Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent materiële financiële gelijkstelling onderwijs Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Nederweert 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent materiële financiële gelijkstelling onderwijs Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Nederweert 2018

De raad van de gemeente Nederweert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 7 november 2017 , inzake vaststellen Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs Nederweert 2018;

gelet op de instemming van de betrokken schoolbesturen in het OOGO Onderwijshuisvesting 2017 (25 oktober 2017);

gelet op artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) en artikel 96g van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo);

gelet op de artikelen XIII , XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;

gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;

gelet op hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

besluit vast te stellen de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs Nederweert 2018.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

  • b.

    schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wpo en de Wvo bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs;

    • a.

      school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wpo;

    • b.

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

  • d.

    voorziening: een voorziening zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening;

  • e.

    aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde nieuwe voorziening waarmee de verordening tijdelijk wordt aangevuld;

  • f.

    indieningsdatum: uiterste moment zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een aanvraag voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak moet zijn ingediend;

  • g.

    toekenningscriteria: de omstandigheden zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening;

  • h.

    tijdvak: periode zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een voorziening wordt toegekend;

  • i.

    subsidieplafond: een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), dat beschikbaar is voor een (aanvullende) voorziening;

  • j.

    feitelijke beschikbaarstelling: de beschikking van het college waarbij een (aanvullende) voorziening in natura beschikbaar wordt gesteld;

  • k.

    subsidievaststelling: een beschikking zoals bedoeld in artikel 4:42 van de Awb;

  • l.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • m.

    subsidieverlening: de beschikking van het college waarbij een voorwaardelijke financiële aanspraak ontstaat op het subsidiebedrag voor een (aanvullende) voorziening.

Artikel 2. Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. De raad kan voor een voorziening een subsidieplafond vaststellen. Hierbij bepaalt de raad hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. De raad kan voor een voorziening het gestelde in lid 1 overdragen aan het college. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting in acht.

  • 3. Het college maakt het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum aan de schoolbesturen bekend.

Artikel 3. Aanvullende voorziening

  • 1. Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening.

  • 2. Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder aanspraak bestaat op de aanvullende voorziening.

Artikel 4. Jaarlijks overzicht

Jaarlijks vóór 1 juli zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 juni van het voorafgaande jaar tot en met 31 mei van het jaar van toezending.

Hoofdstuk 2 Procedures

Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 5. Toevoegen, wijzigen en intrekken

Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekendgemaakt door het college.

Artikel 6. Indiening aanvraag

  • 1. Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient voor de indieningsdatum een aanvraag in bij het college. De indieningsdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet is voorgeschreven. Indien de aanvraag niet voor de indieningsdatum is ingediend, besluit het college om de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. De aanvraag vermeldt:

    • a.

      naam en adres van het schoolbestuur;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de gewenste voorziening;

    • d.

      de naam van de school en de onderwijssoort indien de voorziening is bestemd voor een school;

    • e.

      een motivering dat wordt voldaan aan de toekenningscriteria.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 7. Beslissingstermijn

  • 1. Het college besluit binnen twaalf weken na de indieningsdatum op een aanvraag. Indien ten aanzien van een voorziening geen indieningsdatum is voorgeschreven, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan de termijn van twaalf weken met vier weken verlengen. Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de termijn van twaalf weken hiervan door het college schriftelijk mededeling gedaan aan het schoolbestuur. Hierbij geeft het college de reden voor de verlenging aan.

  • 3. Het college stelt binnen twee weken na de datum van de beschikking op de aanvraag het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8. Weigeringsgronden

Het college weigert de voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van deze verordening;

  • b.

    niet is voldaan aan een van de toekenningscriteria;

  • c.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Paragraaf 2.2. Aanvraag aanvullende voorzieningen; weigeringsgronden

Artikel 9. Indiening aanvraag

  • 1. Het schoolbestuur dat een aanvullende voorziening wenst, dient een aanvraag in bij het college.

  • 2. Op de aanvraag is artikel 6, lid 2 en 3, van toepassing.

Artikel 10. Beslissingstermijn

Het college besluit binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 11. Weigeringsgronden

Het college weigert de aanvullende voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gevraagde voorziening geen aanvullende voorziening zoals bedoeld in artikel 3 is;

  • b.

    niet is voldaan aan een van de toekenningscriteria.

Paragraaf 2.3. Toekenning; uitvoering beschikking subsidieverlening; intrekking of wijziging; verbod vervreemding

Artikel 12. Inhoud beschikking tot toekenning; betaling

  • 1. De beschikking van het college tot toekenning van een voorziening of een aanvullende voorziening kan inhouden:

    • a.

      feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening; of

    • b.

      een subsidieverlening; of

    • c.

      een subsidievaststelling.

  • 2. De beschikking bevat:

    • a.

      het tijdvak en het doel waarvoor de voorziening is toegekend;

    • b.

      de wijze waarop het schoolbestuur de voorziening dient uit te voeren.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling bevat voorts:

    • a.

      het bedrag van de subsidie of indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag niet vermeldt, het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld;

    • b.

      het bedrag van het voorschot of de wijze van vaststelling daarvan indien de beschikking tot subsidieverlening bepaalt dat het college een voorschot verleent;

    • c.

      voor zover van belang de wijze waarop rekening en verantwoording door het schoolbestuur wordt afgelegd aan het college;

    • d.

      de bepaling dat de wet van toepassing is en voor zover van belang welke afzonderlijke bepalingen of afwijkingen hierop van kracht zijn.

  • 4. De betaling van het subsidiebedrag vindt binnen zes weken na de subsidievaststelling plaats.

Artikel 13. Uitvoering beschikking tot subsidieverlening

  • 1. Na een beschikking tot subsidieverlening dient het schoolbestuur uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast indien de aanvraag achterwege blijft.

  • 2. Bij de aanvraag toont het schoolbestuur aan dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen als genoemd in artikel 12 (lid 2b)zijn nagekomen.

  • 3. Indien het schoolbestuur niet of niet voldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Hierbij geven zij aan op welke onderdelen het schoolbestuur aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 14. Subsidievaststelling volgend op verlening

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na de indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 13 of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis.

  • 2. Het college betaalt het subsidiebedrag onder verrekening van de betaalde voorschotten, conform de subsidievaststelling. De betaling vindt binnen zes weken na de subsidievaststelling plaats.

Artikel 15. Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering

Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de wet van toepassing.

Artikel 16. Verbod tot vervreemding

Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 17. Informatieverstrekking

Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 18. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Nederweert 2018.

  • 2. De verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2017
De raadsgriffier, De voorzitter,
E.G. Schrier, H.F.M. Evers

Bijlage I. Opzet bijlagen ‘Voorzieningen’

In de bijlagen ‘Voorzieningen’ is aangegeven welke voorzieningen onder de werking van de verordening vallen. Per voorziening is een aparte bijlage opgenomen. Per voorziening zijn de volgende punten beschreven:

I. Aanduiding van de voorziening

Hier staat aangegeven welke voorziening aangevraagd kan worden.

II. Indieningsdatum

Dit is de indieningsdatum voor de betreffende voorziening. Soms is er gezien de aard van de voorziening, geen indieningsdatum voorgeschreven. Dit laatste zal onder andere spelen bij voorzieningen die noodzakelijk zijn als gevolg van calamiteiten.

III. Tijdvak waarvoor voorziening wordt toegekend

Hier staat het tijdvak in waarvoor een voorziening wordt toegekend. Dit kan een schooljaar zijn (wat voor de meeste voorzieningen, gezien de koppeling met het onderwijsproces, aan de orde is), maar ook een kalenderjaar.

IV. Toekenningscriteria op grond waarvan een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening

Het geheel van criteria zoals geformuleerd onder IV (en vastgesteld door de raad), geeft de omstandigheden weer waarin de school moet verkeren om in aanmerking te komen voor de voorziening.

IVa. Schoolsoort

Hier is aangegeven voor welke schoolsoorten (basisonderwijs en/of voortgezet onderwijs) de mogelijkheid bestaat om de voorziening aan te vragen.

IVb. Hoofdgebouw/dislocatie

Indien relevant voor de voorziening is hier aangegeven van welke soort gebouwen de voorziening kan worden aangevraagd (dit kan zowel het hoofdgebouw als de dislocatie zijn).

IVc. Overige criteria op basis waarvan het schoolbestuur van een school in aanmerking komt voor een voorziening

Dit zijn de overige inhoudelijke toekenningscriteria die zijn gerelateerd aan de voorziening.

V. Wijze van toekenning met eventueel daarbij behorende berekeningseenheid

VI. Subsidieplafond

VIa. Voor deze voorziening wordt een subsidieplafond gehanteerd

VIb. Verdelingsregels

Bijlage II ‘Voorziening leerlingenvervoer bewegingsonderwijs primair onderwijs’

I.Aanduiding van de voorziening

Door de gemeente georganiseerd vervoer van leerlingen van school naar de dichtstbijzijnde beschikbare sportaccommodatie en terug, in het kader van bewegingsonderwijs

II. Indieningsdatum

Het vervoer wordt ambtshalve geregeld. Het schoolbestuur hoeft daarom geen aanvraag in te dienen.

Het aantal voor de scholen beschikbare klokuren bewegingsonderwijs wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 117 van de Wpo vastgestelde Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs.

III. Tijdvak waarvoor voorziening wordt toegekend

Schooljaar.

IV. Toekenningscriteria op grond waarvan een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening

IVa. Schoolsoort

De voorziening is beschikbaar voor de scholen voor primair onderwijs.

IVb. Hoofdgebouw/dislocatie

N.v.t.

IVc. Overige criteria op basis waarvan het schoolbestuur van een school in aanmerking komt voor een voorziening

De voorziening is van toepassing op de leerlingengroepen 3 tot en met 8 van de basisscholen, waarvan de loopafstand van het schoolgebouw tot de dichtstbijzijnde beschikbare sportaccommodatie groter is dan 800 meter.

Loopafstand: de afstand ‘te voet’, ANWB Routeplanner. (https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner)

V.Wijze van toekenning met eventueel daarbij behorende berekeningseenheid

Betreft een feitelijke beschikbaarstelling van de door de gemeente georganiseerde vervoersvoorziening.

De te vervoeren leerling-groepen worden door de gezamenlijke schooldirecteuren (of andere daarvoor door de betrokken schoolbesturen aangewezen personen) aangewezen; dit met inachtneming van het subsidieplafond.

Indien de scholen met de vervoerder niet tot overeenstemming komen, beslist het college, rekening houdende met het vervoersrooster van het lopende schooljaar en de daarover gemaakte afspraken, het aantal beschikbare klokuren bewegingsonderwijs, de afstand tussen de school en de sportaccommodatie, de mogelijkheden van de vervoerder en de beschikbaarheid van de sportaccommodaties.

VI. Subsidieplafond

VIa. Voor deze voorziening wordt een subsidieplafond gehanteerd

Het subsidieplafond betreft het door de gemeenteraad voor het leerlingenvervoer bewegingsonderwijs opgenomen bedrag in de gemeentebegroting.

VIb. Verdelingsregels

N.v.t.

  • 1.

    Algemene toelichting

    1.1. Inleiding

    De verordening is een instrument om een gericht aanvullend (financieel) beleid te voeren, met betrekking tot de personele en materiële voorzieningen voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs, zonder dat daarop het automatisme van de overschrijdingsregeling (Paragraaf 5 Wpo) van toepassing is. In deze algemene toelichting staan de aanleiding en achtergronden van de verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs. Er wordt kort ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de financiële gelijkstelling.

    Vervolgens worden de belangrijkste onderdelen hiervan besproken omdat de verordening met inachtneming van dit wettelijk kader moet worden vastgesteld en uitgevoerd. Tot slot wordt ingegaan op onder andere de relatie met de wet. Meer gedetailleerde informatie over de verordening is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting (onderdeel 2).

    1.2. Voorgeschiedenis

    De wortels van de huidige overschrijdingsregeling liggen bij de onderwijspacificatie van 1917. De financiële gelijkstelling vormde hiervan het sluitstuk en kreeg concreet vorm in de Lager-onderwijswet 1920. Sindsdien is de essentie van de regeling hetzelfde gebleven: wanneer de gemeente meer besteedt aan het openbaar onderwijs dan zij aan rijksvergoeding ontvangt, dan dient het meerdere automatisch te worden doorbetaald aan het bijzonder onderwijs in de gemeente.

    De regeling van materiële financiële gelijkstelling kent echter nog een extra nuance, namelijk dat de extra gemeentelijke uitgaven voor een bepaald doel komen alleen terecht bij die openbare en bijzondere scholen die daar, gezien de omstandigheden, behoefte aan hebben.

    1.3. Financiële gelijkstelling: de belangrijkste elementen

    1.3.1. Verhouding tot de overschrijdingsregeling

    Centraal element in de regelgeving is dat gemeenten de mogelijkheid hebben om op basis van een verordening voor nader te omschrijven voorzieningen extra gemeentelijke middelen, boven op de rijksvergoeding, beschikbaar te stellen aan het onderwijs (artikel 140 Wpo en artikel 96g Wvo). Deze extra middelen vallen niet onder de werking van de overschrijdingsregeling. Voor de goede orde: de reguliere uitgaven en inkomsten voor de personele en materiële voorzieningen vallen onder de overschrijdingsregeling. De verordening financiële gelijkstelling leidt er dus niet toe dat, wat betreft deze reguliere uitgaven en inkomsten, de overschrijdingsregeling als zodanig (geheel) terzijde wordt geschoven.

    De verordening bepaalt welke voorzieningen ter beschikking worden gesteld en op grond van welke omstandigheden scholen voor deze voorzieningen in aanmerking kunnen komen. Zowel openbare als bijzondere scholen kunnen dan in gelijke mate aanspraak maken op de in de verordening opgenomen voorzieningen.

    Het komt er dus op neer dat de hoofdregel is dat aanvullende, gemeentelijke uitgaven voor materiële en personele voorzieningen ter dekking van exploitatietekorten van gemeentelijke scholen onder het automatisme van de formele financiële gelijkstelling vallen. Door middel van de verordening kan, met inachtneming van het wettelijk kader, voor bepaalde uitgaven deze hoofdregel buiten werking worden gesteld.

    1.3.2. Positie vermogensrechtelijk verzelfstandigd openbaar onderwijs

    Wanneer een openbare school is ondergebracht in een vermogensrechtelijk van de gemeente gescheiden bestuursvorm - het openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling, de openbare rechtspersoon of de stichting - dan is deze school voor de toepassing van de financiële gelijkstelling gelijkgeschakeld met het bijzonder onderwijs. Dit betekent dat deze scholen alleen op basis van de verordening materiële financiële gelijkstelling nog in aanmerking kunnen komen voor een aanvullende bijdrage van de gemeente. Dit geldt derhalve ook voor de bijdragen van de gemeenten die buiten de overschrijdingsregeling vallen, zoals de uitgaven voor administratie, bestuur en beheer.

    Aanvullende gemeentelijke financiering op andere basis is niet mogelijk. Aangezien in artikel 6 van de Wpo en artikel 77 van de Wvo is aangegeven dat de gemeente geen uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen, anders dan krachtens de wet. Dit betekent bijvoorbeeld dat vermogensrechtelijk gescheiden openbare scholen de kosten van administratie, bestuur en beheer dienen te betalen uit de rijksvergoeding. De gemeente kan slechts aanvullend financieren op basis van de verordening materiële financiële gelijkstelling, maar zal dan ook dezelfde faciliteiten moeten bieden aan het bijzonder onderwijs, indien dat in gelijke omstandigheden.

    1.3.3. Kenmerken van voorzieningen, gelijke behandeling

    Voorzieningen zijn aanvullende uitgaven voor het onderwijs welke niet door de rijksvergoeding worden gedekt en de exploitatie in materiële of personele zin betreffen. Het kan gaan om een goed, een dienst, een financiële of personele voorziening. Uit de wetgeving volgt dat bij het opnemen van een voorziening in de verordening, geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs en voorzien moet worden in een behandeling naar dezelfde maatstaf. Dit betekent dat een voorziening niet het vooropgezette oogmerk mag hebben om alleen ten goede te komen aan het openbaar of aan het bijzonder onderwijs. Verder betekent het dat de bepaalde omstandigheden waaronder de voorziening wordt toegekend, zo veel mogelijk moeten worden geconcretiseerd. In de verordening dienen voor de desbetreffende situaties de criteria geformuleerd te zijn op grond waarvan schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor toekenning van een voorziening. Voor die situaties kunnen dan schoolbesturen die aan de criteria voldoen in aanmerking komen voor toekenning van de voorziening door de gemeente.

    Samenvattend zijn de kenmerken van een voorziening:

    • 1.

      het gaat om een goed, een dienst, personeel of financiële middelen voor een concrete activiteit;

    • 2.

      de omstandigheden waaronder een voorziening wordt toegekend zijn (zo concreet mogelijk) geformuleerd;

    • 3.

      hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs;

    • 4.

      bepaalde objectieve maatstaven die gelijk worden toegepast (toekenningscriteria) zijn geformuleerd.

    1.4. De bestaande praktijk en de verordening

    In het oorspronkelijke wetsvoorstel financiële gelijkstelling was voorzien in een mogelijkheid om aanvullende gemeentelijke uitgaven voor het primair en voortgezet onderwijs (zowel openbaar als bijzonder) op basis van afspraken tussen gemeente en schoolbesturen buiten de reikwijdte van de overschrijdingsregeling te plaatsen. Een dergelijke overeenkomst zou een alternatief vormen voor de gemeentelijke verordening. Uit oogpunt van flexibiliteit, maar ook gezien de op lokaal niveau al sinds jaar en dag bestaande afspraken over vormen van aanvullend gemeentelijk beleid die buiten beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling, sluit de mogelijkheid van onderlinge afspraken goed aan op de bestaande bestuurspraktijk. De wetgever heeft echter uiteindelijk de mogelijkheid van dergelijke afspraken niet opgenomen in de wet. Uit oogpunt van rechtszekerheid hecht de wetgever er aan dat het aanvullend gemeentelijk beleid voor personele en materiële voorzieningen in het onderwijs zijn grondslag vindt in de verordening of de overschrijdingsregeling.

    Bij de keuze met betrekking tot het wel of niet opennemen van een voorziening kunnen volgende aandachtspunten van dienst zijn:

  • 1.

    directe of indirecte subsidiering

    Daar waar de gemeente financiële middelen beschikbaar stelt aan scholen voor de realisering van een voorziening en het dus eigenlijk gaat om een directe verstrekking van een subsidie voor een bepaalde onderwijsactiviteit, is de verordening de aangewezen weg. De verordening regelt de aanspraak en procedure voor het verkrijgen van de subsidie, alsmede de verantwoording die het schoolbestuur over de besteding hiervan moet afleggen. Bij veel vormen van indirecte subsidiëring kunnen scholen voor een voorziening terecht bij een door de gemeente voor die voorziening gesubsidieerde instelling. Indien deze voorziening voor de scholen gelijk openstaat, verdient het nadrukkelijk overweging om op lokaal niveau af te spreken om de voorziening buiten de reikwijdte van de verordening te laten.

  • 2.

    aard van de voorziening/ uitgave

    Daar waar het gaat om aanvullende uitgaven voor voorzieningen die bij afwezigheid van de verordening zonder twijfel vallen onder de werking van de overschrijdingsregeling, is de verordening het aangewezen middel.

  • 3.

    van wie gaat het initiatief uit?

    Voor voorzieningen waarbij een schoolbestuur bij de gemeente moet aangeven of men daaraan behoefte heeft, gegeven de omstandigheden waarin de school verkeert, werkt de verordening verhelderend (de omstandigheden waaronder men in aanmerking kan maken voor een voorziening worden namelijk concreet aangegeven). Wil daarentegen de gemeente een voorziening ten laste van de gemeentebegroting beschikbaar stellen aan alle scholen (naar gelijke maatstaf en los van omstandigheden waarin de scholen verkeren) dan is de verordening niet noodzakelijk.

    1.5. Reikwijdte verordening

    De verordening materiële financiële gelijkstelling is niet de enige mogelijkheid voor het doen van extra gemeentelijke materiële en personele uitgaven die buiten de werkingssfeer van de overschrijdingsregeling vallen. Om de verordening in het juiste juridisch perspectief te plaatsen, volgt hier een overzicht van de andere direct uit de onderwijswetgeving voortkomende mogelijkheden.

    1.5.1. Mogelijkheden binnen kader overschrijdingsregeling

    Binnen de regelgeving over de overschrijdingsregeling gelden enkele bepalingen op basis waarvan bepaalde gemeentelijke uitgaven voor gemeentelijke scholen buiten beschouwing blijven bij de vaststelling van de overschrijdingsbedragen. Het gaat daarbij om het volgende:

    • 1.

      Uitgaven en ontvangsten voor de exploitatie van gemeentelijke scholen waarvan de wetgever bepaalt dat deze buiten beschouwing worden gelaten bij de toepassing van de overschrijdingsregeling (bijvoorbeeld kosten voor administratie, beheer en bestuur; bijvoorbeeld artikel 144, lid 3 Wpo).

    • 2.

      Exploitatie-uitgaven voor gemeentelijke scholen die worden gedekt door ontvangsten van gelden die door derden beschikbaar zijn gesteld (bijvoorbeeld sponsorgelden; gekweekte rente op reserves; bijvoorbeeld artikel 144, lid 4 Wpo).

    • 3.

      De gemeenteraad kan in overeenstemming met een of meer schoolbesturen van niet-gemeentelijke scholen besluiten dat bepaalde materiële of personele uitgaven die de gemeente doet voor gemeentelijke scholen (zoals bekostiging van extra personeel) voor de scholen van de betreffende besturen buiten beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling (bijvoorbeeld artikel 142, lid 4 Wpo). Voor de goede orde: bij een dergelijke overeenstemming worden dus geen middelen ter beschikking gesteld aan de betreffende schoolbesturen.

    1.5.2. ‘Lex specialis’

    In de Wpo en Wvo geldt een specifieke regeling voor het handelen van de lokale overheid in het kader van de decentralisatie van het Rijk aan de gemeenten van de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting (de zogenaamde lex specialis).

    De uitgaven en ontvangsten voor de voorzieningen in de onderwijshuisvesting blijven buiten beschouwing bij de toepassing van de overschrijdingsregeling en evenzo vallen deze niet onder de reikwijdte van de verordening financiële gelijkstelling. Hierop zijn afzonderlijke wettelijke bepalingen van toepassing (lex specialis) waarbij overigens ook het beginsel van de gelijke behandeling opgeld doet.

    1.6. De verordening

    De essentie van de verordening is dat wordt aangegeven welke voorzieningen deel uitmaken van de verordening, hoe voorzieningen kunnen worden aangevraagd, in welke vorm en onder welke voorwaarden de voorzieningen ter beschikking kunnen worden gesteld. Het is daarbij zaak om de voorzieningen zelf en de condities waaronder aanspraak wordt gemaakt op de voorziening, zo helder mogelijk te formuleren. Onder deze condities kan ook een budgettaire randvoorwaarde (werken met een subsidieplafond) vallen.

    1.6.1. De structuur

    In de romp van de verordening zijn opgenomen: de competentieverdeling tussen de gemeenteraad en het college, de aanvraagprocedure, de procedures rond beoordeling van en besluitvorming over de aanvragen, de uitvoering van toegekende voorzieningen en de verantwoording daarover. In de bijlagen ‘voorzieningen’ worden concreet de voorzieningen aangegeven en uitgewerkt die de schoolbesturen kunnen aanvragen.

    De romp en de bijlagen vormen juridisch één geheel. Een wijziging van een voorziening in de bijlage is dus aan te merken als een besluit tot wijziging van de verordening.

    1.7. Samenhang met Algemene wet bestuursrecht (titel 4:2. Subsidies)

    1.7.1. Begrip subsidiering

    Bij de opzet van de verordening is aangesloten op de bepalingen uit titel 4.2. ‘Subsidies’ van de wet. De verordening plaatst de gemeente immers in een subsidiërende rol ten opzichte van onderwijsinstellingen. In de verordening is bewust gekozen voor de termen ‘subsidie’ en ‘subsidiering’ en niet voor ‘bekostiging’. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het bij de verordening gaat om aanvullend gemeentelijk beleid (discretionaire bevoegdheid). De lokale overheid is immers niet verantwoordelijk voor de bekostiging van het onderwijs. Deze verantwoordelijkheid ligt bij het Rijk.

    1.7.2. Toepassing subsidietitel Awb

    De subsidietitel uit de wet ten opzichte van de verordening geldt als hogere regelgeving. De gemeente is over het algemeen niet bevoegd te handelen in strijd met hogere regelgeving. Het wettelijk kader in de onderwijswetgeving biedt ook geen basis voor afwijking van het Awb-kader. Dit, gevoegd bij de bepaling in de wet dat de subsidietitel conform toepassing is op de bekostiging van het onderwijs (artikel 4:21, lid 4), leidt tot de conclusie dat de subsidietitel van de wet een verplichtend karakter heeft voor de gemeentelijke subsidiering op grond van de verordening materiële financiële gelijkstelling.

    1.7.3. Subsidies en wachtgeld

    Wanneer een voorziening in de verordening betrekking heeft op de beschikbaarstelling of subsidiering van personele uitgaven is het van belang om terdege rekening te houden met het vraagstuk van eventueel hiermee samenhangende wachtgeldverplichtingen.

    Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen:

    • a.

      de situatie waarin de gemeente de aanstelling van personeel door een schoolbestuur subsidieert, en

    • b.

      de situatie waarin de gemeente fungeert als werkgever van personeel die activiteiten ten behoeve van het onderwijs verrichten.

    Ad a

    Uitgangspunt is dat gemeenten verplicht zijn om wachtgeldkosten te subsidiëren, wanneer zij zichzelf daartoe hebben verplicht, bijvoorbeeld in de subsidieverordening of meer specifiek in de subsidiebeschikking. Wanneer deze zelf opgelegde verplichtingen ontbreken zijn er geen specifieke regels aan te wijzen op basis waarvan de gemeenten anderszins zouden kunnen worden gedwongen wachtgeld te subsidiëren. Wel is het vanzelfsprekend dat gemeenten te allen tijde de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, zeker bij verlaging of beëindiging van gemeentelijke subsidies ten gevolge waarvan wachtgeldkosten (kunnen) ontstaan. Voornamelijk dient gewezen te worden op het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit zorgvuldigheidsbeginsel is aan de orde indien de subsidieverstrekker zich de gevolgen van zijn besluit onvoldoende aantrekt en de gesubsidieerde te weinig tijd heeft om zich voor te bereiden op de gewijzigde omstandigheden. De aankondiging voor een beleidswijziging moet dus op een dusdanig tijdstip zijn gedaan dat de instelling voldoende tijd heeft gehad om zich op de gewijzigde omstandigheden voor te bereiden.

    Ad b

    Op het moment dat de gemeente personen ‘inkoopt’ ten behoeve van het onderwijs, treedt de gemeente op als overheid, daardoor publiekrechtelijk en niet privaatrechtelijk. Dit betekent dat bij vermindering of stopzetting de op deze personen van kracht zijnde wachtgeldartikelen van toepassing zijn.

    1.7.4. Voorzieningen in natura

    Voorzieningen in natura betekenen dat de gemeente een voorziening ook feitelijk beschikbaar kan stellen. Dergelijke voorzieningen vallen niet onder het subsidiebegrip van de wet, omdat er dan sprake moet zijn van een verstrekking van financiële middelen aan het schoolbestuur ter uitvoering van bepaalde activiteiten. In de verordening is - uit oogpunt van inzichtelijkheid - een besluit tot feitelijke beschikbaarstelling onderworpen aan dezelfde uitvoeringsbepalingen die van kracht zijn op een subsidiebeschikking.

    Dit uiteraard voor zover dit relevant is voor de feitelijke beschikbaarstelling. Bij de toekenning van voorzieningen in natura dient in de gaten te worden gehouden dat de grondwettelijke verankerde vrijheid van richting en inrichting wordt gerespecteerd.

    1.8. Rechtsbescherming en overleg met het lokale scholenveld

    Ten aanzien van de lokale regelgeving en uitvoering van de financiële gelijkstelling is geen verplicht op overeenstemming gericht overleg voorgeschreven tussen gemeente en schoolbesturen. Dit laat onverlet dat het nadrukkelijk aanbeveling verdient om over de eventuele vaststelling van de verordening en over voorstellen met betrekking tot het op basis van de verordening openstellen of wijzigingen van voorzieningen, overleg te voeren met alle betrokken schoolbesturen.

    De inbreng van het scholenveld kan vervolgens worden meegewogen bij de uiteindelijke afweging door de raad.

  • 2.

    Artikelsgewijze toelichting

    Aanhef

    In de aanhef wordt aangegeven op welke bepaling uit de wet deze verordening is gebaseerd. Indien de gemeente zelf geen openbare school in stand houdt of als openbare scholen ontbreken, en de gemeente wenst aanvullend eigen beleid te voeren, is de wettelijke grondslag van de verordening artikel 140 van de Wpo en artikel 96g van de Wvo. In dit geval moet de gemeente de verordening vaststellen.

    Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

    Artikel 1. Begripsbepaling

    b.schoolbestuur

    Het schoolbestuur van een in de gemeente gelegen school (openbaar en bijzonder); Het begrip schoolbestuur omvat zowel het schoolbestuur van het openbaar als bijzonder onderwijs dat een in de gemeente gelegen school in stand houdt. Het schoolbestuur van de openbare school (al of niet door de gemeente in stand gehouden) dient dus ook op basis van de verordening aanvragen in te dienen.

    e.voorziening

    De voorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden aangevraagd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening. In de bijlage wordt een bepaald opzet gehanteerd aan de hand waarvan het begrip voorziening wordt gedefinieerd. De opzet bestaat uit:

    • I.

      aanduiding van de voorziening;

    • II.

      indieningsdatum;

    • III.

      tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend;

    • IV.

      toekenningscriteria;

    • V.

      wijze van toekenning;

    • VI.

      subsidieplafond.

    Uit de beschrijving van een voorziening in de bijlage kan een schoolbestuur opmaken of het in beginsel in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening en zo ja, op welke wijze de bekostiging vervolgens plaatsvindt.

    De verordening is zo geredigeerd dat het college (behoudens de weigeringsgronden in de verordening zelf) op basis van de omschrijving van de voorziening bepaalt of een schoolbestuur al of niet in aanmerking komt voor een voorziening.

    f.aanvullende voorziening

    De Wpo biedt de mogelijkheid dat de raad besluit dat het college de verordening tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen (bijvoorbeeld artikel 140, lid 4 Wpo). Binnen de verordening wordt het college deze mogelijkheid geboden.

    g.indieningsdatum

    De indieningsdatum die voor een voorziening geldt, is opgenomen bij de omschrijving van de voorziening in de bijlage. De indieningsdatum zal mede afhankelijk zijn van het tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend. Het merendeel van de voorzieningen is gekoppeld aan het tijdvak ‘schooljaar’. Voor het tijdvak zal de aanvraagprocedure moeten zijn afgerond.

    Een indieningsdatum van 1 februari zal voor de meeste voorzieningen een adequate datum zijn. Met de indieningsdatum van 1 februari wordt er ruimte gegeven om de aanvraagprocedure af te handelen voor het begin van het schooljaar en wordt tevens voorzien in de mogelijkheid om aan te sluiten bij de gemeentelijke begrotingscyclus.

    h.toekenningscriteria

    In de bijlage bij deze verordening worden als onderdeel van een voorziening de omstandigheden geformuleerd op basis waarvan bevoegde gezagsorganen in aanmerking kunnen komen voor toekenning van een voorziening. De omstandigheid waarin de school moet verkeren, is beschreven aan de hand van toekenningscriteria. Indien een schoolbestuur niet verkeert in de benoemde omstandigheid, wat betekent dat ze niet voldoen aan de toekenningscriteria voor een specifieke voorziening, komt het schoolbestuur niet in aanmerking voor de aangevraagde voorziening.

    i.tijdvak

    Het tijdvak is de periode waarvoor de voorziening wordt toegekend. De voorzieningen hebben over het algemeen te maken met activiteiten die een relatie hebben met het onderwijsproces waardoor de koppeling met het schooljaar voor de hand ligt. Het tijdvak omvat dan één of meerdere schooljaren.

    Voor sommige voorzieningen kan het echter wenselijk zijn om niet het schooljaar, maar kalenderjaar als uitgangspunt te nemen. Deze mogelijkheid wordt geboden door in de verordening niet een vast tijdvak op te nemen, maar per voorziening het tijdvak vast te stellen. Bij de betreffende voorziening in de bijlage is aangegeven voor welk tijdvak de voorziening wordt toegekend. De indieningsdatum is vervolgens op het tijdvak afgestemd.

    j.subsidieplafond

    Een toekenning van een voorziening in de vorm van financiële middelen, is een subsidie. Op grond van de wet bestaat de mogelijkheid om voor subsidies een subsidieplafond in te stellen.

    k.feitelijke beschikbaarstelling

    Een voorziening kan in beginsel op twee wijzen ter beschikking worden gesteld, namelijk ter beschikkingstelling:

    • a.

      in natura. In de verordening wordt in dit verband de term ‘feitelijke beschikbaarstelling’ gehanteerd.

    • b.

      in de vorm van financiële middelen. Het gaat dan om een subsidievaststelling.

    • l.

      subsidievaststelling

    Bij het beschikbaar stellen van financiële middelen gaat het altijd om een subsidie waarop hoofdstuk 4 van de wet van toepassing is. Met de subsidievaststelling ontstaat een definitieve aanspraak op de subsidie. De subsidie kan direct na een aanvraag van een schoolbestuur worden vastgesteld.

    Artikel 2. Subsidieplafond en verdelingsregels

    Eerste lid

    Met het oog op de beheersbaarheid van de uitgaven kan de gemeenteraad bepalen dat een subsidieplafond wordt vastgesteld voor bepaalde voorzieningen. De raad neemt in de bijlage per voorziening op of een subsidieplafond wordt gehanteerd en wat de hoogte van het plafond is.

    Het subsidieplafond per voorziening dient ertoe om te voorkomen dat bij veel aanvragen voor een bepaalde voorziening, de beschikbare begroting voor de voorziening in zijn geheel wordt overschreden. Het subsidieplafond kan de raad daarnaast gebruiken als middel voor de tegemoetkoming in de kosten of een stimuleringsmaatregel. Indien de raad bepaalt dat voor een voorziening een subsidieplafond geldt, dienen ook verdelingsregels te worden opgesteld. In de toelichting op de bijlage wordt ingegaan op de mogelijke verdelingsregels.

    Tweede lid

    Om niet jaarlijks de verordening te moeten wijzigen omdat alleen de hoogte van het subsidieplafond verandert, kan de raad ervoor kiezen om het college de hoogte het subsidieplafond te laten vaststellen. De raad kan ook de wijze van verdeling opdragen aan het college. Indien de raad het vaststellen van het subsidieplafond en de verdeling voor een specifieke voorziening opdraagt aan het college, is dat aangegeven in de bijlage bij de betreffende voorziening.

    Derde lid

    Schoolbesturen dienen tijdig op de hoogte te zijn onder welke voorwaarden voorzieningen kunnen worden aangevraagd. Met deze bepaling zijn schoolbesturen zes weken voor de indieningsdatum op de hoogte welke subsidieplafonds en bijbehorende verdelingsregels worden gehanteerd (artikel 4:26 en 4:27 Awb).

    Artikel 3. Aanvullende voorzieningen

    Eerste lid

    In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die de wet biedt aan het college om deze verordening tijdelijk aan te vullen met een of meerdere voorzieningen (artikel 140, lid 4 Wpo en artikel 96g, lid 4 Wvo).

    De wet zelf bepaalt vervolgens dat de gemeenteraad binnen 12 weken na het besluit van het college om de verordening tijdelijk aan te vullen, beslist over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist, wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing door de gemeenteraad van een dergelijke aanvulling, heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is beslist of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft. Op het moment dat bekrachtiging door de raad heeft plaatsgevonden of de termijn van 12 weken is verstreken, wordt de aanvullende voorziening opgenomen in de bijlage bij de verordening.

    Naast voorgaande procedure bepaalt de wet dat de aanvulling binnen een week na het besluit van het college om de verordening tijdelijk aan te vullen, aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen moet worden gezonden.

    Een aanvulling zoals bedoeld in artikel 3 is doorgaans bedoeld om in geval van calamiteiten snel een voorziening open te kunnen stellen.

    Vanwege de spoedeisendheid is er ten aanzien van deze voorziening geen indieningstermijn opgenomen. Het college kan, vanwege een spoedeisend belang, ook op verzoek van één of meer van de bevoegde gezagsorganen besluiten om de verordening aan te vullen met een voorziening. Een verplichting is dit echter niet. Het gaat om aanvullend gemeentelijk beleid. Een schoolbestuur kan dus niet afdwingen dat het college de verordening tijdelijk aanvult met een voorziening.

    Nadat de gemeenteraad de voorziening heeft bekrachtigd of nadat de termijn van 12 weken is verstreken en de voorziening van rechtswege is bekrachtigd, kan de voorziening alleen nog worden aangevraagd via de reguliere aanvraagprocedure conform artikel 6 van de verordening.

    Immers, de aanvullende voorziening is na bekrachtiging door de raad (of nadat de termijn van 12 weken is verstreken) een reguliere voorziening geworden

    Tweede lid

    Het tweede lid stelt dat het college dient aan te geven onder welke omstandigheden (welke toekenningscriteria) schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor de voorziening. Hierbij wordt de opzet van de bijlage gevolgd. Op deze wijze kan, indien de raad de voorziening bekrachtigt, op relatief eenvoudige wijze de voorziening worden ingepast in de verordening.

    Artikel 4. Jaarlijks overzicht

    De Wpo (artikel 140) stelt dat het college verplicht is om jaarlijks een overzicht bekend te maken van de op grond van de verordening toegekende voorzieningen. Dit moet gebeuren in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. In de verordening is ervoor gekozen om de bevoegde gezagsorganen die vallen onder de reikwijdte van deze verordening, rechtstreeks te informeren over de op grond van de verordening toegekende voorzieningen. Hiermee wordt een praktische invulling gegeven aan de mogelijkheid om via ‘een andere geschikte wijze’ het overzicht te publiceren.

    Het college dient een overzicht te geven van voorzieningen die in de afgelopen 12 maanden zijn toegekend. Dit overzicht bevat:

    • a.

      de ‘reguliere’ voorzieningen die zijn toegekend voor het eerste daaropvolgende tijdvak (waarover immers in de periode van 1 juni van het voorafgaande jaar tot en met 31 mei van het jaar van toezending, is beslist);

    • b.

      eventuele aanvullende voorzieningen waarover in het afgelopen jaar is beslist.

    Hoofdstuk 2 Procedures

    Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringsgronden

    Artikel 5. Toevoegen, wijzigen en intrekken

    Op het moment dat de raad voor de eerste keer de verordening vaststelt, wordt tegelijkertijd in de bijlage bij de verordening een aantal voorzieningen opgenomen. De raad kan te allen tijde de verordening wijzigen. Zes weken voor de indieningsdatum moeten wijzigingen van de verordening (die leiden tot een wijziging met betrekking tot de voorzieningen) worden bekendgemaakt. Dit om richting schoolbesturen op tijd duidelijk te maken welke voorzieningen, onder welke condities aangevraagd kunnen worden.

    Deze bepaling impliceert ook dat op het moment dat de raad aanvullende voorzieningen bekrachtigt en opneemt in de bijlage (en daarmee een wijziging van de verordening doorvoert), dit binnen zes weken voor de indieningsdatum moet worden bekendgemaakt. Indien een voorziening wordt toegevoegd, gewijzigd of ingetrokken, wordt feitelijk daarmee de bijlage bij de verordening aangepast waar de voorziening wordt genoemd. Aangezien de bijlage en de verordening zelf juridisch bezien één geheel vormen, dient een wijziging van de bijlage altijd opgevat te worden als een wijziging van de verordening.

    Op basis van artikel 139 van de Gemeentewet dienen verordeningen bekend te worden gemaakt voordat deze rechtskracht verkrijgen. Dit artikel specificeert deze algemene bepaling in die zin dat de bekendmaking is gekoppeld aan de indieningsdatum. Hiermee wordt bereikt dat voorafgaand aan de aanvraagprocedure voor schoolbesturen duidelijk is welke voorzieningen onder welke voorwaarden aangevraagd kunnen worden. Indien voor een voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet noodzakelijk is en de raad wijzigt deze voorziening (of voegt een dergelijke voorziening toe), moet deze op basis van artikel 139 van de Gemeentewet bekend worden gemaakt voordat de wijzigingen rechtskracht verkrijgen.

    Koppeling met gemeentelijke begrotingscyclus.

    De procedure van toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening kan worden gekoppeld aan het tijdstip van de behandeling van de gemeentebegroting. Er zijn drie verschillende scenario's denkbaar:

    • 1.

      Tijdens de voorbereiding van de begroting worden gelijktijdig voorstellen ontwikkeld voor aanpassing van de verordening. De besluitvorming kan dan gelijktijdig met de begrotingsbehandeling plaatsvinden. Het college van burgemeester en wethouders kan daartoe een uitgewerkt voorstel (conform de opzet zoals dat wordt gehanteerd in de bijlage) indienen bij de raad waarna besluitvorming kan plaatsvinden.

    • 2.

      Tijdens de begrotingsbehandeling wordt door de raad of door burgemeester en wethouders kenbaar gemaakt dat een wijziging van de verordening wenselijk is. Over het algemeen lijkt het niet mogelijk dat de verordening tijdens dezelfde raadsvergadering nog wordt gewijzigd. In de regel zal dan in de eerstvolgende raadsvergadering de verordening worden gewijzigd. Om schoolbesturen tijdig de mogelijkheid te bieden om aanvragen voor te bereiden en in te dienen, is bepaald dat uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum de wijziging van de verordening wordt bekendgemaakt. De uiterste datum van bekendmaking van een wijziging zal in de regel medio december zijn (uitgaande van een indieningsdatum van 1 februari).

    • 3.

      Hoewel de algemene lijn is dat een wijziging van de verordening wordt behandeld in het kader van de gemeentebegroting waardoor de financiële consequenties van het eigen gemeentelijk beleid voor het onderwijs nadrukkelijk worden betrokken bij de afweging door de raad, wordt dit niet voorgeschreven. De raad kan te allen tijde besluiten tot het wijzigen van de verordening. Wel dient de bepaling in acht te worden genomen dat zes weken voor de indieningsdatum, de wijziging moet zijn bekendgemaakt.

    De raad kan op het moment dat de voorziening wordt gewijzigd of toegevoegd, bepalen dat een andere indieningsdatum wordt gehanteerd, eventueel alleen voor het eerste jaar. De andere datum wordt dan opgenomen in de bijlage bij de betreffende voorziening.

    Het intrekken van een voorziening verdient extra aandacht. Het intrekken van een voorziening moet ‘tijdig’ worden bekendgemaakt. Afhankelijk van bijvoorbeeld de duur van de subsidie, de bedragen en de consequenties voor schoolbesturen dient een redelijke termijn te worden gehanteerd. Indien wenselijk kan er gekozen worden om een afbouwregeling te treffen, in die zin dat in de loop van een aantal jaren steeds minder subsidie ter beschikking wordt gesteld.

    Artikel 6. Indiening aanvraag

    Eerste lid

    Een schoolbestuur dat een voorziening wenst, kan deze voorziening aanvragen bij het college. Dit moet geschieden vóór de indieningsdatum zoals die is geformuleerd in de bijlage bij de gewenste voorziening. Voorzieningen worden over het algemeen toegekend voor schooljaren. Om voor het schooljaar de aanvraagprocedure te hebben afgerond, is 1 februari een vaak gebruikte datum.

    De keuze voor deze indieningsdatum is gebaseerd op drie overwegingen:

    1.Financiële beheersbaarheid

    In samenhang met artikel 5, waarin is bepaald dat de toevoeging, wijziging en intrekking van voorzieningen zes weken voorafgaand aan de indieningsdatum (uitgaande van 1 februari) moet worden bekendgemaakt, kan de procedure voor het vaststellen van de voorzieningen samen gaan met het tijdstip van behandeling van de gemeentebegroting. Hiermee wordt beoogd dat bij het openstellen van voorzieningen door de gemeenteraad expliciet de financiële consequenties van het opnemen van een voorziening worden betrokken. Medio december is hiermee duidelijk welke voorzieningen voor het volgende schooljaar aangevraagd kunnen worden. Na bekendmaking van een eventueel subsidieplafond door het college kan vervolgens de aanvraagprocedure starten.

    2.Subsidieplafond

    De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om per voorziening te bepalen dat een subsidieplafond geldt. Nadat de voorzieningen bekendgemaakt zijn en het subsidieplafond is vastgesteld door het college kunnen aanvragen voor voorzieningen worden ingediend. Voor voorzieningen waarvoor een subsidieplafond geldt, is het noodzakelijk dat een moment van beoordeling wordt gehanteerd. Het wettelijke vereiste ‘gelijke maatstaf’ impliceert immers dat scholen in gelijke omstandigheden gelijk worden behandeld. Op een moment moet het college beoordelen of alle aanvragen gezamenlijk een overschrijding van het subsidieplafond opleveren.

    3.Koppeling schooljaar

    De voorzieningen die op basis van deze verordening kunnen worden aangevraagd, zijn over het algemeen gekoppeld aan activiteiten voor het onderwijsproces waardoor een koppeling met het schooljaar voor de hand ligt. De aanvraagprocedure is zo vormgegeven dat de raad eerst de voorzieningen vaststelt, dat de procedure van aanvragen en beoordelen doorlopen kan worden en dat voor het begin van het schooljaar duidelijk is welke voorzieningen zijn toegekend.

    De indieningsdatum is een fatale datum. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat bij hantering van een subsidieplafond de verdeling van het budget over alle bevoegde gezagsorganen, niet plaats kan vinden omdat een van de aanvragen nog moet worden ingediend.

    Desgewenst kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bevoegde gezagsorganen die een aanvraag wensen in te dienen, gebruik moeten maken van een standaardformulier. Een dergelijk standaardformulier zou opgebouwd kunnen worden aan de hand van de gegevens die het schoolbestuur moet overleggen bij de aanvraag (artikel 6, lid 2).

    Tweede lid

    Bij de aanvraag dient een aantal gegevens dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag te worden bijgevoegd. De bepaling is opgebouwd uit een opsomming van enkele gegevens die bij elke aanvraag moet worden vermeld. Uit de omschrijving van de voorziening in de bijlage kan namelijk worden opgemaakt welke toekenningscriteria gelden en daarmee welke additionele gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of een schoolbestuur in de omstandigheid verkeert dat het aanspraak kan maken op een voorziening.

    Indien de voorziening wordt gevraagd voor de school als zodanig, wordt gevraagd naar de naam van de school en de schoolsoort. Indien de voorziening ter beschikking wordt gesteld aan het schoolbestuur als zodanig is dit niet noodzakelijk.

    Derde lid

    De wet schrijft voor dat het bestuursorgaan, voordat kan worden overgegaan om de aanvraag buiten behandeling te laten, het schoolbestuur de mogelijkheid moet bieden om de aanvraag binnen een redelijke termijn te completeren. In dit lid is een termijn van drie weken opgenomen. Indien het schoolbestuur geen gebruik maakt van deze termijn, of nog onvoldoende informatie geeft, voorziet de verordening er in dat het college de desbetreffende aanvraag buiten behandeling laat. De wet bepaalt daarbij dat een besluit van het college om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekend gemaakt. De bekendmaking vindt plaats binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:5, lid 4 Awb).

    Artikel 7. Beslissingstermijn

    Eerste lid

    Nadat aanvragen voor een of meerdere voorzieningen voor de indieningsdatum zijn ingediend, beschikt het college binnen 12 weken na de indieningsdatum op de aanvraag. De termijn is zo gekozen dat binnen deze termijn de verzoeken die onvolledig zijn nog kunnen worden gecompleteerd (als gevolg van artikel 6, lid 3, dient het schoolbestuur binnen drie weken de aanvraag te completeren). De completering moet dus binnen de 12 weken plaatsvinden. Dit is ook noodzakelijk omdat over alle aanvragen voor een voorziening op een moment moet worden beslist door het college in verband met een eventueel subsidieplafond. Op dit moment moet namelijk worden beoordeeld of de gezamenlijke aanvragen het subsidieplafond overschrijden.

    Tevens wordt in dit lid bepaald dat in die gevallen waarin geen indieningsdatum wordt gehanteerd, de termijn waarbinnen het college een beschikking moet afgeven op 12 weken na ontvangst van de aanvraag wordt gesteld.

    Tweede lid

    Indien het college dit noodzakelijk acht kan de termijn van 12 weken, met vier weken worden verlengd. Dit moet gemotiveerd worden mede gedeeld aan de betrokken schoolbesturen.

    Artikel 8. Weigeringsgronden

    In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een voorziening.

    In weigeringsgrond genoemd in onderdeel a (‘de gewenste voorziening is geen voorziening in de zin van deze verordening’) komt tot uitdrukking dat de voorzieningen die in de verordening zijn opgenomen uitdrukkelijk limitatief zijn.

    Daarnaast dienen aanvragen te worden getoetst aan de toekenningscriteria zoals deze per voorziening zijn vastgesteld (onderdeel b). De bijlage bij de verordening bevat de voorzieningen en een omschrijving van de omstandigheid waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor de voorziening. Indien een aanvraag van een schoolbestuur tot toekenning van een voorziening niet voldoet aan één of meerdere van de toekenningscriteria, dient de gewenste voorziening te worden geweigerd.

    In onderdeel c is de mogelijkheid opgenomen om een voorziening te weigeren als de subsidie die is gemoeid met het ter beschikking stellen van de voorziening, is uitgeput.

    Paragraaf 2.2. Aanvraag aanvullende voorzieningen;weigeringsgronden

    Artikel 9. Indiening aanvraag

    Eerste lid

    Dit lid voorziet in de mogelijkheid dat een schoolbestuur een aanvullende voorziening kan aanvragen. Vanwege het spoedeisende karakter van deze voorzieningen is niet gekozen voor een bepaalde indieningstermijn. Op het moment dat een aanvullende voorziening is bekrachtigd door de gemeenteraad (of indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist), is de aanvullende voorziening een reguliere voorziening in de zin van de verordening en kan deze voorziening alleen nog maar op basis van artikel 6 worden aangevraagd.

    Tweede lid

    Zie toelichting artikel 6, lid 2 en 3.

    Artikel 10 Beslissingstermijn

    Dit artikel volgt grotendeels het stramien van de besluitvormingsprocedure ten aanzien van de reguliere voorzieningen (artikel 7). Wel zijn de termijnen ingekort omdat het over het algemeen zal gaan om spoedeisende voorzieningen in geval van calamiteiten.

    Bepaald is dat het college binnen vier weken beschikt op een aanvraag dan wel binnen vier weken nadat aanvullende gegevens zijn verstrekt door het schoolbestuur. Binnen twee weken na de datum van de beschikking dient het schoolbestuur schriftelijk op de hoogte te worden gebracht van de beschikking van burgemeester en wethouders.

    Artikel 11 Weigeringsgronden

    In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een aanvullende voorziening.

    Ook aanvullende aanvragen dienen te worden getoetst aan de toekenningscriteria zoals deze per voorziening zijn vastgesteld (onderdeel b). De bijlage bij de verordening bevat de voorzieningen en een omschrijving van de omstandigheid waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor de voorziening. Indien een aanvraag van een schoolbestuur tot toekenning van een voorziening niet voldoet aan één of meerdere van de toekenningscriteria, dient de gewenste voorziening te worden geweigerd.

    Paragraaf 2.3. Toekenning; uitvoering beschikking subsidieverlening; intrekking of wijziging; verbod vervreemding

    Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling

    Eerste lid

    In beginsel kan op twee wijzen een voorziening ter beschikking worden gesteld: in ‘natura’ of ‘financiële middelen’ die het schoolbestuur vervolgens moet aanwenden voor de realisatie van de toegekende voorziening. Indien financiële middelen ter beschikking worden gesteld, gaat het altijd om een subsidie in de zin van de wet.

    Bij het ter beschikking stellen van subsidies, kunnen twee lijnen worden gevolgd. Het bestuursorgaan kan meteen overgaan tot het vaststellen van een subsidie. Dit is de lijn die in de modelverordening wordt gehanteerd. Het schoolbestuur aan wie de voorziening wordt toegekend, krijgt hiermee een definitieve aanspraak op de subsidie.

    Indien de gemeente de vaststelling van een subsidie voor een voorziening vooraf wil laten gaan door een beschikking tot subsidieverlening dan moet op grond van de wet de figuur van subsidieverlening in de verordening worden verankerd. Het college maakt dan gebruik van de mogelijkheid om eerst een voorwaardelijke aanspraak op een subsidie open te stellen (de subsidieverlening) en pas later definitief de hoogte van de subsidie vast te stellen (de subsidievaststelling).

    Voor de meeste voorzieningen ligt een directe vaststelling van de subsidie voor de hand (waarmee een aanzienlijke vermindering van de bestuurslasten wordt bewerkstelligd). Het direct vaststellen van de subsidie ligt voor de hand bij relatief eenvoudige voorzieningen waarvan het subsidiebedrag vooraf kan worden bepaald en voor voorzieningen waarvoor een subsidieplafond geldt. Immers, bij een subsidieplafond is de hoogte van de subsidie bekend bij de toekenning.

    Het hanteren van het systeem van verlening voorafgaand aan de vaststelling ligt voor de hand bij voorzieningen waarbij het om relatief grote bedragen gaat (bijvoorbeeld personeel) en bij voorzieningen waarbij de hoogte van het subsidiebedrag bij de toekenning nog niet vaststaat (bijvoorbeeld indien in de periode tussen verlening en vaststelling nog activiteiten moeten worden uitgevoerd waarvan de hoogte van de subsidie afhankelijk is).

    Tweede lid

    De beschikking tot toekenning van een voorziening dient in ieder geval een aantal elementen te bevatten.

    De beschikking bevat de periode waarvoor de voorziening is toegekend, een omschrijving van de wijze waarop het schoolbestuur uitvoering dient te geven aan de voorziening en een omschrijving van het doel waarvoor de voorziening ter beschikking is gesteld. De wijze van uitvoering kan meer of minder gedetailleerd zijn. De wijze van uitvoering is een verplichting waaraan het schoolbestuur moet voldoen. Indien het schoolbestuur niet aan deze verplichtingen voldoet, kan de voorziening geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 13.

    Derde lid

    Hier is bepaald dat beschikkingen tot subsidievaststelling een aantal extra gegevens dienen te bevatten.

    Bij onderdeel a dient het bedrag van de subsidie te worden aangegeven. Deze bepaling volgt uit de wet. Een beschikking tot subsidieverlening hoeft niet het subsidiebedrag te bevatten. Indien de beschikking niet het bedrag vermeldt, dient het maximaal toe te kennen bedrag te worden vermeld.

    Het college kan na een beschikking tot subsidieverlening, voorschotten (onderdeel b) verlenen. Indien het college dit wenst, dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden vermeld dat er sprake is van bevoorschotting en dient tevens de hoogte van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, bekend gemaakt te worden. Het ligt voor de hand dat de termijnen van bevoorschotting aansluiten bij eventuele betalingsverplichtingen van het schoolbestuur.

    De middelen die worden toegekend zijn doeluitkeringen. Het college mag dan ook verlangen dat het schoolbestuur aangeeft dat de toegekende middelen zijn besteed aan het doel waarvoor ze zijn bestemd (onderdeel c). In de beschikking kan dan ook worden verwoord op welke wijze het schoolbestuur verantwoording dient af te leggen over de besteding van middelen. Afhankelijk van de toegekende voorziening kan de rekening en verantwoording meer en minder zwaar worden opgezet.

    Daarnaast kan de beschikking aangeven dat de wet van toepassing is en, wanneer van toepassing, welke afwijkingen van kracht zijn.

    Artikel 13. Uitvoering beschikking tot subsidieverlening

    Nadat een schoolbestuur een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, kan de beschikking tot uitvoering worden gebracht. Met het aanvragen van de subsidievaststelling vraagt het schoolbestuur van de school om de aanspraak tot vergoeding om te zetten in een definitieve vaststelling van het bedrag. Op deze wijze wordt door het schoolbestuur van de school aangegeven dat voldaan is aan de verplichtingen zoals deze zijn geformuleerd door het college en wordt verantwoording afgelegd. Het college kan deze rekening en verantwoording toetsen alvorens over te gaan tot de definitieve subsidievaststelling.

    Eerste en tweede lid

    Het schoolbestuur dient uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen. Dit lid is zo geredigeerd dat het schoolbestuur ook lopende het tijdvak, als de voorziening al is gerealiseerd, een aanvraag tot subsidievaststelling in kan dienen.

    Het initiatief van de aanvraag ligt bij het schoolbestuur. Hoewel het gebruik van de term aanvraag doet vermoeden dat het gaat om een aanmerkelijke bestuurslast, komt de aanvraag feitelijk neer op het afleggen van verantwoording door het schoolbestuur aan het college. Het gaat nadrukkelijk niet om een aanvraag zoals bepaald in artikel 6, lid 1.

    Afhankelijk van de soort voorziening kan de verantwoording meer of minder zwaar worden aangekleed. De wijze van verantwoording volgt uit de beschikking van het college tot subsidieverlening.

    Indien het schoolbestuur een dergelijke aanvraag niet, of niet op tijd indient, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen. Het college kan onder omstandigheden de subsidie (ambtshalve) vaststellen op nul euro. Bijvoorbeeld indien het schoolbestuur geen rekening en verantwoording aflegt en het de voorziening ook niet heeft gerealiseerd. De beschikking tot ambtshalve vaststelling van de subsidie vormt dan vervolgens de basis van waaruit een mogelijke terugvordering van betaalde voorschotten kan plaatsvinden.

    Derde lid

    Dit lid voorziet in een procedure als bij de aanvraag blijkt dat een of meer gegevens ontbreken (als bedoeld in artikel 6, lid 3). Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn verstrekt, wordt de subsidie wederom ambtshalve vastgesteld (conform lid 1).

    Artikel 14. Subsidievaststelling volgend op verlening

    Eerste lid

    In dit lid wordt de termijn aangegeven die burgemeester en wethouders in acht dienen te nemen bij het beschikken op de aanvraag tot subsidievaststelling. Het schoolbestuur dient binnen twee weken na de datum van de beschikking schriftelijk hiervan in kennis te worden gesteld.

    Tweede lid

    Het tweede lid bevat de basis voor de uitbetaling van het subsidiebedrag waarbij een verrekening van het subsidiebedrag met een eventueel betaald voorschot mogelijk is.

    Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald. Aangezien het gaat om een redelijk eenvoudige financiële transactie (aangezien het proces van rekening en verantwoording is afgerond) kan een termijn van zes weken volstaan.

    Artikel 15. Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering

    In dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de wet: deze kent een uitgebreide subsidietitel. In het kader van deregulering is het wenselijk de wet rechtstreeks toe te passen.

    Artikel 16. Verbod tot vervreemding

    Met dit artikel wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college noodzakelijk.

    Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

    Artikel 17. Informatieverstrekking

    In deze bepaling is voorzien in de mogelijkheid dat het college nog nadere gegevens aan het schoolbestuur kan vragen. Weliswaar voorziet de verordening in een procedure voor die situatie dat een aantal gegevens ontbreekt bij de aanvraag. Er kan echter ook een situatie ontstaan waarin het college om een nadere toelichting vraagt van bij de aanvraag bijgevoegde gegevens. Ook is het mogelijk dat het college tijdens de uitvoering nadere gegevens wenselijk acht, bijvoorbeeld indien het college toepassing wil geven aan de mogelijkheid om de (toekenning van een) voorziening in te trekken of te wijzigen.