Regeling vervallen per 25-04-2018

Algemene Subsidieverordening Diemen

Geldend van 01-10-2010 t/m 24-04-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2010

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Diemen

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Deze regeling vervangt de "subsidieverordening Diemen 2002"

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  • 1.

    Gemeentewet artikel 149

  • 2.

    Algemene Wet Bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum

inwerkingtreding

01-10-2010

Terugwerkende kracht t/m

01-03-2010

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

11-02-2010

Diemer Courant

d.d. 30-09-2010,

e jaargang, editie ,

nr. , pagina .

Kenmerk voorstel

onbekend

Algemene Subsidieverordening Diemen

De raad van de gemeente Diemen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 januari 2010;

b e s l u i t:

I In te trekken de Subsidieverordening Diemen 2002;

II gelijktijdig vast te stellen de hierna volgende :

Algemene Subsidieverordening Diemen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Diemen;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen;

  • c.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het college geleverde goederen of diensten;

  • e.

    bedrag: het bedrag als bedoeld in artikel 4:31, eerste lid, van de Awb;

  • f.

    incidentele subsidie: subsidie voor activiteiten met een eenmalig karakter of die minder dan eenmaal per jaar plaatsvinden;

  • g.

    structurele subsidie: subsidie voor activiteiten die van jaar tot jaar plaatsvinden of zich uitstrekken over meerdere jaren met een structureel karakter;

  • h.

    subsidieplafond: een bedrag als bedoeld in artikel 4:25 van de Awb;

  • i.

    subsidietijdvak: de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt;

  • j.

    subsidieverlening: een beschikking die een omschrijving bevat van de te verrichten activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie, dan wel het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, de wijze waarop dit bedrag wordt betaald, en eventuele verplichtingen en voorwaarden;

  • k.

    subsidievaststelling: een beschikking waarbij het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld en die aanspraak geeft op betaling van het vastgestelde bedrag;

  • l.

    subsidieverstrekking: subsidieverlening dan wel subsidievaststelling.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op subsidies voor activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma’s.

  • 2. Het bij of krachtens deze verordening bepaalde is niet van toepassing indien en voor zover:

    • a.

      bij of krachtens een bijzondere subsidieregeling van het eerste lid wordt afgeweken,

    • b.

      er sprake is van een rijks- of provinciale subsidie, waarbij het rijk of de provincie een regeling en/of een eigen verordening heeft vastgesteld.

Artikel 3 Nadere regels

  • 1. Binnen de kaders die de raad door middel van de programmabegroting of beleidsnota’s heeft vastgesteld, is het college bevoegd om met betrekking tot de in artikel 2 eerste lid bedoelde beleidsterreinen nadere regels vast te stellen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde nadere regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de personen of rechtspersonen die daarvoor in aanmerking komen;

    • b.

      de aanvraag van een subsidie, de indieningstermijn en de besluitvorming over de aanvraag;

    • c.

      het bedrag dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • d.

      de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    • e.

      de verplichtingen van de subsidieontvanger;

    • f.

      de vaststelling van de subsidie;

    • g.

      de intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • h.

      de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

    • i.

      andere criteria voor de verstrekking van subsidie;

    • j.

      de vergoeding bij vermogensvorming en de vorming van reserves en voorzieningen;

    • k.

      de terugvordering van verleende of vastgestelde subsidie;

    • l.

      het opnemen van een bepaling als bedoeld in artikel 6 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 4 Bevoegd orgaan

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en voor zover van toepassing titel 4.2 van de Awb.

Artikel 5 Ontvanger subsidie

  • 1. Subsidie wordt in beginsel slechts verstrekt aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere omstandigheden kan het college in afwijking van het gestelde in het eerste lid, subsidie verstrekken aan natuurlijke personen indien de activiteit verstrekking van subsidie aan natuurlijke personen bijzonder aangewezen maakt.

Artikel 6 Subsidieplafond

  • 1. De raad stelt jaarlijks per beleidsterrein een subsidieplafond vast door middel van de vaststelling van de begroting.

  • 2. Tenzij de raad een andere verdelingsmaatstaf vaststelt, wordt bij de verdeling van de beschikbare middelen voorrang gegeven aan aanvragen van ontvangers van structurele subsidie boven aanvragen van aanvragers die nog niet eerder subsidie ontvingen en worden aanvragen gerangschikt naar de mate waarin zij op doeltreffende en doelmatige wijze bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke beleidsdoelen.

Hoofdstuk 2 Aanvraag en verlening

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Bij een aanvraag om subsidieverlening worden de volgende bescheiden overgelegd, tenzij bij nadere regels anders is bepaald of het college schriftelijk heeft aangegeven dat één of meer van deze bescheiden voor een goede beoordeling van de aanvraag niet nodig zijn:

    • a.

      een activiteitenplan zoals bedoeld in artikel 4:62 van de Awb;

    • b.

      een begroting zoals bedoeld in artikel 4:63 van de Awb.

  • 2. Artikel 4:64 van de Awb is van toepassing.

Artikel 8 Termijn aanvraag

  • 1. Een aanvraag om verlening van structurele subsidie wordt ingediend voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, tenzij bij nadere regels anders is bepaald.

  • 2. Een aanvraag om verlening van incidentele subsidie wordt uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteit ingediend, tenzij bij nadere regels anders is bepaald.

Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening

  • 1. Op de aanvraag voor structurele subsidie beslist het college uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Op de aanvraag om incidentele subsidie beslist het college binnen acht weken na de indieningsdatum.

Artikel 10 Vaststelling zonder voorafgaande verlening

Bij een subsidiebedrag tot € 10.000 dat voor ten hoogste één kalenderjaar wordt verstrekt, stelt het college de subsidie vast zonder dat daar een subsidieverlening aan vooraf gaat.

Artikel 11 Meerjarige subsidies

  • 1. Bij structurele subsidies kan het college subsidie verlenen voor een tijdvak van langer dan een jaar, maar niet langer dan vier jaar.

  • 2. Subsidies voor een tijdvak van langer dan een jaar worden verleend door middel van een beschikking tot subsidieverlening, waarbij voor het tweede jaar en volgende een begrotingsvoorbehoud wordt gemaakt als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb.

  • 3. Artikel 4:67 tweede lid is van toepassing.

Artikel 12 Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    niet wordt voldaan aan in nadere regels vastgestelde criteria om voor subsidie in aanmerking te komen;

  • c.

    de activiteiten niet of niet in voldoende mate bijdragen aan gemeentelijke beleidsdoelstellingen dan wel op een wijze die onvoldoende doelmatig is;

  • d.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende middelen, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • e.

    de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden voor de activiteiten of het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • f.

    de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager niet in voldoende mate is gegarandeerd;

  • g.

    de doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie in strijd zijn met de wet, waaronder begrepen het wettelijk discriminatieverbod, het algemeen belang of de openbare orde.

Artikel 13 Indexering subsidies

  • 1. Bij de verlening van structurele subsidies voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten houdt het college rekening met loon- en prijsontwikkelingen (indexering).

  • 2. De in het eerste lid bedoelde indexering voor aanvragers die meer dan € 10.000 subsidie per jaar ontvangen, geschiedt op de volgende wijze:

    • a.

      de subsidie wordt gesplitst in een loongevoelig deel en een niet-loongevoelig deel;

    • b.

      de hoogte van het loongevoelige deel wordt bepaald aan de hand van het advies dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor het betreffende kalenderjaar uitbrengt;

    • c.

      de hoogte van het niet-loongevoelige deel wordt bepaald door de hoogte van het niet-loongevoelige deel van de subsidie van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, te verhogen met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting voor het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt aangepast.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde indexering vindt voor aanvragers die minder dan € 10.000 subsidie per jaar ontvangen, geschiedt op de volgende wijze: de subsidie van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, wordt verhoogd met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting voor het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt aangepast.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de aanvrager

Artikel 14 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Het college kan aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen die:

    • a.

      strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, of

    • b.

      betrekking hebben op de wijze waarop en de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht.

  • 2. De verplichtingen genoemd in artikelen 4:68, 4:69 en 4:72 van de Awb zijn van toepassing.

  • 3. Bij nadere regels of subsidieverlening kan het college bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van het college nodig heeft voor de rechtshandelingen als genoemd in artikel 4:71 van de Awb.

Artikel 15 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

  • 1. De subsidieontvanger beheert de tot zijn beschikking staande subsidiemiddelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht het bij hem in dienst zijnde personeel en de voor hem werkzame vrijwilligers gedurende de tijd dat deze voor hem werkzaam zijn, te verzekeren tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

Artikel 16 Informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger doet terstond schriftelijk opgave aan het college van:

    • a.

      een wezenlijke wijziging van de gegevens die bij de subsidieaanvraag of bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn overgelegd, zoals wijziging van de aard en omvang van de activiteiten, het niet kunnen verrichten van de activiteiten, wijziging van de doelgroep of wijziging van de inkomsten en uitgaven;

    • b.

      alle besluiten, feiten en/of omstandigheden die gericht (kunnen) zijn op beëindiging van de activiteiten van de subsidieontvanger, dan wel op ontbinding van de rechtspersoon;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe (kunnen) leiden dat gemaakte afspraken voortvloeiende uit een tussen gemeente en subsidieontvanger gesloten uitvoeringsovereenkomst niet kunnen worden verwezenlijkt.

  • 2. Wijzigingen in de statuten en in de samenstelling van het bestuur van de subsidieontvanger worden aan het college gemeld bij de verantwoording en in elk geval binnen 8 weken na de effectuering van de bedoelde wijzigingen.

Artikel 17 Medewerkingsplicht

  • 1. Het college is bevoegd controle uit te oefenen op de getrouwheid van door de subsidieontvanger overgelegde gegevens en kan bepalen aanvullend onderzoek te (laten) verrichten om een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van besteding van de toegekende subsidie.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht medewerking te verlenen aan de controle en het onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel en verschaft daartoe de toezichthouders als bedoeld in het derde lid van dit artikel toegang tot de betreffende accommodatie en verleent hen inzage in de boekhouding.

  • 3. Het college kan één of meer personen als toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens titel 4.2 van de Awb en deze verordening.

Artikel 18 Vergoedingsplicht vermogensvorming

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, lid 2 van de Awb, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie mede heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de gemeente.

  • 2. Het college bepaalt de hoogte van de vergoeding bedoeld in het vorige lid. De vergoeding is minimaal nihil en is maximaal gelijk aan de vermogenstoename.

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling

Artikel 19 Verantwoording bij subsidie tot en met € 10.000

  • 1. Binnen vijf maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteit of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, dient de ontvanger van subsidie van ten hoogste € 10.000 een verantwoording in waarin hij aangeeft of het doel is gerealiseerd, of de activiteiten conform de vaststelling zijn uitgevoerd, wat de hieraan verbonden totale inkomsten en uitgaven waren en welke verschillen ten opzichte van de vaststelling zijn opgetreden.

  • 2. De verantwoording bedoeld in het eerste lid die ingediend wordt door een ontvanger van een meerjarige subsidie zoals bedoeld in artikel 11 wordt beschouwd als een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 20 Verantwoording bij subsidie van meer dan € 10.000

  • 1. Tenzij in de subsidiebeschikking een andere termijn is genoemd, dient de ontvanger van subsidie van meer dan € 10.000 binnen vijf maanden in het jaar na afloop van het subsidietijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in. Deze aanvraag omvat tenminste:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt of het doel is gerealiseerd en de activiteiten zijn uitgevoerd;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

  • 2. Bij subsidies van € 50.000 of meer is de subsidieontvanger verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in een accountantsverklaring. De controle richt zich op de getrouwheid en rechtmatigheid van de financiële verantwoordingsinformatie.

  • 3. Bij subsidie van € 100.000 of meer is de accountantscontrole bedoeld in het vorige lid bovendien gericht op de getrouwheid van het inhoudelijk verslag.

Artikel 21 Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt de subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de in artikel 19, tweede lid en de in artikel 20 bedoelde verantwoording. Het college kan deze termijn eenmaal met maximaal acht weken verlengen.

  • 2. Bij de vaststelling van het in artikel 20 bedoelde subsidiebedrag worden de navolgende uitgangspunten gehanteerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening hierover anders is bepaald:

    • a.

      indien de subsidieontvanger de in het besluit tot subsidieverlening opgenomen activiteiten realiseert tegen een lager bedrag dan is verleend, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het verleende bedrag;

    • b.

      indien de subsidieontvanger de in het besluit tot subsidieverlening opgenomen activiteiten realiseert tegen een hoger bedrag dan is verleend, zijn de extra kosten geheel voor rekening van de subsidieontvanger.

    • c.

      indien de subsidieontvanger meer activiteiten realiseert dan in het besluit tot subsidieverlening is opgenomen, dient de subsidieontvanger de kosten daarvan uit eigen middelen te dekken;

    • d.

      indien de subsidieontvanger minder activiteiten realiseert dan in het besluit tot subsidieverlening is opgenomen of de kwaliteit van de gerealiseerde activiteiten niet voldoet aan de daarin gestelde kwaliteitseisen, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het gebleken lagere niveau.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, indien de toepassing van deze verordening, gelet op doel en strekking van deze verordening, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. Het college kan op grond van het eerste lid niet afwijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1 tot en met 6 van deze verordening.

  • 3. Het college kan op grond van het eerste lid niet afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, indien dat voor een andere aanvrager of ontvanger nadelige gevolgen heeft of zou kunnen hebben.

Artikel 23 Inwerkingtreding, intrekking en overgangsregeling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid.

  • 2. Met ingang van de in lid 1 genoemde datum wordt de “Subsidieverordening Diemen 2002” ingetrokken.

  • 3. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, zijn de bepalingen van de “Subsidieverordening Diemen 2002” van toepassing.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Subsidieverordening Diemen.

Toelichting op Algemene Subsidieverordening Diemen

ALGEMENE TOELICHTING

Deze nieuwe verordening komt in de plaats van de “Subsidieverordening Diemen 2002”. Om de volgende redenen is een nieuwe verordening wenselijk:

a.Vermindering van administratieve lasten voor subsidieontvangers en gemeente. Het subsidieproces kent standaard een aantal juridische momenten. Standaard is dat een subsidie voor het begin van het kalenderjaar of een incidentele activiteit op basis van een aanvraag wordt `verleend´. De ontvanger krijgt een voorschot en voert de activiteit uit. Na afloop dient de ontvanger een verantwoording in, ofwel een aanvraag om de subsidie vast te stellen. Als de ontvanger aan alle verplichtingen heeft voldaan, wordt de subsidie ´vastgesteld´. Dit gebeurt elk jaar, ook als er weinig verandering is in de activiteiten of de hoogte van het subsidiebedrag. De nieuwe verordening zorgt voor minder administratieve lasten:

  • -

    Bij subsidies tot € 10.000 voor ten hoogste één jaar, vindt vaststelling plaats zonder voorafgaande verlening. Achteraf moet nog wel een verantwoording worden ingediend, maar er wordt volstaan met een lichte verantwoordingssystematiek. Overigens kunnen aanvragen voor incidentele activiteiten uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteit worden ingediend (dit was 12 weken).

  • -

    Bij structurele subsidies kan subsidie worden verleend voor een periode van maximaal vier jaar. De subsidie hoeft dan niet ieder jaar te worden aangevraagd en verleend. Dit bespaart de aanvrager en de gemeente werk.

De vermindering van administratieve lasten kan bij de uitvoering van de verordening verder gestalte krijgen, bijvoorbeeld door te werken met standaardformulieren en het digitaal aanleveren van stukken.

  • b.

    Vermindering van regelgeving (deregulering). De nieuwe verordening kent minder bepalingen dan de verordening uit 2002. Zo zijn de artikelen geschrapt die ook in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan. De Awb kent ook een aantal bepalingen die facultatief van toepassing kunnen worden verklaard, bijvoorbeeld over de bescheiden die moeten worden ingediend bij een aanvraag of over verplichtingen. Waar mogelijk en zinvol, zijn dergelijke artikelen van toepassing verklaard. In de artikelgewijze toelichting wordt ingegaan op de inhoud van de betreffende bepalingen.

  • c.

    De gemeente beschikte niet over een algemene verordening die als juridisch kader kon dienen voor alle subsidies. De verordening uit 2002 had betrekking op het terrein van welzijn. Onder de ´paraplu´ van de nieuwe verordening kunnen eventueel op deelterreinen bijzondere subsidieverordeningen of nadere regels worden vastgesteld.

  • d.

    Betere afstemming op de Awb en Gemeentewet. De nieuwe verordening is, zoals de Awb deze bedoeld heeft, namelijk een invulling van de subsidietitel van de Awb. Ook de gehanteerde begrippen zijn in lijn met de Awb. De rolverdeling tussen raad en college is in de verordening in overeenstemming gebracht met de dualisering van het gemeentebestuur.

Vanwege de geschetste gewijzigde opzet van de verordening en het grote aantal wijzigingen is gekozen voor een geheel nieuwe verordening.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen die van toepassing zijn in deze verordening. Dit om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Reikwijdte

Artikel 4:23 van de Awb geeft aan dat subsidiëring in beginsel slechts mogelijk is op grond van een wettelijk voorschrift. Door de aanwezigheid van een wettelijke grondslag wordt de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en de subsidieontvanger gewaarborgd. Dit betekent voor de gemeentelijke praktijk dat subsidies op een verordening gebaseerd dienen te zijn. In dit artikel wordt aangegeven dat de verordening geldt voor alle gemeentelijke subsidies, tenzij andere verordeningen van toepassing zijn (tweede lid onder a). Soms fungeert de gemeente als doorgeefluik voor rijks- of provinciale subsidie. De gemeentelijke verordening is in die gevallen niet van toepassing voor zover op de subsidie hogere regelgeving van toepassing is (tweede lid onder b).

Artikel 3 Nadere regels

In dit artikel is bepaald dat het college bevoegd is om ter uitvoering van deze verordening nadere regels te stellen ten behoeve van de subsidieverstrekking. ´Nadere regels´ zijn niet hetzelfde als ´beleidsregels´. Een beleidsregel is volgens de Awb “een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”. Het voordeel van een beleidsregel is dat het een vaste gedragslijn van het bestuursorgaan betreft en dat het bestuursorgaan voor motivering van een besluit kan volstaan met verwijzing naar de beleidsregel. Beleidsregels kunnen niet rechtstreeks verplichtingen opleggen aan burgers, bijvoorbeeld over de stukken die bij de aanvraag moeten worden ingediend. Dat kan wel bij nadere regels. Daarom geeft de verordening de bevoegdheid aan het college om´nadere regels´ vast te stellen. Ze moeten wel in overeenstemming zijn met de kaders die de raad heeft vastgesteld door middel van de programmabegroting. In elk programma van de begroting wordt verwezen naar relevante kaderstellende beleidsnota’s. Lopende het jaar kunnen nieuwe kaderstellende nota’s worden vastgesteld. Het college neemt ook deze in acht bij de uitvoering van de verordening.

Artikel 4 Bevoegd orgaan

Dit artikel wijst het college aan als het voor de subsidiëring relevante bestuursorgaan. Uiteraard is het college daarbij gehouden aan de financiële en inhoudelijke grenzen die de raad heeft vastgesteld.

Artikel 5 Ontvanger subsidie

Een subsidieontvanger dient rechtspersoonlijkheid te bezitten. De inrichting en het functioneren van dergelijke organisaties is wettelijk geregeld. In uitzonderingssituaties kan subsidie aan natuurlijke personen worden verstrekt, bijvoorbeeld in het kader van een subsidieregeling die bewonersinitiatieven financieel mogelijk maakt. Het zal dan in de regel om kleinschalige initiatieven gaan waarvoor relatief lage subsidiebedragen worden toegekend.

Artikel 6 Subsidieplafond

Om open-einde subsidiëring te voorkomen, geeft de Awb de mogelijkheid een zogenaamd subsidieplafond in te stellen (afdeling 4.2.2 van de Awb). Het subsidieplafond is een vast budget dat beschikbaar is voor bepaalde activiteiten. Het voordeel van een plafond is dat als het door subsidieverlening het plafond dreigt te worden overschreden, een aanvraag moet worden afgewezen. Normaal gesproken is onvoldoende budget – als dat de enige weigeringsgrond zou zijn – onvoldoende om een aanvraag af te wijzen.

De raad is in dit artikel aangewezen als het bevoegde orgaan om een subsidieplafond vast te stellen en de wijze van verdeling te bepalen. Dat gebeurt door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting. Wil een subsidieplafond het daaraan in de Awb toegekende gevolg hebben, dan dient dat tevoren – dat wil zeggen vóór het tijdvak waarvoor de subsidie is bestemd – bekend te worden gemaakt. Bij die bekendmaking behoort tevens, zoals de Awb wet bepaalt, de wijze van verdeling van de subsidies te worden aangegeven. Daarin voorziet het tweede lid.

Hoofdstuk 2 Aanvraag en verlening

De gangbare subsidiesystematiek is dat een organisatie subsidie aanvraagt voorafgaande aan het betreffende tijdvak of de activiteit. Op basis van de aanvraag verleent het college al dan niet subsidie. Als subsidie wordt verleend, worden meestal ook voorschotten verleend. Deze bevoegdheid is vastgelegd in de Awb (art. 4:54) en wordt daarom niet in de verordening vermeld. In de regel wordt de voorschotverlening gecombineerd met de subsidieverlening. Na afloop van het tijdvak of van de activiteit dient de subsidieontvanger een verantwoording in op basis waarvan het college de subsidie vaststelt en de financiële aanspraak van de subsidieontvanger definitief wordt. Afhankelijk van de betaalde voorschotten en de hoogte van het vastgestelde bedrag vindt eventueel nog een betaling of terugvordering plaats. Ook dat is geregeld in de Awb.

Artikel 7 Aanvraag

De Awb stelt in artikel 4:2 algemene eisen aan aanvragen. Een aanvraag moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: de naam en het adres van de aanvrager; de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Verder moet de aanvrager alle zaken verschaffen die nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen.

In het eerste lid van artikel 7 worden de bescheiden vermeld waarover het college bij de aanvraag dient te beschikken. Hierbij wordt voor een omschrijving van het activiteitenplan en de begroting verwezen naar de Awb. Artikel 4:62 van de Awb omschrijft het activiteitenplan als een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, met per activiteit een vermelding van de daarvoor benodigde personele en materiële middelen. Over de begroting staat in artikel 4:63 van de Awb staat dat:

  • a.

    de begroting een overzicht behelst van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • b.

    de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting worden voorzien;

  • c.

    tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, de begroting ook een vergelijking behelst met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Het tweede lid verklaart artikel 4:64 van de Awb van toepassing. Dat artikel heeft betrekking op de situatie dat recentelijk geen subsidie werd gevraagd. In dat geval moeten ook de geldende statuten en de laatste jaarrekening (in principe voorzien van een accountantsverklaring, tenzij het college deze niet nodig acht) worden overgelegd.

Het college kan voor het indienen van een aanvraag van een subsidie en het verstrekken van gegevens standaardformulieren en modellen vaststellen op grond van artikel 4:4 van de Awb. Eventueel kan in nadere regels worden opgenomen dat de aanvrager verplicht is een formulier te gebruiken.

Als het college van oordeel is dat voor de beoordeling van de aanvraag aanvullende gegevens en bescheiden nodig zijn, kan hij deze vragen op grond van artikel 4:4, tweede lid, van de Awb. De aanvrager is verplicht de informatie te verschaffen. Indien de aanvraag niet volledig is kan de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen binnen een door het college te stellen termijn.

Artikel 8 Termijn aanvraag

Structurele subsidies moeten voor 1 april worden ingediend. Dat geeft het college tijd om desgewenst met aanvraag rekening te houden bij de begrotingsvoorbereiding. Voor incidentele subsidies is ervoor gekozen om voor de aanvraag een termijn van acht weken vóór aanvang van de activiteiten te stellen.

Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening

De vraag of een subsidieaanvraag kan worden gehonoreerd, is mede afhankelijk van de vraag of de desbetreffende begrotingspost door de gemeenteraad wordt gehonoreerd. Daarom wordt de beschikking tot subsidieverlening gegeven na vaststelling van de begroting (uiterlijk 15 november) en vóór het begin van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Op incidentele verzoeken beslist het college binnen acht weken na de in artikel 8 genoemde indieningsdatum. De beslistermijn wordt opgeschort als het college op grond van artikel 4:5 van de Awb de aanvrager heeft verzocht de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 Awb). In de verleningsbeschikking dienen op de grond van de Awb in ieder geval de activiteiten, het bedrag (dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald) en het subsidietijdvak te worden opgenomen. In verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen wordt de beslistermijn goed bewaakt. De beslistermijnen is zodanig dat het college doorgaans op tijd een beslissing kan nemen. Uitstel wordt vaak veroorzaakt omdat de aanvraag niet compleet is.

Artikel 10 Vaststelling zonder voorafgaande verlening

In beginsel bestaat het subsidieproces uit een verlening vooraf en een vaststelling achteraf. Om de administratieve lasten te verlagen en het subsidieproces efficiënt te laten verlopen, vindt bij incidentele of structurele subsidiebedragen tot € 10.000 die op maximaal één kalenderjaar betrekking hebben geen verlening vooraf plaats en wordt de subsidie direct vastgesteld. De subsidieontvanger is wel verplicht tot een (lichte) verantwoording. In bepaalde situaties kan subsidie worden teruggevorderd, bijvoorbeeld als hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen (art. 4:51 Awb).

Artikel 11 Meerjarige subsidies

Structurele subsidies kunnen voor een tijdvak van maximaal vier jaar worden verleend. Dit betekent praktisch gezien dat de aanvrager gedurende het subsidietijdvak niet jaarlijks een aanvraag hoeft in te dienen en het college ook maar één verleningsbeschikking afgeeft voor het gehele subsidietijdvak. Het college beoordeelt per subsidieontvanger of het verlenen van een meerjarige subsidie een geschikt middel is. In het kader van verlichting van de administratieve lasten wordt ernaar gestreefd structurele subsidies zo veel mogelijk in de vorm van meerjarige subsidies te verlenen. Er kunnen echter redenen zijn om bij een bepaalde instelling geen meerjarige subsidie te verlenen. Bijvoorbeeld omdat de activiteiten van de subsidieontvanger van jaar tot jaar wisselend zijn, er twijfel bestaat over de continuïteit van de organisatie of de subsidieontvanger bezig is met een fusieproces. De meerjarige subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat op de gemeentebegroting voldoende geld beschikbaar wordt gesteld. Zodoende blijft het budgetrecht van de gemeenteraad gewaarborgd. In artikel 4:67 tweede lid van de Awb staat dat indien de subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend, aan de subsidie de verplichting wordt verbonden tot het periodiek aan het bestuursorgaan verstrekken van de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. Vaststelling vindt plaats na afloop van het subsidietijdvak.

Artikel 12 Weigeringsgronden

Activiteiten worden onder meer niet gesubsidieerd als zij niet of niet in voldoende mate bijdragen aan gemeentelijke beleidsdoelstellingen dan wel als dan niet op voldoende doelmatige wijze gebeurt. Deze weigeringsgrond ten eerste worden toegepast als subsidie inhoudelijk gezien niet past in het gemeentelijk beleid. Ten tweede kan deze grond worden toegepast als de activiteit op zichzelf wel past in het beleid, maar niet doelmatig is. Bijvoorbeeld omdat:

  • ·

    het college het gevraagde subsidiebedrag te hoog vindt in relatie tot de beoogde resultaten van de activiteit;

  • ·

    de aanvrager naar verwachting van het college onvoldoende zal samenwerken met andere organisaties, of

  • ·

    de gemeente reeds op andere wijze is voorzien in het beoogde doel of de voorgenomen activiteit.

Het toepassen van een weigeringsgrond is maatwerk. De aanwezigheid van voldoende middelen om de kosten van activiteiten te dekken kan blijken uit de current ratio. Deze wordt weergegeven in een kengetal waarmee de liquiditeit van een organisatie wordt uitgedrukt. Een gezonde waarde ligt boven de 1. Ook bij bijvoorbeeld de weigeringsgrond ten aanzien van de financiële continuïteit kan geen harde maatstaf worden gegeven. De garantie voor de financiële continuïteit kan blijken uit het weerstandsvermogen. Deze wordt weergegeven in een kengetal waarmee het vermogen wordt uitgedrukt van een organisatie om ook in ongunstige tijden haar activiteiten te kunnen voortzetten. Ter illustratie van de noodzaak van maatwerk: het ministerie van OCW werkt met een ondergrens van 10%, terwijl bij pensioenfondsen bijvoorbeeld de grens op 105% ligt.

De weigeringsgronden in dit artikel zijn aanvullend op de weigeringsgronden die in de Awb worden genoemd. Op grond van art. 4:25 Awb moet de aanvraag worden geweigerd als door honorering het eventuele subsidieplafond zou worden overschreden. Op grond van art. 4:35 Awb kan subsidieverlening worden geweigerd als er gegronde reden is om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

of als de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 13 Indexering subsidies

Organisaties die structurele subsidie ontvangen, krijgen veelal te maken met prijs- en loonstijging. Het is daarom wenselijk dat het college subsidies aanpast of indexeert. Het gaat hierbij om de structurele activiteiten die jaarlijks geheel of nagenoeg ongewijzigd worden voortgezet. Dit artikel over indexering verhindert dus bijvoorbeeld niet dat de subsidie voor activiteiten wordt stopgezet. De wijze van indexering is beschreven in het tweede lid. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen organisaties die per jaar € 10.000 of meer ontvangen en organisaties die minder subsidie ontvangen.

Voor organisaties die € 10.000 of meer per jaar ontvangen is het belangrijk dat de CAO-ontwikkeling wordt gevolgd. Het niet volledig compenseren van de CAO-ontwikkeling zou een structureel negatief effect hebben. Het college volgt het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de personeelskosten. Is dit niet bekend voordat de subsidie wordt verleend, dan wordt bij de verlening het percentage toegepast dat in de gemeentebegroting wordt gehanteerd. Nadat het advies bekend geworden is, wordt de verlening herzien. Voor organisaties met minder dan € 10.000 per jaar wordt volstaan met het algemene percentage waarmee de gemeentebegroting wordt aangepast.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de aanvrager

De Awb biedt de mogelijkheid om subsidieontvangers verplichtingen op te leggen. Mocht een subsidieontvanger niet voldoen aan de verplichtingen, dan kan de subsidie lager worden vastgesteld (als er een verlening aan vooraf is gegaan, artikel 4:46 van de Awb) of kan de subsidievaststelling worden gewijzigd (als er geen verlening aan vooraf is gegaan, artikel 4:49 van de Awb).

Artikel 14 Verplichtingen subsidieontvanger

In artikel 4:37 van de Awb is een aantal standaard verplichtingen opgenomen die een bestuursorgaan in ieder geval kan opleggen aan subsidieontvangers:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

Een aantal van deze verplichtingen is al (uitgewerkt) in de verordening opgenomen, zodat deze voor alle subsidieontvangers gelden en niet meer in nadere regels of in afzonderlijke beschikkingen hoeven te worden opgenomen.

Artikel 14, eerste lid, van de verordening legt de basis om bij de subsidieverstrekking verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb op te leggen. Artikel 4:38 van de Awb biedt de mogelijkheid om ook andere verplichtingen op te leggen die strekken tot realisatie van het doel van de subsidie dan de verplichtingen die in artikel 4:37 van de Awb worden bedoeld. Volgens artikel 4:38, tweede lid, de Awb moet in een verordening de basis worden gelegd voor het in voorkomende gevallen kunnen opleggen van dergelijke verplichtingen aan de ontvanger van een subsidie. Artikel 4:39 van de Awb geeft de mogelijkheid verplichtingen op te leggen die niet strekken tot realisatie van het doel van de subsidie. Dit vereist wel een basis in de verordening. Dergelijke verplichtingen kunnen alleen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten wordt verricht en moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld van een gesubsidieerde welzijnsinstelling nog wel kan worden geëist dat de eigen activiteiten waar mogelijk op milieuvriendelijke wijze worden verricht, maar niet dat wordt meegewerkt aan het verspreiden van folders over het milieubeleid van het college. Als het college dat laatste wil, moet hij voor dat doel subsidie verlenen.

Het tweede lid van artikel 14 verklaart een aantal facultatieve standaardbepalingen van de Awb van toepassing. Artikel 4:68 verplicht de subsidieontvanger om het boekjaar gelijk te stellen aan het kalenderjaar, tenzij bij subsidieverlening anders is bepaald. Artikel 4:69 stelt eisen aan de administratie van de subsidieontvanger. Artikel 4:72 van de Awb verplicht de subsidieontvanger een egalisatiereserve te vormen. De egalisatiereserve is primair bedoeld om schommelingen in de inkomsten en uitgaven op te vangen. De egalisatiereserve is het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten.

Het derde lid verwijst naar artikel 4:71 van de Awb. Hierin wordt een reeks van handelingen genoemd waarvoor een subsidieontvanger voorafgaande toestemming van het subsidieverlenende bestuursorgaan behoeft als dit artikel van toepassing is verklaard:

  • a.

    het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b.

    het wijzigen van de statuten;

  • c.

    het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

  • d.

    het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

  • e.

    het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

  • f.

    het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

  • g.

    het vormen van fondsen en reserveringen;

  • h.

    het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

  • i.

    het ontbinden van de rechtspersoon;

  • j.

    het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Met het oog op beperking van administratieve lasten, verklaart het derde lid van artikel 13 artikel 4:71 van de Awb niet rechtstreeks van toepassing op alle subsidieontvangers, maar laat het ruimte voor maatwerk. Overigens bevat artikel 4:71 van de Awb een garantie voor de subsidieontvanger: de toestemming wordt geacht te zijn verleend als het college niet op tijd beslist (binnen uiterlijk vier weken, eenmaal met maximaal vier weken te verlengen).

Artikel 15 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 Informatieplicht

In het eerste lid wordt een aantal gebeurtenissen genoemd die terstond moeten worden gemeld bij het college. Ze kunnen gevolgen hebben voor de subsidiëring. De wijzigingen genoemd in het tweede lid zijn minder spoedeisend, maar wel van belang.

Artikel 17 Medewerkingsplicht

In dit artikel is de medewerkingsplicht van de subsidieontvanger geregeld. Hiermee is verzekerd, dat tegen niet-medewerking kan worden opgetreden door de subsidie lager vast te stellen (art. 4:48 van de Awb).

Artikel 18 Vergoedingsplicht vermogensvorming

Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat de subsidieontvanger mede met subsidie vermogen heeft gevormd. In artikel 4:41, tweede lid van de Awb is limitatief een aantal situaties genoemd op grond waarvan de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is indien subsidie bij de subsidieontvanger tot vermogensvorming heeft geleid en indien de vergoedingsplicht in de verordening is opgenomen:

  • a.

    de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Het moet vaststaan dat de vermogenstoename niet zou hebben plaatsgevonden als de subsidie niet zou zijn verleend. Het maximum van de vergoeding is gelijk aan de vermogenstoename zelf (tweede lid).

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling

De verordening maakt ten aanzien van de verantwoordingsplicht onderscheid tussen ontvangers van subsidies tot en met € 10.000, subsidies van € 10.000 tot € 49.999, subsidies van € 50.000 tot € 99.999 en subsidies vanaf € 100.000. De zwaarte van de verantwoording neemt toe met het subsidiebedrag. Hiermee wordt beoogd dat de administratieve lasten voor de subsidieontvanger niet onnodig zwaar worden en tegelijkertijd het college de nodige waarborgen heeft met betrekking tot de recht- en doelmatigheid.

Artikel 19 Verantwoording bij subsidie tot en met € 10.000

Subsidies tot en met € 10.000 worden in de regel direct vastgesteld zonder verlening vooraf (artikel 10), tenzij ze voor een meerjarig tijdvak worden verleend. Ontvangers van een reeds vastgestelde subsidie moeten een eenvoudige verantwoording indienen (eerste lid). Het ligt in de rede hiervoor een eenvoudig formulier vast te stellen dat de ontvanger kan invullen en kan ondertekenen. Het college houdt de bevoegdheid om de verantwoording te controleren. Dit kan als hij daar in een concreet geval aanleiding toe ziet of steekproefsgewijs. Bij meerjarige subsidies tot en met kan met dezelfde eenvoudige verantwoording worden volstaan, maar heeft deze juridisch het karakter van een aanvraag tot vaststelling (tweede lid).

Artikel 20 Verantwoording bij subsidie van meer dan € 10.000

Indien een verleningsbeschikking is gegeven dient na afloop van de subsidieperiode een aanvraag tot subsidievaststelling te worden gedaan. Dit gebeurt in de vorm van een verantwoording. Bij subsidies van meer dan € 10.000 is de subsidieontvanger verplicht een inhoudelijk verslag, financieel verslag en balans in te dienen. Bij subsidies tussen € 50.000 en € 100.000 moeten de financiële stukken vergezeld gaan van een accountantsverklaring. Bij subsidies boven € 100.000 dient de accountant ook te verklaren of de gegevens in het inhoudelijke verslag juist zijn. Dat is met name van belang bij budgetsubsidie waarbij de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de prestaties van de subsidieontvanger.

Artikel 21 Subsidievaststelling

Op basis van de verantwoording wordt de subsidie vastgesteld. Dit gebeurt binnen acht weken na ontvangst van de (complete) verantwoording (eerste lid). Het tweede lid bevat richtlijnen om de hoogte van het vast te stellen bedrag te bepalen. Deze zijn gebaseerd op de zogeheten budgetsubsidiesystematiek. Als de subsidieontvanger de prestaties realiseert tegen lagere kosten, kan hij het financiële voordeel behouden. Vallen de kosten hoger uit, dan is het nadeel voor rekening van de subsidieontvanger. De enige uitzondering hierop is als de subsidie nog moet worden bijgesteld in verband met de CAO-ontwikkeling (zie de toelichting op artikel 12). Ook als de subsidieontvanger meer activiteiten realiseert, draagt hij hiervan zelf de kosten. Blijven de prestaties achter, dan wordt de subsidie lager vastgesteld. In de verleningsbeschikking kan van deze richtlijnen worden afgeweken. Bijvoorbeeld door de subsidie wel afhankelijk te maken van de werkelijke kosten.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van het gestelde in de verordening. Deze mogelijkheid bestaat, wanneer toepassing van de verordening , gelet op het doel en de strekking van de verordening, in een bepaalde tot overwegende onbillijkheden zou leiden.

Eerste lid.

Uit de woorden “uitzonderlijke gevallen” volgt, dat het moet gaan om a) een zeer beperkt aantal gevallen, en b) gevallen die evident niet voorzien zijn bij vaststelling van de verordening.

Uit de woorden “overwegende onbillijkheden”, gelezen in samenhang met de woorden “gelet op doel en strekking van deze verordening” blijkt, dat het college bij de beslissing om al dan niet van de verordening af te wijken, dient na te gaan in welke mate:

  • -

    de beleidsdoelen ter realisatie waarvan de verordening in het leven is geroepen, geschaad zouden worden door handelen overeenkomstig de verordening; en,

  • -

    het toepassen van de hardheidsclausule andere door de verordening beschermde belangen (zoals het belang bestaande uit het zorgvuldig en controleerbaar besteden van door de gemeente verstrekte gelden) schaadt.

Tweede lid

Een aantal bepalingen lenen zich niet goed voor toepassing van de hardheidsclausule. Deze bepalingen worden dan ook van de toepassing uitgesloten.

Derde lid

In verband met de rechtszekerheid van andere aanvragers of ontvangers zou het onbillijk zijn dat de toepassing van de hardheidsclausule leidt tot hun benadeling. Het derde lid beoogt een dergelijke benadeling te voorkomen.

Artikel 23 Inwerkingtreding, intrekking en overgangsregeling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 24 Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen toelichting.