Regeling vervallen per 30-03-2019

Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Almere 2016

Geldend van 22-07-2016 t/m 29-03-2019

Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Almere 2016

De raad van de gemeente Almere;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8 lid 1, aanhef en onderdeel b, en lid 2 Participatiewet;

besluit vast te stellen de verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Almere 2016.

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders

    • b.

      wet: Participatiewet

    • c.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

    • d.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000

    • e.

      bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

    • f.

      uitkeringsgerechtigde: persoon bedoeld in artikel 1 onder l van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

    • g.

      peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de individuele inkomenstoeslag ontstaat.

    • h.

      inkomen: netto-inkomen.

Artikel 2. Voorwaarden

  • 2a.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende van 23 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden aangewezen is geweest op een inkomen in Nederland dat niet hoger is 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2b.

    Deze periode wordt onderbroken met de periode gelijk aan de periode waarin iemand in detentie heeft gezeten en/of de periode gelijk aan de periode van verblijf in het buitenland die uitgaat boven 4 weken per jaar.

  • 3.

    Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid komt niet voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking de belanghebbende die gedurende de periode van 60 maanden een maatregel is opgelegd vanwege het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting betreffende arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 18 lid 2 Participatiewet, 18 lid 4 Participatiewet 18b lid 1 Participatiewet.

Artikel 3. Hoogte individuele inkomenstoeslag

1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

  • a.

    € 375,= voor een alleenstaande;

  • b.

    € 479,= voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    € 533,= voor gehuwden.

2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

3. De in het eerste lid genoemde bedragen worden bij een wijziging van de bijstandsnormen aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm van na de wijziging en de gehuwdennorm van voor de wijziging van de bijstandnormen.

Artikel 4. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van deze verordening mochten voordoen.

Artikel 5. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 22 juli 2016;

  • 2.

    Met ingang van de dag waarop deze verordening in werking treedt, vervalt de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : “Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Almere 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering 14 juli 2016.

De griffier, De voorzitter,

J.D. Pruim F.M. Weerwind

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.Het verlenen van de individuele inkomenstoeslag is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. In de verordening is vastgelegd welke groepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Dit zijn personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Het college kan in wetsinterpreterende richtlijnen hetgeen in deze verordening is vastgelegd nader duiden.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Toelichting

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt. Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Artikel 2. Voorwaarden

In het eerste lid van dit artikel worden de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het begrip laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage namelijk 100% van de voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie zoals alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden, kostendelend enz. De door de raad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum is 60 maanden.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van honderd procent van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. 1

Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten. 2

In het eerste lid is verder uitgewerkt dat een gezinslid jonger dan 23 jaar niet in aanmerking komt voor de individuele inkomenstoeslag. Gezien de keuze om de individuele inkomenstoeslag eens in de vijf jaar te verstrekken en het feit dat het recht op bijstand ontstaat bij 18 jaar leidt er toe dat een belanghebbende jonger dan 23 jaar niet in aanmerking komt voor een individuele inkomenstoeslag.

In het tweede lid wordt bepaald dat studenten en scholieren niet in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Zij hebben slechts tijdelijk een laag inkomen en doordat zij een studie volgen, hebben ze uitzicht op inkomensverbetering.

Artikel 3. Hoogte individuele inkomenstoeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. In de verordening wordt uitgegaan van de bedragen die op 1 januari 2016 gelden. Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. 3

In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat deze bedragen bij een wijziging van de bijstandsnormen aan de hand daarvan geïndexeerd en aangepast worden. Hierdoor hoeft de verordening niet bij iedere wijziging van de normbedragen in de Participatiewet aangepast te worden.

In het derde lid wordt een koppeling gelegd met de Maatregelen-en handhavingsverordening, omdat het niet de bedoeling is dat iemand die een maatregel opgelegd heeft gekregen en daardoor een lager inkomen heeft daarvoor weer gecompenseerd wordt met de individuele inkomenstoeslag. Hiervoor wordt aangesloten bij dezelfde periode als in het eerste lid, dus 60 maanden.


Noot
1

CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a. ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532

Noot
2

CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr. 12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178

Noot
3

CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529