Bomenverordening Landgraaf 2004

Geldend van 17-11-2004 t/m heden

Intitulé

Bomenverordening Landgraaf 2004

De raad der gemeente Landgraaf;

gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 17 augustus 2004;

besluit

De Bomenverordening Landgraaf 2004 vast te stellen

Afdeling 1 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • 2.

    houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

  • 3.

    monumentale boom of houtopstand: een boom of houtopstand die is vermeld op de ingevolge artikel 2.1, eerste lid, door burgemeester en wethouders vastgestelde lijst;

  • 4.

    hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • 5.

    vellen: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • 6.

    dunning: een velling die het voortbestaan van het grootste deel van de houtopstand tot doel heeft zonder dat daarmee het beeld van de houtopstand ingrijpend wijzigt;

  • 7.

    knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • 8.

    boomwaarde: de waarde van een boom berekend volgens de taxatiemethode opgenomen in de meest recente uitgave van de “Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen”;

  • 9.

    landbouwgrond: grond in gebruik voor de landbouw als bedoeld in artikel 1 van de Landbouwwet;

  • 10.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • 11.

    iepenspintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus;

  • 12.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • 13.

    herstructureringsplan: Een binnen een begrensd gebied te realiseren plan, dat voorziet in een aanpassing en / of gehele dan wel gedeeltelijke vervanging van het zich binnen dat gebied bevindende vastgoed en een gehele of gedeeltelijke herinrichting van de tot dat gebied behorende openbare ruimte, overeenkomstig een daarvoor vastgesteld bestemmingsplan, een vastgestelde beheersverordening, of een omgevingsvergunning zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 14.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Verbod tot het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is, behoudens het bepaalde in de volgende leden en het bepaalde in artikel 1.3, verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden, die op Bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en als éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      laagstamfruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • d.

      een houtopstand die bij wijze van dunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 6 moet worden geveld.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstanden ten aanzien waarvan de velling nodig is voor de uitvoering van een herstructureringsplan, met dien verstande, dat:

    • 1.

      indien de uitvoering geschiedt conform een vastgesteld bestemmingsplan, het in het eerste lid gestelde verbod blijft gelden tot de dag waarop zes weken zijn verstreken na de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, tenzij gedurende die termijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, in welk geval het verbod blijft gelden tot het moment dat omtrent dat verzoek is beslist;

    • 2.

      indien de uitvoering geschiedt conform een vastgesteld bestemmingsplan, een vastgestelde beheersverordening, een omgevingsvergunning zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • b.

      houtopstanden:

    • -

      in tuinen en erven behorende bij woningen, niet zijnde gestapelde woningen, waarvan de perceelsoppervlakte niet groter is dan 2000 m2;

    • -

      op het industrieterrein Strijthagen;

    • -

      op het industrieterrein Abdissenbosch;

  • 5. In afwijking van de voorgaande leden kunnen door het college door middel van een nader vast te stellen lijst nader te bepalen houtopstanden dan wel soorten van houtopstanden alsmede specifieke categorieën van gevallen gemotiveerd onder de werkingssfeer van het kapverbod worden gebracht (“vergunningplichtige lijst”).

Artikel 1.3 Ontheffing verbod tot het vellen van houtopstanden

De Burgemeester kan ontheffing verlenen van het in artikel 1.2 bedoelde verbod, indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde en veiligheid.

Artikel 1.4 Aanvraag vergunning

  • 1. Indien de aanvraag voor een vergunning betrekking heeft op het verplanten dient, naast het gestelde in de Minsteriele regeling omgevingsrecht, tevens een plan van aanpak dan wel een beschrijving van de voorgenomen verplantingswerkzaamheden te worden overgelegd.

  • 2. Wanneer door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitaan burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning voor het vellen van een houtopstand weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      natuurwetenschappelijke, landschappelijke en ecologische waarden;

    • -

      de cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden voor stads- en dorpsschoon,

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • -

      de beeldbepalende waarde;

    • -

      monumentale waarden.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering gebruiken.

  • 3.

    Indien een vergunning voor het vellen van een houtopstand wordt geweigerd dan wel onder voorschriften wordt verleend verwijst het bevoegd gezag zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- en/of landschapsplannen en structuurvisies, beheersverordeningen en inpassingsplannen.

Artikel 1.6 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn een bepaalde boomsoort met een bepaalde omvang op een bepaalde lokatie op hetzelfde kadastrale perceelen overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings en/of bomen-, groen-, landschapsplan, groenstructuurplan of beheersverordening de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt in ieder geval een herplantplicht opgelegd.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren voorschriften ter bescherming van in en rond de boom voorkomende flora en fauna.

  • 4. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren voorschriften ter bescherming van een te verplanten boom.

  • 5. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat pas tot kappen mag worden overgegaan indien een bestemmingsplan, welke direct verband houd met de vergunning voor het vellen van een houtopstand onherroepelijk is geworden.

  • 6. Indien een voorschrift als bedoeld in het eerste lid feitelijk niet uitvoerbaar blijkt kan aan een vergunning een voorschrift worden verbonden dat ten behoeve van een compensatiebeplanting op een andere locatie een door het bevoegd gezag vast te stellen financiële bijdrage wordt voldaan.

Artikel 1.7 Van kracht worden vergunning

Vervallen.

Artikel 1.8 Vervaltermijn vergunning

Vervallen.

Artikel 1.9 Herplant-/instandhouding

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning voor het vellen van een houtopstand van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar, diens rechtsopvolger en/of zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

    Indien aan een verplichting als bedoeld in het eerste lid niet kan worden voldaan en/of de aanwijzingen als bedoeld in het derde lid niet zijn na te volgen dan dient compensatiebeplanting op een andere locatie plaats te vinden dan wel ten behoeve van herplanting een door het bevoegd gezag vast te stellen financiële bijdrage te worden voldaan.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 1.10 Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 1.11 Afstand van de erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen (te meten vanuit het midden van de voet van de boom) en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 1:12 Bestrijding van iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen af te voeren naar een erkende verwerker;

    • c.

      de niet-ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen;

    • d.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

  • 2.

    • a.

      het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben.

    • b.

      het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

    • c.

      het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

  • 3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 1.13 Bescherming bomen

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, qua samenstelling te wijzigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of in opdracht van ambtenaren of door het bevoegd gezag aangewezen derden ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning voor het vellen van een houtopstand van het bevoegd gezag.

Afdeling 2 HET BEWAREN VAN MONUMENTALE BOMEN

Artikel 2.1 Monumentale bomen

  • 1. Het college stelt een lijst vast met monumentale bomen en houtopstanden.

  • 2. De in het eerste lid genoemde lijst kan drie categorieën van monumentale bomen en houtopstanden bevatten, namelijk:

    • -

      nationale, geregistreerde;

    • -

      lokale;

    • -

      toekomstige.

  • 3. De lijst met monumentale bomen en houtopstanden omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, stamomvang en kroonprojectie, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 4. Het college bezit een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen monumentale houtopstand zoals een goed beheerder betaamt.

Artikel 2.2. Bijdrageregeling monumentale bomen

  • 1. Indien en voorzover in de gemeentelijke begroting hierin is voorzien, kan het college aan een eigenaar dan wel zakelijk gerechtigde van een houtopstand een bijdrage verlenen in de kosten van onderhoud van een monumentale boom of houtopstand als bedoeld in artikel 2.1.

  • 2. De tegemoetkoming kan onder meer worden verleend ten behoeve van:

    • a.

      het onderzoek naar de kwaliteit van de houtopstand en de groeiplaats;

    • b.

      structurele groeiplaatsverbetering;

    • c.

      bescherming van de groeiplaats;

    • d.

      kroonsnoei (herstel- en stabilisatiesnoei);

    • e.

      kroonverankering.

Artikel 2.3 Procedure bijdrageregeling monumentale bomen

  • 1. Een aanvraag om een bijdrage als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid van deze verordening dient schriftelijk te worden ingediend bij het college.

  • 2. De aanvraag dient ondertekend te zijn door zowel de eigenaar als de gebruiker van de grond waarop zich de houtopstand bevindt.

  • 3. De aanvraag dient vóór de uitvoering van de werkzaamheden te worden ingediend bij het college.

  • 4. De aanvraag dient te zijn voorzien van een begroting van de kosten en uit te voeren werkzaamheden, opgesteld door een deskundig boomverzorger dan wel door de gemeente, en deze begroting dient vooraf door het college te zijn goedgekeurd.

  • 5. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen.

  • 6. Het college kunnen nadere voorwaarden stellen aan vorm en inhoud van de aanvraag en de aanvraagprocedure.

Artikel 2.4 Weigering bijdrage

  • Het college kan de bijdrage weigeren:

    • 1.

      indien in een voorafgaande periode van 10 jaar aan de aanvrager een financiële bijdrage als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van deze verordening is toegekend;

    • 2.

      indien de aanvrager met de werkzaamheden een aanvang heeft gemaakt voordat op zijn aanvraag is beslist;

    • 3.

      indien de jaarlijks in de begroting voor de bijdrageregeling gereserveerde middelen zijn uitgeput.

Artikel 2.5 Beslistermijn bijdrageregeling

Het college beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is binnengekomen of, indien de aanvraag niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, acht weken na de dag waarop de aanvraag is aangevuld. Zij kunnen bij schriftelijk ter kennis van aanvrager te brengen besluit hun beslissing met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 2.6 Hoogte van de bijdrageregeling

  • 1. Het college stelt jaarlijks de maximum bijdragen vast voor de in artikel 2.2., eerste lid, bedoelde maatregelen.

  • 2. De bijdrage wordt alleen toegekend voor de kosten die vooraf door het college zijn goedgekeurd.

  • 3. De bijdrage wordt verleend onder de voorwaarden dat:

    • a.

      de maatregelen worden uitgevoerd door een deskundig boomverzorger of door de Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg (IKL);

    • b.

      de maatregelen binnen één jaar worden uitgevoerd;

    • c.

      de boom of houtopstand gedurende een periode van tenminste 10 jaar na de verlening van de bijdrage deugdelijk in stand wordt gehouden;

  • 4. Aan het verlenen van de bijdrage kunnen door het college nadere voorwaarden worden gesteld.

Artikel 2.7 Gereedmelding

  • 1. Na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na toekenning van de bijdrage, verklaart degene aan wie de bijdrage is toegekend schriftelijk aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. Bij de gereedmelding als bedoeld in het eerste lid, dient de -volledig naar de waarheid ingevulde en ondertekende -eigenverklaring te worden gevoegd, samen met een kopie van de rekening van de deskundig boomverzorger.

Artikel 2.8 Uitbetaling bijdrage

De bijdrage wordt binnen 6 weken na gereedmelding uitbetaald indien het college is gebleken dat de maatregelen naar behoren zijn getroffen.

Artikel 2.9 Intrekking van de bijdrage

De bijdrage wordt ingetrokken indien:

  • a.

    de houtopstand binnen de in artikel 2.6, derde lid, onder b, bedoelde termijn, teniet is gegaan;

  • b.

    niet is of wordt voldaan aan de bepalingen van deze bijdrageregeling, mits degene aan wie de bijdrage is toegekend in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan deze bepalingen te voldoen;

  • c.

    niet is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij toekenning van de bijdrage, mits degene aan wie de bijdrage is toegekend in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan deze voorwaarden te voldoen.

Artikel 2.10 Terugvordering van de bijdrage

De bijdrage kan worden teruggevorderd indien de bijdrage reeds is uitbetaald en niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.6, derde lid, onder c.

Afdeling 3 STRAF-, DWANG- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Straf- en dwangbepaling

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met het bepaalde in artikel 1.2, lid 1, artikel 1.12, lid 1, artikel 1.12, lid 2, artikel 1.13, lid 1, artikel 1.13, lid 2, de op grond van artikel 1.6, lid 1 t/m lid 6 gegeven voorschriften en beperkingen alsmede een verplichting als bedoeld in artikel 1.9, lid 1 t/m 4 van deze verordening.

  • 2. Degene die handelt in strijd met artikel 1.2 lid 1, dan wel handelt in strijd met een voorschrift, een beperking of een verplichting als bedoeld in het vorige lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boom-/opbrengst- en/of vervangingswaarde van een houtopstand.

  • 3. Degene, die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 1.12, lid 1, artikel 1.12, lid 2, artikel 1.13, lid 1, of artikel 1.13, lid 2, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een boete van de tweede categorie.

Artikel 3.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      seniormedewerker Toezicht&Handhaving;

    • b.

      medewerker Handhaving BOA;

    • c.

      medewerker Handhaving;

    • d.

      juridisch medewerker Toezicht&Handhaving.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen die zijn verleend onder de werking van de Bomenverordening Landgraaf 1996 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, vallen onder de werking van de Bomenverordening Landgraaf 1996.

  • 2 De kapvergunningaanvragen, die zijn ingediend voor de in artikel 3.6 genoemde datum van inwerkingtreding en waarover nog geen besluit is genomen, worden beoordeeld aan de hand van de Bomenverordening Landgraaf 2004.

Artikel 3.4 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening Landgraaf 2004.

Artikel 3.5 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van drie weken na de datum van uitgifte van de gemeentepagina van de gemeente Landgraaf waarin zij is gepubliceerd, tenzij er binnen die termijn een verzoek tot een referendum wordt ingediend. Alsdan vindt de inwerkingtreding op een nader door de raad te bepalen datum plaats.

  • 2. De Bomenverordening Landgraaf 1996, in werking getreden op 7 november 1996, wordt per datum inwerkingtreding van de Bomenverordening Landgraaf 2004, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 23 september 2004
De griffier, De voorzitter,

Toelichting

In deze verordening zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het bewaren van houtopstanden. Het doel van deze verordening is daarmee een ander doel dan de wetgever met de Boswet heeft beoogd. De bepalingen van de Boswet richten zich blijkens de memorie van toelichting voornamelijk op de instandhouding van het Nederlandse bosareaal. De voorschriften in deze verordening hebben als doel het behoud van waardevolle bomen. Het begrip waardevol is niet te definiëren, maar van belang is de waarde uit een oogpunt van natuurwaarde, landschappelijke waarde, stads- en dorpsschoon, en beeldbepalende waarde.

Centraal in de kapvoorschriften staat het verbod houtopstand (voornamelijk bomen) te vellen zonder vergunning van het college. Ter bescherming van de zo-even genoemde belangen kan de vergunning worden geweigerd. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Worden waardevolle bomen illegaal gekapt of gaan zij door andere oorzaken te gronde, dan kan een herplantplicht worden opgelegd. Ook is het mogelijk een onderhoudsplicht op te leggen, als waardevolle bomen ernstig in het voortbestaan worden bedreigd. Ook hier moet belangenafweging plaatsvinden.

De voorschriften gelden voor bomen, houtwallen en hakhout binnen en buiten de bebouwde kom van de gemeente. Op grond van de Boswet is de gemeentelijke regelingsbevoegdheid uitgezonderd voor een aantal categorieën van bomen, o.a. wilgen en populieren langs wegen en landbouwgronden, bomen van bosbouwondernemingen, vruchtbomen en windschermen om boomgaarden.

De Boswet bevat regels met betrekking tot de bewaring van bossen en andere houtopstanden. In de wet is uitdrukkelijk aangegeven dat de aan andere openbare lichamen toekomende bevoegdheden ten aanzien van deze onderwerpen slechts beperkt wordt door hetgeen in de wet nadrukkelijk is bepaald.

Artikelsgewijze toelichting

Afdeling 1 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

1.Boom.

De definitie van het begrip boom is vanwege de discussie over wat wel en geen boom is, vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken in de verordening opgenomen. Gekozen is voor een precieze definitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen dan zou de vakliteratuur (boomflora’s, e.d.) doorslaggevend moeten zijn. De minimaal 10 cm doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend moet de minimumgrootte niet gelden voor aanplant bij een herplant- of instandhoudingplicht. Door de 10 cm en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn.

2.Houtopstand.

Vanwege de grote ecologische waarde van `grotere (lint) begroeiing in de vorm van heesters en struiken’ (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat ‘begroeiing’ in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden. Wel geldt evenals voor de houtwal dat het om een ‘grotere’ begroeiing, dus ‘ van enige omvang’ moet gaan (vgl. toelichting op model k.v.:86 van de VNG, vervolgblz. IV 5.3). De lintvormigheid is minder van belang: ook bijv. een grotere driehoek met heesters kan waardevol zijn door soort of ligging. ‘Een beplanting van bosplantsoen’ is opgenomen om een beplanting van inheemse of reguliere bomen en struiken in stedelijke omgeving te kunnen beschermen.

4.Hakhout.

De hakhout definitie is opgenomen, omdat nog steeds, zij het sporadisch, dergelijk houthakgebruik voorkomt. Een dusdanig gebruik van bomen als deel van het (bedrijfs)huishouden betekent een verbondenheid met bomen die op zich een te beschermen waarde vormen. ‘Boomvormers’, zijn: opnieuw uitgelopen boomstronken, die door hun aard of omvang evenzeer bescherming kunnen hoeven als iedere andere boom.

5.Vellen.

Toegevoegd is zowel boven- als ondergronds om ook op te kunnen treden tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijv. de aanleg van kabels en leidingen. De expliciete, ondergrondse bescherming lijkt nodig gezien de merkwaardige achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken in artikel 5:44 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Vgl. Bomennieuws 3/4/1992, blz. 66 e.v. Belangrijk is in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 15/12/1992 in de zaak Slootjes. De Hoge Raad stelde dat ook het vakkundig, rigoureus knotten tot een stam met uitsteeksels (het zgn. kandelaren of kandelaberen) ernstig beschadigen in de zin van dit artikel kan zijn en dus kapvergunningplichtig is.

6.Dunning.

Dunning is toegespitst op vellen van een houtopstand waarbij het grootste deel van de houtopstand bewaard blijft en het beeld daarvan niet ingrijpend wijzigt. Het gaat hier dus om een gewone onderhoudsmaatregel en niet om het verkapt rooien van een houtopstand. Een aantal gemeenten heeft dit begrip reeds weggelaten aangezien burgers en ambtenaren er soms misbruik van maken: men meent geen vergunning te hoeven aanvragen, het is immers dunning. Vooral in zgn. ‘bostuinen’ leidt dit wel eens tot meningsverschillen met de gemeente. De Hoge Raad bepaalde dat dunning (in de Boswet) een normale onderhoudsregel is en de gemeente niet een normale bedrijfshuishouding mag beperken (HR 18.6.1985, M&R 86/1, blz. 20, NJ:86, 183).

7.Knotten/kandelaberen.

De definitie van knotten/kandelaberen is eveneens in de Bomenverordening Landgraaf 2004 opgenomen. Deze begripsomschrijving is bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. Deze definitie vult nader de mogelijkheid aan om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 1.2 , lid 2 sub h van deze verordening. Ook voor de vakkundige begrenzing van het ‘geknot’ als vermeld in artikel 1.2, lid 2 sub a is deze definitie nuttig.

8.Boomwaarde.

De boomwaarde bepaling is opgenomen omdat een landelijke eenheid in financiële benadering dringend gewenst is en deze methode de meest gebruikte blijkt. Belangrijk blijkt in een concreet geval een goede motivering en doelstelling van de gekozen waardebepalingsmethode.

12.Bebouwde kom.

Is de standaard omschrijving van bebouwde kom.

Artikel 1.2 Kapverbod

1.Artikel 1.2 geeft de werkingssfeer van de regeling weer. De regeling geldt zowel binnen als buiten de bebouwde komgrens ingevolge de Boswet.

Het systeem van de verordening is gebaseerd op het uitgangspunt dat er in de gehele gemeente in beginsel een kapverbod van toepassing is hetgeen “doorbroken”kan worden door afgifte van een kapvergunning.

Artikel 1.2 bevat verder een aantal uitzonderingen op dit kapverbod zoals nader geduid in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel.

Hoofdlijn hiervan is dat in de leden 2 tot en met 4 meer algemene uitzonderingen zijn, geformuleerd op het kapverbod.

Lid 5 bevat de bevoegdheid voor het college van Burgemeester en Wethouders om een “vergunningplichtige lijst” vast te stellen.

Aldus kunnen Burgemeester en Wethouders op grond van de verordening inspelen op de dynamiek van de actuele ontwikkelingen in de gemeente die er toe noodzaken dat flexibel kan worden omgegaan met de invulling van de te beschermen belangen.

2. In deze bomenverordening zijn houtopstanden, die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, opgenomen. Het gaat hier om een progressieve interpretatie van de oorspronkelijke bedoeling van de Boswet, nl. dat er geen kapvergunning nodig is voor houtopstanden, die om commerciële redenen worden gehouden. Uit de jurisprudentie lijkt de Kroon soms de commerciële strekking van dit artikel te veronachtzamen in tegenstelling tot de parlementaire discussie. Bewust wordt in deze formulering niet gesproken van ‘om bosbouwkundige of bedrijfseconomische motieven/redenen geëxploiteerd, omdat iemands motieven en redenen moeilijk te bewijzen zijn. Het betreft hier immers een strafbepaling, zodat die motieven/redenen bewezen moeten kunnen worden aangezien een en ander deel uit kan maken van een te bewijzen tenlastelegging.

Onder b. is vruchtbomen veranderd in laagstamfruitbomen, als een nadere invulling van het afbakenend begrip vruchtbomen van artikel 1 lid 4 onder e van de Boswet. Hier zijn fruitbomen bedoeld en zijn bomen van commerciële fruittelers uitgezonderd. Bijna iedere boom is immers letterlijk een vrucht(dragende) boom. Met deze progressieve uitleg is bedoeld een einde te maken aan de jurisprudentie, waarin de rechter soms alle vruchtbomen vogelvrij verklaarde, dan wel bijvoorbeeld notenbomen als vruchtbomen in de zin van dit artikel beschouwde (bijv. Kb. 24.10.:86, nr. 43, M & R :87/8, blz. 297). Door de uitzondering voorts te beperken tot laagstamfruitbomen, kunnen gebieden met hoogstamboomgaarden, zoals rond de Rimburgerweg gespaard blijven.

3. Dit lid 3 is extra opgenomen omdat de ‘bosbouwkundige en bedrijfseconomische voorwaarde’ (zie hiervoor onder art. 2 lid 2) respectievelijk de ‘buiten de bebouwde kom Boswet’ niet geldt voor deze beide uitzonderingen. Onder a. werden voorheen de maatregelen tegen de iepziekte gewaarborgd, maar het besluit bestrijding iepziekte is in 1991 vervallen. Vandaar de toevoeging van een iepziekte bestrijdingsartikel als artikel 1.12 van deze verordening. Niettemin is de verwijzing naar de Plantenziektewet zinvol voor de handhaving van het Besluit bestrijding bacterievuur en eventuele toekomstige plantenziekten.

Opgenomen is onder c. : het niet kapvergunningplichtig zijn voor (vakkundig) knotten/kandelaberen van daarvoor geschikte knotbomen. De soorten die geschikt geacht worden voor kandelaberen zijn Platanen en Lindes. Voor knotten worden Wilg, Es en Populier geschikt geacht. Bij zowel kandelaberen als bij knotten moeten de bomen reeds eerder geknot/gekandelaberd zijn geweest. Bestaande opgaande bomen die mogelijkerwijs gekandelaberd of geknot kunnen worden, maar waarbij dit niet het geval is en niet het geval is geweest, vallen niet onder deze uitzondering. Zie hierboven onder art. 1.1. lid 1 sub d voor de definitie van knotten/kandelaberen.

De velling van houtopstanden is voorts niet verboden voor zover dit plaatsvindt in het kader van de uitvoering van herstructureringsplannen. In de begripsomschrijving is een definitie gegeven van wat in het kader van de toepassing van deze verordening onder een herstructureringsplan moet worden verstaan. In geval van herstructurering is er vrijwel zonder uitzondering sprake van de sloop van bestaande opstallen, vervangende nieuwbouw en een herinrichting van de openbare ruimte.

Deze uitzondering wordt ingegeven vanuit de gedachte dat in het kader van de totstandkoming van een herstructureringsplan rekening wordt gehouden met alle relevante belangen, zoals de kwaliteit van de bodem, de invloed van geluid, de in of in de nabijheid van het gebied voorkomende natuurwaarden, de watertoets e.d., maar dus ook met de binnen het plangebied aanwezige bomen. Uit een integrale belangenafweging, in het kader van een op te starten vrijstellingsprocedure dan wel bestemmingsplanprocedure, zal moeten blijken welke bomen in het kader van de herstructurering behouden kunnen blijven dan wel moeten worden gekapt. Hieromtrent zal in het kader van de besluitvorming verantwoording moeten worden afgelegd (motivering via ruimtelijke onderbouwing dan wel via toelichting op het bestemmingsplan).

Gelet hierop wordt het niet opportuun geacht om parallel hieraan een aparte kapvergunningprocedure te voeren.

In verband met de zorgvuldigheid wordt indien sprake is van een herstructureringsplan dit als zodanig bekend gemaakt waarbij erop wordt gewezen dat geen kapvergunning is vereist en dat indien er bezwaren zijn tegen een eventuele velling van de aanwezige houtopstand dit bezwaar dient te worden ingebracht in de ruimtelijke ordeningsprocedure.

b.Deze bepaling is opgenomen in het kader van een verdere deregulering. In het verleden is gebleken dat in 90% van de gevallen de aangevraagde kapvergunning ook werd verleend. Het betrof dan met name bomen in tuinen bij woningen. Derhalve is thans bepaald dat het verbod om zonder vergunning te kappen niet geldt in tuinen en erven behorende bij woningen, niet zijn de gestapelde woningen, waarvan de perceelsoppervlakte niet groter is dan 2000m2. Een en ander behoudens houtopstanden die voorkomen op een door het college vast te stellen lijst. Dit om bepaalde houtopstanden te beschermen. Te denken valt aan laanbeplanting, beeldbepalende en monumentale bomen, houtopstanden in straten en wijken met een park- of bosachtig karakter.

De gekozen perceeloppervlakte van 2000m2 is in eerste instantie vrij arbitrair. Voor deze grootte is echter gekozen om de bepaling op zoveel mogelijk tuinen van toepassing te doen zijn. Daarnaast zijn wij van mening dat bij percelen groter dan 2000m2 het karakter van tuin verandert in een parkachtig karakter of zelfs in een bos annex natuurgebied.

Bij industrieterrein Abdissenbosch wordt bedoeld het industrieterrein zoals aangegeven op het bestemmingsplan bedrijventerrein Abdissenbosch d.d. 13 september 2001.

Bij industrieterrein Strijthagen wordt bedoeld het industrieterrein zoals aangegeven op bestemmingsplan Strijthagen kern Schaesberg d.d. 13 april 1976, bestemmingsplan Strijthagen kern Nieuwenhagen d.d. 24 juni 1976, Industrieterrein Strijthagen kern Schaesberg 1e wijziging d.d. 15 februari 1977 alsmede Uitwerking industriële doeleinden 3 d.d. 24 november 1987.

5. Dit artikel biedt Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid om nader te bepalen houtopstanden dan wel soorten van houtopstanden alsmede specifieke categorieën van gevallen aan te geven op een zogenaamde “vergunningplichtige lijst”.

Dit ligt voor de hand in gevallen waarin bijvoorbeeld particuliere tuinen met een perceelsoppervlak kleiner dan 2000m2 vallen buiten de bebouwde komgrens ingevolge de Boswet.

Voorts kan gedacht worden aan door Burgemeester en Wethouders te hanteren lijsten van beeldbepalende bomen of monumentale bomen.

Ook zou gedacht kunnen worden bij de aanvang van de ontwikkeling van een herstructureringsgebied artikel 1.2 lid 4 sub.a expliciet buiten werking te stellen en bijvoorbeeld afhankelijk te maken van een vooraf door Burgemeester en Wethouders voor de betreffende locatie vast te stellen groenstructuurplan.

Van belang is dat dit artikel toegespitst en gemotiveerd wordt toegepast en dat bijvoorbeeld de op basis hiervan aan te wijzen categorieën van gevallen overzienbaar zijn en bijvoorbeeld passen binnen het “raamwerk” van de verordening (bijvoorbeeld niet alle tuinen kleiner dan 2000m2 alsnog onder de vergunningplicht brengen).

Artikel 1.3 Gevaarzetting

In acute probleemsituaties door houtopstanden, meestal dus gevaarzetting voor zaken of personen door instabiliteit van bomen, moet er meteen gehandeld kunnen worden.

Artikel 1.4 Aanvraag vergunning

Een besluit op een aanvraag om kapvergunning dient op grond van de Algemene wet bestuursrecht te worden voorbereid volgens afdeling 4.1.2. Tegen een besluit op een aanvraag kan bezwaar worden ingediend bij het college. Tegen de beslissing op bezwaarschrift kan vervolgens beroep ingesteld worden bij de sector bestuursrecht van de bevoegde Rechtbank, waarna hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 1.

    Een aanvraag kan alleen worden ingediend door een zakelijk gerechtigde. Een huurder of pachter kan een aanvraag indienen, indien hij daartoe gemachtigd is door de eigenaar.

    De woorden ‘of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid’ zijn in de bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een provincie of een waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een verordening of een waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend kunnen worden, indien het college een kapvergunning verleent. Het college zou echter geen kapvergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd.

  • 2.

    Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de kapbepalingen van de Bomenverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur. Artikel 1.4, derde lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede wordt beschouwd als een vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat het ministerie van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende college van burgmeester en wethouders. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het college voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

1. Over de afweging van belangen is inmiddels uitgebreide jurisprudentie ontstaan, die in het algemeen positief uitwerkt voor het behoud van bomen. Onder meer blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers of het voorkomen van water- en voedselonttrekking of schaduwwerking.

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning.

  • -

    Natuur- en milieu waarden worden vooropgesteld overeenkomstig de huidige opvatting, dat de visuele, esthetische opvattingen over natuur-, landschaps- en dorps/stadsschoon (die dateren uit de jaren 20/30 van deze eeuw) minder van belang zijn dan de ecologische noodzaak tot natuurbeleid;

  • -

    Met dit vooropstellen van natuur en milieu is echter niet bedoeld een rangorde in de weigeringsgronden aan te brengen. Een vergunning kan evenzeer alleen op grond van bijv. aantasting van landschappelijke waarden geweigerd worden als op grond van bedreiging van natuurwaarden;

  • -

    Landschappelijke waarden is een meer eigentijdse benaming voor natuur- en landschapsschoon;

  • -

    Cultuurhistorische waarden zijn apart opgenomen, omdat een kleine of reguliere boom op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische betekenis;

  • -

    Waarden voor de recreatie en de leefbaarheid. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan bomen die algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw.

Eén enkele weigeringgrond kan voldoende zijn om geen vergunning af te geven. Meestal echter zullen er in het concrete geval wel meer redenen of een combinatie van redenen te bedenken zijn.

2. Ook is opgenomen dat bij weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering gebruikt kan worden. Ook hier geldt de bij artikel 1 lid 3 besproken noodzaak van eenheid in financiële benadering en de voorzichtige toepassing hiervan.

3. Verwijzen naar bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplan is zinvol voor de eenheid en duidelijkheid in beleid. Het beschermen van houtopstand die deel uitmaakt van de lokale of landelijke ecologische hoofdstructuur is een voorbeeld van een consequente uitvoering van beleidsvoornemens en sluit aan bij het begrip ecologische hoofdstructuur van het Nationaal Natuurbeleidsplan.

Artikel 1.6 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1.De algemene bevoegdheid om aan de vergunning voorschriften te verbinden, vloeit reeds voort uit artikel 1.4 van de APV. Ook zonder uitdrukkelijke bepaling kan, blijkens jurisprudentie, een herplantplicht worden opgelegd en kunnen daarbij aanwijzingen worden gegeven of een termijn gesteld.

Gezien het feit dat dit voorschrift ingrijpend kan zijn, is het toch wenselijk ter zake een uitdrukkelijke bepaling op te nemen. Deze herplantplicht heeft een andere strekking dan de herplantplicht krachtens artikel 3 van de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is); bij de gemeente geschiedt een eventuele herbeplanting om redenen van behoud van natuur- of landschapswaarden, stads- en dorpsschoon of leefbaarheid, en zal zij vaak zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren.

Behalve een termijn kan het college ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bij voorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan een boompje. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verantwoord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een ‘klein’ bos van een geregistreerde bosbouwonderneming, dan moet rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.

2. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om aan de in het eerste lid genoemde herplantplicht inboet- dan wel wijzigingsverplichtingen op te leggen. Dit geldt voor de eigenaar, de zakelijk gerechtigde, maar ook voor de degene die grond van deze koopt; de rechtsopvolger

3. Het derde lid is opgenomen uit natuurbeschermingsoogpunt voor bijzonder flora en fauna in en rond een houtopstand. Hierbij kan een koppeling gemaakt worden met bijvoorbeeld de Vogelwet. De procedure rond kapvergunningaanvragen lijkt de goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken. Enkele gemeenten noemen reeds als voorschrift, of aanbeveling bij de vergunning: niet vellen in het broedseizoen. Een ander voorschrift zou kunnen zijn om de tijd van het vellen te beperken tot een periode van november tot maart.

6. Het college kan aan de kapvergunning de voorwaarde verbinden dat per gevelde boom een bepaalde bijdrage dient te worden voldaan. Dit zal zich met name voordoen wanneer een herplantplicht niet uitvoerbaar is, bijvoorbeeld vanwege bouwactiviteiten. Met deze bijdrage kan compensatiebeplanting op een andere locatie plaatsvinden.

De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de volgens de richtlijnen van de Nederlandse vereniging van Taxateurs van bomen en houtige gewassen berekende waarde van de gevelde houtopstand.

Artikel 1.7 Van kracht worden vergunning

Dit artikel is opgenomen om te vermijden dat de boom al gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen.Wel is de redactie ten opzicht van de redactie van de oude Bomenverordening Landgraaf 1996 aangepast om het initiatief tot het tegenhouden van het kappen op grond van een kapvergunning nadrukkelijk te leggen bij een belanghebbende reclamant. Deze zal niet alleen een bezwaarschrift moeten indienen om het kappen tegen te houden maar zal daartoe ook een verzoek bij de voorzieningenrechter moeten indienen ex artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.8 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder.

Artikel 1.9 Herplant-/instandhoudingsplicht

1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een velling zonder vergunning, een illegale velling, bij een verbod tot vellen dan wel een op andere wijze tenietgegane houtopstand de aansprakelijk te stellen rechtspersoon (zakelijk gerechtigde of andere bevoegde persoon) de verplichting tot herplant opleggen.

De plicht tot herbeplanting geschiedt om redenen van behoud van natuur- of landschapswaarde, stads- en dorpsschoon, recreatieve of beeldbepalende waarde en dient in dit licht zoveel mogelijk ter plaatse te worden vervuld. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van de verloren waarden kan voortkomen.

Een herplantplicht kan inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd.

Het in het eerste lid opgenomen ‘dan wel op andere wijze tenietgegaan’ maakt het mogelijk dat het college ook een verplichting tot herplantplicht kan opleggen, als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit.

Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektewet of een velling in het kader van een instandhoudingsplicht krachtens artikel 1.9, derde lid, dan wel op grond van bepalingen van de APV, bij voorbeeld in verband met de verkeersveiligheid.

2. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om aan de in het eerste lid genoemde herplantplicht inboet- dan wel wijzigingsverplichtingen op te leggen.

3. Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. Wanneer de strekking van de kapverordening beter is gediend met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging ervan, kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, het wijzigen van de grondwaterstand, enz.

Op bouwterreinen is bij voorbeeld het volgende van belang:

Verkeer, machines, (bouw)keten, materiaalopslag en het verbranden van afval onder de kroon kunnen een boom ernstig beschadigen of in gevaar brengen.

Een hek, dat op tijd is geplaatst, houdt allerlei oorzaken van beschadiging onder de kroon vandaan. Het hek moet ongeveer even ruim om de boom staan als de kroon breed is.

Het leggen van rijplaten gaat verdichting van de grond tegen.

Afgraven van de bovenste decimeters van de grond ontneemt de boom het meeste voedsel en ook een groot deel van de fijne wortels.

Ophogen van de grond, vooral met klei, kan bomen doen verstikken.

Bestraten of verharden onder de boom leidt tot een tekort aan lucht en vocht, vooral bij gebruik van beton of asfalt. Eventueel kan worden gewerkt met de minder schadelijke ‘groensteen’.

Een boom is geen paal. Kabelstroppen om stam of takken of het vast spijkeren van latten geven grote wonden.

Beschadigingen en wonden moeten op tijd worden behandeld. Inrotting wordt voorkomen door plekken glad af te werken en met balsem te bedekken. De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een sterk verouderd bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.

Onderhoudsmaatregelen hoeven zich niet te beperken tot de boom zelf, maar kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving daarvan (bijvoorbeeld het weghalen puin of afval en het ploffen van de grond om verdichting ongedaan te maken).

De instandhoudingsverplichting krachtens artikel 1.9 mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bij voorbeeld de Plantenziektewet.

4. Wanneer men niet aan de herplantplicht kan voldoen of de aanwijzingen en richtlijnen daarvoor niet kan opvolgen bijvoorbeeld door ruimte gebrek, dan kan op grond van de boomwaarde en/of vervangingswaarde van de houtopstand een bijdrage worden gedaan om op een andere locatie de herplant uit te voeren.

Artikel 1.10 Schadevergoeding

Dit artikel is gebaseerd op artikel 17 van de Boswet dat voorschrijft dat de gemeentelijke verordening een orgaan aanwijst, dat beslist op verzoeken om schadevergoeding.

Artikel 1.11 Afstand van de erfgrenslijn

De nieuwe leden één en twee van artikel 42 Boek 5 (nieuw) Burgerlijk Wetboek geven weliswaar het bekende rooirecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen en halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is in afwijking van het oude B.W. toegevoegd: “tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten”. Daarom is in deze verordening dit nieuwe artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met “nihil” voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden.

De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.

Artikel 1.12 Bestrijding van iepziekte

Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op publiekrechtelijk beheerde terreinen tweemaal per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte.

In artikel 1.2, derde lid, onder a is de opheffing van het kapverbod geregeld indien sprake is van een aanschrijving die leidt tot het vellen van een boom.

De verantwoordelijkheid voor bestrijding van de iepziekte ligt voornamelijk bij gemeenten. Die verantwoordelijkheid krijgt vorm door een consequente uitvoering en handhaving van dit voorschrift.

Dit artikel is aangepast door de term ‘ontschorsen’ is veranderd in ‘ontbasten’. Daar een bast meer materie is dan enkel de schors en het noodzakelijk is dat de gehele bast wordt verwijderd.

Artikel 1.13 Bescherming bomen

Omdat in het verleden steeds naar een hoge mate van volledigheid en duidelijkheid is gestreefd, is dit artikel expliciet opgenomen.

Strikt genomen valt een deel van deze strafrechtelijke boombescherming ook onder artikel 4.6.1. en 4.6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Afdeling 2 Het bewaren van monumentale bomen

Artikel 2.1 Monumentale bomen

Een artikel om gemeenten een paar algemene richtlijn en te geven waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Belangrijk is om de eigenaar en /of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te kennen.

Artikel 2.2 Bijdrageregeling monumentale bomen

1. Bewust is gekozen voor het expliciet noemen van bomen en andere houtopstanden vanwege de grotere ecologische waarde die bomen en/of heesters juist in samenhang met elkaar vormen.

2. Deze lijst is een niet limitatieve opsomming van maatregelen. Er zijn dus meerdere maatregelen die mogelijk voor bijdrage in aanmerking komen.

Artikel 2.3 Procedure bijdrageregeling monumentale bomen

Dit artikel regelt de procedure om in aanmerking te komen voor een bijdrage zoals in het vorige artikel 2.2. eerste lid is aangegeven. Een verzoek dient schriftelijk bij burgemeester en wethouders te worden ingediend. Indien er sprake is van een gebruiker en een eigenaar van de grond dienen beiden de aanvraag te ondertekenen. De aanvraag wordt in behandeling genomen indien tevens een overzicht van de uit te voeren werkzaamheden en een begroting daarvan worden overlegd.

De aanduiding van boomverzorger in het vierde lid is verkozen boven boomverzorgingsbedrijf om niet aan het juridische vereiste van een bedrijf/onderneming te hoeven voldoen. De deskundigheid staat immers voorop. De gemeente zal de bijdrage moeten toetsen naar de financiële draagkracht van aanvrager en de aard van de in de aanvraag voorgestelde maatregelen.

Conform de zorgvuldigheidsplicht van het openbaar bestuur kunnen B & W de aanvrager een termijn stellen om een onvolledig of foutief ingediende aanvraag aan te vullen of te verbeteren. Doel van dit lid is overeenstemming te krijgen over de begroting en de te verrichten werkzaamheden.

Artikel 2.4 Weigering bijdrage

Geen opmerkingen

Artikel 2.5 Beslissingstermijn bijdrageregeling

De termijn van dit artikel spoort met de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 2.6 Hoogte van de bijdrage

Geen opmerkingen.

Artikel 2.7 Gereedmelding

Geen opmerkingen.

Artikel 2.8 Uitbetaling bijdrage

Geen opmerkingen.

Artikel 2.9 Intrekking van de bijdrage

Geen opmerkingen.

Artikel 2.10 Terugvordering van de bijdrage

Geen opmerkingen

Afdeling 3 Straf-, dwang- en slotbepalingen

Het apart bijeenzetten van de strafbepalingen levert meer overzichtelijkheid op. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de APV en andere wetgeving op dit vlak.

Artikel 3.1 Straf- en dwangbepaling

Omschrijft de strafbepaling. De strafmaatbepaling is overeenkomstig de grenzen van artikel 154 van de Gemeentewet vastgesteld op een boetecategorie van de tweede categorie. Alleen in geval van recidive is een boete/hechtenis van de derde categorie mogelijk. Ten overvloede moet misschien opgemerkt worden dat bij echte opzet en bij rechtspersonen een hogere boetecategorie kan gelden. Verder blijken meerdaderschap en/of medeplichtigheid regelmatig voor te komen. Expliciet is de mogelijkheid van openbaarmaking als extra straf toegevoegd. Hier zijn de volgende redenen voor aan te geven:

  • ·

    vaak zijn niet zulke hoge boetes op te leggen;

  • ·

    meestal legt de rechter een straf op in overeenstemming met de ernst van het

    feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader, zoals daarvan tijdens de terechtzitting is gebleken.

De boom-/opbrengst- en/of vervangingswaarde is dan ook genoemd als één van de vele factoren die meewegen, maar wel expliciet om het financiële te laten meewegen.

Artikel 3.4 Overgangsbepaling

Aangezien de nieuwe Bomenverordening Landgraaf 2004 een verdere deregulering beoogt van de procedure met betrekking tot het kappen van bomen ligt het voor de hand nog niet afgehandelde vergunningaanvragen, ingediend voor de datum inwerkingtreding van deze verordening, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening af te handelen overeenkomstig het regime van de nieuwe verordening.

Artikel 3.6 Inwerkingtreding

Voor alle duidelijk wordt ten aanzien van artikel 3.6 “inwerkingtreding” opgemerkt dat de verordening (afgezien van een eventueel referendum) op de eerste dag na het verstrijken van de 3 wekentermijn (na publicatie) in werking treedt.