaan.

Artikel 33. Overige bepalingen

Dit artikel geeft het college de vereiste wettelijke grondslagen voor terugvordering en verhaal.

Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 34. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen maar ten gunste van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte.

Het gebruik maken van de hardheidsclausule wordt beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met mogelijke precedentwerking wordt duidelijk aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 35. Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel biedt de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Daarom moet altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 36. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen. Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 37. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Dit artikel beidt de mogelijkheid deze evaluatie in de tijd vast te leggen.

Artikel 38. Overgangsbepaling

In het eerste lid wordt geregeld hoe er wordt omgegaan met aanvragen die voor 1 juni, de datum van inwerkintreding van deze verordening, zijn ingediend. De nieuwe verordening wordt op deze aanvragen toegepast tenzij dit ten nadele van de aanvrager zou uitpakken.

Dit geldt niet voor bezwaarprocedures. Indien deze zijn ingediend tegen een besluit dat is gebaseerd op de vorige verordening dan worden deze ook afgehandeld conform de oude verordening.

Op grond van het derde lid behouden degenen die voor inwerkingtreding van deze verordening recht hadden op een bijdrage voor taxivervoer het recht hierop zolang zij aan de eisen blijven voldoen.