Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijsondersteunend personeel verbonden aan openbare scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

Geldend van 27-02-1992 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-08-1991

Intitulé

Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijsondersteunend personeel verbonden aan openbare scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

AFVLOEIINGSREGELING ONDERWIJSONDERSTEUNEND PERSONEEL (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

De raad van de gemeente Almere,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelezen het resultaat van het gevoerde overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel;

gelet op de bepalingen van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede het gestelde in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

B E S L U I T:

  • I.

    in te trekken

    • a.

      de bij besluit van 22 januari 1987 vastgestelde "Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs";

    • b.

      de bij besluit van 16 juni 1988 vastgestelde 1e wijziging van de onder a vermelde verordening;

  • II.

    vast te stellen de navolgende "Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijsondersteunend personeel verbonden aan openbare scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs".

Artikel 1 (Begripsbepalingen)

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    school: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

  • b.

    belanghebbende: het lid van het onderwijsondersteunend personeel, aangesteld aan een van de gemeentelijke scholen;

  • c.

    diensttijd: uitsluitend de tijd doorgebracht in dienst van de overheid en de tijd doorgebracht in een betrekking:

    • 1.

      aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel de Overgangswet Wet voortgezet onderwijs (waaronder begrepen vormingsinstituten, de instituten waaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, dan wel de instituten waaraan het deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven) en in de wetten die geacht kunnen worden aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;

    • 2.

      aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lageronderwijswet 1920 van toepassing is c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan zijn of worden ingesteld, met dien verstande dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voor kleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten werden genoten (=bewaarscholen);

    • 3.

      aan een school waarop de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs van toepassing is;

    • 4.

      aan een instelling voor MOopleidingen in de zin van de Wet op de MOopleidingen;

    • 5.

      aan een instelling waarop de Wet op het hoger beroepsonderwijs van toepassing is;

    • 6.

      aan een school of inrichting als bedoeld in de Experimentenwet onderwijs;

    • 7.

      aan een instituut voor vormingswerk voor jonge volwassenen dat gesubsidieerd wordt volgens de Rijksregeling subsidiëring vormingswerk leerplichtvrije jeugd 1964;

    • 8.

      aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politieacademie, de Rijksluchtvaartschool, alsmede het militair wetenschappelijk onderwijs aan het Koninklijk Instituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School en de Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor ten minste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede de voormalige Mijnscholen in Limburg voorzover het rechtstreeks door de overheid beheerde mijnen betreft;

    • 9.

      aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege is aangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's uit te reiken als die welke uitgereikt worden door overeenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instelling, dan wel:

      - aan centra voor vakopleiding aan volwassenen en jong volwassenen;

      - aan gestichten, bedoeld in de Beginselenwet Gevangeniswezen en in Rijksinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet voor de kinderbescherming;

      - aan hier te lande gevestigde instellingen die opleiden voor enig geestelijk ambt;

      - aan door de Nederlandse overheid gesubsidieerde muziekscholen;

    • 10.

      bij een orgaan als bedoeld in de Wet op het leerlingwezen;

    • 11.

      bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van onderwijs en wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door deze minister plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;

    • 12.

      aan de door de minister van onderwijs en wetenschappen of de gemeente bekostigde schoolbegeleidingsdiensten;

    • 13.

      bij door het Rijk bekostigde Nederlandse scholen in het buitenland en bij door het Rijk erkende scholen in de huidige en voormalige overzeese gebiedsdelen;

    • 14.

      bij een instelling als bedoeld in de Rijksregeling Basiseducatie;

    • 15.

      bij een instelling als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging;

      alsmede de tijd gedurende welke

    • 16.

      de belanghebbende als dienstplichtige in Nederlandse militaire dienst was dan wel vervangende dienst heeft vervuld als bedoeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

    • 17.

      de belanghebbende in het genot is geweest van een ontslaguitkering vanwege het ministerie van onderwijs en wetenschappen, het ministerie van landbouw en visserij of van de gemeente, voorzover deze ontslaguitkering werd toegekend in verband met ontslag uit een onderwijsbetrekking;

    • 18.

      de belanghebbende uitsluitend heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van belanghebbende behorende 0 tot 4jarige eigen, stief of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren (verzorgingstijd);

      met dien verstande dat

      - een aanstelling voor een bepaald aantal uren per week gelijk wordt geacht aan een aanstelling in volledige dienst;

      - alleen die diensttijd in aanmerking wordt genomen welke bij het bevoegd gezag desgevraagd is opgegeven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bewijsstukken binnen 3 maanden na de datum waarop de aanstelling is ingegaan. Nadien opgegeven diensttijd wordt voor het vaststellen van de afvloeiingsvolgorde niet meer in aanmerking genomen, tenzij de belanghebbende door niet aan hem/haar te wijten omstandigheden de diensttijd niet eerder kan opgeven c.q. de vereiste bewijsstukken (nog) niet kan overleggen;

      - bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of situaties de daarin doorgebrachte diensttijd voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts eenmaal meetelt. De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn.

      Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 tot en met 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan telt die verloftijd als diensttijd mee.

  • d.

    vaste aanstelling: aanstelling voor onbepaalde tijd;

  • e.

    tijdelijke aanstelling: aanstelling voor bepaalde tijd;

  • f.

    afvloeiing: tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband dan wel ontslag uit een vast dienstverband van belanghebbende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van een of meer belanghebbenden overbodig worden;

  • g.

    verzorgingsprotocol: een voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1991 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1991 als lid van het onderwijsondersteunend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en die op 1 augustus 1991 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.

Artikel 2 (Afvloeiingsvolgorde).

  • 1. Met inachtneming van het in het derde en vierde lid bepaalde vindt aan de school afvloeiing plaats in de volgende volgorde:

    • a.

      eerst de belanghebbende met een tijdelijke aanstelling, met uitzondering van de tijdelijk aangestelde ter vervanging;

    • b.

      vervolgens de belanghebbende met een vaste aanstelling.

  • 2. Binnen elke groepering genoemd in het eerste lid wordt de hiernavolgende volgorde aangehouden:

    • a.

      eerst degene die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, waarbij de oudste in leeftijd het eerst in aanmerking komt;

    • b.

      vervolgens degene die de minste diensttijd heeft, waarbij in geval van gelijke diensttijd de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking komt.

Artikel 3 (Formatiecomponenten).

  • 1. Afvloeiing vindt voor de volgende formatiecomponenten afzonderlijk plaats:

    • a.

      formatiecomponent A: maatschappelijk deskundige, orthopedagoog/psycholoog, audioloog en medisch specialist;

    • b.

      formatiecomponent B: ogopedist/akoepedist, speltherapeut/creatief therapeut, fysiotherapeut en ergotherapeut;

    • c.

      formatiecomponent C: psychologischassistent, administratief medewerker en conciërge;

    • d.

      formatiecomponent D: technisch assistent en klasseassistent.

  • 2. Binnen elke formatiecomponent vindt afvloeiing per functie en vervolgens overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 plaats, indien de basis daarvoor is gelegen in het schoolwerkplan.

Artikel 4 (Verzorgingsprotocol).

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie als bedoeld in artikel 3 een lijst op die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 191 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1991 als lid van het onderwijs-ondersteunend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en op 1 augustus 1991 aan de desbetreffende school in vaste dienst zijn aangesteld.

  • 2. De belanghebbende die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 voor afvloeiing in aanmerking komt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het protocol een hogere dan de laatste plaats inneemt.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de belanghebbende die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben.

  • 4. Bij beëindiging van de door het bevoegd gezag verstrekte aanstelling aan de desbetreffende school, vervalt de plaats van de belanghebbende op het verzorgingsprotocol van de desbetreffende school.

Artikel 5 (Hardheidsclausule).

  • 1. Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen 2, 3 en 4 bepaalde volgorde worden afgeweken, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan belanghebbenden kenbaar gemaakt plan.

  • 2. Aan het bepaalde in het vorige lid wordt voorzover het omvangrijke afwijkingen betreft slechts uitvoering gegeven na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel en de medezeggenschapsraad dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord.

Artikel 6 (Overgangsbepaling)

Voor de belanghebbenden die op 31 juli 1991 en op 1 augustus 1991 aan de school zijn aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd in aanmerking genomen welke reeds bij het bevoegd gezag bekend is, alsmede de diensttijd welke alsnog na uitnodiging daartoe bij het bevoegd gezag binnen een door hem vast te stellen termijn wordt ingediend.

Artikel 7 (Wijziging verordening).

Burgemeester en wethouders leggen elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overleg voor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel en ter kennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad alvorens zij dit voorstel ter vaststelling aan de gemeenteraad voorleggen.

Artikel 8 (Slotbepaling)

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs" en treedt in werking (met terugwerkende kracht) op 1 augustus 1991, alsdan vervalt de bij besluit van 22 januari 1987 vastgestelde "Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs" alsmede de bij besluit van 16 juni 1988 vastgestelde (1e) wijziging van laatstgenoemde verordening.

  • 2. Een exemplaar van deze verordening, alsmede een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school worden aan belanghebbenden uitgereikt. Aan personeelsleden die in dienst treden worden deze exemplaren tegelijk met het aanstellingsbesluit uitgereikt.

  • 3. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat een exemplaar van deze verordening in elke openbare school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt. Tevens dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.

Ondertekening

Almere,
De raad voornoemd,
de voorzitter, de secretaris,