Regeling vervallen per 30-04-2020

Beleidsnotitie Algemeen Beleid voor reclame- en verwijzingsborden in de gemeente Bladel

Geldend van 18-03-2001 t/m 29-04-2020

Intitulé

Beleidsnotitie Algemeen Beleid voor reclame- en verwijzingsborden in de gemeente Bladel

Algemeen beleid voor reclame- en verwijzingsborden in de gemeente Bladel

Inhoudsopgave

A. Algemene inleiding

B. Juridisch kader

C. Beoordelingsaspecten permanente reclametekens

  • 1. Gebiedsindeling

  • 2. Algemene voorwaarden voor alle gebiedsdelen

  • 3.1 Bebouwde kom

    3.1.1 Woongebieden

    3.1.2 Bedrijfsbebouwing

    3.1.3 Winkelgebieden

    3.2 Bedrijventerreinen

    3.3 Sportterreinen

    3.4 Buitengebied

D. Tijdelijke reclametekens ter aankondiging van evenementen en verwijzingsborden

  • 1. Inleiding

  • 2. Beoordelingsaspecten tijdelijke reclametekens

  • 3. Beoordelingsaspecten permanente verwijzingsborden

E. Bijlagen:

Enkele artikelen uit de APV waarnaar wordt verwezen in de beleidsnotitie

A. Algemene inleiding

Onze leefomgeving wordt in toenemende mate beïnvloed door reclame. Steeds vaker worden reclameboodschappen verspreid en de tekens zelf worden steeds agressiever en opzichtiger. Voor een gemeente is het van belang om in een beleidsnotitie beoordelingscriteria vast te leggen, teneinde het fenomeen reclame beheersbaar te houden. Bovendien verschaft beleid aan belanghebbenden duidelijkheid omtrent de wijze waarop een verzoek tot reclame- of verwijzingsbord in voorkomende gevallen wordt toetst. Tevens helpt een beleidsnotitie bij een goede afronding van het eventueel te volgen handhavingstraject. De te stellen voorwaarden dienen enerzijds in redelijke mate tegemoet te komen aan de wens tot promoten en bewegwijzeren en anderzijds aan de inpassing daarvan in het karakter van de omgeving.

Reclame heeft raakvlakken met allerlei wetgeving zoals de Grondwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), de Woningwet, de Monumentenwet, de Gemeentewet, het Bouwbesluit, de bouwverordening, de monumentenverordening, de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) en de Landschapsverordening Noord-Brabant 1999 (LSV). In het voeren van reclamebeleid dient zoveel mogelijk afstemming gezocht te worden tussen het beleid dat in het kader van de Woningwet gevoerd kan worden en het beleid, dat op basis van de APV en het privaatrecht kan worden toegepast. Zoveel mogelijk eenduidigheid is gewenst om de schijn van willekeur te voorkomen.

Deze notitie is tot stand gekomen onder het regiem van de Woningwet 1992, laatstelijk gewijzigd in april 2000. Dat wil zeggen dat nog geen rekening is gehouden met het te wijzigen artikel 12 van de Woningwet ten aanzien van het welstandsvereiste. De wijziging voorziet in een welstandstoets die uitsluitend mag plaatsvinden aan de hand van criteria die zijn neergelegd in een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Wanneer op enig moment het nieuwe artikel 12 rechtskracht krijgt dient met betrekking tot deze notitie voor “welstandstoets” de welstandstoets op basis van de welstandsnota te worden gelezen.

B. Juridisch kader

Grondwet

Artikel 7 van de Grondwet regelt de vrijheid van meningsuiting. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt:

Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

In lid 4 van dit artikel is geregeld dat de drukpersvrijheid niet van toepassing is op het maken van handelsreclame. Hierdoor wordt niet alleen de censuur uitgesloten, maar ook het voorafgaand verlof van het openbaar gezag om geschriften niet zijnde handelsreclame openbaar te maken. De wet bepaalt dus dat de overheid bij ideële reclame slechts voorwaarden mag stellen aan de distributie met het oog op de bescherming van de openbare orde. Voor handelsreclame geldt deze beperking niet. Gelet hierop heeft deze notitie betrekking op handelsreclame en niet op ideële reclame. Onder handelsreclame wordt verstaan: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen.

Wet op de Ruimtelijke Ordening en Woningwet

In een bestemmingsplan kan in beginsel geen reclamebeleid worden opgenomen, omdat dit ruimtelijke relevantie mist. Alleen wanneer het reclame-uitingen betreft die tevens bouwwerk zijn in de zin van de Woningwet komt het bestemmingsplan in beeld. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is opgenomen dat de gronden niet mogen worden gebruikt voor reclamedoeleinden en/of dat er niet mag worden gebouwd ten behoeve van reclamedoeleinden. Indien een vergunningaanvraag voor het plaatsen/aanbrengen van een reclameobject binnen de bepalingen van de Woningwet valt dient toetsing plaats te vinden aan:

- bestemmingsplanbepalingen;

- technische eisen volgens het Bouwbesluit

- bepalingen in de Bouwverordening

- redelijke eisen van welstand.

Onder de werking van de Woningwet vallen in relatie tot deze notitie alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van enige omvang en die direct of indirect met de ondergrond zijn verbonden en die ten doel hebben om reclame te maken. Vergunningvrije bouwwerken ex artikel 43 Woningwet zijn hiervan uitgezonderd. Mobiele reclames van enige omvang met een permanent karakter moeten wèl worden gezien als een bouwwerk ingevolge de Woningwet.

Bij strijdigheid met één van de toetsingsgronden moet de bouwvergunning worden geweigerd. Of een reclame-uiting op een bepaalde plaats acceptabel is, is met name afhankelijk van de vraag of de uiting voldoet aan redelijke eisen van welstand. Deze eis is opgenomen in zowel de Woningwet als in de APV. In de gemeentelijke bouwverordening zijn in artikel 9.1 welstandscriteria opgenomen. Deze criteria blijven buiten beschouwing wanneer een beleidsnotitie als de onderhavige met betrekking tot de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving door de gemeenteraad is geformuleerd en openbaar gemaakt.

Algemene plaatselijke verordening (APV)

De Algemene plaatselijke verordening vormt in dit kader een aanvulling op de Woningwet. Als een reclameconstructie is aan te merken als een bouwwerk in de zin van de Woningwet komt toetsing aan de APV niet meer in beeld. Het is mogelijk dat naast een bouwvergunning op grond van de Woningwet ook een vergunning op grond van de APV benodigd is. Dit is het geval indien er zaken spelen die niet via de Woningwet kunnen worden geregeld maar wel via de APV. Voorbeelden hiervan zijn de verkeersveiligheid of de voorkoming of beperking van overlast door de reclame-uiting. De relevante artikelen uit de APV die betrekking hebben op reclame-uitingen zijn als bijlagen bij deze notitie gevoegd.

Landschapsverordening Noord-Brabant 1999 (LSV)

Op 30 januari 1999 is de Landschapsverordening Noord-Brabant (LSV) in werking getreden. De LSV heeft tot doel de bescherming van het Brabantse Landschap tegen aantasting door borden e.d. in het buitengebied. Uitgangspunt in de verordening is dat elk bord/afbeelding/aanduiding of constructies ten behoeve daarvan (zoals karretjes, voertuigen etc.) in beginsel een aantasting vormen van het landschapsschoon. De na 30 januari 1999 geplaatste borden buiten de bebouwde kom (als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994) zijn in strijd met de verbodsbepaling van de LSV (behoudens vrijstelling op grond van artikel 3). Overtreders kunnen en zullen bestuurlijk en strafrechtelijk worden aangepakt. Het verbod geldt niet voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom of gebieden die daarmee zijn gelijk te stellen zoals bijvoorbeeld bedrijventerreinen. Bij de handhaving gaat men uit van een primaire verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten, eventueel ondersteund en aangevuld door politie en Justitie. Op de borden die rechtmatig zijn geplaatst in overeenstemming met destijds vigerende regelgeving, maar die in strijd zijn met de verbodsbepaling van de LSV, is voor een periode van 6 maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening, het daarin opgenomen overgangsrecht van toepassing. Bij de verordening is tevens een plan van aanpak gevoegd. De gemeenten worden verzocht om geconstateerde overtredingen bij de provincie te melden.

De LSV Noord-Brabant heeft tot gevolg dat deze reclamenotitie slechts van toepassing is op dat gedeelte van het buitengebied van de gemeente waarop de LSV niet van toepassing is.

Privaatrecht

De gemeente kan privaatrechtelijke overeenkomsten aangaan voorzover de gemeente eigenaar is van de betreffende grond, dan wel het betreffende bouwwerk. Voor het te voeren beleid is de contractvrijheid naar burgerlijk recht, zoals deze wordt aangegeven in boek 6:1 Burgerlijk Wetboek van grote betekenis. Dit artikel vermeldt dat alle verbintenissen of uit overeenkomst of uit de wet ontstaan.

Dit impliceert dat de gemeente vrij is al dan niet een verbintenis aan te gaan, voorzover dat niet door de wet wordt geregeld. De gemeente is dus niet verplicht een (reclame)overeenkomst aan te gaan indien dit niet in haar beleid zou passen. Anderzijds kan de gemeente reclame-uitingen geplaatst op gronden waarvan zij eigenaar is op basis van het eigendomsrecht verwijderen, mits voldoende recht wordt gedaan aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij de uitoefening daarvan.

C. Beoordelingsaspecten permanente reclametekens

Bij het vaststellen van normen voor reclametekens, is het zinvol onderscheid te maken tussen de verschillende gebieden in een gemeente. Een woonwijk vraagt een andere benadering dan een winkelgebied, het buitengebied daarentegen zal ernstig aangetast worden bij plaatsing van reclametekens die op een bedrijventerrein gebruikelijk zijn. Verder wordt vanwege de uitstraling een onderscheid gemaakt tussen gewone reclame en lichtreclame. Reclame binnen openbare gebouwen valt niet onder de werking van deze notitie.

De basis van de beoordelingsaspecten wordt gevormd door criteria opgesteld door Welstandszorg-Noord-Brabant.

1. Gebiedsindeling

Met betrekking tot toepassing van reclames gaat deze notitie uit van de volgende indeling:

bebouwde kom

- woondoeleinden

par.

3.1.1

- bedrijfsbebouwing

par.

3.1.2

- winkelgebieden

par.

3.1.3

bedrijventerreinen

par.

3.2

sportterreinen

par.

3.3

buitengebied:

par.

3.4

Per gebied zal een eigen beleid geformuleerd worden met uitgangspunten en normen, maar allereerst worden algemene voorwaarden geformuleerd die voor alle gebiedsdelen gelden.

2. Algemene voorwaarden voor alle gebiedsdelen

Bij het plaatsen c.q. aanbrengen van reclametekens dienen de volgende algemene uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • -

    in het algemeen geldt dat reclametekens alleen aanvaardbaar zijn indien zij een directe relatie hebben met de gekozen situering;

  • -

    de afmetingen en kleuren moeten afgestemd zijn op het karakter van de directe omgeving;

  • -

    het reclameteken mag niet groter zijn dan voor een goede leesbaarheid voor die situering noodzakelijk is;

  • -

    de reclametekens dienen qua afmetingen en plaatsing op de gevelopzet afgestemd te worden;

  • -

    de in dit hoofdstuk genoemde maximum maten dienen in dit licht bezien te worden; er zullen zich situaties voordoen waarbij ook deze maatvoeringen de welstand nog te zeer zullen verstoren;

  • -

    het toepassen van losse letters en het aanlichten van reclameteksten verdient de voorkeur boven het toepassen van lichtbakken;

  • -

    bij lichtbakken is het raadzaam een donker fond te kiezen met heldere letters, ook in verband met de verkeersveiligheid (verblindingseffecten);

  • -

    knipperende lichtreclames zijn niet toelaatbaar;

  • -

    merkreclames zijn alleen denkbaar indien het bedrijf slechts één product voert; te denken valt bijvoorbeeld aan een autodealer; dit om een wildgroei aan tekens te voorkomen;

  • -

    een reclame vraagt om een zorgvuldige vormgeving en een goede integratie in de gebouwde context.

3.1 Bebouwde kom

3.1.1 Woongebieden

In een gebied dat hoofdzakelijk is ingericht voor woondoeleinden passen geen reclametekens. Er ontbreekt immers een relatie tussen het woonmilieu en reclame-uitingen. Een uitzondering hierop vormen woningen met een praktijkruimte voor het uitoefenen van een vrij beroep, zoals een arts, architect of verzekeringsadviseur. In dergelijke gevallen is een bescheiden aanduiding aanvaardbaar op- of aan de gevel t.p.v. de bedrijfstoegang. Bij aanwezigheid van voortuinen is plaatsing van één bord in de tuin denkbaar, mits zorgvuldig (als tuinmeubel) vormgeven en geïntegreerd in het tuinontwerp.

3.1.2 Bedrijfsbebouwing

Voor bedrijfsbebouwing met een positieve bestemming in een woonomgeving gelden de volgende uitgangspunten. Alleen aanduidingen die betrekking hebben op de naam en de aard van het bedrijf zijn toelaatbaar. Per gebouw mag in principe niet meer dan één reclameteken gelijktijdig zichtbaar te zijn. Uitzondering hierop kan gemaakt worden voor gebouwen die gevels aan meer dan één straat hebben. Het aantal tekens blijft dan één per naar de straat gekeerde gevel. Ook hier gelden weer de algemene uitgangspunten met betrekking tot vormgeving, kleurstelling en plaatsing ten opzichte van het gevelvlak.

3.1.3 Winkelgebieden

In gebieden met een uitgesproken winkel en/of promenade karakter zijn de mogelijkheden tot reclamevoering ruimer dan in woongebieden. Gezien de grote vormverscheidenheid van winkelgebieden en reclames, is het niet mogelijk richtlijnen te formuleren die 100% uitsluitsel geven over de aanvaardbaarheid van reclames.Algemeen kan gesteld worden dat reclames op winkelniveau, dat wil zeggen het begane grondniveau, geplaatst dienen te worden zodat een directe en logische relatie tussen het reclameteken en de functie ontstaat en de overlast voor eventuele bovenwoningen beperkt wordt.

Plaatsing tegen een luifel, is beter dan plaatsing (loodrecht) op de luifel. Loodrecht onder de luifel bestaat vaak de mogelijkheid op bescheiden maar effectieve wijze reclame te voeren;Indien geen luifel aanwezig is, kan een lichtbak op de gevel aangebracht worden mits de afmetingen en plaatsing afgestemd worden op de gevel opzet;

Een en ander is ook van toepassing op horecagelegenheden. Over het algemeen kan gesteld worden dat bij de beoordeling van een reclameteken op een horecapand het gebruik, de hoeveelheid van reclametekens, het gebied waarin het pand zich bevindt en de omvang van het pand een belangrijke rol spelen. Voor zover gebruik wordt gemaakt van losse reclameborden (niet op of aan de gevel bevestigd) mag de totaalhoogte maximaal 1,20 m bedragen en moet er een directe en logische relatie met het pand bestaan;

Uitstallingen, geen directe vorm van reclame zijnde, mogen binnen een afstand van 1 meter uit de gevel geplaatst worden; uiteraard mogen deze borden en uitstallingen de doorgang van het verkeer niet belemmeren.

Ten aanzien van het plaatsen van reclamemasten is een zeer terughoudend beleid gewenst. Het aanbrengen van lichtbakken of lichtreclames op bedoelde masten wordt niet toegestaan, beperkte aanlichting van bestaande masten is wel toegestaan.

3.2 Bedrijventerreinen

Bij bedrijventerreinen kan een onderscheid gemaakt worden tussen naam-, beroeps- en/of productaanduiding met een directe relatie tot het betreffende bedrijf, verwijzingsreclame c.q. routeborden op het bedrijventerrein en een gezamenlijke presentatie van de bedrijven m.b.t. bijvoorbeeld masten bij de entree van het terrein.

Gezien de grotere schaal van de gebouwen en het utilitaire karakter, is hier een grotere hoeveelheid reclame denkbaar. Uitgangspunt blijft dat de reclame op een logische plaats tegen het gebouw aangebracht dient te worden, bijvoorbeeld bij de entree, en afgestemd dient te zijn op de massa c.q. gevelopzet. Indien plaatsing tegen een gevel niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij glasvliesgevels, de reclametekst boven of in de buurt van de entree aanbrengen. Ook is een plaatsing op de dakrand dan mogelijk indien uitgegaan wordt van losse letters. Los geplaatste ornamenten zijn denkbaar, mits zorgvuldig vormgeven, geplaatst bij de toegang tot het bedrijf en qua hoogte afgestemd op het kantoorgedeelte van het bedrijf met een maximum hoogte van 3,50 m.

Routeborden in één uniform kader zijn wenselijk. Per terrein zal een dergelijk kader moeten worden ontwikkeld en vormgeven. Voor industrieterrein de Sleutel te Bladel is al een geschikt verwijzingssysteem opgezet bij de revitalisering van het bedrijventerrein. Een gezamenlijke presentatie bij de entree van het bedrijventerrein is denkbaar eventueel in combinatie met een plattegrond en routebeschrijving. Een zorgvuldige vormgeving is dan essentieel. De hoogte dient beperkt te blijven tot maximaal 5 m.

3.3 Sportterreinen

Sportterreinen zijn meestal in een groene omgeving gesitueerd. Het aanbrengen van reclames niet gericht op het complex zelf is slecht passend en niet aanvaardbaar. Naamsreclame voor de sportvereniging zelf is i.v.m. de bereikbaarheid wel mogelijk, mits deze aanduidingen qua maat, vormgeving en kleurstelling zijn afgestemd op het karakter van de omgeving. Het verdient aanbeveling één uniform systeem te ontwikkelen. Reclame-uitingen, gericht op het complex zelf zijn denkbaar (borden rond het (voetbal)veld, naamsaanduiding op kantine), indien de naar de natuur gekeerde zijde donker van kleur is en de hoogte gerekend vanaf maaiveld maximaal 1.20 m bedraagt.

3.4 Buitengebied

Reclameborden en aankondigingen horen niet thuis in het buitengebied. Ze passen slecht bij het karakter van de omgeving en vormen een visuele vervuiling. Zeker nu het recreatieve karakter van het buitengebied steeds meer aandacht krijgt, is het van belang het karakterverschil tussen de bebouwingskernen en het buitengebied te bewaren c.q. te versterken. Dit is ook nog eens met zoveel woorden vastgelegd in de Landschapsverordening Noord-Brabant 1999. Borden die niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zoals de openbare weg, een vaarwater of een spoorweg zijn van het verbod in de LSV uitgezonderd.

Bij agrarische bedrijven is het wel mogelijk om op het eigen terrein kleine bordjes te plaatsen (bijvoorbeeld “eieren te koop”), bovendien is één naamsaanduiding op de stal of het bedrijfsgebouw mogelijk. Ook bij positief bestemde niet-agrarische bedrijven is één aanduiding toelaatbaar, mits de afmetingen niet meer dan 2 m5 bedragen. De opschriften dienen te zijn opgenomen in de architectonische opbouw van de gevel en dienen daaraan zo mogelijk bij te dragen. Plaats, afmeting en kleur worden mede daardoor bepaald. Het is zeker niet ondenkbaar dat in bepaalde gevallen de maximale afmetingen nog te ruim zijn.

Lichtreclames passen niet in het buitengebied en zullen met name `s avonds als zeer dominant en opzichtig ervaren worden. Daarom is het plaatsen van lichtreclames in het buitengebied niet toelaatbaar.

Op verwijsborden voor recreatieobjecten wordt hieronder afzonderlijk ingegaan.

3.5 Handhaving bouwvergunningplichtige reclameborden

Om landschapsvervuiling en wildgroei tegen te gaan zal er van gemeentewege actief opgetreden worden tegen illegaal geplaatste bouwvergunningsplichtige reclameborden in de bebouwde kom en voorzover van toepassing in het buitengebied.

Op grond van artikel 100 van de Woningwet voorziet het gemeentebestuur in het bouw- en woningtoezicht dat in elk geval de taak heeft binnen de gemeente toezicht uit te oefenen op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het opsporen van illegaal geplaatste reclameborden zal, voor zover deze vallen onder de werking van de Woningwet geschieden door de ambtenaren bouw- en woningtoezicht.

Zo spoedig mogelijk na het van kracht worden van deze beleidsnotitie zal een inventarisatie worden gemaakt van reeds aanwezige borden (nulmeting). In het verleden zijn door de voormalige gemeenten Bladel en Netersel en Hoogeloon c.a. enkele reclamevergunningen of toestemmingen verleend voor het plaatsen van reclameborden die niet overeenstemmen met de voorgestelde beleidsregels. Met die betrokkenen zal overleg worden gevoerd betreffende het bepalen van een redelijke overgangstermijn (max. 2 jaar). Nieuwe verzoeken zullen worden getoetst aan deze notitie.

D. Tijdelijke reclametekens ter aankondiging van evenementen of anderszins en permanente verwijzingsborden voor recreatie-objecten

1. Inleiding

Aan de rand van de bebouwde kom van de kernen binnen de gemeente bevinden zich reeds informatiedragers, zoals gemeenteplattegronden en publicatieborden. In Bladel staan publicatieborden op het veldje op de hoek Sniederslaan-Lange Trekken, bij de Ballingslaan-Hulselseweg en op het veld op de hoek Bleijenhoek-Postelweg, deze borden zijn geschikt voor wisselend gebruik. In Hoogeloon, Hapert en Casteren zijn borden aanwezig waarop teksten van evenementen e.d. aangebracht kunnen worden (door middel van inschuiven van teksten).

Onder tijdelijke reclametekens worden die borden of spandoeken verstaan waarop reclame gemaakt wordt voor een bepaald (commercieel) evenement, opening van een bedrijf, aankondiging van een collecte, etc. of reclame op bouwplaatsen.

Op grond van artikel 2.1.5.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening bestaat de mogelijkheid om een vergunning te krijgen van burgemeester en wethouders om de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden c.q. zuilen, containers etc.

Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • b.

    indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Samenvattend kan op grond van artikel 2.1.5.1. worden opgetreden tegen reclameborden langs wegen, voor zover ze niet in weilanden of op andere afgebakende terreinen zijn aangebracht.

Op grond van artikel 4.7.2. van de APV kan tegen reclameborden worden opgetreden indien de borden aan een onroerende zaak, in weilanden of op anders afgebakende terreinen zijn geplaatst. In lid f van dit artikel staat: opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van het onroerend goed schriftelijke kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

Samenvattend kan op grond van artikel 4.7.2. worden opgetreden tegen reclameborden binnen en buiten de bebouwde kom in weilanden of andere afgebakende terreinen.

2. Beoordelingsaspecten tijdelijke reclametekens

Voor de herindeling werd in de voormalige gemeenten uitsluitend medewerking verleend aan het plaatsen van reclameborden ten behoeve van plaatselijke evenementen en niet-commerciële evenementen die plaatsvonden in de directe omgeving van de gemeente. In verband met de verkeersveiligheid en om het uiterlijk van de gemeente niet te zeer aan te tasten dienen tijdelijke reclameborden aan de volgende voorwaarden te voldoen.

De maximale tijdsduur voor de plaatsing van een reclamebord ter aankondiging van een evenement of incidentele gebeurtenis bedraagt veertien dagen. De borden dienen uiterlijk twee dagen na het plaatsvinden van het evenement te zijn verwijderd. Het maximum aantal te plaatsen of aan te brengen borden, affiches en dergelijke kan voor evenementen die plaatsvinden in de gemeente Bladel worden gesteld op maximaal 25 voor de gehele gemeente, of 5 per kern en voor aanvragers uit de 4 Kempengemeenten op 10 voor de gehele gemeente of 2 per kern. Het maximum aantal tegelijkertijd te voeren reclames bedraagt voor activiteiten die betrekking hebben op evenementen binnen de Kempengemeenten 1, voor evenementen binnen het grondgebied van de gemeente Bladel is dit aantal onbeperkt. Aan de plaatsing van borden voor evenementen buiten de Kempengemeenten wordt geen medewerking verleend.

De borden mogen alleen worden geplaatst tegen lichtmasten, waaraan geen verkeersborden of -tekens zijn bevestigd, niet op, aan of rond bomen, verkeersborden of ander straatmeubilair. Er zullen lichtmasten voor deze functie worden vastgelegd. Borden die geplaatst zijn tegen niet aangewezen lichtmasten zullen zonder waarschuwing worden verwijderd.

Plaatsing en bevestiging moet zodanig geschieden dat de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en dat aan de lantaarnpalen op geen enkele wijze schade wordt toegebracht; eventueel geconstateerde schade zal in rekening worden gebracht.

De maximale omvang van een reclamebord dat geplaatst zal worden aan een lantaarnpaal mag 122 x 61 cm (= standaardmaat) bedragen.

Aan de plaatsing van tijdelijke borden ten behoeve van bouwwerkzaamheden, de verkoop of verhuur van (bedrijfs)panden, anders dan op eigen terrein wordt geen medewerking verleend.

De opsporing van strafbare feiten, bedoeld in artikel 6.1, van de Algemene Plaatsing Verordening is opgedragen aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren (politie). Tevens kan de opsporing aan hen worden opgedragen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van de APV. zijn belast (buitengewoon opsporingsambtenaar), indien voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

De controle op tijdelijke reclametekens en evenementen (voor zover niet vallend onder de werking van de Woningwet) wordt uitgeoefend door de politie en de buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente. Indien geconstateerd wordt dat een reclamebord voor de aankondiging van een evenement illegaal geplaatst is, dient de betreffende organisatie waarvoor het bord geplaatst is te worden aangeschreven alsnog een vergunning aan te vragen dan wel de borden onverwijld te verwijderen indien betrokkene weigert een vergunning aan te vragen. De kosten die hiermee gemoeid zijn zullen bij de overtreder in rekening worden gebracht.

3. Beoordelingsaspecten permanente verwijzingsborden voor recreatie-objecten

Ten aanzien van de verwijzingsborden voor recreatie-objecten binnen de bebouwde kom, zoals horecagelegenheden, toeristische voorzieningen en gemeentelijke instellingen, wordt een uniform bewegwijzeringssysteem voorgestaan. Dit betekent dat de borden in een vaste vormgeving en kleurstelling moeten worden uitgevoerd.

Elk object moet op een eigen bord worden aangegeven waarbij door middel van kleur een onderscheid in type object wordt aangebracht. Voor gemeentelijke objecten kan in principe worden volstaan met de bestaande groene verwijzingsbordjes. De kleurstelling voor de overige objecten zal nog nader worden bepaald. De kosten voor de ondersteuningsconstructies komen in principe voor rekening van de gemeente. De kosten verbonden aan de borden komen voor rekening van de bedrijven of instellingen.

Voor verwijzingsborden buiten de bebouwde kom bestaan ANWB modelverwijsborden met pictogram. Instellingen die in aanmerking wensen te komen voor plaatsing langs een gemeentelijke weg dienen een verzoek in bij de ANWB, waarna terugkoppeling plaatsvindt met de gemeente voor wat betreft de criteria waaraan getoetst moet worden. De kosten van de borden komen voor rekening van de aanvrager. Beheer en onderhoud komt voor rekening van de ANWB. Voor plaatsing langs provinciale wegen moet contact worden opgenomen met de provincie.

Alleen bedrijven en instellingen die positief zijn bestemd binnen, of niet in strijd zijn met de geldende bestemmingsplannen komen in aanmerking voor verwijzingsborden. Gedacht moet worden aan VVV kantoren, specialiteitenrestaurants, kaas- en ijsboerderijen, ambachtelijke bedrijfjes zoals kaarsenmakerij en pottenbakkerij, musea en galerieën, kinder- speel- en kampeerboerderijen, (mini)campings en de molen in Hapert. Momenteel is reeds een aantal verzoeken ingediend voor een dergelijke bewegwijzering. Per bedrijf of instelling in de bebouwde kom mogen maximaal 3 borden worden geplaatst. Buiten de bebouwde kom zal dit, afhankelijk van de ligging van geval tot geval beoordeeld moeten worden.

Gezien de bijzondere capaciteit van “het Vennenbos” zal voor dit bungalowpark een afzonderlijke regeling worden opgesteld, mede gelet op eerder gemaakte afspraken.

E. Bijlagen

Artikelen uit de APV waarnaar in de beleidsnotitie verwezen wordt.

Artikel 1.1

Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan danwel mede verstaan onder:

AWeg:

  • 1.

    alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • 2.

    de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlak­ten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • 3.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • 4.

    andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portie­ken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

Artikel 2.1.5.1

Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weg­gedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a. vlaggen, wimpels en vlaggestokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op min­der dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval vóór zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d. voertuigen;

    • e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengtaan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschrif­ten, de Woningwet, het Rijks­wegenreglement, het Provinciaal we­genreglement Noord-Brabant van toepassing zijn of voorzover er sprake is van een evenement als be­doeld in artikel 2.2.1, waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 4.7.2

Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerend goed alsmede de hoofdgebruiker van dat goed verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders dit goed of een daar­op aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van han­delsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zicht­baar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

  • a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroe­rende zaak;

  • b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aan­gewezen door de overheid;

  • c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    • - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een on­roe­rende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoe­fend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

      mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan het onroerend goed;

  • d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouw­werken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de recht­hebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ont­vangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

  • Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op het onroerend goed aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voorzover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monu­mentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 6.1

Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voorzover niet reeds bij of krachtens de wet strafbaar is gesteld, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maan­den of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.1a

Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2

Opsporingsambtenaren

  • 1.

    De opsporing van de in artikel 6.1 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvor­dering genoemde opsporingsambtenaren, belast met de opsporing van overtreding van de artikelen 4.2.4.1 tot en met 4.2.4.3: de ambtenaren, krachtens artikel 18.4 van de Wet milieubeheer belast met het toezicht op de naleving van voorschriften gegeven krach­tens artikel 10.10 van die wet.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 25 januari 2001.
De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,