Regeling vervallen per 11-06-2020

Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Dronten 20,17

Geldend van 09-02-2018 t/m 10-06-2020

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Dronten 20,17

De raad van de gemeente Dronten

gelezen het voorstel van het college van 10 oktober 2017, no.B17.002200;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vijfde lid en zevende lid, en 6, tweede lid, van de Participatiewet;

gezien het advies van de raadscommissie van 16 november 2017;

Besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Particpatiewet gemeente Dronten 2017.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • wet: Participatiewet;

  • doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

  • a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en;

  • b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 4. Scholing

  • 1. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het traject vergroot de kansen op de arbeidsmarkt;

    • b.

      het scholingstraject duurt maximaal 24 maanden, en;

    • c.

      na afloop beschikt de persoon over een startkwalificatie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a , van de wet.

Artikel 5. Participatieplaats en premie

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. Indien het college uitvoering geeft aan het eerste lid wordt aan die persoon een premie verstrekt, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet. Deze bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 6. Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; of;

    • b.

      een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt;

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschutte werkplek, omdat het aantal geraamde beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het college de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college biedt de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

    • a.

      arbeidsmatige dagbesteding;

    • b.

      vrijwilligerswerk;

    • c.

      andere vormen van maatschappelijke participatie of werk;

    • d.

      persoonlijke ondersteuning;

    • e.

      scholing.

  • 5. In aanvulling op het toegewezen aantal beschut werkplekken realiseert het college in 2018 ook extra dienstbetrekkingen beschut werk voor personen uit de doelgroep van wie in 2018 is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Met ingang van 1 januari 2019 realiseert het college enkel nog het toegewezen aantal beschut werkplekken en geen extra dienstbetrekkingen beschut werk.

  • 6. De leden 2 en 4 zijn niet van toepassing in 2018. Per 1 januari 2019 zijn de leden 2 en 4 wel van toepassing.

Artikel 7. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van jobcoaching als hij zonder deze persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

  • 2. De jobcoaching wordt aangeboden gedurende maximaal 3 jaar na aanvang van het dienstverband.

  • 3. De coachingsuren worden vastgesteld op basis van het aantal uur dat de werknemer per week werkt en de inschatting van de jobcoach met betrekking tot de intensiteit van de begeleiding, tot een maximum van 10% van de urenomvang van het dienstverband.

Artikel 8. Vergoeding loon na ziekmelding

  • 1. Een werkgever die loonkostensubsidie ontvangt als genoemd in artikel 10 onderdeel d van de wet komt in aanmerking voor een vergoeding van de loonkosten na ziekmelding van de werknemer waarvoor de loonkostensubsidie wordt ontvangen.

  • 2. Het UWV vergoedt de loonkosten aan de werkgever.

  • 3. De door de gemeente verstrekte loonkostensubsidie wordt voor de duur van de ziekteperiode beëindigd.

Artikel 9. Loonkostensubsidie doelgroep

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, of als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3. Het college gebruikt het meetinstrument Matchcare om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 december 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Dronten 2017.

  • 3. Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Dronten 2016 ingetrokken

Ondertekening

Dronten, 30 november 2017

de raad van Dronten,

D. Petrusma MMC mr. A.B.L. de Jonge

griffier voorzitter

Toelichting

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re -integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re -integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

persoonlijke ondersteuning (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel a, en 10, eerste lid, van de Participatiewet);

scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en

no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet . Het betreft personen:

die algemene bijstand ontvangen;

als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

zonder uitkering en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Het college heeft in het beleidsplan gesteld dat het voorzieningen aanbiedt voor mensen met een korte en een lange afstand tot de arbeidsmarkt. In de begroting die is opgenomen in het beleidsplan zijn deze voorzieningen opgenomen. In de visie Dronten@work is al opgenomen dat de gemeente Dronten wil dat zoveel mogelijk mensen een werkplek hebben die past bij wat zij kunnen.

De wetgever beoogt met dit artikel dat de raad in het aanbod van voorzieningen rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen.

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring.

Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden.

Beëindigingsgronden

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt . Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt . Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verstrekt.

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt . Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4. Scholing

Startkwalificatie

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). [Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid.

Scholing in combinatie met participatieplaats

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt . Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Zie artikel 5 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.

Artikel 5. Participatieplaats en premie

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt . Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

Het college geeft geen prioriteit aan het aanbieden van participatieplaatsen maar aan de voorzieningen als genoemd in het beleidsplan.

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt . De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet . In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,00 per zes maanden.

Artikel 6. Participatievoorziening beschut werk

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; hierna UWV, een uitkering verstrekt (eerste lid). Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, van de Participatiewet).7

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (eerste en tweede lid) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vierde lid).

Stap 1: advies UWV

Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, verricht het UWV voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Het UWV verricht de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort ook op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon aan wie het UWV een uitkering verstrekt (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Een dergelijk verzoek kan alleen door de persoon zelf worden gedaan en niet door een andere belanghebbende zoals een

werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert UWV het college van de gemeente waar de betreffende persoon staat ingeschreven.

Stap 2: besluit gemeente

Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWVn, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

Stap 3: dienstbetrekking beschut werk

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Het college kan zelf bepalen waar de beschut werkplek wordt georganiseerd. Dat kan zijn binnen de gemeente, maar ook bij de bestaande sw-bedrijven, of bij een andere, aan de gemeente gelieerde organisatie. Het kan zijn dat een reguliere werkgever bereid is de benodigde beschutte omstandigheden te bieden. Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb.11

In 2018 realiseert college bovenop toegewezen aantal beschutte werkplekken ook extra dienstrekkingen beschut werk

In aanvulling op het toegewezen aantal beschut werkplekken realiseert het college in 2018 ook extra dienstbetrekkingen beschut werk voor personen uit de doelgroep van wie in 2018 is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hiermee wordt voorkomen dat er in 2018 een wachtlijst ontstaat.

Op grond van de evaluatie van het sociaal domein en het nieuwe beleidsplan voor het sociaal domein wordt besloten of het college vanaf 1 januari 2019 extra dienstbetrekkingen beschut werk zal realiseren bovenop het toegewezen aantal beschutte werkplekken.

Volgorde toekenning vanaf 1 januari 2019

Als is vastgesteld dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde plaatsen al is gerealiseerd, dan krijgt deze persoon voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit betekent dat de voorziening beschut werk in principe wordt toegekend op volgorde van vaststelling dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (tweede lid). Dit is conform de bedoeling van de wetgever dat personen voor wie niet direct een beschut werkplek beschikbaar is, bij voorrang een beschut werkplek krijgen aangeboden in het daaropvolgende jaar.

Artikel 7. Persoonlijke ondersteuning

Algemeen

In artikel 7 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Jobcoaching omvat twee onderdelen:

Werkplekbegeleiding

Dit heet ook wel coaching on the job. De begeleiding op de werkvloer houdt onder meer in: de begeleiding en ondersteuning bij het behouden van werk, het ontzorgen van de werkgever en onderhouden van contact met de werkgever, een co-worker en de klant zelf. Verder zal de jobcoach op de werkvloer gesprekken voeren met de werknemer, evalueren en de co-worker instrueren.

Blijvende begeleiding waarborgen

Het doel binnen dit onderdeel is dat de begeleiding van de werknemer zoveel mogelijk verschuift van de jobcoach naar de co-worker. Het is van belang dat de jobcoach nog sporadisch contact blijft houden met de werknemer om als derde bij te springen bij problemen met de werkgever of een oog te houden op de algemene loopbaanontwikkeling (loonwaarde) van de werknemer. De jobcoach dient zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen en behoeften van de werkgever en werknemer. Het uiteindelijke doel is dat de werknemer zonder jobcoachondersteuning kan blijven werken bij de werkgever.

Doelgroep

Mensen die klaar zijn voor betaald werk maar hierbij extra ondersteuning nodig hebben. Werknemersvaardigheden aanleren d.m.v. intensieve begeleiding leren werken op een nieuwe werkplek gericht op o.a.:

Aanleren van werktaken

Aanleren/verbeteren van sociale vaardigheden

Contact met collega’s/leidinggevende

Feedback geven en vragen stellen aan collega’s/leidinggevende

Klanten die vallen onder de Banenafspraak.

Klanten die stonden op de voormalige WSW-wachtlijst, en klanten met een WSW-indicatie.

Jongeren die van de praktijkschool afkomen en niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen.

Coachingsuren

Afhankelijk van de behoefte van de werknemer wordt afgesproken hoeveel coachingsuren er worden ingezet. De coachingsuren worden vastgesteld op basis van het aantal uur dat de werknemer per week werkt en de inschatting van de jobcoach met betrekking tot de intensiteit van de begeleiding, tot een maximum van 10% van de urenomvang van het dienstverband. Het aantal uur jobcoaching kan flexibel ingezet worden. De jobcoaching wordt aangeboden gedurende maximaal 3 jaar na aanvang van het dienstverband; daar kan in specifieke gevallen van worden afgeweken.

In het Regionaal Werkbedrijf Flevoland is afgesproken om de inzet van instrumenten voor de doelgroep loonkostensubsidie (mensen met een arbeidsbeperking) te uniformeren. Voor de inzet van jobcoaching is aangesloten bij de praktijk van het UWV.

Artikel 9. Loonkostensubsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen. Op grond van de Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet is aan lid 2, onderdeel a toegevoegd het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

Artikel 10d lid 5 van de Participatiewet ziet op het toekennen van de forfaitaire loonkostensubsidie. Deze loonkostensubsidie wordt ingezet onder twee voorwaarden:

De werkgever moet een contract bieden van zes maanden èn;

de werkgever moet de intentie hebben tot verlenging van dit contract met minimaal zes maanden.

Compensatie

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.

Geen verdringing

Loonkostensubsidie kan uitsluitend worden verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het middels het verlenen van een loonkostensubsidie opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

eigen initiatief van de werknemer;

handicap;

ouderdomspensioen;

vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of

gewettigd ontslag om dringende redenen.

Het college gebruikt het meetinstrument Matchcare om de loonwaarde van een persoon vast te stellen. Dit meetinstrument wordt ook door de andere Flevolandse gemeenten in het Regionale Werkbedrijf toegepast.