Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Kerkrade" ex artikel 212 Gemeentewet (Financiële verordening 2019)

Geldend van 03-04-2019 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Kerkrade" ex artikel 212 Gemeentewet (Financiële verordening 2019)

1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities en begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. organisatorische eenheid:

Iedere eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig in de vigerende Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade dan wel de Organisatieverordening raadsgriffie der gemeente Kerkrade is aangewezen en die als zodanig een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college heeft.

b. administratie:

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Kerkrade en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

c. programma’s, taakvelden en speerpunten:

Verantwoording vindt plaats op basis van programma’s, gebaseerd op de (hoofd)taakvelden volgens het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en de Informatievoorschriften voor derden (IV3).

Binnen de programma’s zijn speerpunten van beleid benoemd, m.n. gebaseerd op het collegeprogramma.

2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Indeling begroting en jaarstukken

  • 1. De raad stelt de indeling van de programma’s met bijbehorende taakvelden vast.

  • 2. De raad stelt binnen de programma’s de speerpunten van beleid vast waarop hij intensief wil sturen.

  • 3. De raad stelt per programma de beleidsindicatoren vast. Deze bevatten ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in de geldende BBV-voorschriften.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead, de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting respectievelijk bij de tussentijdse rapportages wordt van de toekomstige investeringen per investering het beschikbare investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de investeringskredieten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Algemeen uitgangspunt is een evenwichtige en sluitende begroting in meerjarenperspectief, rekening houdend met het meerjarig investeringsprogramma.

  • 2. Bij aanvang van een nieuwe raadsperiode worden de politieke wensen financieel vertaald naar een meerjarenbegroting, hetgeen de basis is voor de jaarlijkse begroting.

  • 3. In de begroting wordt een post voor onvoorziene lasten opgenomen, rekening houdend met de richtlijnen van de provinciale toezichthouder. Indien gewenst kan deze post nader worden onverdeeld.

  • 4. Het college draagt in overleg met het presidium zorg voor een tijdsplanning van alle producten uit de bestuurlijke planning & control cyclus.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting en de daarin opgenomen financiële positie de totale lasten, de totale baten en investeringskredieten per programma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling kan de raad indien gewenst aangeven van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 3. De bij een taakveld behorende lasten en baten maken deel uit van de totale lasten totale baten van een programma. Zij worden niet afzonderlijk geautoriseerd. Het vermelden daarvan in de begroting en jaarstukken heeft slechts een informatief karakter ten behoeve van de (bij)sturing door de raad.

Artikel 6. Uitvoering begroting

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat:

    a. de lasten en baten van de programma’s eenduidig zijn toegewezen aan de taakvelden;

    b. de budgetten uit de taakvelden en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de financiële positie;

    c. de lasten van de taakvelden niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere taakvelden binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de programma’s, zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

  • 3. In afwijking van lid 2 en mits voorzien van een budgettair neutrale begrotingsbijstelling geldt dat Overschrijdingen op programmaniveau gecompenseerd mogen worden:

    a. vanuit een ander programma mits geen noemenswaardige gevolgen voor de realisatie van de doelstellingen van dat andere programma;

    b. vanuit het nog vrije deel van de totale post onvoorzien;

    c. door extra daarmee samenhangende baten;

    d. vanuit de algemene dekkingsmiddelen;

    e. door inzet van de daarvoor bedoelde reserves met een budgettair egaliserend karakter.

  • 4. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor bijstelling van het beleid en wijziging van de geautoriseerde baten en lasten, en investeringskredieten.

  • 5. De budgettair neutrale begrotingsbijstellingen die omwille van een adequate budgetbewaking plaatsvinden ná vaststelling van de laatste tussentijdse rapportage maar vóór vaststelling van de jaarrekening, worden door de raad in beginsel als geautoriseerd beschouwd, mits deze transparant blijken uit de jaarrekening.

  • 6. Met het vaststellen van de tussentijdse rapportages resp. de jaarstukken worden alle wijzigingen en bijstellingen tot dan toe geautoriseerd door de raad.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar en doet zo nodig voorstellen tot bijstelling van beleid .

  • 2. De tussentijdse rapportages worden aan de raad aangeboden conform de tijdsplanning zoals bedoeld in artikel 4 lid 4.

  • 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de indeling van de begroting.

  • 4. De tussentijdse rapportages gaan indien en voor zover daartoe aanleiding is, in op bestuurlijk relevante ontwikkelingen en afwijkingen, zowel wat betreft beleidsmatige zaken, de lasten, de baten, de investeringskredieten, de geleverde goederen en diensten, de maatschappelijke effecten en indicatoren.

  • 5. De tussentijdse rapportages bevatten in elk geval een bijgestelde raming van:

    a. de baten en lasten per programma;

    b. de algemene dekkingsmiddelen, overhead en vennootschapsbelasting;

    c. het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    d. de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    e. het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d,

  • 6. De tussentijdse rapportages bevatten in elk geval de uitputting alsook een actueel meerjarig overzicht van de beschikbare investeringskredieten.

Artikel 8. Informatieplicht

  • 1. Het college informeert de raad in elk geval vooraf en stelt de raad in de gelegenheid zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen, voorzover het betreft niet bij begroting vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

    a. investeringen, aankopen van goederen en diensten, of toekennen van subsidies groter dan € 250.000;

    b. het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000;

    c. verkoop van goederen en diensten of eigendommen groter dan € 100.000;

    d. het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen.

  • 2. Lid 1 geldt niet indien de verplichting wordt afgedekt uit een eerder voor dat doel én financiële omvang gevormde bestemmingsreserve of voorziening en waarvoor de raad reeds toestemming heeft gegeven. Voorzover de verplichting groter blijkt dan het voorziene bedrag, geldt voor het meerdere het bepaalde onder lid 1.

  • 3. Het college legt voorts over het aangaan van de verplichtingen zoals genoemd in lid 1 en de financiële dekking daarvan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk verantwoording af via de eerstvolgende tussentijdse rapportage en/of de jaarrekening.

3. Financieel beleid

Artikel 9. Waarderen en afschrijven vaste activa

Voor het afschrijven van vaste activa worden de uitgangspunten, methodieken en termijnen gehanteerd zoals vermeld in de bijlage “Afschrijvingsbeleid” die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van ervaringscijfers en/of een beoordeling van openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. De begroting en jaarstukken geven inzicht in (wijzigingen in) de vorming en besteding van reserves en voorzieningen, de doelstelling en voeding per reserve en voorziening en eventueel de wenselijk geachte minimale en maximale omvang per reserve en voorziening.

  • 3. Mutaties in reserveringen zijn na 31 december van betreffend boekjaar niet meer toegestaan, tenzij de besluitvorming nog in betreffend kalenderjaar heeft plaatsgevonden.

  • 4. Uitzondering op lid 3 zijn mutaties in de door de raad aangewezen reserves die een egaliserende werking hebben.

  • 5. Uitzondering op lid 3 zijn voorts mutaties in specifiek door de raad aangewezen reserves.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten van goederen, werken en diensten in rekening worden gebracht wordt een methodiek gevolg waarbij een extracomptabel stelsel van kostentoerekening wordt gehanteerd, waarbij de directe en indirecte kosten/overhead volgens geldende fiscale regels en subsidievoorschriften worden verbijzonderd naar de producten en diensten voor zover zij daarmee redelijkerwijs en rechtstreeks samenhangen.

  • 2. Bij de kosten kunnen voor zover van toepassing ook worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa, de compensabele BTW, te betalen vennootschapsbelasting en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en oninbare debiteuren.

  • 3. De hoogte van de bij de begroting ingecalculeerde financieringsrente en de bij de jaarrekening gerealiseerde financieringsrente is bepalend voor de rentetoerekening aan de nieuwe activa van het betreffende dienstjaar. Het toe te rekenen rentepercentage van de reeds bestaande activa blijft ongewijzigd.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college biedt jaarlijks voor het komende begrotingsjaar een tarievennota aan. Deze nota bevat een overzicht van de diverse belastingen, rechten, heffingen en prijzen/leges.

  • 2. De raad stelt de tarievennota en de bijbehorende verordeningen vast.

Artikel 14: Financieringsfunctie

  • 1. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    a. het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de begroting uit te kunnen voeren;

    b. het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico's;

    c. het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    d. het zoveel mogelijk beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie in acht:

    a. het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen die gevestigd zijn in door de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) aangegeven staten en die minimaal de door Ruddo aan de looptijd van de uitzetting gekoppelde vereiste rating hebben;

    b. de (overige) bepalingen van de Wet Financiële decentrale overheden (FIDO) en de Ruddo, waaronder inbegrepen eisen aan de toegestane productvormen en het gebruik daarvan;

    c. voor het aantrekken van financieringen met een looptijd van langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    d. overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Indien van toepassing motiveert het college in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke transacties.

4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 15. Administratie

De administratie in brede zin is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatorische eenheden;

b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts;

c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 16. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de handelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 17. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt zoveel mogelijk vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke verordeningen, regelingen en eigendommen. Deze regels zijn bij voorkeur opgenomen in de betreffende gemeentelijke verordeningen en regelingen zelf en de bijbehorende werkprocedures.

5. Financiële organisatie

Artikel 18. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt zo nodig in een besluit vast:

a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatorische eenheden;

b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids-, beheers- en toezichtsorganen is gewaarborgd;

c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

d. de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e. de te maken afspraken met de organisatorische eenheden over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

f. de kosten-verdeelmethodiek en –sleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de taakvelden.

Artikel 19. Inkoop en aanbesteding

  • 1. Het college zorgt voor en legt in een besluit vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van werken en diensten.

  • 2. De regels waarborgen onder meer dat wordt gehandeld in overeenstemming met de relevante Europese en overige regelgeving.

Artikel 20. Verstrekking subsidies en steunverlening

  • 1. Het college biedt ter besluitvorming een subsidieverordening aan. Deze bevat het kader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies.

  • 2. Het college dient te waarborgen dat in het geval van (mogelijke) steunverlening aan ondernemingen en instellingen er wordt gehandeld in overeenstemming met de relevante Europese en overige regelgeving.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

Het college zorgt voor periodiek geactualiseerde onderhoudsplannen voor gemeentelijke kapitaalgoederen, waaronder wegen, riolering, gebouwen en openbaar groen. Deze onderhoudsplannen maken inzichtelijk het te plegen onderhoud en de meerjarige financiële dekking van de kosten.

6. Paragrafen

Artikel 22. Paragrafen

  • 1. In de verplichte paragrafen bij begroting en rekening dient minimaal voldaan te worden aan de wettelijke eisen. Daarnaast kan het college aanvullende relevante informatie opnemen. Ook kan de raad verzoeken om aanvullende informatie op te nemen.

  • 2. Voorts kunnen de betreffende onderwerpen ten behoeve van de kaderstelling door de raad nader worden uitgediept in afzonderlijke nota’s.

7. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 23. Nadere regels

  • 1. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels en instructies geven.

  • 2. Daar waar te verstrekken informatie de onderhandelingspositie of andere belangen van de gemeente in individuele gevallen naar het oordeel van het college kan aantasten, kan worden volstaan met het niet of niet afzonderlijk herkenbaar opnemen van deze informatie in begroting, jaarstukken en andere openbare stukken.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking vanaf begrotingsjaar 2019, met dien verstande dat de wijzigingen die voortvloeien uit wettelijke aanpassingen nog met terugwerkende kracht op het betreffende begrotingsjaar van toepassing zijn.

Artikel 25. Overgangsbepaling

  • 1. De “Financiële verordening gemeente Kerkrade 2008” wordt ingetrokken.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die vóór 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft “Financiële verordening gemeente Kerkrade 2008” van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam "Financiële verordening gemeente Kerkrade 2019".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van

27 maart 2019

De voorzitter van de raad, De griffier,

J.J.M. Som. B.W.E. van der Wijst – Triepels.

Bijlage “Afschrijvingsbeleid”

§1. Definities en uitgangspunten

Uiteraard zijn het Besluit begroting en verantwoording (BBV) en de uitspraken en notities van de landelijke commissie BBV leidend. Binnen deze landelijke kaders hebben gemeenten een bepaalde mate van vrijheid. De invulling daarvan wordt als lokaal kader in deze bijlage vastgelegd.

Onder een investering wordt verstaan het vastleggen van vermogen in een object, waarvan het nut zich over meer jaren uitstrekt. Voor de verschillende vormen van investeringen wordt verwezen naar het actuele BBV.

Activeren is het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde object met meerjarig nut (kapitaalgoed), dat vanaf dat moment als bezitting kan worden beschouwd. Als een investering is geactiveerd, moet er op worden afgeschreven, enkele uitzonderingen daargelaten. Afschrijven is het op methodische wijze – volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur – ten laste van de exploitatie brengen van een kapitaalgoed. Dat gebeurt om de lasten toe te kunnen rekenen aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Als gevolg van het activeren ontstaan er jaarlijkse kapitaallasten, totdat de investering geheel is afgeschreven. Deze kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en toegerekende rentekosten.

Een eerste uitgangspunt is dat lineair wordt afgeschreven op basis van de verwachte economische levensduur van een actief. In sommige gevallen, wanneer de technische levensduur langer is dan de economische en het actief als zodanig ook nog kan worden gebruikt, kan worden afgeschreven over maximaal de technische levensduur (voorbeeld: computers, kantoormeubilair).

Een tweede uitgangspunt is dat alle redelijkerwijs met de vervaardiging of verkrijging van een activum samenhangende directe en indirecte kosten/overhead voor activering in aanmerking komen, althans voor zover het kapitaalgoed en de samenhangende kosten volgens de BBV-voorschriften mag worden geactiveerd.

Of sprake is van een investeringsuitgave of onderhoudsuitgave is overigens niet altijd duidelijk aan te geven. Bij een bestaand actief is sprake van een investering indien de uitgaven: leiden tot een significante kwaliteitsverbetering; en/of leiden tot een levensduurverlenging; en/of aanpassingen betreffen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften). Wanneer uitgaven worden gedaan ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke kwaliteit en levensduur van een actief, dan is er sprake van onderhoud.1

Verlenging van de afschrijvingstermijn kan worden overwogen indien een nieuwe beoordeling van de voorheen gekozen looptijd tot de conclusie leidt dat de levensduur/gebruiksduur van een activum een verlenging rechtvaardigt. Omgekeerd kan natuurlijk ook. Een aanpassing van de gebruiksduur betreft een schattingswijziging. De bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. 2

Tot slot geldt dat de bepalingen en termijnen die hieronder worden genoemd leidend zijn, doch niet absoluut. In individuele gevallen kan het namelijk gerechtvaardigd zijn een andere termijn of methodiek te hanteren. Een andere termijn kan aan de orde zijn afhankelijk van bijvoorbeeld de aard van de investering, de technische kwaliteit van de gebruikte materialen of omgevingsfactoren waarin het activum wordt gebruikt. Een andere methodiek, bijvoorbeeld annuïteiten, kan aan de orde zijn wanneer het wenselijk is om de totale kapitaallasten van het activum jaarlijks gelijk te houden.

1. Commissie BBV, Notitie Materiële Vaste Activa, december 2017

2. Commissie BBV, Notitie Materiële Vaste Activa, december 2017

§2. Specifieke bepalingen

Omschrijving

Afschrijving

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 5.000, uitgezonderd

gronden en terreinen

Komen ten laste van de exploitatie, worden dus ook

niet geactiveerd en afgeschreven.

Gronden en terreinen

Niet: op grond kan niet worden afgeschreven, omdat grond geen slijtend actief is en daarom een eeuwigdurende gebruiksduur heeft.

Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief (immateriële vaste activa)

Lineair, maximaal 5 jaar (BBV art. 64 lid 5).

Deze (voorbereidings-)kosten kunnen geactiveerd worden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan zoals gesteld in het geldende BBV.

Kosten voor het afsluiten van geldleningen

Komen ten laste van de exploitatie, worden dus ook

niet geactiveerd en afgeschreven.

Voor zover de kosten groter zijn dan € 50.000 en de lening een looptijd heeft langer dan 1 jaar, mogen deze kosten lineair worden afgeschreven gedurende maximaal de looptijd van de lening.

Financiële bijdragen aan activa in eigendom van derden (immateriële vaste activa)

Bij voorkeur zo snel mogelijk afschrijven, maar maximaal gelijk aan de afschrijvingsduur van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt (BBV art.64 lid 6), met een maximum van 25 jaar. Overigens moet wel worden voldaan aan de specifieke voorwaarden die het BBV voor activering stelt.

§3. Afschrijvingstermijnen

Investeringen economisch nut

jaren

omschrijving

40

(nieuwe) rioleringen en relining

25

nieuwbouw, renovatie, restauratie en aankoop woonruimten en bedrijfsgebouwen inclusief

daarin inbegrepen voorzieningen en (technische) installaties mits inbegrepen in totaalkrediet

10

afzonderlijke bouwkundige of andere voorzieningen, technische installaties, meubilair,

levensduur-verlengend onderhoud (upgrading)

NB: wanneer bijv. als gevolg van reconstructie feitelijk en technisch sprake is van een nieuw activum,

kan er als zodanig ook op worden afgeschreven

6

transportmiddelen

5

automatiseringsapparatuur en programmatuur

5

rolstoelen en overige WMO-hulpmiddelen

NB: bepaalde hulpmiddelen kunnen langer meegaan, bijvoorbeeld trapliften 10 jaar

Investeringen maatschappelijk nut openbare ruimte

jaren

omschrijving

25 / 35

wegen/straten/pleinen, bruggen, viaducten, geluidswallen en overige civieltechnische kunstwerken

NB: voor zover de technische levensduur van een bepaald nieuw of gereconstrueerd activum 35 jaar of meer is, kan vanaf 2008 dit activum in maximaal 35 jaar worden afgeschreven.

25

Begraafplaatsen (niet de grond, hierop mag niet worden afgeschreven), sportcomplexen/velden (voor zover eigendom gemeente)

15

openbare verlichting, openbaar groen/groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties

10

straatmeubilair, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, verkeersmaatregelen, fiets/voetpaden

§4. Moment en bedrag van activeren en afschrijven.

Op basis van de oorspronkelijke kredietvoteringen en de boekwaarde per 1/1 van het jaar dat volgt op het jaar waarin met de productie of aanschaf van het object wordt gestart, worden de afschrijvingen geraamd. Feitelijke afschrijvingen vinden plaats naarmate het activum gereed komt c.q. uitgaven zijn gedaan3. Er mag immers geen negatieve boekwaarde ontstaan. In bepaalde situaties, bijvoorbeeld bij majeure langlopende projecten, kan er voor worden gekozen om de ingebruikname van het object maatgevend te laten zijn voor het startjaar voor de afschrijvingen.

Deze systematiek heeft als kenmerken voorzichtigheid en vooral gelijkmatigheid, waardoor er begrotingstechnisch geen onnodige fluctuaties in de kapitaallasten ontstaan. In het geval een investering is vertraagd, maar het bedrag van de al gedane investering hoog genoeg is om op af te schrijven, wordt hiermee al gestart. De afschrijvingen lopen dan in de pas met de begrote afschrijvingen. Bovendien wordt hiermee het gelijkmatigheidsbeginsel nagestreefd. In totaliteit wordt uiteraard hetzelfde bedrag afgeschreven.

Uitgangspunt is volledige afschrijving van een object. Er wordt geen rekening gehouden met een eventuele restwaarde. Indien een object met een bepaalde restwaarde wordt afgestoten, dient afboeking van de restwaarde (sanering) plaats te vinden. Indien bij het afstoten een boekwinst wordt gerealiseerd, dient deze boekwinst na overdracht te worden verwerkt als incidentele bate. De opbrengst mag niet direct met de aanschafwaarde van het eventuele vervangingsobject worden verrekend.

3: Voorbeeld: Stel investering € 100.000 volledig in 2018 geraamd, 10 jaar afschrijven = € 10.000 per jaar.

a) Als totale uitgaven (=boekwaarde) per 1/1/2019 € 100.000, dan wordt in 2019 € 10.000 afgeschreven, enz.

b) Als uitgaven per 1/1/2019 € 15.000, dan wordt in 2019 € 10.000 afgeschreven, enz. (dus oorspronkelijke reeks).

c) Als uitgaven per 1/1/2019 minder dan € 10.000, dan wordt in 2019 niets afgeschreven en in 2020 begint de reeks van € 10.000 (mits dan wel voldoende uitgaven).

§5. Inzet van reserves bij investeringen

Volgens het BBV moeten thans alle investeringen in materiële vaste activa op de balans worden geactiveerd. Voorheen gold voor investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte een “kan” bepaling.

Het gevolg is dat wanneer investeringen financieel worden afgedekt uit reserves, deze “bruto” worden geactiveerd voor de werkelijke aanschafwaarde of vervaardigingsprijs. Het bedrag van de daarvoor bedoelde reserve wordt “gereserveerd”, hieruit wordt vervolgens gedurende de looptijd een bedrag onttrokken ter dekking van de afschrijvingslasten.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, de wet Ruddo, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV), Informatie voor Derden (Iv3) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. De overige begrippen uit de verordening worden hier verduidelijkt.

De onderscheiden organisatorische eenheden zijn vastgelegd in de vigerende Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade. De Organisatieverordening raadsgriffie der gemeente Kerkrade onderkent nog als eenheid de griffie.

Verantwoording vindt plaats op basis van programma’s, gebaseerd op de (hoofd)taakvelden volgens het BBV en IV3.

Artikel 2. Indeling begroting en jaarstukken en Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast, evenals de informatie waarop en waarmee de raad wil sturen en controleren. Meestal zal die vaststelling voor meerdere jaren gelden. Het is niet de bedoeling om de indeling steeds te veranderen , dat is ook niet raadzaam voor een consistent beeld. Alleen indien daartoe een echte aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.

Per programma komen bijvoorbeeld aan bod:

• Een algemene omschrijving van het programma, uit welke taakvelden dit programma bestaat en wie de portefeuillehouders zijn.

• De speerpunten van beleid, de activiteiten/projecten en de voortgang

• Overige bestuurlijk relevante ontwikkelingen, activiteiten of projecten

• Landelijk uniforme basisset beleidsindicatoren (de zogenaamde verplichte beleidsindicatoren conform BBV-voorschriften) en eigen indicatoren

• Inzicht in de financiën van het programma, zowel exploitatie als investeringen.

Sturen op hoofdlijnen en op uitzonderingen blijft in beginsel het uitgangspunt. De financiën zijn op detailniveau gekoppeld aan de gerelateerde taakvelden. In sommige gevallen is daarbij (noodgedwongen)

een keuze gemaakt wat "het best passende" taakveld is voor het geformuleerde beleid of project/activiteit.

Tot slot moge duidelijk zijn dat niet alle activiteiten die de gemeente ontplooit, expliciet in de begroting terugkomen. Hetzij omdat ze als regulier of als onderdeel van de bedrijfsvoering worden beschouwd, hetzij

omdat de activiteiten conform planning lopen en er geen bijzonderheden te melden zijn.

De financiële positie in de begroting, tussentijdse rapportages en jaarrekening geeft ook inzicht in de investeringskredieten.

Artikel 4. Kaders begroting

Hierin zijn de algemene uitgangspunten vastgelegd.

In jaar 1 van een nieuwe raadsperiode worden de politieke wensen uit het collegeprogramma financieel vertaald naar een meerjarenbeleidsplan en -begroting, hetgeen de grondslag vormt voor de jaarlijkse begroting. In jaar 2 t/m 4 van de raadsperiode evalueren de voorjaarsnota maar ook de najaarsnota jaarlijks de voortgang van het meerjarenbeleidsplan, zodat tussentijdse bijsturing mogelijk is.

De beleidsmatige doelstellingen worden vertaald naar programma’s die gelijk zijn aan de hoofdtaakvelden van de BBV en Iv3-voorschriften. Naast de realisatie van beleid is ook van belang de vertaling van incidentele en structurele financiële mee- en tegenvallers naar de verschillende programma’s uit de bestuurlijke planning & control cyclus (o.a. voorjaarsnota - begroting - najaarsnota - jaarrekening - voorjaarsnota - etc.).

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten.

Autorisatie van budgetten vindt plaats op het niveau van de programma’s, Deze programma’s bevatten informatie over de speerpunten van beleid, de verplichte indicatoren en overige indicatoren, de lasten en baten en de begrote kosten van uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Dit geeft de raad voldoende mogelijkheden om (bij) te sturen en bekrachtigt het budgetrecht van de raad. De lasten en baten per taakveld worden apart weergegeven ter informatie, maar niet afzonderlijk geautoriseerd.

Artikel 6. Uitvoering begroting

In dit artikel geeft de raad expliciet aan dat het college verantwoordelijk is voor een goede uitvoering van de begroting. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college.

Overigens is in de Wet dualisering gemeentebestuur bepaald dat een privaatrechtelijke rechtshandeling, zoals het aan- en verkoop van goederen en diensten, het aangaan van geldleningen en bankkredieten, etc. een taak is voor het college. De raad neemt daarover niet direct een besluit meer, maar houdt via het vaststellen van de uiteenzetting van de financiële positie en de financieringsparagraaf bij de begroting en rekening inzicht en invloed.

Compensatie binnen programma’s is zonder meer mogelijk. Hiervoor zijn op ambtelijk niveau in de vigerende budgethouders-regeling nadere eisen gesteld, o.a. de eis van budgettair neutrale begrotingsbijstellingen. Deze neutrale bijstellingen vinden plaats binnen de programma’s, waarvan de raad zo spoedig mogelijk bij de tussentijdse informatievoorziening (voorjaarsnota, najaarsnota) c.q. tussentijdse rapportages en/of jaarrekening (net wat eerder komt) kennis kan nemen c.q. die achteraf formeel worden geautoriseerd door het vaststellen van de tussentijdse rapportages en jaarrekening. Compensatie tussen de programma’s onderling is onder voorwaarden mogelijk en zal zo spoedig mogelijk door de raad moeten worden goedgekeurd, hetgeen uiterlijk gebeurt bij de tussentijdse rapportages en/of jaarrekening.

Door de intern stringente budgetbewaking worden in beginsel geen betalingen gedaan zonder dat er budget is. Daarom worden intern zgn. budgettair neutrale begrotingsbijstellingen verlangd. Omdat formeel de raad de begrotingsbijstellingen dient te autoriseren, doet zich de paradoxale situatie voor dat de stringente budgetbewaking leidt tot een begrotingsonrechtmatigheid voor wat betreft de bijstellingen die plaatsvinden ná vaststelling van de laatste tussentijdse rapportage maar vóór vaststelling van de jaarrekening. Om dit te verzachten is bepaald dat deze bijstellingen door de raad in beginsel als geautoriseerd beschouwd, mits deze transparant blijken uit de jaarrekening. De raad kan zich dan alsnog een oordeel vormen. In het uiterste geval kan dit leiden tot een indemniteitsprocedure conform de gemeentewet (de raad heeft dan "bedenkingen" tegen de jaarrekening waardoor deze niet kan worden vastgesteld).

Begrotingsoverschrijdingen in een jaar kunnen ook nog na 31 december worden goedgekeurd door de raad, wanneer deze herkenbaar in de jaarrekening worden opgenomen. In het uiterste geval kan dit leiden tot een eerder genoemde indemniteitsprocedure.

Artikel 7. Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning en control-cyclus zijn de tussentijdse rapportages. Het betreft hier de Voorjaarsnota en de Najaarsnota. Middels deze rapportages kan de raad indien nodig bijsturen. Het artikel bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Voor wat betreft de programma’s die veelal meerjarig zullen zijn, zal er overigens niet elke tussenrapportage iets zinvols te melden zijn.

Artikel 8. Informatieplicht

Het college heeft op grond van artikel 169 Gemeentewet altijd een informatieplicht. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen. Het betreft hier nadrukkelijk privaatrechtelijke rechtshandelingen. Deze bepaling, in combinatie met de eis van een sluitende begroting en een transparante verantwoording zorgt voor een natuurlijke “rem” bij het toepassen van dit artikel.

In artikel 8 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden. Over verplichtingen die reeds bij de begroting of begrotingswijzigingen (voor- en najaarsnota) door de raad zijn goedgekeurd, hoeft de raad niet opnieuw te worden geïnformeerd. Dat geldt dan ook voor onttrekkingen aan een specifiek voor dat doel én financiële omvang gevormde bestemmingsreserve of voorzieningen of voor het investeringsprogramma. Deze maken namelijk ook deel uit van de begroting.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de wettelijke informatieplicht in andere gevallen.

Het artikel schept slechts meer duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

De genoemde bedragen gelden per investeringsproject, per goed of dienst, lening, waarborg of garantie etcetera afzonderlijk. Met kapitaal (lid d) wordt bedoeld het verstrekken van geldmiddelen in de vorm van het inbrengen van risicodragend vermogen zoals aandelenkapitaal. Het uitgangspunt van meerjarig sluitende begroting blijft echter onverminderd overeind. Derhalve zal ook steeds dekking moeten worden gevonden, bij voorkeur binnen het betreffende programma.

Aanvullend op de informatieplicht vooraf (lid 1), wordt in lid 3 tenslotte geregeld dat het college zich voorts zo spoedig mogelijk tegenover de raad verantwoord, uiterlijk via de eerstvolgende tussentijdse rapportage of de jaarrekening (net wat eerder komt). Op deze wijze kunnen alle financiële mutaties door de raad formeel worden geaccordeerd en ontstaat weer een actuele (bijgestelde) begroting c.q. een jaarrekening waarin met de betreffende posten rekening is gehouden.

Artikel 9. Waarderen en afschrijven vaste activa

Op grond van de Gemeentewet dient in de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving te bevatten. Er is voor gekozen dit beleid in een bijlage vast te leggen, welke onderdeel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Op basis van ervaringscijfers (historische percentages, m.n. voor de bulkfacturen) en/of een individuele beoordeling van posten wordt het bedrag voor (mogelijk) oninbare debiteuren bepaald. Momenteel is er een voorziening voor de oninbare belastingdebiteuren en een voorziening voor de oninbare sozawe-debiteuren.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Reserves en voorzieningen zijn belangrijke componenten bij het beoordelen van de financiële positie van een gemeente. Voorheen vond de kaderstelling plaats middels een nota reserves en voorzieningen. Inmiddels vindt de kaderstelling plaats in de begroting, tussentijdse rapportages en de jaarrekening. Ten opzichte van de vorige verordening is de informatievoorziening op dit punt fors uitgebreid, waardoor een afzonderlijke nota geen toegevoegde waarde meer heeft.

Lid 1 bepaalt dat er geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen plaatsvindt aan de taakvelden.

Lid 3 t/m 5 gaan in op mutaties in reserves na 31 december van het boekjaar. In beginsel zijn deze niet toegestaan. Sommige mutaties verzetten zich niet tegen de regelgeving. Dit betreft de reserves met een egaliserende werking. Lid 5 geeft nog de mogelijkheid om reserves aan te geven waar dit ook mogelijk is. In begroting en rekening worden deze specifiek aangegeven.

Lid 5 betreft momenteel de “reserve reeds bestemde nog uit te geven middelen". In deze reserve zijn posten opgenomen met een sterk verplichtend karakter, waarbij echter nog geen concrete opdrachtverstrekking naar derden heeft plaatsgevonden. Het verplichte karakter wordt aangegeven door bijv. wet- en regelgeving, of de nog af te ronden uitvoering van een reeds genomen besluit. Bij het jaarlijks afsluiten van de boekhouding worden de in de "reserve reeds bestemde nog uit te geven middelen" reeds eerder gereserveerde bedragen in het kader van de interne kwaliteitstoetsing beoordeeld op o.a. hoogte, noodzaak en mogelijkheid tot vrijval. Het kan voorkomen dat hier nog mutaties uit voortvloeien. Dit soort mutaties zijn dus ook na 31 december nog toegestaan. Uiteraard blijft artikel 8 Informatieplicht onverkort van toepassing.

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht.

In dit artikel staan de kaders en methodiek voor de bepaling van de kostprijzen. Deze kaders vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen. Daarbij dient een kosten/baten-afweging voorop te staan. Een zeer complex systeem van kostenverdeling is weliswaar nauwkeuriger, maar ook duurder en tijdsintensiever.

Lid 1 spreekt voor zich. Lid 2 bepaalt dat een aantal bijzondere componenten ook onder de indirecte kosten worden verstaan. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. De systematiek en hoogte van rentetoerekening bij begroting en rekening wordt gevolgd om de (door te berekenen) kosten te bepalen. Het rentepercentage van de reeds bestaande activa blijft ongewijzigd, aangezien ook de financiering destijds tegen die condities heeft plaatsgevonden. Tot slot moet voor het vaststellen van de tarieven inzicht bestaan in de geraamde hoeveelheden/aantallen.

De kostentoerekening dient minimaal elke bestuursperiode geactualiseerd te worden en in elk geval bij grote organisatorische wijzigingen of bij grote wijzigingen in het producten/dienstenbestand (bijv. bij uitbreiding gemeentelijk takenpakket).

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen/leges

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemw). Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemw) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (artikel 160 Gemw). Daarbij dient de geldende wetgeving (Wet Markt en Overheid) te worden gevolgd.

In Kerkrade worden alle (wijzigingen in) tarieven/prijzen/etc. opgenomen in de jaarlijkse door de raad vast te stellen Tarievennota, waar nodig in een later stadium nog aangevuld met separate raadsbesluiten (bijv. omdat bij het opstellen van de tarievennota een aantal tarieven nog niet kunnen worden ingevuld door afhankelijkheid van derden zoals Rijk of RD4).

Artikel 14. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Artikel 212 Gemw bevat de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In dit artikel wordt hieraan invulling gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. Het verstrekken van leningen, garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Het laatste lid speelt hierop in, waarbij waar mogelijk zekerheden dienen te worden bedongen.

Tot slot bepaalt artikel 160 Gemw dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Artikel 15. Administratie

Hierin zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 16. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen zodat gedurende het jaar de gemeente zelf al een interne toetsing uitvoert. De interne controle wordt daarbij gezien als “tool of management”, waarmee het “zelfreinigend vermogen” van de organisatie wordt vergroot. Het totale stelsel van “checks & balances” is daarbij van belang. Procesmatige tekortkomingen kunnen namelijk worden gecompenseerd door aanvullende maatregelen elders in de organisatie.

Artikel 17. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen. De afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen is uiteraard een politiek besluit. Bij de behandeling van een nieuwe of geactualiseerde verordening of regeling kan deze afweging plaatsvinden.

Artikel 18. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Hieraan kan het college middels het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie een nadere invulling geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden. De regels van a en b zijn vervat in de vigerende Regeling ambtelijke organisatie gemeente Kerkrade dan wel de Organisatieverordening raadsgriffie der gemeente Kerkrade. De regels van letter c zijn vervat in de vigerende mandaat- en volmacht-regeling. De regels van letter d zijn vervat in het vigerende treasury-statuut.

Artikel 19. Inkoop en aanbesteding

Dit artikel draagt het college op een inkoop- en aanbestedingsreglement op te stellen. Het zijn namelijk belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effecten kunnen hebben. Europese en nationale aanbestedingsregels moeten daarbij worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 20. Verstrekking subsidies en steunverlening

De subsidieverordening(en) worden door de raad vastgesteld en vormen het kader waarbinnen gemeentelijke subsidies worden verstrekt. Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen zijn op dit moment de Europese staatssteunregels ,de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening(en) van toepassing.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

Dit artikel spreekt voor zich en vloeit voort uit aanbevelingen van de landelijke commissie BBV.

Artikel 22. Paragrafen

Dit artikel geeft zowel het college als de raad de mogelijkheid om aanvullend op de wettelijke eisen specifieke informatie op te nemen. Het geeft voorts de mogelijkheid om bepaalde informatie uit te diepen in afzonderlijke nota’s, zonder dat deze uitdieping in afzonderlijke nota’s direct verplicht wordt gesteld. Als de paragraaf op zichzelf voldoende informatie bevat, is een afzonderlijke nota namelijk niet altijd even zinvol.

Artikel 23. Nadere regels

Dit artikel spreekt voor zich. Bepaalde informatie op een verkeerd tijdstip openbaar maken via begroting, rekening, of andere openbare stukken kan de onderhandelingspositie of andere belangen van de gemeente schaden. Informatie over grondbeleid/grondexploitaties bijvoorbeeld kan op enig moment gevoelig zijn, net als informatie over lopende juridische procedures.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25. Overgangsbepaling

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 26. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.