Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 231 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte en definities

  • 1. Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 2. Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is.

  • 3. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

    • b.

      de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

    • c.

      de drie jaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld op voet van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt;

    • d.

      het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

    • e.

      de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1. de aanslag: de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

  • 2. het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1. bedoelde bedrag;

    • f.

      de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

In geval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat ten minste

€ 10,00 per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

  • b.

    uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4 Jurisprudentie

  • 1. Een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het hof of de rechtbank is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

  • 2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof, of van een rechtbank, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

Artikel 5 Mededeling van afwijzing

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2, onder a.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels inzake het ambtshalve verminderen van gemeentelijke belastingen 2016.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Beleidsregels ambtshalve vermindering gemeentelijke belastingen 2010” van 5 oktober 2010 worden ingetrokken met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum van inwerkingtreding van de beleidsregels van dit besluit. Zij blijven van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking, doch niet eerder dan 1 januari 2016.

Capelle aan den IJssel,

Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting op de beleidsregels

Algemeen

De beleidsregels ambthalve vermindering kunnen gelden voor alle gemeentelijke belastingen, inclusief rechten. Omdat volgens artikel 220c van de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen (OZB) is gesteld op de waarde van de betreffende onroerende zaak, zoals die bij de WOZ-beschikking is vastgesteld, volgt de heffing van de OZB, voor wat betreft de grondslag, het systeem van ambtshalve vermindering dat gebaseerd is op artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken.

Dit betekent dat er geen ruimte is voor gemeentelijke beleidsregels voor deze belasting. Daarom zijn de aanslagen OZB dan ook uitgesloten van deze beleidsregels. In de definities wordt onder ambtshalve vermindering elke vorm van vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen begrepen die de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Gemeentewet kennen. Op deze wijze is de regeling op elke vorm van ambtshalve “tegemoetkoming” van toepassing. Onder belanghebbende wordt ook degene begrepen die (als hoofdelijk medeaansprakelijke) de belasting al heeft voldaan. Dit is om te voorkomen dat aan een echtgenoot van degene die de aanslag op naam gesteld heeft gekregen, en die de aanslag uit zijn of haar (door huwelijkse voorwaarden afgescheiden) vermogen heeft voldaan, geen ambtshalve vermindering zou kunnen worden verleend.

In het bedrag van de vermindering wordt tevens een bestuurlijke boete of een kostenopslag verrekend. Onder “de aanslag” wordt elke wijze van heffing begrepen. De regeling beperkt zich dus niet tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, maar is van toepassing op alle gemeentelijke belastingen. De belastingwet wordt gehanteerd in de zin van elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van (gemeentelijke) belastingen. Daarmee is zeker gesteld dat ook de gemeentelijke belastingverordening in dit verband als wettelijk voorschrift wordt aangemerkt. Als termijn waarbinnen nog ambtshalve vermindering wordt verleend is gekozen voor drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Dit in verband met artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

In de beleidsregels zijn twee redenen opgenomen om tot ambtshalve vermindering van teveel betaalde belasting over te gaan. In de eerste plaats kan een bezwaar- of verzoekschrift dat op formele gronden (te laat, niet gemotiveerd, geen machtiging etc.) niet-ontvankelijk verklaard wordt, aanleiding geven om toch tot vermindering over te gaan. Dit wordt dan ook in de uitspraak vermeld. In de tweede plaats is het mogelijk dat het de heffingsambtenaar, uit welke bron dan ook, blijkt dat de belasting op een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook in dat geval kan ambtshalve vermindering worden verleend. Dan moet echter wel aan de voorwaarde zijn voldaan dat het afzien van ambtshalve vermindering zou leiden tot strijd met de redelijkheid en billijkheid. Op deze wijze wordt voorkomen dat de gemeente onbedoeld grote financiële risico’s loopt. Om te voorkomen dat ambtshalve verminderingen van slechts kleine bedragen moeten worden toegekend is een drempel ingebouwd. Dit betekent dat het bedrag van de aanslag minimaal € 10,00 te hoog moet zijn vastgesteld. Een eventuele rentevergoeding uit hoofde van artikel 28 van de Invorderingswet 1990 maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag.