Regeling vervallen per 01-07-2022

Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst 2018

Geldend van 08-03-2018 t/m 30-06-2022

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst 2018

Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst 2018

De raad van de gemeente Bronckhorst

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2018;

gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, 4 van de Wet op de expertisecentra en 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

gezien het advies van de raadscommissie van 7 februari 2018;

besluit: vast te stellen de Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst 2018:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

afstand:afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, volgens een routeplanner;

begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;

commissie van onderzoek: commissie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra;

commissie voor de begeleiding: commissie als bedoeld in artikel 40b van de Wet op de expertisecentra;

eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;

eigen verantwoordelijkheid: Medische problemen, studie, werk van de ouders alsmede de gezinssamenstelling, ontslaat de ouders niet van de zorgtaak om een begeleiding te verzorgen/organiseren.

inkomen: inkomensgegevens van ouder(s), voogden, verzorger(s) van de leerling of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het 2e kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor een vervoersvoorziening wordt gevraagd, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

gehandicapte leerling: die door zijn/haar structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap, niet of niet zelfstandig, van het openbaar vervoer gebruik kan maken;

opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto;

opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

ouders: ouders, voogden of verzorgers van de leerling;

regionale verwijzingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 15 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 15 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

samenwerkingsverband:

1°. voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of 2°. voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

school:

1°.basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

2°. school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

3°. school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

stage: praktische leertijd in het voortgezet speciaal onderwijs, welke opgenomen is in de schoolgids. De stageplaats wordt gezien als schoollocatie. Dit geldt ook voor symbiose onderwijs

symbiose: Van symbiose is sprake als een leerling is ingeschreven op een (v)so-school, en lessen volgt op een andere reguliere school waarmee de (v)so-school een overeenkomst gesloten heeft. Dit kan een school zijn voor regulier (voortgezet) onderwijs, maar ook een mbo-school.

toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;

vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

vervoersvoorziening:

1°. bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

2°. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen; of

3°. gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;

4° een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of qua kosten gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer

woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.

Artikel 2. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening

1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

2. Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

3. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

4. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag verstrekt aan de leerling.

Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen

Artikel 4. Toekenning vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

Artikel 5. Aanvraagprocedure

1. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders ondertekend formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

2. Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

3. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

4. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

5. Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze: a. wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

b. wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.

Artikel 6. Doorgeven van wijzigingen

1. De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mede te delen aan het college.

2. Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

3. Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.

4. De vervoersvoorziening kan worden gewijzigd, opgeschort of worden ingetrokken indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van de aanvraag de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

5. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de aanvrager.

6. In geval van ernstig wangedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer, kan het college besluiten de verstrekte vervoersvoorziening te wijzigen, op te schorten dan wel in te trekken.

7. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Artikel 7. Peildatum leeftijd leerling

Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van artikel 11 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de voorziening betrekking heeft.

Artikel 8. Andere vergoedingen

De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

§ 2 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Artikel 9. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school: a. een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op

het primair onderwijs; of b. een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet

speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

2. Deze paragraaf is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.

3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en: a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a.

4. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn en eventueel beschikbare gemeentelijke informatie.

Artikel 10. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes km bedraagt.

2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.(op basis van de Reisregeling Binnenland). Deze bekostiging is te hoogste gelijk aan de kosten voor het openbaar vervoer

Artikel 11. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider indien:

a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 10 en de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, of

b. de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 12. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt, indien:

a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding –van openbaar vervoer gebruik te maken.

2. Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

3. Bij verstrekking van een bekostiging voor het aangepast vervoer kan het college een voorschrift verbinden dat de ouders de leerling deel laten nemen aan leerprojecten voor het gebruik van het openbaar vervoer of fiets vervoer.

Artikel 13 Bekostiging

Artikel 13a. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

a. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien het college desgewenst toestaat of van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets; of

b. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; of

c. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

Artikel 13b. Bekostiging passende voorziening

Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college, met in achtneming van de artikelen 10, 11 12 en 13a, in overleg met ouders een bekostiging verstrekken voor 7

een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

Artikel 14. Drempelbedrag

1. Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 25.650,- wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand te boven gaan.

2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 25.650,-.

3. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 10 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

4. Het bedrag van € 25.650.-,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 25.650,-

5. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 15. Financiële draagkracht

1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. Zij bedragen:

Inkomen in euro's

Eigen bijdragen in euro's

0-32.500

Nihil

34.000-41.000

145

41.000-47.500

600

47.500-53.500

1120

53.500-61.000

1635

61.000-67.500

2155

67.500 en verder

Voor elke extra 5.000 euro: 480 erbij

4. De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

5. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

6. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

§ 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Artikel 16. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school: a. een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet

onderwijs; of b. een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor

voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

2. Deze paragraaf is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((V)SO) die speciaal onderwijs volgen.

3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn en eventueel beschikbare gemeentelijke informatie.

Artikel 17. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per (brom)fiets

1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.

2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets (op basis van de Reisregeling Binnenland).Deze bekostiging is ten hoogste gelijk aan de kosten voor het openbaar vervoer.

Artikel 18. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 16 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling èn een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

3. In afwijking van de bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zoals bedoeld in het eerste lid, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets. (op basis van de Reisregeling Binnenland). Deze bekostiging is ten hoogste gelijk aan de kosten voor het openbaar vervoer.

Artikel 19. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 16 bezoekt, indien:

a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en/of 18 en de

leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en/of 18 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 18 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.

2. Indien begeleiding in het aangepaste vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepaste vervoer.

3. Bij verstrekking van een bekostiging voor het aangepast vervoer kan het college een voorschrift verbinden dat de ouders de leerling deel laten nemen aan leerprojecten voor het gebruik van openbaar vervoer of fietsvervoer.

Artikel 20 Bekostiging

Artikel 20a. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

a. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien het college desgewenst toestaat of van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets; of

b. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; of

c. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

Artikel 20b. Bekostiging passende voorziening

Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college, met in achtneming

van de artikelen 18, 19 en 20a, in overleg met ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

§ 4 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 21. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Met inachtneming van artikel 3 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 22. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

1. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

2. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

3. Paragraaf 2 en 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 23. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 24. Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 25. Nadere regels

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen

Artikel 26. Intrekking oude regeling

De [Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst wordt ingetrokken.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op (datum).

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer gemeente Bronckhorst 2018.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 februari 2018

de griffier, de voorzitter,

M. van der Leur, M. Besselink

Toelichting

Algemeen

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer.

Wettelijke plicht

De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) en artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), heet het ‘de bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek’. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2.

De verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van de gemeentebesturen.

Inhoud en indeling verordening

Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening. Ouders blijven verantwoordelijk voor het schoolbezoek van de leerling.

De verordening volgt de indeling van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs: primair onderwijs en voortgezet onderwijs.

Vervoersvoorziening

In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Hiermee wordt bedoeld dat er niet altijd geld wordt uitbetaald, maar dat er ook een andere voorziening verstrekt kan worden. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm aangepast vervoer, dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt Het vervoer moet altijd passend (voor de leerling) zijn.

Eerst wordt gekeken of een leerling zelfstandig of met begeleiding gebruik kan maken van de fiets. Is dit niet mogelijk dan wordt er naar de mogelijkheid gekeken om te reizen met het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer.

Als ouders zelf hun kind willen vervoeren, vragen zij toestemming aan het college.

De bekostiging van het vervoer is dan gebaseerd op een kilometervergoeding, de kosten van het openbaar vervoer of aangepast vervoer. Gekozen wordt voor de voordeligste optie.

Als het college de leerling zelf op een goedkopere manier kan vervoeren, kan zij de vergoeding voor het eigen vervoer weigeren.

Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage

De gemeente kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een eigen bijdrage in rekening brengen.

De gemeente Bronckhorst vraagt alleen een eigen bijdrage voor leerlingen die een school voor regulier basisonderwijs bezoeken. Die bijdrage is net zo hoog als de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeente vastgestelde kilometergrens. In de verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer. Deze eigen bijdrage wordt per leerling in rekening gebracht.Daarnaast kan de gemeente een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan 20 kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de draagkracht en wordt per gezin geheven.

Artikelsgewijze toelichting

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

- afstand

Er wordt voor elke afstand dezelfde, professionele routeplanner gehanteerd. In de beleidsregels is uitgewerkt welke routeplanner en instellingen de gemeente Bronckhorst gebruikt. De route, die berekend wordt – en daarmee de afstand – kan op de heenweg verschillen van die van de terugweg.

-begeleider

Ouders zijn verantwoordelijk voor de begeleiding bij het vervoer. Als het ouders, nadat zij al het mogelijke hebben gedaan, niet lukt om de begeleiding van hun kind te organiseren, kan door de gemeente worden overgegaan tot het aanbieden van aangepast vervoer.

Een aantal kinderen woont in een instelling. De instellingen hebben vaak geen tijd om begeleiding bij het vervoer te bieden. In de verordening staat dat voor deze instellingen dezelfde regels gelden als voor ouders of verzorgers.(bv pleegouders)

-gehandicapte leerling

Als een leerling door zijn of haar structurele…. Handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt de leerling gezien als een gehandicapte leerling. Er is sprake van een structurele handicap indien de handicap langer duurt dan drie maanden.

Een leerling met een tijdelijke handicap, bijvoorbeeld een gebroken been of arm, komt niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening, ouders moeten zelf voor een passende oplossing zorgen. In het leerlingenvervoer kennen we alleen de structurele handicap waarvoor een vervoersvoorziening kan worden toegekend. Het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan, of een meervoudige ledenmatenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij/zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel. Deze leerling kan gedurende lange tijd niet (zelfstandig) van het openbaar vervoer gebruik maken. In dit geval kan een leerling een beroep doen op het leerlingenvervoer. De gemeente geeft dan een beschikking af voor de duur van het herstel en/of revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt heeft de leerling geen recht meer op vervoer.

De richtlijn zou dan zijn;

 *Bij een tijdelijke handicap tot 3 maanden, sowieso geen aanspraak op leerlingenvervoer.

 *Bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden, de gemeente bekijkt of de leerling in aanmerking kan komen voor een vervoersvoorziening

 *Bij de aanvraag sturen ouders ook een verklaring van de behandelend specialist mee, waarin staat hoe lang het herstel waarschijnlijk gaat duren.

- inkomen

Als peiljaar voor het inkomen wordt (gekeken naar het inkomen in het tweede kalenderjaar voordat het schooljaar begint. Dus als het gaat om schooljaar 2018/2019 dan wordt het inkomen over 2016 als uitgangspunt genomen.

- leerling

Kinderen jonger dan vier jaar hebben geen recht op een vervoersvoorziening.

-nieuwkomers

Er zijn twee groepen te onderscheiden:

1. Leerlingen die in een noodopvang of asielzoekerscentrum (AZC) verblijven; vaak is er een basisschool in of dichtbij het asielzoekerscentrum. Vervoer is dan niet nodig. Is vervoer van leerlingen vanuit een AZC toch noodzakelijk (de leerling is gehandicapt en kan daardoor niet zelfstandig de school bereiken, en/of de school is ver weg), dan bekostigd het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dit vervoer. De gemeente kan desgewenst het vervoer regelen en stuurt vervolgens de rekening naar het COA.

2. Leerlingen die niet in een noodopvang of AZC verblijven;

voor hen geldt de Verordening leerlingen vervoer, ongeacht het feit of zij een vluchtelingen status hebben.

Een centrale taalklas, schakelklas of Internationale Schakelklas (ISK) kan beschouwd worden als de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’. Deze leerlingen kunnen immers in ‘reguliere’ klassen vanwege taalproblemen geen ‘passend’ onderwijs krijgen.

Leerlingen van het voorgezet onderwijs die een Internationale Schakelklas bezoeken vallen voor het leerlingenvervoer onder het voortgezet onderwijs. Dat wil zeggen dat in principe alleen leerlingen die structureel gehandicapt zijn en daardoor niet zelfstandig de school kunnen bereiken in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening van de gemeente.

Soms volgen kinderen een taalklas slechts gedurende een dagdeel. In principe zijn gemeenten niet verantwoordelijk voor het vervoer gedurende de schooldag van de ene school naar de andere. Gemeenten kunnen over dit vervoer wel afspraken maken met de scholen.

- opdc

Een orthopedagogisch-didactisch centrum kan worden aangemerkt als ‘school’, wanneer het gaat om het geven van onderwijs.

- openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘volgens een dienstregeling’; daardoor kan ook de regiotaxi als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd. In de verordening is de begripsomschrijving uitgebreid met ‘veerdienst’.

- opstapplaats

Een van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, moeten zij eventueel onder begeleiding van de ouders, naar de door de gemeente aangewezen opstapplaatslopen of fietsen. Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten is volgens en uitspraak van de Raad van State redelijk.

- ouders

De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de WPO en de WEC.

Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’.

- reistijd

De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Want, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer (artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a).

De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n vijftien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Deze tijd wordt niet meegerekend als reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Deze tijd wordt bij de berekende rit duur opgeteld.

Bij aangepast vervoer geldt als reistijd de verblijfsduur in de taxi en instaptijd. Een leerling mag maximaal 15 min voor aanvang school op school worden gebracht en mag maximaal 15 minuten na schooltijd wachten op de taxi.

- samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband primair onderwijs is een bepaald aaneengesloten gebied, waarin vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs staan, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Voor het voortgezet onderwijs betreft het een bepaald aaneengesloten gebied, waarin scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs staan, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

- school

Speciaal onderwijs: In de WEC gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

De WEC onderscheidt de volgende clusters:

Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,

Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,

Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.

Voortgezet onderwijs: In de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en praktijkonderwijs (hierna: pro).

Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.

- stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht.

Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Voor de vergoeding van het stagevervoer wordt opnieuw beoordeeld wat passend vervoer is.

- toegankelijke school

In de Wet op Primair Onderwijs (WPO) is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster. Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

Voor het voortgezet onderwijs geldt hetzelfde.

Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen. Met ingang van 1 augustus 2015 is het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd; dan beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).

- vervoer

Indien de gemeente opstapplaatsen hanteert, is dit in de verordening opgenomen. Zie ook de toelichting op artikel 1 onder ‘opstapplaats’.

Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.

Met afwijkende roosters, zoals vaak in het voortgezet onderwijs, kan geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.

- vervoersvoorziening

De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt.

- woning

Onder ‘woning’ wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt niet onder het begrip ‘woning’.

Artikel 2. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening

Het college kan van ouders verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen. De hoogte van deze eigen bijdrage, die alleen van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school (zie artikelen 14 en 15). Als de ouders weigeren de bijdrage te betalen, of nalatig hierin zijn, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging of tot stopzetting van het vervoer (als bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van een taxi (busje)).

In het tweede lid van artikel 2 staat dat het drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer.

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft door de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In het derde lid van artikel 2 wordt deze verantwoordelijkheid nog eens benadrukt. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente.

Het vierde lid van artikel 2 bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders/verzorgers.

Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In de onderwijswetgeving is bepaald dat in het leerlingenvervoer de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuze van ouders moet worden gerespecteerd. Er mag in de regeling ook geen verschil gemaakt worden tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de gewenste verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of de openbare school. Ook de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. In de verordening zijn deze bepalingen verankerd in artikel 3.

Als dichtstbijzijnde school kan worden gezien de school die naar afstand het dichtstbij de woning gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Als een leerling een school bezoekt, waarvan er dichterbij een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting staat, blijft de aanspraak beperkt tot de kosten die verbonden zijn aan het vervoer naar en van de dichtstbijzijnde school.

Het college is niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om helemaal geen bekostiging te verstrekken, als er vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor de gemeente gelijk blijven. Het maakt niet uit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld wanneer de gemeente busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.

Als er vervoer is naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting en dat vervoer is voor de gemeente goedkoper of net zo duur, dan kan het college aan de ouders vragen akkoord te gaan, dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

Richting

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Iederwijsscholen etc.

Verklaring van bezwaar

Op grond van artikel 3, tweede lid, moeten ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen. Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt. Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

Passend Onderwijs

Rol samenwerkingsverband De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is één van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod op het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan.

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin - onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

Op overeenstemming gericht overleg met gemeenten In de wet is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het concept van het ondersteuningsplan OOGO voeren met de gemeente(n).Het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is de gemeente, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is de gemeente per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.

Het leerlingenvervoer en de zorg voor jeugd (als gevolg van de gedecentraliseerde Jeugdwet) is een van de thema’s die bij het OOGO ter sprake kunnen komen. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven op welke scholen extra ondersteuning wordt geboden en welke tussenvoorzieningen er worden gecreëerd. Hiervan is een helder overzicht nodig, waaruit duidelijk valt op te maken wat de gevolgen zijn voor het vervoer van leerlingen.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school (de gemeente moet naar de duur van de wachtlijst te informeren) kan de gemeente de vervoersvoorziening naar de verder weg gelegen school stoppen en de vervoersvoorziening vervangen tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.

Dislocaties en nevenvestigingen

Als de school meer dan één locatie heeft, is het de vraag of alleen de hoofdvestiging of alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving, over de huisvesting en materiële instandhouding geldt, dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.

Stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht

Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.

De gemeente kan tijdens het overleg scholen er op attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeenten. Scholen kunnen dit aspect dan mee laten wegen door een stageplek te zoeken zo dicht mogelijk bij huis, of op de route van het leerlingenvervoer.

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende minimaal 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose. Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag. Tussentijds vervoer (tussen de twee scholen) valt niet onder de Verordening

Buitenschoolse activiteiten

Het leerlingenvervoer richt zich op een vergoeding van de vervoerskosten verbonden aan het vervoer tussen de woning en school. Andere reisbestemmingen, zoals locaties voor medische behandeling, medisch kinderdagverblijf sport etc. vallen niet onder de Verordening Leerlingenvervoer

Artikel 4. Toekenning vervoersvoorziening

Om enige beleidsruimte te creëren is in artikel 4 bepaald, dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking dient deze termijn aangegeven te worden. De gekozen formulering van artikel 4 geeft de ruimte om per geval de termijn te bepalen. Tevens bepaalt het college, wanneer er bekostiging plaatsvindt, de wijze en het tijdstip van uitbetaling te bepalen. De verordening heeft niet uitgewerkt hoe er betaald moet worden en voor welke periode, omdat dit naar eigen inzicht van de gemeente kan.

Aanvragen en termijn van de vervoersvoorziening

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het aantal aanvragen zo veel mogelijk wordt beperkt. De gemeente kan beslissen of het mogelijk is om voor een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen.

Wanneer te verwachten valt dat er géén verandering zal optreden in de lichamelijk of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, kan er een beschikking voor een periode van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode worden verstrekt. Als er in de situatie van de leerling wel een verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, moet er voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar worden afgegeven.

De eigen bijdrage moet jaarlijks worden vastgesteld. Hiervoor dient de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens te overleggen. Aanvragers dienen wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan het college. Onrechte ontvangen bekostiging kan worden teruggevorderd, of kan worden verrekend (zie ook artikel 6).

Artikel 5. Aanvraagprocedure

Ouders dienen een aanvraag voor een vervoersvoorziening in via een (digitaal) aanvraagformulier.

Gegevens die nodig zijn bij de aanvraag

Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijv. een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting of een verklaring van overwegende bezwaren. Ouders moeten deze gegeven volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstrekken, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens moeten juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

Als het aanvraagformulier aanvulling nodig heeft of gecorrigeerd moet worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan moet het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb moet in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet alleen kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is.

Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing. Kan dat bovenste dan weg

Beslistermijn

Voor de verordening is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.

Verdaging

Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. In zulke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken uitstellen. Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet een beschikking op de ingediende aanvraag door het college zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verdagingstermijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, moet er toch een beschikking worden afgegeven. Een beschikking treedt niet in werking voordat deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen die in artikel 5 zijn opgenomen zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een genomen beschikking aan de aanvragers bekend te maken.

Bezwaar en beroep

Als bovenstaande termijnen (acht weken en een eventuele verdaging van vier weken) overschreden worden, kunnen de aanvragers op basis van artikel 6:2 van de Awb daartegen bezwaar maken en beroep instellen. In dit geval is het bezwaar en beroep niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12, eerste lid, van de Awb). Het bezwaar- of beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, derde lid, van de Awb).

Ingangsdatum

Een toegekende vervoersvoorziening kan bestaan uit een uitbetaling aan de ouders, óf aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, in de vorm van busvervoer of een taxi(busje). Wanneer de vergoeding in natura wordt uitbetaald, zal de ingangsdatum van deze bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, maar kan dit nooit vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen. Er vindt dus geen bekostiging met terugwerkende kracht plaats. Wanneer de leerling aangepast vervoer krijgt aangeboden dat verzorgd wordt door de gemeente zal de datum van ingang zo veel mogelijk aansluiten bij de door de ouders verzochte datum. Deze ligt dan uiteraard niet vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen. Bovendien moet rekening te worden gehouden met het feit dat het inschakelen of contracteren van een vervoerder enige tijd kan kosten

Datum van aanvraag voor het nieuwe schooljaar

Een aanvraag voor het nieuwe schooljaar moet van te voren worden ingediend. Er kunnen echter gegronde redenen zijn voor het laat indienen van een aanvraag, bijvoorbeeld wanneer het nog niet vaststaat of een leerling op een bepaalde school wordt toegelaten.

Artikel 6. Doorgeven van wijzigingen

Ouders zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Ouders moeten dit zo snel mogelijk te doen.

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:

- wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

- verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);

- wijziging van het adres van de school;

- wijziging van de schooltijden;

- verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

- wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in, en kent het college eventueel niet opnieuw een vervoersvoorziening toe (artikel 6, tweede lid).

Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken kan, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd; zie artikelen 14 en 15. Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele bekostiging. Als er sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, de bekostiging aanpassen.

Het college kan, zonder dat ouders iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Artikel 6, vierde lid, biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

Wangedrag in het aangepast vervoer.

Bij ontoelaatbaar wangedrag kan de verstrekte vergoeding door het college worden gewijzigd, ingetrokken of opgeschort. Hierover vindt communicatie met ouders plaats Ouders zijn en blijven ook in dat geval verantwoordelijk voor het gedrag van hun kind en voor hun schoolgang.

Artikel 7. Peildatum leeftijd leerling

In artikel 11 is het leeftijdscriterium in het basisonderwijs als een van de – wettelijk toegestane – volumebeperkende middelen opgenomen om eventueel in aanmerking te komen voor vervoer onder begeleiding. Aangezien 1 augustus de wettelijke start is van het schooljaar, is deze datum als peildatum gekozen.

Deze bepaling houdt in dat als de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is, hij in het kader van de verordening het gehele schooljaar als acht jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar negen jaar. Er hoeft dan ook maar één beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven.

Het recht op leerlingenvervoer staat overigens in geen relatie tot een bepaalde leeftijdgrens. Toelating en inschrijving bij een school volstaat.

Artikel 8. Andere vergoedingen

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

Het bovenstaande geldt niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

§ 2 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Artikel 9. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Paragraaf 2 betreft leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband primair onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die primair onderwijs volgen.

Dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Het derde lid van artikel 9 is een aanvulling op artikel 3. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.

Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat er een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.

Het samenwerkingsverband beoordeelt of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.

In het derde lid van artikel 9 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Hiermee wordt (op grond van artikel 3) de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool bedoeld. In dat geval is artikel 9 van toepassing. Bij toepassing van artikel 9, derde lid, aanhef en onderdeel b geldt daarnaast, als gevolg van de verwijzing naar artikel 3, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

Adviezen van deskundigen

Om te kunnen beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en, als dat het geval is, voor welk type voorziening de leerling dan in aanmerking komt, is in een aantal gevallen advies van deskundigen hierover nodig. Het zal dan vaak gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap helemaal niet of alleen onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen of misschien eventueel onder begeleiding naar school kan fietsen.

Adviezen kunnen worden gegeven door:

- de commissie voor de begeleiding, ingesteld door een of meer scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4;

- de commissie van onderzoek, ingesteld door een of meer instellingen van cluster 1 en cluster 2;

- de ambulante begeleider van de leerling;

- de directeur van de school;

- het samenwerkingsverband.

Een onafhankelijk onderzoek is soms noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente. Soms is er al informatie over de betreffende leerling bekend bij andere afdelingen van de gemeente. Om ouders niet onnodig te belasten met nieuwe onderzoeken, kan bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer de informatie, die bij andere gemeentelijke afdelingen beschikbaar is, worden betrokken.

Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect

Artikel 10. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

In artikel 10 zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd waaronder ouders van leerlingen die scholen bezoeken die onder paragraaf 2 vallen, aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of de kosten van het vervoer per fiets.

Afstandscriterium

In de verordening wordt een afstandsgrens van 6 km als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald. Met andere woorden als de afstand lager is dan 6 km is er geen recht op een vervoersvoorziening, tenzij de leerling, zelfs onder begeleiding, niet met het openbaar vervoer of de fiets naar school kan reizen. Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan.

Kosten openbaar vervoer

De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart worden gemaakt of een andere betaalmogelijkheid. Met eventuele kortingsabonnementen wordt rekening gehouden..

Fietsvergoeding

Het tweede lid van artikel 10 bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, eventueel onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling Binnenland en maximaal gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer.

Artikel 11. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.

Leerling is jonger dan negen jaar

In artikel 10 is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling jonger is dan negen jaar en de ouders kunnen aantonen dat het kind niet zelf met het openbaar vervoer kan reizen, worden ook de vervoerskosten voor een begeleider vergoed. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

- de leerling moet een of meerdere malen overstappen;

- de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten.

Als de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar (zie artikel 7). De grens van negen jaar is gebaseerd op onderzoek (2001). Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van negen jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat.

Structurele handicap

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

De vraag of een leerling wel of niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling door zijn handicap wel of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Zo zijn er situaties denkbaar, waarbij een leerling met een bepaalde structurele handicap wel zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Een gewenningsperiode zal dan meestal noodzakelijk zijn, waarbij de leerling de gelegenheid krijgt de weg te leren kennen, om leert gaan met de OV-chipkaart en dergelijke. Bij de aanvraag moeten ouders verklaringen van deskundigen meesturen. Het college kan ook advies van onafhankelijke deskundigen inwinnen. Zie de toelichting op artikel 9.

Wanneer er sprake is van een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Als de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld - herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen. Als criterium wordt een termijn van drie maanden aangehouden.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, moeten zij zelf voor een oplossing zorgen. Het is aan hen om te beoordelen of een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassen assistent de leerling kan begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard heel terughoudend worden omgegaan.

Wie de leerling ook begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.

Artikel 12. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in principe alleen in uitzonderingsgevallen versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 12 vastgelegd.

Eerste lid, onderdeel a: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur en kan met aangepast vervoer tot 50% of minder worden teruggebracht

Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel.

Van belang is hier de omschrijving van het begrip reistijd; zie ook de toelichting op artikel 1.

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

Overigens kunnen ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op aangepast vervoer maken, niet van het college eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.

Eerste lid, onderdeel b: Openbaar vervoer ontbreekt In een aantal gemeenten ontbreekt openbaar vervoer geheel of rijdt zo weinig frequent dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.

In dat geval kan het college allereerst het volgende overwegen:

- de vervoersonderneming vragen om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling, zodat het openbaar vervoer bruikbaar wordt voor het reizen naar de school en terug;

- het bevoegd gezag van de school vragen de schooltijden (beter) af te stemmen op de dienstregeling van het openbaar vervoer.

Overigens biedt artikel 12, het eerste lid, aanhef en onderdeel b, het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan; zie ook de toelichting op artikel 10.

Eerste lid, onderdeel c: Begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer is niet mogelijk De ouders moeten aantonen dat het voor hun onmogelijk is om hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij eerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Zie ook de toelichting op artikel 11, onder het kopje ‘Begeleiding’.

Eerste lid, onderdeel d: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken.

Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, om van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer. De vraag of een leerling wel of niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 11, onder het kopje ‘Structurele handicap’.

Tweede lid: Kosten van de begeleiding

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan de gemeente een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk, ouders dienen er zelf voor te zorgen dat een deskundig persoon beschikbaar is om deze leerling te begeleiden. De gemeente stelt alleen een zitplaats ter beschikking vanaf het woonhuis van de leerling naar school en van school naar het woonhuis. De gemeente is niet verplicht de begeleider weg te brengen dan wel op te halen, na of voor de rit. (bij voorbeeld van zijn/haar woonadres)

Derde lid: leerproject

Het is voor ouders, scholen en de gemeente soms moeilijk te beoordelen of een leerling in staat is om te leren met het openbaar vervoer of met de fiets naar school te reizen. Veelal krijgen deze dan een vergoeding voor het aangepast vervoer. Van ouders mag verwacht worden, dat zij hun kind mee laten doen aan een leerproject van de gemeente voor het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets.

Artikel 13a. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 13a geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.

Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, kan hiervoor een bekostiging worden gekregen, als het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. De bekostiging van het eigen vervoer is gebaseerd op de voorziening waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen:

a. Openbaar vervoer

Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij de leerling, met toestemming van het college, zelf vervoeren, dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Het college gaat na wat voor de te overbruggen afstand betaald zou moeten worden, wanneer de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen.

b. Aangepast vervoer

Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland. Het volledige bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt. Een andere vergoedingsmogelijkheid is om zowel de heen- als de terugreis tweemaal te vergoeden en te rekenen met de halve kilometervergoeding Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

Ouders vervoeren meer dan één leerling

Artikel 13a, derde lid, bepaalt dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders in principe alleen aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt. Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering op grond van artikel 23 (de zogenaamde hardheidsclausule) een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.

Vervoer per fiets

Als eerste wordt gekeken of een leerling gebruik kan maken van de fiets. Dit is goed voor de zelfredzaamheid. Wanneer de ouders op basis van de bepalingen in de verordening voor een fietsvergoeding in aanmerking komen, kan het college een kilometervergoeding voor de fiets toekennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 13b. Bekostiging passende voorziening

De situatie kan zich voordoen, dat een leerling recht heeft op een vergoeding leerlingenvervoer maar op een andere manier kan en wil reizen, dan de genoemde opties ( fiets, openbaar veervoer, aangepast vervoer). Dan wordt in overleg met ouders gekeken naar een andere passende voorziening. De verstrekte voorziening mag, over de afschrijvingsperiode die gebruikelijk is voor de passende voorziening, qua kosten niet hoger uitvallen dan de kosten van het openbaar vervoer naar die school.

Artikel 14. Drempelbedrag

Aan ouders van een basisschoolleerling wordt per leerling een eigen bijdrage, een zogenaamd drempelbedrag, in rekening gebracht. Als een leerling alleen voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend of alleen de heen- of terugreis, wordt het drempelbedrag naar rato in rekening gebracht.

Kilometergrens

Het drempelbedrag is net zo hoog als de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeente vastgestelde kilometergrens. In de verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer.

Doelgroep

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die door hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden.

Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.

Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de WEC deze mogelijkheid niet biedt.

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint (zie artikel 1). Als grenswaarde wordt in de wet een gezamenlijk inkomen genoemd van € 17.700,- voor het school jaar 1998-1999; dit bedrag moet per 1 januari 1999 jaarlijks worden geïndexeerd op een voorgeschreven wijze. In de verordening is de grenswaarde van het gezamenlijk inkomen voor het heffen van een drempelbedrag voor het schooljaar 2017-2018 (dus voor het peiljaar 2015) vastgesteld op € 25.650,-.

Hoogte drempelbedrag

Als een drempelbedrag wordt ingevoerd, is de gemeente voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.

Afwijkende bepalingen

Het is mogelijk om voor scholen voor speciaal basisonderwijs een andere kilometergrens te hanteren dan voor reguliere basisscholen. Ook kan de gemeente het drempelbedrag wel voor het ene maar niet voor het andere schooltype invoeren.

Wanneer aan meerdere kinderen van een gezin een vervoersvoorziening is toegekend, en daarbij het inkomen van de ouders relatief laag is, kan het drempelbedrag een grote financiële belasting betekenen. De gemeente kan bepalen dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer per gezin geheven wordt.

Aantonen van het inkomen

Als de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.

Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Zie ook de toelichting op artikel 5, onder het kopje ‘Overleggen gegevens ten behoeve van de aanvraag’.

Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.

S tructurele daling van inkomen

Bij de beoordeling om vast te stellen of een drempelbedrag verschuldigd is, wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar, waarvoor de ouders aanvragen gehanteerd. Hiervoor moeten IV-60 formulieren ingeleverd worden. Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar verlegd worden en van een ander jaar worden uitgegaan. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Peiljaarverlegging moet schriftelijk worden aangevraagd. Alle overige inkomensdalingen (scheiding, schuldsanering et) moeten via de hardheidsclausule aangevraagd worden.

Pleegouders

Volgens jurisprudentie is het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, hun ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.

Artikel 15. Financiële draagkracht

Artikel 4, elfde lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan 20 kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders. Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.

In artikel 15 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.

Voor het aantonen van het inkomen, hoe om te gaan met een structurele daling van het inkomen, een aanvraag door pleegouders en de invordering wordt verwezen naar de betreffende kopjes van de toelichting op artikel 14.

§ 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Artikel 16. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Paragraaf 3 betreft leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die voortgezet onderwijs volgen. Deze leerlingen komen alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Adviezen van deskundigen

Artikel 16, tweede lid, is identiek aan artikel 9, vierde lid. Zie voor een toelichting daarom de toelichting op artikel 9 onder het kopje ‘Adviezen van deskundigen’.

Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per (brom)fiets

Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt en voor het vervoer van leerlingen naar de dichtstbijzijnde toegankelijke scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt bekostiging van openbaar vervoer, indien de afstand meer dan 6 km bedraagt. Als het college van oordeel is dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk;

- openbaar vervoer onder begeleiding

- aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college

- eigen vervoer

- een combinatie van bovenstaande vervoersmogelijkheden

Vervoer per (brom)fiets

Leerlingen van het voortgezet (speciaal) onderwijs zijn soms in staat om met de (brom)fiets naar school te reizen. Het college kan de ouders een kilometervergoeding voor de (brom)fiets geven. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland en is maximaal gelijk aan de hoogte aan de kosten voor het openbaar vervoer.

Fietsvergoeding

Het tweede lid van artikel 10 bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, eventueel onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling Binnenland en maximaal gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer.

Zelfstandig openbaar vervoer

Voor de leerlingen binnen het voortgezet speciaal onderwijs is het mogelijk een vergoeding te krijgen als zij zelfstandig met het openbaar vervoer reizen. Deze vergoeding wordt verstrekt Als de afstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer bedraagt dan 6 km. Dit is een bovenwettelijke regeling, om het gebruik van openbaar vervoer en het zelfstandig naar school reizen te stimuleren.

Artikel 18. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling en een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

Structurele handicap

De vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zie voor verdere toelichting de toelichting op artikel 11 onder het kopje ‘Structurele handicap’.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassen assistent de leerling begeleiden. Zie voor verdere toelichting de toelichting op artikel 11 onder het kopje ‘Begeleiding’.

Artikel 19. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt alleen in uitzonderingsgevallen versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 19 vastgelegd. Artikel 19 is identiek aan artikel 12, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 19 daarom de toelichting op artikel 12. Wanneer daar ‘artikel 12’ staat dient er in dit geval ‘artikel 19’ te worden gelezen.

Artikel 20a. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer Artikel 20a is identiek aan artikel 13a, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 20a daarom de toelichting op artikel 13a. Wanneer daar ‘artikel 13a staat dient er in dit geval ‘artikel 20a te worden gelezen.

Artikel 20b. Bekostiging passende voorziening

Zie de toelichting op artikel 13b.

§ 4 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 21. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Artikel 4, zesde lid, van de WEC geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In paragraaf 4 van de verordening wordt hier invulling aan gegeven.

Artikel 21 bevat twee belangrijke onderdelen

1. Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de WEC. Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen.

Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden.

Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. De gemeente moet nagaan waarom een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst. Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.

2. Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.

Artikel 22. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

Artikel 21 bepaalt dat een vervoersvoorziening kan worden toegekend voor de reizen van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in het weekeinde en in de vakanties. Het college van de gemeente waar de ouders wonen bepaalt welke vervoersvoorziening wordt toegekend.

Artikel 21, derde lid, geeft aan dat de bepalingen van paragraaf 2 en 3 van de verordening ook van toepassing zijn op de toekenning van een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, op enkele uitzonderingen na.

Dit houdt het volgende in:

- Voor de toekenning is bekostiging van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.

- Het college bekostigt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Zie artikelen 11 en 18.

- Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:

a. openbaar vervoer ontbreekt;

b. begeleiding in het openbaar vervoer niet mogelijk is;

c. de leerling wegens zijn structurele handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding

- van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Zie artikelen 12 en 19.

Let op: Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in dit geval niet verstrekt als de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer meer dan anderhalf uur onderweg is.

- Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken. Zie artikelen 13a en 20a. De algemene bepalingen van paragraaf 1 van de verordening zijn uiteraard ook van toepassing, evenals de slotbepalingen van paragraaf 5.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 23. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In de verordening zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 23 bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist.

Artikel 24. Afwijken van bepalingen

Artikel 24 stelt dat het college alleen in het voordeel voor ouders kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO. Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.

Let op: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.

Hardheidsclausules hebben tot doel onredelijkheden, die zich bij een strikte toepassing van de verordening voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals medische, pedagogische en sociale factoren.

Door middel van toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag.

Advies van deskundigen

In artikel 24 wordt bepaald dat het college zo nodig advies vraagt van deskundigen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 9, onder het kopje ‘Adviezen van deskundigen’.

Precedentwerking

Ter voorkoming van - ongewenste - precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

Artikel 25 Nadere regels

Ter uitvoering van de Verordening Leerlingenvervoer kan het college nadere regels vaststellen, waarin onderdelen van de verordening verder worden uitgewerkt.

Artikel 26. Intrekking oude regeling

De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.