Regeling vervallen per 06-01-2021

Verordening Wet inburgering gemeente Boxtel 2010

Geldend van 04-06-2010 t/m 05-01-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Boxtel 2010

De raad van de gemeente Boxtel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 09-03-10;

gehoord de commissie Maatschappelijke Zaken van 26-04-10;

gelet op gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering;

b e s l u i t :

  • 1.

    De Verordening Wet inburgering 2010 vast te stellen en terug te laten werken tot 1 januari 2010;

  • 2.

    De Verordening Wet inburgering gemeente Boxtel vastgesteld d.d. 21 december 2006 in te trekken per 1 januari 2010.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • d.

      derdelander: de persoon als bedoeld in artikel 5 tweede lid;

    • e.

      bijstandsnorm: de bijstand als bedoeld in artikel 5 onder c van de Wet werk en bijstand;

    • f.

      onderwijskundig onderzoek: onderzoek naar het startniveau en de leerbaarheid voorafgaand aan de inburgering.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college kan bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars gebruikmaken van de volgende middelen:

    • a.

      website van de gemeente;

    • b.

      landelijke folders;

    • c.

      algemeen informatiepunt bij Bureau Nieuwkomers;

    • d.

      informatiepunt bij Sociale Zaken ten aanzien van rechten en plichten die voortvloeien uit de inburgeringsplicht en het aanvaarden van het aanbod.

Artikel 3 Budgetplafond

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 2. Het aanbieden van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 4 Aanwijzen van de doelgroepen

Naast de verplichte doelgroepen (asielgerechtigden en geestelijk bedienaren) wijst de gemeente de volgende groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

  • a.

    inburgeringsplichtige nieuwkomer;

  • b.

    inburgeringsplichtige die algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de sociale zekerheidswetten ontvangt zoals bedoeld in art. 4.23 Besluit inburgering;

  • c.

    oudkomer zoals opgenomen in het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen (BPI).

Artikel 5 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtige een toets wordt afgenomen om het startniveau en de leerbaarheid te bepalen.

  • 2. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      deelname aan maatschappelijke participatie en taalstage;

    • b.

      deelname aan instrumenten als genoemd in artikel 8 van de Re-integratieverordening 2009 of instrumenten als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de Verordening Werkleeraanbod WIJ;

    • c.

      maatschappelijke begeleiding door Bureau Nieuwkomers.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening, inburgeringcomponent van de gecombineerde voorziening of een taalkennisvoorziening kan op verzoek van de inburgeringsplichtige in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget worden vastgesteld.

  • 4. Aan de verstrekking van het persoonlijk inburgeringsbudget zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      de gemeente kan via de gecontracteerde aanbieder van inburgeringstrajecten geen adequaat aanbod doen aan de inburgeringsplichtige, en

    • b.

      de kosten van het traject zijn niet hoger dan het vergelijkbaar gemeentelijk aanbod, en

    • c.

      de klant is naar het oordeel van het college in staat om zelf een passend traject te regelen, en

    • d.

      de kosten van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening worden rechtstreeks voldaan aan de instelling die de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening verzorgt.

Artikel 6 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven, dan wel wordt uitgereikt aan de inburgeringsplichtige tijdens een gesprek.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld, die aan die voorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 2 weken het college schriftelijk met het daarvoor bestemde formulier mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, vraagt het college aan de aanbieder van de inburgering om het startniveau en leerbaarheid te toetsen en vraagt om een voorstel te doen voor het te volgen programma, waarmee de inburgeringsplichtige wordt opgeleid conform het in lid 2 bedoelde aanbod. Op basis van dit voorstel neemt het college een besluit tot vaststelling van de voorziening.

  • 5. Het trajectplan wordt ondertekend door aanbieder, inburgeringsplichtige en casemanager.

  • 6. Indien de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt, neemt de gemeente binnen twee weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in lid 3 het besluit om de inburgeringsplicht op te leggen en de handhavingtermijn vast te leggen conform de wet. De inburgeringsplichtige moet er zelf voor zorgen dat hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet binnen deze gestelde termijn.

Artikel 7 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      de inburgeringsplichtige dient schriftelijk en met redenen omkleed een verzoek in bij het college om in aanmerking te komen voor een persoonlijk inburgeringsbudget;

    • b.

      het college beoordeelt of de inburgeraar op grond van de voorwaarden bedoeld in artikel 4, vijfde lid van deze verordening in aanmerking komt voor een persoonlijk inburgeringsbudget;

    • c.

      de inburgeraar dient binnen zes weken schriftelijk een voorstel voor een inburgeringsprogramma in bij het college. Indien de inburgeringsplichtige daarom verzoekt ondersteunt de casemanager de inburgeringsplichtige bij zijn keuze voor een inburgeringstraject;

    • d.

      het college neemt binnen acht weken na ontvangst van het voorstel een besluit.

  • 2. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • -

      naar het oordeel van het college een adequaat traject is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en

    • -

      wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat beschikt over het Keurmerk inburgering.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • -

      naar het oordeel van het college een adequaat traject is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2, en

    • -

      wordt verzorgd door een instituut dat beschikt over aantoonbare ervaring en deskundigheid op het gebied van het verzorgen van taalkennisvoorzieningen.

  • 4. Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluiten het college en de inburgeringsplichtige een overeenkomst met het inburgeringbedrijf. Voor zover van toepassing wordt deze overeenkomst mede ondertekend door andere partijen die zijn betrokken bij dit inburgeringstraject.

Artikel 8 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste negen termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage, en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Artikel 10 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden bijvoorbeeld vakantie niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    het deelnemen aan andere activiteiten die noodzakelijk worden geacht om de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening succesvol te laten verlopen.

Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag gelijk aan 10 % van de bijstandsnorm die geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, gedurende een maand, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag gelijk aan 20 % van de bijstandsnorm die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, gedurende een maand indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag, gelijk aan 20 % van de bijstandsnorm die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, gedurende een maand indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a of b, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De boetes die worden opgelegd op grond van het eerste tweede en derde lid zijn niet hoger dan de in artikel 34 van de wet genoemde maximale bedragen.

Artikel 12 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste twee maal het bedrag genoemd in artikel 10, eerste lid, van deze verordening, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste twee maal het bedrag genoemd in artikel 10 lid 2 van deze verordening, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste twee maal het bedrag genoemd in artikel 10, derde lid, van deze verordening, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste twee maal het bedrag genoemd in artikel 10 lid 3 van deze verordening indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 5. De boetes die worden opgelegd op grond van het eerste tot en met vierde lid, zijn niet hoger dan de in artikel 34 van de wet genoemde maximale bedragen.

Artikel 13 Procedure voor het opleggen van boetes

  • 1. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging de belanghebbende verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een boete.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders jegens de belanghebbende een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 4. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 6. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 7. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 8. Indien degene aan wie een boete is opgelegd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd ten uitvoer gelegd door verrekening met die bijstand of uitkering.

  • 9. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen bijstand of uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en ten uitvoer gelegd.

Hoofdstuk 4. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 14 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars aan waaraan hij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de derdelander die zich, na eerdere vestiging in een EU- of EER-land gedurende een periode van maximaal 12 maanden, voor het eerst in Nederland heeft gevestigd;

    • b.

      de vrijwillige inburgeraar, met uitzondering van personen als bedoeld onder a, die al minimaal een jaar in Nederland woont en werkt, dan wel kan een arbeidsovereenkomst overleggen voor minimaal een jaar;

    • c.

      partners als bedoeld in artikel 3 WWB van de onder lid 1, sub a en b bedoelde personen;

    • d.

      personen die afkomstig zijn uit een EU of EER-land en partner zijn als bedoeld in artikel 3 WWB van een persoon met de Nederlandse nationaliteit, dan wel van een persoon die behoort of behoord heeft tot de doelgroep van de Wet inburgering.

  • 2. Het college kan afzien van het doen van een aanbod indien:

    • a.

      uit het onderwijskundig onderzoek blijkt dat de taalbeheersing en kennis van de Nederlandse samenleving voldoende zijn. De kosten voor het onderwijskundig onderzoek zijn voor rekening van de gemeente;

    • b.

      uit het onderwijskundig onderzoek blijkt dat de vrijwillige inburgeraar analfabeet is. Zij dienen eerst gealfabetiseerd te worden. Hiervoor dient een passende voorziening te worden geboden;

    • c.

      de vrijwillige inburgeraars bezig is met een opleiding of beschikt over een diploma, dat binnen de wet tot vrijstelling van de inburgeringsplicht leidt.

Artikel 15 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar, uitgezonderd geestelijke bedienaren, de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar.

  • 2. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      deelname aan maatschappelijke participatie en taalstage;

    • b.

      deelname aan deelname aan instrumenten als genoemd in artikel 8 van de Reïntegratieverordening 2009 of instrumenten als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de Verordening Werkleeraanbod WIJ.

Artikel 16 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Aan de verstrekking van het persoonlijk inburgeringsbudget zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      de gemeente kan via de gecontracteerde aanbieder van inburgeringstrajecten geen adequaat aanbod doen aan de vrijwillige inburgeraar, en

    • b.

      de kosten van het traject zijn niet hoger dan het vergelijkbaar gemeentelijk aanbod, en

    • c.

      de vrijwillige inburgeraar is naar het oordeel van het college in staat om zelf een passend traject te vinden, en

    • d.

      de kosten van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening worden rechtstreeks voldaan aan de instelling die de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening verzorgt.

  • 2. Het college behandelt het verzoek van de vrijwillige inburgeraar om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      het college beoordeelt bij de intake inburgering of de vrijwillige inburgeraar op grond van de voorwaarden bedoeld in lid 1 in aanmerking komt voor een persoonlijk inburgeringsbudget;

    • b.

      de vrijwillige inburgeraar dient binnen zes weken schriftelijk een voorstel voor een inburgeringsprogramma in bij de gemeente;

    • c.

      de gemeente neemt binnen acht weken na ontvangst van het voorstel een besluit.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma:

    • -

      naar het oordeel van het college een adequaat traject is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, en

    • -

      wordt verzorgd door een inburgeringbedrijf dat beschikt over het Keurmerk inburgering.

  • 4. Het college keurt het voorstel van de vrijwillige inburgeraar voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening:

    • -

      naar het oordeel van het college een adequaat traject is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2, en

    • -

      wordt verzorgd door een instituut dat beschikt over aantoonbare deskundigheid en ervaring op het gebied van verzorgen van taalkennisvoorzieningen.

  • 5. Als het college de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet, waarin de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget is opgenomen, heeft gesloten, sluiten het college en de vrijwillige inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

Artikel 17 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste negen termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de overeenkomst de termijnen van betaling vast. Indien overeen gekomen is dat het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld in artikel 17 vastgelegd.

Artikel 18 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van wet bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen, en

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 19 Opleggen van verplichtingen

Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet een of meer van de volgende verplichtingen opnemen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat in de overeenkomst wordt neergelegd;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden bijvoorbeeld vakantie niet aan de verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan;

  • f.

    het deelnemen aan andere activiteiten die noodzakelijk worden geacht om de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening succesvol te laten verlopen.

Artikel 20 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Wet inburgering gemeente Boxtel vastgesteld d.d. 21 december 2006.

Artikel 22 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Boxtel 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 18-05-10.
De gemeenteraad van Boxtel,
de griffier,
ir. V.M.E. van den Broek
de voorzitter,
F.H.J.M. van Beers

Toelichting bij de wijzigingen in de verordening

Op 19 december 2009 is een wijziging van de Wet inburgering (WI) gepubliceerd. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • -

    De vrijwillige inburgering wordt in de wet geregeld. Dit lag voorheen vast in een aparte regeling. (inwerkingtreding 1 januari 2010)

  • -

    De mogelijkheid om op verzoek van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget is in de wet opgenomen. (inwerkingtreding 19 december 2009 resp. 1 januari 2010)

  • -

    De twee handhavingstermijnen die in de wet zijn opgenomen worden geharmoniseerd. Voor alle inburgeringsplichtigen geldt dezelfde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald. Deze termijn is drieënhalf jaar. (inwerkingtreding 19 december 2009)

  • -

    De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste tweeënhalf jaar voor inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringcursus volgen of hebben gevolgd. (inwerkingtreding 19 december 2009)

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen. (inwerkingtreding 1 januari 2010)

Eerder werd de wet inburgering gewijzigd in die zin dat de gemeenten de keuze kregen om aan inburgeringsplichtigen verplicht een aanbod op te leggen (vaststellingsstelsel) of een aanbod vrijblijvend te doen (aanbodstelsel).

Op grond van de wetwijzigingen moet ook de verordening worden aangepast. De wijzigingen in de verordening hebben betrekking op de onderwerpen aanbodstelsel versus vaststellingsstelsel, persoonlijk inburgeringsbudget en vrijwillige inburgeraars.

Aanbodstelsel versus vaststellingsstelsel

Gemeenten moeten een keuze maken voor ofwel het aanbodstelsel ofwel het vaststellingsstelsel. Indien gemeenten kiezen voor het vaststellingsstelsel hebben zij de mogelijkheid om inburgeringsplichtigen voor wie zij dat noodzakelijk achten, te verplichten een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening te volgen door middel van een “vaststellingsbeschikking”. Als de raad hiertoe besluit, moet uit oogpunt van rechtsgelijkheid voor alle inburgeringsplichtigen die een voorziening gaan volgen, de voorziening worden vastgesteld.

In de praktijk zal de procedure van vaststelling er als volgt uitzien. Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening begint met het houden van een intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens vier mogelijkheden:

  • 1.

    In de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil verstrekken (geen prioritaire doelgroep). Het college stelt geen voorziening vast en kan een handhavingbeschikking nemen (oudkomer) of een kennisgeving afgeven (nieuwkomer).

  • 2.

    Het college biedt een voorziening aan en de inburgeringsplichtige is het hiermee eens. Het college neemt een vaststellingsbesluit.

  • 3.

    De inburgeringsplichtige vindt de inburgeringsvoorziening niet gepast en geeft zelf aan op een andere wijze aan de inburgeringsplicht te zullen voldoen. Het college stemt hiermee in en neemt alleen een handhavingbeschikking (oudkomer) of geeft een kennisgeving af (nieuwkomer).

  • 4.

    Het college acht een inburgeringsvoorziening geschikt maar de inburgeringsplichtige wil deze voorziening niet. Het college heeft de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening vast te stellen, tegen de zin van betrokkene in.

Het verschil met het aanbodstelsel schuilt in de laatste mogelijkheid. Een gemeente die het aanbodstelsel hanteert is, als ze een aanbod doet, afhankelijk van de medewerking van de inburgeringsplichtige. De inburgeringsplichtige kan immers het aanbod aanvaarden maar ook afwijzen. Een gemeente die het vaststellingsstelsel hanteert is niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige om akkoord te gaan met de voorziening die het college voor de betrokken inburgeringsplichtige passend vindt.

In deze verordening wordt gekozen voor het aanbodstelsel. Er zijn slechts twee groepen die het college een aanbod moet doen, n.l. asielgerechtigden en geestelijk bedienaren. Zij hoeven dit aanbod niet te accepteren. In dat geval zal het college hen de inburgeringsplicht opleggen en hen wijzen op de mogelijkheid de inburgering zelf te regelen. Indien nodig kan de inburgeraar een beroep doen op de leenfaciliteiten via de IB-groep.

Persoonlijk inburgeringsbudget

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI).

Ten aanzien van de vrijwillige inburgeraars moeten gemeenten in de verordening het volgende vastleggen:

  • a.

    regels die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een vrijwillige inburgeraar, inclusief de mogelijkheid om deze voorzieningen aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 24a, vijfde lid, WI); dit wordt in de verordening geregeld in de Hoofdstuk 4;

  • b.

    regels over de informatieverstrekking door het college aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24f WI); dit is in de verordening geregeld in artikel 2 en hoofdstuk 4;

  • c.

    facultatief: bepalen dat voor alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage is verschuldigd of een eigen bijdrage die lager is dan het bedrag, genoemd in de wet (artikel 24e, tweede lid, WI). In de verordening is dit geregeld in artikel 16.

Algemene toelichting

Inhoud van de wet inburgering

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal.

De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Daarnaast is in de WI ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeentelijke taken bij de Wet inburgering

Informeren:Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Faciliteren:Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden. In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen.

Handhaven:Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.

Inhoud van de verordening

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    De informatieverstrekking door het college aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f WI).

  • 2.

    Formuleren van criteria op grond waarvan al dan niet een aanbod kan worden gedaan

  • 3.

    De procedure die gevolgd moet worden bij het doen van een aanbod

  • 4.

    Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • 5.

    Het vastleggen van de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige

  • 6.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • 7.

    Facultatief: bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

  • 8.

    Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f WI).

  • 9.

    Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

  • 10.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor vrijwillige inburgeraars

Leeswijzer bij de verordening

De verordening is opgesteld aan de hand van de modelverordening die is ontwikkeld door het ministerie van VROM.

In hoofdstuk 1 zijn begripsbepalingen opgenomen. Tevens is beschreven hoe de gemeente de informerende rol vormgeeft. Daarnaast is opgenomen dat het college een beperking kan geven aan het aantal inburgeraars dat gebruik kan maken van de voorzieningen of aan de besteding van het budget.

In hoofdstuk 2 wordt omschreven hoe de gemeente omgaat met de faciliterende taak ten behoeve van inburgeringsplichtigen.

In Hoofdstuk 3 staat omschreven hoe de gemeente de handhavende taak ten opzichte van inburgeringsplichtigen vormgeeft.

In Hoofdstuk 4 staat beschreven hoe de gemeente haar faciliterende taak ten opzichte van vrijwillige inburgeraars opneemt.

In Hoofdstuk 5 tenslotte zijn enkele slotbepalingen opgenomen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Daarnaast wordt een omschrijving gegeven van de begrippen bijstandsnorm, onderwijskundig onderzoek en derdelander.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 WI en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen over de informatieverstrekking door het college aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In het tweede lid zijn een aantal middelen opgesomd waarvan het college gebruik kan maken om haar informerende rol vorm te geven. Het betreft hier een kan-bepaling omdat niet alle doelgroepen op dezelfde manier van informatie worden voorzien.

Artikel 3 Budgetplafond

De gemeente ontvangt jaarlijks een budget voor inburgering als onderdeel van het Participatiebudget. Het aantal inburgeraars dat zich meldt voor inburgering kan jaarlijks wisselen. Om te voorkomen dat het budget wordt overschreden is opgenomen dat het college voor bepaalde voorzieningen een budget plafond kan instellen. Ook kan het college beperkingen geven aan de aantallen inburgeraars dat in aanmerking kan komen voor een voorziening.

Artikel 4 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst, bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden.

In deze verordening is er voor gekozen om de doelgroep ruim te formuleren.

Er kan een aanbod worden gedaan aan alle inburgeringsplichtigen die zich na 1 januari 2007 hebben gevestigd in Nederland (inburgeringsplichtige nieuwkomers). Deze doelgroep is relatief kort in Nederland.

Wij vinden het van belang dat zij zo snel mogelijk starten met de inburgering om hun kansen op een goede integratie in onze maatschappij zo groot mogelijk te maken.

Personen met een uitkering die nog onvoldoende zijn ingeburgerd ondervinden hiervan hinder bij hun arbeidsinpassing. Het is om die reden van belang dat zij zo snel mogelijk de kans krijgen om in te burgeren en op die manier hun kansen op werk te vergroten. Hiertoe kunnen zij niet alleen op grond van de Wet inburgering maar ook op grond van de verplichtingen op grond van hun uitkering toe worden verplicht (mits arbeidsverplichting is opgelegd).

In het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen staan de oudkomers geregistreerd van wie het college moet onderzoeken of zij daadwerkelijk inburgeringsplicht hebben. Het college heeft hiertoe de tijd tot 2057. Het streven is om dit bestand in de loop van 10 jaar leeg te hebben. Op dit moment zijn nog 149 personen in het BPI aanwezig. In 2010 zal voorrang worden gegeven aan personen, wiens verblijfsvergunning voor bepaalde tijd binnen 3 jaar moet worden verlengd. Op grond van de Vreemdelingenwet kunnen zij immers pas in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd indien zij hebben voldaan aan de inburgeringsplicht. Deze groep heeft dus een extra groot belang bij het volgen van de inburgering en zijn daardoor waarschijnlijk extra gemotiveerd om de inburgering te volgen en het aanbod te accepteren.

Artikel 5 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen.

Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit. Dit blijkt uit de door de inburgeraar af te leggen (TIWI-)toets, die elke inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar aan wie het college aan aanbod wenst te doen moet afleggen.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid als zelfstandig ondernemer of in loondienst, of het opvoeden van kinderen of maatschappelijke participatie anderszins. De aard van het inburgeringstraject correspondeert met het doel waarvoor het traject voor de inburgeraar wordt ingezet. Binnen de inburgering kan gekozen worden voor bepaalde type trajecten, zoals Opvoeding gezondheidszorg en onderwijs (OGO), taal en werk, taal en maatschappelijke participatie en taal en ondernemerschap. Dat geldt ook voor het taalniveau dat bereikt moet worden. Een hoog opgeleide die in Nederland een baan wil gaan zoeken, zal meer hebben aan een traject tot het niveau van het Staatsexamen, terwijl een langzaam leerder die eerst nog moet alfabetiseren in de regel een traject zal krijgen dat opleidt tot het inburgeringsexamen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

Voor de mogelijkheden van het aanbieden van duale inburgeringsvoorzieningen wordt verwezen naar de toelichting bij het Besluit inburgering.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien de re-integratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van sociale zekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het tweede lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI).

Als bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, zijn een viertal faciliteiten benoemd. Om het traject zo succesvol mogelijk te maken kan aan de klant ook de mogelijkheid worden geboden om zijn taalvaardigheden in de praktijk te oefenen.

Dat kan gebeuren in een maatschappelijke stage. Daarnaast kunnen hem de faciliteiten aangeboden worden die in de Re-integratieverordening zijn opgenomen. Voor jongeren die onder de WIJ vallen kan het dan gaan om een werkleeraanbod. Maatschappelijke begeleiding is een onderdeel van de inburgering voor asielgerechtigden. Een beperkte doelgroep vluchtelingen verkeert echter in vergelijkbare omstandigheden als de asielgerechtigden. Dat betreft vreemdelingen die uit een AZC zich rechtstreeks vestigen in de gemeente. Voor hen is maatschappelijke begeleiding ook van belang om de lokale inburgering te bevorderen. Om die reden is deze mogelijkheid ook in de verordening opgenomen.

In het vierde lid worden de criteria aangegeven voor het persoonlijk inburgeringsbudget. In principe heeft het de voorkeur wanneer de inburgeraar gebruik maakt van het gemeentelijk aanbod indien dit een adequaat aanbod is voor hem.

Het aanbod dat het college kan doen vanuit de overeenkomst met de aanbieder (s) is niet altijd passend voor de klant. Het kan voorkomen dat de inburgeringsplichtige in verband met zijn persoonlijke omstandigheden geen gebruik kan maken van het gemeentelijk aanbod. Dat kan het geval zijn, wanneer het aanbod niet afgestemd kan worden op zijn re-integratietraject of zijn baan of wanneer hij sneller kan inburgeren door een ander traject te volgen dan waarin het aanbod van het college kan voorzien. Indien de inburgeringsplichtige in staat wordt geacht om zelf een beter traject te zoeken en te regelen, kan aan hem een persoonlijk inburgeringsbudget worden verstrekt. De hoogte van dit budget is maximaal het bedrag dat het vergelijkbare aanbod van het college zou betreffen.

Voor personen met een bepaalde lichamelijke handicap is dit persoonlijk inburgeringsbudget waarschijnlijk niet toereikend, bijvoorbeeld blinden. In dat geval moet het college een aanbod doen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de gecontracteerde aanbieder, maar van een aanbieder die op dit gebied is gespecialiseerd.

Artikel 6 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet.

Het aanbod (eerste en tweede lid) zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het vierde lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door het college wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het eerste en tweede lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt, dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan het college meedeelt (het derde lid). De inburgeringsplichtige ondertekent hiervoor een verklaring die door het college is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan het college meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van het college. Als het college hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (drie en een half jaar na aanvang van deze termijn). Dit staat in het zesde lid.

Bij nieuwkomers geeft het college een kennisgeving aan de inburgeraar waarin vermeld staat dat hij inburgeringsplichtig is en voor welke datum hij aan zijn inburgeringsplicht moet hebben voldaan.

Artikel 7 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, WI kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In het eerste lid legt de gemeente vast op welke wijze verzoeken van inburgeringsplichtigen om toekenning van een persoonlijk inburgeringsbudget worden behandeld. In de verordening worden de volgende onderwerpen geregeld:

  • -

    Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend. Op die manier ligt voor alle partijen vast dat het verzoek is gedaan.

  • -

    De wijze van begeleiding door de gemeente van de inburgeringsplichtige bij vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf. Op grond van artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering moet het college deze taak op zich nemen.

  • -

    De termijn die de inburgeringsplichtige krijgt om op zoek te gaan naar een inburgeringsbedrijf dat past bij zijn voorkeur en ambities.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf. Het tweede en derde lid van dit artikel leggen de criteria vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van respectievelijk een inburgeringsprogramma en een taalkennisvoorziening goedkeurt. De eerste eis is dat het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het college een adequaat traject is om de inburgeringsplichtige voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (MBO 1 en 2).

Het tweede vereiste is dat het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een bedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringbedrijven stelt. Als voorwaarde is in de verordening opgenomen dat het bedrijf dat de inburgering verzorgt beschikt over het Keurmerk inburgering. Het bedrijf dat de taalkennisvoorziening verzorgt dient over ervaring te beschikken en deskundigheid om dergelijke voorzieningen te verzorgen. Op die manier is gewaarborgd dat het om een kwalitatief goed bedrijf gaat dat deskundigheid heeft op dit terrein.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgeringbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. Dit kan de inburgeringsplichtige zijn, het college, het college en de inburgeringsplichtige, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen. In het vierde lid van dit artikel wordt dit geregeld. Het kan van belang zijn de partijen in de verordening niet te eng te definiëren. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn, indien de gemeente samen met werkgevers inburgering op de werkvloer organiseert of wil gaan organiseren. Om die reden is toegevoegd dat de overeenkomst niet alleen door het college, het inburgeringbedrijf en de inburgeraar wordt ondertekend, maar dat ook andere partijen de overeenkomst kunnen tekenen indien dit van toepassing is. Denk bijvoorbeeld aan de instantie die de maatschappelijke begeleiding uitvoert, de stage aanbiedt, een werkgever die belang heeft bij de inburgering e.d.

Artikel 8 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld, welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het college kiest ervoor om de handhavingtermijn voor oudkomers van start te laten gaan op de datum waarop de handhavingbeschikking wordt verzonden aan de inburgeringsplichtige.

Voor nieuwkomers geldt dat de inburgeringsplicht van start gaat op de datum waarop de inwilligende beschikking is afgegeven door de IND. Daarvoor hoeft geen handhavingbeschikking te worden afgegeven maar volstaat een kennisgeving.

Artikel 10 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Inburgeringsplichtigen met een uitkering van wie de uitkering kan worden verlaagd, kunnen geen boete opgelegd worden. Dit staat in de wet. Inburgeringsplichtigen zonder uitkering kunnen wel een boete krijgen. Om te voorkomen dat zij op een verschillende manier gesanctioneerd worden voor eenzelfde “vergrijp” is in deze verordening ervoor gekozen om de hoogte van de boetes op grond van de Wet inburgering gelijk te maken aan de maatregelen die aan een uitkeringsgerechtigde kunnen worden opgelegd. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de Afstemmingsverordening. In lid 4 is opgenomen dat de hoogte van de boete of maatregel nooit hoger kan zijn dan de in de wet genoemde maximum bedragen.

Artikel 12 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd. Dit is opgenomen in het vijfde lid.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen. Gekozen is voor een termijn van 12 maanden. Diezelfde termijn geldt ook voor recidive in de Afstemmingsverordening.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel 13 Procedure voor het opleggen van boetes

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. In dit artikel is het cautierecht en de afstemming van de boete op de persoon geregeld.

Artikel 14 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Er wordt in deze verordening voor gekozen om vrijwillige inburgeraars die van plan zijn langere tijd in Nederland te blijven een aanbod te kunnen doen. Daarom worden eisen gesteld aan de duur van de periode waarin men al in Nederland werkzaam en woonachtig is. Ook personen die korter in Nederland zijn maar die een arbeidsovereenkomst kunnen laten zien van minimaal een jaar komen voor een aanbod in aanmerking.

Personen die uit een derde land afkomstig zijn maar eerst in een ander EU- of EER-land hebben gewoond, zijn niet inburgeringsplichtig. Maar zij worden gelijkgesteld aan een inburgeringsplichtige in die zin dat aan hen direct een aanbod kan worden gedaan.

Partners, kinderen en ouders van de personen die in artikel 14 lid 1 sub a en b beschreven zijn kunnen eveneens een aanbod krijgen. Deze personen dienen dan te behoren tot het huishouden van de onder a of b genoemde personen. Uiteraard wordt daarbij wel gekeken naar de overige in de wet en de verordening genoemde criteria. Zij hoeven daarmee niet te voldoen aan de eis dat zij een arbeidsovereenkomst kunnen overleggen of minimaal een jaar in Nederland wonen én werken.

Personen die al bezig zijn met een opleiding of die al zijn ingeburgerd (aantoonbaar gemaakt door diploma’s) krijgen geen aanbod meer van het college.

Indien blijkt uit de toets dat een vrijwillige inburgeraar eerst nog moet alfabetiseren (dus onder niveau A1 scoort) is eerst een cursus in het kader van de Wet educatie en beroepsopleidingen aan de orde. Een aanbod voor inburgering vangt pas aan wanneer hij dit traject volledig heeft doorlopen.

Artikel 15 De samenstelling van de voorziening

Zie de toelichting bij artikel 4 van de verordening.

Artikel 16 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Zie de toelichting bij artikel 6 van de verordening.

Artikel 17 De inning van de eigen bijdrage

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 16 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting. In deze verordening is er voor gekozen om de eigen bijdrage die inburgeringsplichtigen verschuldigd zijn ook op te leggen aan vrijwillige inburgeraars. Een eigen bijdrage geeft uitdrukking aan een gedeelde verantwoordelijkheid van de inburgeraar, vergroot zijn motivatie om het traject af te maken en voorkomt rechtsongelijkheid met inburgeringsplichtigen.

Artikel 18 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.

Artikel 19 Opleggen van verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 8 van de verordening).

In artikel 24 f van de wet is bepaald dat de gemeente in de verordening regels kan opnemen die o.a. betrekking hebben op het niet nakomen van de overeenkomst die met de vrijwillige inburgeraar wordt gesloten. Het boetestelsel is op deze groep inburgeraars niet van toepassing. Wel zou van de inburgeraar (een deel van) de scholingskosten kunnen worden teruggevorderd indien hij zich niet houdt aan zijn verplichtingen. Wij hebben in deze verordening hier niet voor gekozen. Het gaat hierbij om een groep gemotiveerde vrijwillige inburgeraars. Zij kiezen er zelf voor om te gaan inburgeren en in te gaan op het aanbod van het college. Ook moeten zij ook een financiële bijdrage betalen. Wij mogen dus verwachten dat hun motivatie groot is. Voor het college is het terugvorderen van een deel van de scholingskosten een lastige en langdurige procedure. Er moet immers een civiele procedure voor worden gestart. Om die redenen is afgezien van het opnemen van bepalingen in de verordening die betrekking hebben op het niet nakomen van de verplichtingen van vrijwillige inburgeraars.

Artikel 20 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 22 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.