Regeling vervallen per 16-07-2019

Participatie- en inspraakverordening 2012

Geldend van 05-01-2013 t/m 15-07-2019

Intitulé

Participatie- en inspraakverordening 2012

Participatie- en inspraakverordening 2012

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      participatie: het op interactieve wijze betrekken van ingezetenen en belanghebbenden en bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid in de vorm van raadplegen, adviseren, of coproduceren;

    • b.

      raadplegen: het gelegenheid geven aan belangstellenden om ideeën, wensen en meningen naar voren te brengen of voorkeuren aan te geven die bij de beleidsvorming kunnen worden betrokken;

    • c.

      adviseren: het gelegenheid geven aan belanghebbenden en/of deskundigen om binnen vooraf gestelde kaders van een beleidsvoornemen een gezamenlijk antwoord te geven op een door een bestuursorgaan geformuleerde vraag;

    • d.

      coproduceren: het door gemeente en belanghebbenden in gezamenlijk overleg ontwikkelen van een plan met inachtneming van vooraf meegegeven kaders van een beleidsvoornemen;

    • e.

      participatieproces: de wijze waarop aan de participatie in een concreet geval gestalte wordt gegeven;

    • f.

      inspraak: een door of namens burgemeester en wethouders georganiseerde gelegenheid waarbij het mogelijk wordt gemaakt meningen omtrent gemeentelijke beleidsvoornemens kenbaar te maken en daarover met het gemeentebestuur van gedachten te wisselen;

    • g.

      inspraakprocedure: de wijze waarop de onder f. bedoelde inspraak ingevolge het bij of krachtens deze verordening bepaalde gestalte wordt gegeven.

  • 2. Indien en voor zover de voorbereiding van de besluitvorming de verantwoordelijkheid is van een ander gemeentelijk orgaan, wordt in deze verordening dat orgaan in de plaats van burgemeester en wethouders gelezen.

Artikel 2 Onderwerp van participatie of inspraak

  • 1.

    Burgemeester en wethouders besluiten ten aanzien van de uitoefening zijn eigen bevoegdheden in een concreet geval of en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van participatie en/of inspraak.

  • 2.

    Inspraak wordt in elk geval verleend indien de wet daartoe verplicht en participatie en/of inspraak kan worden verleend wanneer het redelijkerwijze is te verwachten dat er belanghebbenden zijn bij de voorbereiding van een beleidsvoornemen.

  • 3.

    Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      indien inspraak bij of krachtens de wet is uitgesloten;

    • b.

      indien sprake is van beleidsvoornemens op basis van de reguliere of uitgebreide procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is;

    • d.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • e.

      ten aanzien van een beleidsvoornemen dat rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarover reeds participatie of inspraak heeft plaatsgehad en dat tijdens deze participatie of inspraak het beleidsvoornemen redelijkerwijs te voorzien was;

    • f.

      indien in een eerder stadium reeds participatie of inspraak op het beleidsvoornemen is verleend, tenzij de afwijking naar aard en omvang in een later stadium ten opzichte van voornoemd beleidsvoornemen zodanig zijn dat een geheel ander beleidsvoornemen is ontstaan;

    • g.

      ten aanzien van de begroting en de hoogte van belastingen en tarieven;

    • h.

      ten aanzien van een beleidsvoornemen dat uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente.

  • 4.

    Geen participatie wordt verleend:

    • a.

      indien sprake is van beleidsvoornemens op basis van de reguliere of uitgebreide procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • b.

      indien sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is;

    • c.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • d.

      ten aanzien van een beleidsvoornemen dat rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarover reeds participatie of inspraak heeft plaatsgehad en dat tijdens deze participatie of inspraak het beleidsvoornemen redelijkerwijs te voorzien was;

    • e.

      indien in een eerder stadium reeds participatie of inspraak op het beleidsvoornemen is verleend, tenzij de afwijking naar aard en omvang in een later stadium ten opzichte van voornoemd beleidsvoornemen zodanig zijn dat een geheel ander beleidsvoornemen is ontstaan;

    • f.

      ten aanzien van een beleidsvoornemen dat uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente.

Een besluit om van participatie of inspraak af te zien dient te allen tijde gemotiveerd te geschieden.

Artikel 3 Participatie- en inspraakgerechtigden

  • 1. Aan het participatieproces “raadplegen” als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, kunnen ingezetenen en belanghebbenden deelnemen.

  • 2. Aan het participatieproces “adviseren” als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, kunnen belanghebbenden en deskundigen deelnemen.

  • 3. Aan de participatieprocessen “coproduceren” als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d. respectievelijk e., kan worden deelgenomen door daartoe uitgenodigde belanghebbenden en deskundigen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook anderen dan belanghebbenden kunnen deelnemen aan de participatieprocessen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

  • 5. Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Hoofdstuk 2 Participatieprocedure

Artikel 4 Participatieproces

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen bij de start van elk participatieproces een startdocument vast. Daarin wordt expliciet besloten over in ieder geval de volgende punten:

    • a.

      een duidelijke omschrijving van het onderwerp van het participatieproces;

    • b.

      het doel van de participatie;

    • c.

      het niveau van de participatie, waarbij een keuze wordt gemaakt uit: raadplegen, adviseren of coproduceren;

    • d.

      de inhoudelijke, financiële, procedurele en overige kaders voor de participatie en de wijze waarop deze kaders vooraf met de deelnemers worden gecommuniceerd;

    • e.

      de schaal waarop het participatieproces speelt;

    • f.

      wie de deelnemers zijn van het participatieproces;

    • g.

      de wijze en het tijdstip waarop de deelnemers hun inbreng kunnen leveren;

    • h.

      de wijze en het tijdstip waarop burgemeester en wethouders reageren op de uitkomsten van het participatieproces;

    • i.

      de wijze en het tijdstip waarop burgemeester en wethouders reageren op de uitkomsten van het participatieproces;

    • j.

      de begroting van de kosten van het participatieproces.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken voorafgaand aan de start van het participatieproces het voornemen hiertoe bekend op de voor dat proces geschikte wijze. In deze kennisgeving wordt ingegaan op de in het eerste lid, onder a. tot en met h. bedoelde punten.

  • 3. Indien omstandigheden het noodzakelijk maken om de kaders bedoeld in het eerste lid onder d. of de inrichting van het proces als bedoeld in het eerste lid onder h. aan te passen, dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat dit onverwijld bekend wordt gemaakt.

  • 4. Indien participatie wordt verleend bij de voorbereiding van een raadsvoorstel sturen burgemeester en wethouders het procesbesluit zo spoedig mogelijk ter kennis aan de raad.

Artikel 5 Eindverslag participatieproces

  • 1. Ter afronding van de participatie maken burgemeester en wethouders een eindverslag op. 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van het gevolgde participatieproces;

    • b.

      een weergave van de inbreng van degenen die hebben deelgenomen aan de participatie;

    • c.

      een overzicht van de afspraken die op basis van het participatieproces zijn gemaakt;

    • d.

      een reactie van burgemeester en wethouders op de inbreng als bedoeld onder b., wordt met redenen omkleed welke punten al dan niet van invloed zullen zijn op het beleidsvoornemen.

  • 3. Burgemeester en wethouders maken het eindverslag op de gebruikelijk wijze openbaar.

  • 4. Burgemeester en wethouders brengen het eindverslag ter kennis aan de raad indien het participatie bij een raadsvoorstel betreft.

Hoofdstuk 3 Inspraakprocedure

Artikel 6 Inspraakgerechtigden

  • 1. De in artikel 3, vijfdelid, bedoelde natuurlijke en rechtspersonen kunnen individueel of door middel van een groepering aan de inspraak deelnemen.

  • 2. Deelnemers aan inspraakactiviteiten kunnen zich op een door hen te bepalen wijze laten begeleiden. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen, waartoe een machtiging is vereist.

  • 3. Indien inspraak wordt verleend over een beleidsvoornemen waarvan redelijkerwijs te verwachten valt, dat veel niet-Nederlandstaligen zich daarbij in het bijzonder betrokken voelen, wordt daarmee bij het verlenen van inspraak rekening gehouden.

Artikel 7 Inspraakprocedure

  • 1. Inspraak vindt plaats overeenkomstig afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders een andere inspraakprocedure vaststellen.

  • 3. Nadat het bevoegd gezag heeft besloten het beleidsvoornemen vrij te geven voor inspraak, brengen zij het beleidsvoornemen ter kennis van de raadscommissie tot welk taakveld het beleidsvoornemen behoort.

Artikel 8 Verantwoording

  • 1. Het eventueel bijgestelde beleidsvoornemen wordt tezamen met de schriftelijke ingekomen reacties, het vastgestelde verslag van de inspraakbijeenkomst(en) en een document waarin een verantwoording wordt gegeven van de wijze waarop met de ingekomen reacties, respectievelijk de gemaakte opmerkingen is gehandeld, door burgemeester en wethouders vastgelegd in een eindrapportage, met dien verstande dat zulks zo spoedig mogelijk plaatsvindt doch uiterlijk binnen 6 maanden na afloop van de inspraaktermijn. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmaal schriftelijk en gemotiveerd besluiten deze termijn met 6 maanden verlengen. Dit besluit wordt ter kennis van de raad gebracht.

  • 2. Degenen die een schriftelijke reactie hebben ingezonden dan wel aanwezig waren bij een inspraakbijeenkomst wordt een afschrift van deze stukken toegezonden of worden geïnformeerd over de tijd en plaats waar deze stukken ter inzage liggen. Bij die gelegenheid worden betrokkenen tevens geïnformeerd over de nader te volgen procedure, zo mogelijk inclusief het tijdpad.

  • 3. Degenen die aan de inspraak hebben deelgenomen worden geïnformeerd over het uiteindelijke besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de bekendmaking daarvan. Op die datum houdt de inspraakverordening op te gelden.

Artikel 10 Overgangsregeling

Op inspraakprocedures die voortvloeien uit besluiten genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van toepassing van de Inspraakverordening zoals die luidde ten tijde van dat besluit .

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Participatie- en inspraakverordening 2012.

Algemene toelichting

Aan de nu geldende inspraakverordening is een gedeelte over participatie toegevoegd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook de inspraakverordening te actualiseren.

De huidige inspraakverordening is gebaseerd op artikel 150 Gemeentewet zoals dat destijds luidde. In dat artikel werd aan de gemeenteraad de verplichting opgelegd eeninspraakverordening vast te stellen en daarbij aan te geven op welke wijze klachten over inspraak konden worden ingediend.

Artikel 150 is in 2005 gewijzigd, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (afdeling 3.4 Awb). De gevolgen van deze wetswijziging zijn nog niet in de inspraakverordening verwerkt.

De verplichting voor de Raad om een verordening vast te stellen is gehandhaafd, maar in het tweede lid van het nieuwe artikel is afdeling 3.4 Awb van toepassing is verklaard op de inspraak, zij het met de mogelijkheid om van die procedure af te wijken.

De verplichting om een klachtenregeling voor inspraakaangelegenheden te stellen is vervallen, omdat het klachtrecht in hoofdstuk 9 van de Awb uitputtend is geregeld.

Als gevolg van deze wijzigingen zijn een aantal artikelen uit de huidige inspraakverordening van rechtswege vervallen (artikel 5, eerste lid tot en met artikel 10 en artikel 13).

Gelet op de mogelijkheid in artikel 150 om af te wijken van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kunnen de genoemde artikelen, in gewijzigde vorm, opnieuw worden vastgesteld, maar de vraag is of dat verstandig is gelet op het bepaalde in artikel 150, tweede lid Gemeentewet.

Sinds de invoering van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is landelijk in veel gemeenten ervoor gekozen om deze procedure toe te passen in die gevallen waarin inspraak wettelijk is verplicht. Ook in de model-verordening van de VNG is hiervoor gekozen.

Van oudsher kent Leiden ook nog een mogelijkheid om inspraak te verlenen zonder dat de wet dat vereist nl. wanneer sprake is van beleidsvoornemens waarvan redelijkerwijs te verwachten is dat velen zich daarbij betrokken voelen (de boven-wettelijke inspraak) en de zo genoemde belanghebbenprocedure (de kleine inspraak) in artikel 12 van de huidige verordening.

Bij de verwerking van het initiatiefvoorstel in de inspraakverordening is getracht om een ongewenste samenloop van een participatieproces en een inspraakprocedure over eenzelfde beleidsvoornemen te voorkomen.

Uitgangspunt is daarbij geweest dat wanneer bij de start van de voorbereiding van een besluit al vast staat dat inspraak wettelijk verplicht is, dat daarmee bij het bepalen van de omvang van het participatieproces rekening wordt gehouden. Omgekeerd geldt ook dat wanneer gekozen is voor een participatieproces het niet in de rede ligt om ook nog eens bovenwettelijke inspraak mogelijk te maken.

Bij aanvang van een traject zal een plan voor het participatieproces worden opgesteld; hierbij wordt wettelijke inspraak en adviesrecht van bestaande adviesorganen als uitgangspunt genomen. Gekoppeld aan het te doorlopen beleids- of uitvoeringstraject wordt dan bezien of, en zo ja, waar in het proces er nog sprake kan zijn van aanvullende participatie en op welke wijze deze dan ingevuld gaat worden (welke belanghebbenden, welke onderwerpen, welke participatievorm).

Doel van deze verordening is tot een beter verwachtingenmanagement te komen ten aanzien van burgerparticipatie en inspraak bij beleidsvoornemens en plannen van de gemeente Leiden. Hierbij is het van belang dat de verwachting van het publiek op een lijn liggen met de verwachtingen en doelstellingen van de gemeente.

Om meer helderheid over publieksparticipatie te scheppen zijn de termen uit de participatieladder gehanteerd om drie processen te beschrijven met uiteenlopende doelstellingen, procesvereisten en resultaatverwachtingen.

De gemeente Leiden kiest ervoor om de inspraak met participatie te verbreden en dit laatste begrip verder uit te werken op basis van de participatieladder.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 van de verordening zijn de onderdelen a. tot en met f. toegevoegd.

We hebben het niet alleen meer over inspraak, maar ook over de verschillende treden van de participatieladder, die verwijzen naar verschillende niveaus van participatie. De eerste en de twee laatste treden van de participatieladder, informeren, meebeslissen en zelfbeheer, krijgen geen plek in de Inspraak- en participatieverordening. Dat is om de volgende redenen:

  • 1.

    Bij informeren staat het besluit van de gemeente al vast. Het overleg met bewoners en belanghebbenden heeft als doel om uitleg te geven en vragen te beantwoorden. Als het doel van het proces zo beperkt is en de ruimte om tot een ander besluit te komen zo minimaal is, vinden wij het beter om niet de term participatie te gebruiken. Die term zou immers ten onrechte de indruk kunnen wekken dat nog er nog ruimte is voor wezenlijke beïnvloeding.

  • 2.

    Bij meebeslissen is sprake van een met een bindend referendum vergelijkbare vorm van raadplegen. Beide vormen tasten het primaat van de Gemeenteraad als hoogste bestuurlijke instantie van de gemeente aan. Dat is in strijd met de Gemeentewet en de Grondwet.

  • 3.

    Zelfbeheer vindt plaats zonder dat daaraan een besluit van een bestuursorgaan ten grondslag ligt of een bestuursorgaan daarbij betrokken is. Daarom is er geen reden om zelfbeheer te regelen in een gemeentelijke verordening.

In afwijking van het voorstel van de initiatiefnemers is de aanduiding “belanghebbenden en eventueel anderen” om wetstechnische redenen vervangen door “ingezetenen en belanghebbenden”. Om dezelfde reden is de zinsnede “ontwikkeling van gemeentelijk beleid” vervangen door “voorbereiding van gemeentelijke besluitvorming”.

Raadplegen

Onder raadplegen wordt in deze verordening verstaan: het gelegenheid geven aan belangstellenden om ideeën, wensen en meningen naar voren te brengen of voorkeuren aan te geven die bij de beleidsvorming kunnen worden betrokken.

Adviseren

Onder adviseren wordt in deze verordening verstaan: het gelegenheid geven aan belanghebbenden en/of deskundigen om een gezamenlijk antwoord te geven op een door een bestuursorgaan geformuleerde vraag. Adviseren is in tegenstelling tot raadplegen geen open proces waaraan iedereen kan deelnemen. Een advies wordt gegeven door een afgebakende kring van personen die daartoe uitdrukkelijk door de gemeente is uitgenodigd. De gemeente legt aan de deelnemers aan het adviestraject een zo helder mogelijk geformuleerde vraag voor.

Coproduceren

Onder coproduceren wordt in deze verordening verstaan: het door gemeente en belanghebbenden in gezamenlijk overleg ontwikkelen van een plan met inachtneming van vooraf meegegeven kaders. De gemeente conformeert zich aan oplossingen die passen binnen de gestelde kaders. Bij het zoeken naar die oplossingen werken gemeente en belanghebbenden samen.

Deze variant is geschikt voor situaties waarin een beperkte kring betrokkenen een keuze moet maken over iets waarover de gemeente zelf geen eigen doorslaggevende voorkeur heeft en waarbij geen (noemenswaardige) belangen van derden in het geding zijn.

Artikel 2

Uit onderzoek blijkt dat ingezetenen geïnteresseerd zijn in deelname aan participatie alshet gaat over onderwerpen binnen hun directe leefomgeving (buurt en wijk) en bijplannen op stedelijk niveau. Bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid zal door of namens het bestuursorgaan telkens moeten besluiten over participatie.

Om ongewenste samenloop van participatie en inspraak te voorkomen is aan het eerste toegevoegd dat burgemeester en wethouders dan tevens bepalen of en op welke wijze inspraak wordt verleend.

Er zijn veel collegebesluiten die zich niet lenen voor participatie of inspraak. Een strikte toepassing van het eerste lid zou met zich meebrengen dat bij ieder collegebesluit een besluit over participatie en/of inspraak zou moeten worden genomen, ook al is het evident dat zo’n besluit zich daarvoor niet leent.

Om die reden is zijn de bepalingen over onderwerp van participatie en inspraak samengevoegd. Dat verhoogt ook de leesbaarheid.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Er is van afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.

Op grond van het bepaalde in het tweede lid is het ook mogelijk om inspraak te verlenen als de wet daar niet toe verplicht.

In het derde lid is opgenomen wanneer geen participatie of inspraak wordt verleend.

Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegenkan dus bezwaar worden gemaakt.

Artikel 3

Bij de omschrijving van participatiegerechtigden is aansluiting gezocht bij de omschrijving van de verschillende participatieniveaus, zoals beschreven in toelichting van artikel 1. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 4

eerste lid

De contouren van elk participatieproces worden vastgelegd in een startdocument, waarin de punten a. tot en met i. expliciet worden langsgelopen.

De beschrijving daarvan spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

De onderdelen h. en j. van het initiatiefvoorstel zijn geschrapt en onderdeel i. is vernummerd tot h. Met deze wijziging is de tekst weer in overeenstemming met de toelichting op het raadsvoorstel.

Een besluit om wel of geen participatie of inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

tweede lid

Hierin wordt bepaald dat als burgemeester en wethouders het participatieproces start voorafgaand aan dit proces al duidelijk zullen communiceren met participanten over het startdocument zoals geformuleerd in het eerste lid.

derde lid

Hierin wordt bepaald dat indien de kaders of de procesinrichting in de loop van het proces bijstelling behoeven, bijvoorbeeld door onvoorziene omstandigheden, dit zo snel mogelijk met de deelnemers aan het proces moet worden gecommuniceerd.

vierde lid

Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, dan sturen burgemeester en wethouders het procesvoorstel zo spoedig mogelijk door aan de raad.

Artikel 5

In het tweede lid worden minimumeisen geformuleerd voor alle procesvormen. Daarbij is terugmelding van die eisen noodzakelijk om een goede controle op het gevoerde beleid te waarborgen.

Artikel 6

De omschrijving van inspraakgerechtigden in het eerste lid vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Met het bepaalde in het derde lid wordt beoogd om de inspraakmogelijkheden veilig te stellen van niet-Nederlandstaligen bij inspraak over onderwerpen die hen in het bijzonder aangaan.

Artikel 7

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden.

Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.

In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast, al dan niet in samenhang met de wijze waarop participatie wordt verleend.

Een zelfstandige belanghebbende procedure zoals die thans in de verordening is opgenomen is daarmee niet meer noodzakelijk.

Artikel 8

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb

wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

In de leden 1., 2. en 3. wordt duidelijk aangegeven op welke wijze verantwoording wordt gegeven over het verloop van de inspraakprocedure, de wijze waarop met de ingekomen reacties is gehandeld, op welke wijze de insprekers daarvan in kennis worden gesteld en dat zij worden geïnformeerd over het uiteindelijke besluit.

Indien een inspreker van mening is dat uit de verantwoording blijk dat de inspraak niet correct is verlopen kan hij daarover een klacht indienen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Awb.

Artikel 9 en 10

Er is een overgangsregeling getroffen voor lopende inspraakprocedures en inspraakprocedures die nog gaan lopen, maar die zijn gebaseerd op besluitvorming van voor de inwerking van deze verordening.

Met oog op de rechtszekerheid bepaalt artikel 10 dat op inspraakprocedures die voortvloeien uit of gebaseerd zijn op inspraakplichtige besluiten van voor de inwerkingtreding van deze verordening, de bepalingen van de Inspraakverordening zoals die luidde ten tijde van dat besluit van toepassing blijven.

Dat houdt mede in dat voor die inspraakplichtige besluiten, of voor besluiten waarvan de voorbereiding al in een vergevorderd stadium is, niet alsnog tot een vorm van participatie als bedoeld in deze verordening kan worden besloten.