Regeling vervallen per 27-04-2024

Verordening handhaving, maatregelen en boeten 2016 Brielle

Geldend van 17-11-2016 t/m 26-04-2024

Intitulé

Verordening handhaving, maatregelen en boeten 2016 Brielle

De raad van de gemeente Brielle;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11oktober 2016;

gelet op

  • -

    artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ;

  • -

    het advies van de cliëntenraad SoZaWe van 26 oktober 2016

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening handhaving, maatregelen en boeten 2016.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • b.

    Benadelingsbedrag: de bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag eenberoep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    Bijstandsnorm: 1° bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van deParticipatiewet, of 2° inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 5 van de IOAW ofartikel 5 van de IOAZ;

  • d.

    Bijstandsuitkering: een uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijkekosten van het bestaan op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

  • e.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle;

  • f.

    Inlichtingenplicht: de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet,artikel 38 tweede lid van het Bbz, artikel 30c tweede of derde lid van de wet Suwi;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;

  • i.

    Maatregel: het verlagen van de bijstand;

  • j.

    Tegenprestatie: het naar vermogen door het college opgedragen onbeloondemaatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten die worden verricht naast of inaanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • k.

    UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

  • l.

    Voorziening: een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid van dewet alsmede een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Wet educatie enberoepsonderwijs;

  • m.

    Wet (de): de participatiewet;

  • n.

    Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • o.

    Zeer ernstige misdragingen: het op een dusdanige wijze bejegenen van het college,dan wel personen die in diens opdracht de wet uitvoeren, dat deze zich op eenfysieke en/of psychische wijze bedreigd voelen. Dit is krachtens artikel 9, zesde lid, een bijzondere vorm van het niet nakomen van de aan de bijstand verbonden verplichtingne.

Hoofdstuk 2 Handhaving en fraudebestrijding

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college verlaagt de bijstand in de situaties zoals omschreven in artikel 18 van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, van de IOAW, de artikelen 20 en 38, van de IOAZ en artikel 30 van de Wet Suwi;

  • 2. Het college stelt in het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet een handhavingsplan op.

  • 3. In het genoemde handhavingsplan komt tenminste aan de orde:

    • a.

      een visie op handhaving binnen de kaders van de wet;

    • b.

      de wijze van aanpak van de fraudepreventie;

    • c.

      de wijze van aanpak van de frauderepressie.

  • 4. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad over de onderwerpen die in het plan geregeld zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen maatregelen

Artikel 3 Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1. Wanneer een belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 18 vierde lid vande Wet niet nakomt wordt er een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 6 van deze verordening.

  • 2. Wanneer een belanghebbende overige uit de Wet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Wet, niet nakomt wordt er een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze verordening.

  • 3. Wanneer een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan betoont danwel zich zeer ernstig misdraagt wordt een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze verordening.

  • 4. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd met toepassing van artikel18, tiende lid van de Wet.

  • 5. Een maatregel als bedoeld in het tweede en derde lid wordt afgestemd op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden voor de persoon en diens gezin.

  • 6. In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden voor de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      de hoogte van de maatregel, uitgedrukt in een percentage of een bedrag;

    • d.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaard maatregel.

Artikel 4 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor de afstemming als bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid;

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 5 Berekening maatregel

  • 1. Een maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een maatregel toegepast op bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel12 van de Wet;

    • b.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel35 van de Wet en de verwijtbare gedraging in relatie tot het recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid onder a. moet in deze verordening 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Wet'

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid onder b. moet in deze verordening 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'de verleende bijzondere bijstand'.

Artikel 6 Afzien van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het besluit hiertoe wordt gelijkgesteld aan een besluit tot het opleggen van een maatregel.

Artikel 7 Ingangsdatum

  • 1. Een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaandvolgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt bij aanvang van de bijstand een maatregel opgelegd per toekenningsdatum van de bijstand.

  • 3. Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gebracht als gevolg van beëindiging of intrekking van de bijstand wordt (het restant van) de maatregel ten uitvoer gebracht indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de maatregel opnieuw een bijstandsuitkering ontvangt.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid kan een maatregel metterugwerkende kracht worden opgelegd, indien en voor zover de gedraging waarop deze betrekking heeft in het verleden heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 Herzieningsverzoek

  • 1. Belanghebbende kan, met toepassing van artikel 18, elfde lid, schriftelijk verzoeken omherziening van de maatregel.

  • 2. Met toepassing van artikel 18, elfde lid, herziet het college een opgelegde maatregel door de duur en/of hoogte van de opgelegde maatregel te matigen per datum verzoek belanghebbende.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komt het deel van de maatregel welke wordt verrekendin de eerste maand, niet voor herziening in aanmerking.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling

Artikel 9 Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen Participatiewet

Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 9,9a en 55 van de Wet worden in de volgende categorieën onderscheiden:

  • a.

    Eerste categorie:

  • het zich niet tijdig laten registreren of het niet tijdig verlengen van de registratie als werkzoekende bij het UWV.

  • b.

    Tweede categorie:

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, waaronder in ieder geval begrepen een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wet;

  • het zich niet of in onvoldoende mate houden aan de vastgestelde afsprakenwelke zijn opgenomen in een plan van aanpak met betrekking tot de termijnen en procedures voor ziek- en betermeldingen ingeval van re- integratieactiviteiten;

  • het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot het voortijdig beëindigen van deze voorziening;

  • het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerstelid, of artikel 55 van de Wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende 4 weken na de melding als bedoeld;

  • het niet of niet tijdig verschijnen op een oproep door het college of een door het college aangewezen bedrijf of instantie in verband met een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, het uitvoeren van een tegenprestatie of een onderzoek naar de beheersing van de Nederlandse taal;

  • het niet of in onvoldoende mate verrichten van een tegenprestatie, waaronder begrepen het onderzoek naar de mogelijkheden tot het verrichten van een tegenprestatie;

  • het zich anderszins onvoldoende inzetten voor arbeidsinschakeling op grondvan de artikelen 9, 9a en 55 van de Wet voor zover deze verplichtingen niet voortvloeien uit artikel 18 vierde lid van de Wet, waaronder het niet of in onvoldoende mate verkrijgen of gebruik maken van een flankerende voorziening;

  • het uit diens houding en gedrag door een alleenstaande ouder, die een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Wet, ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b niet te willen nakomen.

  • c.

    Derde categorie:

  • Het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voorzover deze verplichting niet voortvloeit uit artikel 18 vierde lid van de Wet;

Artikel 10 Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen IOAW en IOAZ

Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 37en 38 van de IOAW en de artikelen 37 en 38 van de IOAZ worden in de volgende categorieënonderscheiden:

  • a.

    Eerste categorie:

  • ˚ het zich niet tijdig laten registreren of het niet tijdig verlengen van deregistratie als werkzoekende bij het UWV.

  • b.

    Tweede categorie:

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

  • het zich niet houden aan de vastgestelde afspraken welke zijn opgenomen in een plan van aanpak met betrekking tot de termijnen en procedures voor ziek- en betermeldingen ingeval van re-integratieactiviteiten;

  • het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang kunnen vinden van de voorziening of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;

  • het niet of in onvoldoende mate verkrijgen of gebruik maken van een flankerende voorziening;

  • het niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of het uitvoeren van een tegenprestatie;

  • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of een tegenprestatie;

  • het niet of in onvoldoende mate verrichten van een tegenprestatie;

  • het uit diens houding en gedrag door een alleenstaande ouder, die een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 38, eerste lid IOAW of artikel 38, eerste lid IOAZ, ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel e IOAW of artikel 37, eerste lid onderdeel eIOAW niet te willen nakomen.

  • c.

    Derde categorie:

  • Het niet naar vermogen verkrijgen, behouden of aanvaarden van algemeengeaccepteerde arbeid.

  • Het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening waarbij dit heeft geleid tot het geen doorgang kunnen vinden van de voorziening of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

Artikel 11 Hoogte en duur van de maatregel

De hoogte van de maatregel bedraagt:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de eerstecategorie;

  • b.

    30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de tweedecategorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de derdecategorie;

Hoofdstuk 5 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en zeer ernstige misdragingen

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Wanneer een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan betoont wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot €1000,-;

  • b.

    30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingbedrag vanaf €1000,- tot € 2500,-;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2500,-;

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Een belanghebbende die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties diebelast zijn met de uitvoering van de Wet, de IOAW en IOAZ wordt een maatregel opgelegdter hoogte van:

  • a.

    100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, bij het uitoefenen van fysiek geweld gericht tegen de in dit artikel genoemde personen;

  • b.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge en/of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in dit artikel genoemde personen.

Hoofdstuk 6 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en re-integratie

Artikel 14 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Wanneer een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, g en h niet nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand;

  • 2. Wanneer een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en f niet nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende2 maanden;

  • 3. Wanneer een belanghebbende zich niet onderwerpt aan een door het college verplichtgestelde behandeling van medische aard, als bedoeld in artikel 55 van de Wet, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, behouden of aanvaarden vanalgemeen geaccepteerde arbeid wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1maand;

  • 4. Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel als bedoeldin het eerste en derde lid worden toegepast over twee opeenvolgende maanden, waarbij aan iedere maand de helft van de maatregel wordt toebedeeld;

  • 5. Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel als bedoeldin het tweede lid, voor zover het een gedraging betreft als bedoeld in artikel 18, vierde lid onderdeel c, d, e en f worden toegepast over drie opeenvolgende maanden, waarbij aan iedere maand een derde van de maatregel wordt toebedeeld.

Hoofdstuk 7. Samenloop en recidive

Artikel 15 Samenloop van gedragingen

  • 1. Wanneer er sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of de in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2. Wanneer er sprake is van meerdere verplichtingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3. Wanneer er sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting alsmede een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover voor die gedraging een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Wanneer er sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting alsmede een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, voor zover voor die gedragingen geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de verplichting, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 16 Recidive

  • 1. Wanneer een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 4 en 5 opnieuw schuldig maakt eenzelfde verplichting, wordt telkens de duurvan de voorgaande maatregel verdubbeld.

  • 2. Wanneer een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 6 opnieuw schuldig maakt eenzelfde verplichting, wordt telkens de duur vande voorgaande maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 8 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 17 Samenloop bij weigeren bijstand IOAW/IOAZ

Wanneer er sprake is van een gedraging die schending oplevert van een in deze verordening genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover het college de inkomensvoorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ tijdelijk of blijvend weigert.

Hoofdstuk 9 Boeten

Artikel 18 Verrekenen recidiveboete

  • 1. Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de inlichtingenplicht en sprake is van recidive als bedoeld in artikel 18a, het vijfde lid van de Participatiewet of artikel 20a vijfde lid IOAW/IOAZ, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, geldt voor belanghebbende met ten lasten komende kinderen, wiens bezit niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt dat het college de recidiveboete verrekent:

    • a.

      gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet; en

    • b.

      aansluitend op de verrekening als bedoeld in onder a, de daaropvolgende twee maanden op dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. De verrekening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 19 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de wet of artikel 20 a eerste lid van de IOAW/IOAZ , indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 17 november 2016.

Artikel 22 Intrekken oude verordening

Door vaststelling van deze verordening wordt de Verordening handhaving, maatregelen en boeten Brielle 2015 ingetrokken.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening handhaving, maatregelen en boeten Brielle 2016.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad van Brielle

in de openbare vergadering van 8 november 2016

de griffier, L.C.M. van Steijn
de voorzitter, G.G.J. Rensen