Regeling vervallen per 01-09-2021

Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2003

Geldend van 01-11-2010 t/m 12-06-2011

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2003

De raad van de gemeente Purmerend;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 november 2003, nr. 03-95;

besluit

vast te stellen de navolgende Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2003

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water:

    alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom:

    de bebouwde kom waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • d.

    Rechthebbende:

    een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen:

    alle rij- en voertuigen, met uitzondering van: 

    a treinen;

    b kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen:

    alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen:

    schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: e

    lke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • i.

    Gebouw:

    elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • j.

    Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van zaken of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • k.

    Bevoegd gezag:

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Voor een vergunning als bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn gesteld op twaalf weken.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 14, 15, 74 en 80.

Artikel 3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien het van mening is dat de aard van de gevraagde vergunning of ontheffing zodanig is dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is.

  • 2. Voor een vergunning als bedoeld in artikel 112 wordt de in het eerste lid bedoelde termijn bepaald op twaalf weken.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 6 Termijnen

Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 7 Tijdsduur vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing wordt voor een bepaalde tijd verleend.

Indien geen bepaalde tijdsduur is vermeld, wordt zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn verleend.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

AFDELING 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 8 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder die op of aan de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Betogingen, samenkomsten en vergaderingen

Artikel 9 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 11 hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 10 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 9, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 11 Te verstrekken gegevens
  • 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, samenkomst of vergadering;

    • c.

      de datum waarop de betoging, samenkomst of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 12 Feest, muziek, wedstrijden en optochten e.d.
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor het publiek te geven of een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 9, te houden;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te houden;

  • 2. Het in het eerste lid, onder b bedoelde verbod is op maandag t/m zaterdag tussen 08.00 uur en 22.00 uur en op zondag tussen 13.00 uur en 22.00 uur niet van toepassing voor zover het aantal musici niet meer bedraagt dan drie en geen gebruik wordt gemaakt van geluidversterkende apparatuur, noch van een draaiorgel.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen en beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 4. Het in het eerste lid , onder c, bepaalde geldt niet voor zover artikel 10, juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 98 van toepassing is.

Paragraaf 4 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 13 Voorwerpen of stoffen op, in, boven of over de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of zaken;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        geen onderdeel verder 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 93;

    • f.

      bloembakken en soortgelijke voorwerpen mits die voldoende zijn beveiligd tegen neervallen op de weg;

    • g.

      uitstallingen, niet zijnde terrassen, terrasschotten of uitstallingen als bedoeld in artikel 93, voor zover deze zich maximaal 1,20 meter buiten de opgaande gevel van het gebouw waartoe zij behoren, bevinden.

  • 3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen, te doen aanbrengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement van toepassing zijn of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 111, of terras als bedoeld in artikel 24 lid 6 waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 14 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. de vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in overige gevallen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeenten of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatiekabelsverordening Purmerend 1999 van toepassing is.

Artikel 15 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming en het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorziening van de gemeente.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voozover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Paragraaf 5 Veiligheid van de weg

Artikel 16 Bestrijding gladheid
  • 1. De rechthebbende op een (gedeelte van een) gebouw is verplicht:

    • a.

      het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg voor dat gebouw over een breedte van twee meter van sneeuw en/of ijs te ontdoen; dan wel, als dat niet mogelijk is,

    • b.

      ervoor te zorgen dat de gladheid op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg voor dat gebouw over een breedte van twee meter op andere wijze afdoende wordt bestreden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde rechthebbende is tevens verplicht ervoor te zorgen dat sneeuw die of ijs dat bij het wegruimen op het voor voertuigen bestemde gedeelte van de weg terecht is gekomen, terstond daarvan verwijderd wordt.

  • 3. In geval van gestapelde bouw rust de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting op de (Vereniging van) eigena(a)r(en) ervan.

  • 4. In dit artikel wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

    • a.

      gebouw:

      het bijbehorende erf

    • b.

      het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg:

      hetgeen de artikelen 4 en 44 van het RVV 1990 verstaan onder door voetgangers te gebruiken weg(gedeelt)en.

Artikel 17 Winkelwagens
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagens ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken.

  • 2. Het is verboden zich zonder toestemming van de in het eerste lid bedoelde rechthebbende, met een winkelwagen op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, dan wel, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat centrum.

    Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats, zoals aangegeven op de bijlagen.

  • 3. Het is verboden een winkelwagen die is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4. De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid die winkelwagens ter beschikking stelt van het publiek, is verplicht er voor te zorgen dat in ieder geval de wagens, die zich in, dan wel binnen een straal van 200 meter van de onmiddellijke omgeving bevinden, na het winkelsluitingstijdstip niet onbeheerd op of langs de weg achterblijven.

  • 5. Het in het eerste en vierde lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 18 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 19 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 20 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen die op een grotere afstand dan 0,75 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting e.d.
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de openbare orde en veiligheid, de stadsverwarming of de brandweer worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 22 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de openbare orde en veiligheid, de stadsverwarming of de brandweer te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

AFDELING 2 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 23 Begripsomschrijvingen
  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aangehorigheden.

  • 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 24.

  • 5. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 6. Onder nachtzaak wordt in deze paragraaf verstaan: een horecabedrijf waarvoor, voor de uren tussen 0.00 uur en 5.00 uur, ontheffing is verleend, als bedoeld in artikel 25, tweede lid.

Artikel 24 Exploitatievergunning horecabedrijf
  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 5. De burgemeester weigert de vergunning bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager van de vergunning geen verklaring omtrent het gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras;

  • 7. Het in het zesde lid bepaalde is niet van toepassing op terrassen, die voldoen aan de door de burgemeester vastgestelde algemene eisen inzake terrassen;

  • 8. Onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid kan een vergunning bedoeld in het zesde lid worden geweigerd indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      het beoogde gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 9. Het in het zesde, zevende en achtste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 25 Sluitingstijden en leeftijdsgrens
  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 0.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4 andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 5. Het is de houder van een nachtzaak verboden tussen 0.00 uur en sluitingstijd de aanwezigheid toe te staan van een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.

  • 6. Het verbod, als bedoeld in het vijfde lid, geldt niet voor een houder van een restaurant, mits de persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, wordt begeleid door een persoon van wie is vastgesteld dat deze de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

Artikel 26 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan krachtens artikel 25 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 27 Het college als bevoegd orgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 23 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikelen 24 tot en met 26.

Paragraaf 2 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 28 Kansspelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de Kansspelen;

    • b.

      Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • c.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet:

    • d.

      Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Paragraaf 3 Toezicht op grow-, smart- en headshops

Artikel 28a Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een grow-, smart- of headshop;

    • b.

      exploitant: de natuurlijke persoon of vertegenwoordiger van een rechtspersoon die een inrichting exploiteert.

Artikel 28b Vergunningplicht
  • 1. Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en kan niet worden overgedragen.

Artikel 28c Afnemend maximum
  • 1. Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald op het aantal inrichtingen, volgens vaststelling door de burgemeester, dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening wordt geëxploiteerd.

  • 2. Indien de exploitatie van een inrichting wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 28d Weigeringsgronden

Onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt de vergunning geweigerd indien:

  • a.

    het in artikel 28C bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt;

  • b.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

  • c.

    de exploitant binnen vijf jaar voor de aanvraag een inrichting dan wel een horeca-inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

  • d.

    de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e.

    de exploitant niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen;

  • f.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • g.

    redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 28e Intrekking vergunning
  • 1.

    Onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt de vergunning al dan niet voor een bepaalde termijn ingetrokken indien:

    • a.

      de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in deze paragraaf;

    • b.

      de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; 

    • c.

      de exploitant niet of niet langer voldoet aan de eisen gesteld in deze paragraaf;

    • d.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

Artikel 28f Openingstijden
  • 1. Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens de Winkeltijdenwet geldende openingstijden vaststellen of al dan niet tijdelijke sluiting bevelen.

Artikel 28g Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 28F en in artikel 13b van de Opiumwet sluit de burgemeester een inrichting al dan niet voor een bepaalde termijn indien de exploitant niet beschikt over een geldige exploitatievergunning.

Artikel 28h Aanwezigheid in gesloten inrichting
  • 1. Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 28F eerste lid, of krachtens een op grond van artikel 28F tweede lid dan wel artikel 28G genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, een inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven, of zich als bezoeker daarin te bevinden.

  • 2. Onder bezoeker wordt niet verstaan: de personen wier aanwezigheid in de inrichting om bedrijfstechnische redenen dringend noodzakelijk is.

AFDELING 3 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 29 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf en een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 30 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of een ander geschrift, afbeelding, letter, cijfer of teken aan te plakken of te doen aanplakken of op een andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens een wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, deze regels mogen geen betrekking hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerst vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 31 Vervoer van plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstoffen of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 30.

Artikel 32 Vervoer inbrekerswerktuigen en geprepareerde tassen

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben eentas die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde tas niet is bestemd voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 33 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een weg tussen 18.00 en 08.00 uur alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende danwel alcoholvrije drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 34 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 35 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 36 Alarminstallaties

Vervallen.

Artikel 37 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      in het Purmerbos ten zuiden van de Groeneweg of op een andere door het college aangewezen plaats

  • 2. Het in het eerste lid, onder a, bepaalde is niet van toepassing op het, op de bij deze verordening behorende situatietekening, fijn gearceerde gebied en op andere door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod onder a geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond

Artikel 38 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat, indien de hond zich van uitwerpselen ontdoet op de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, deze uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in de van gemeentewege onderhouden beplanting, niet zijnde (een) gras(veld);

    • b.

      op de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

    • c.

      op de in artikel 37 vierde lid bedoelde honden.

Artikel 38a Verontreiniging door rij-, last-, en trekdieren:

  • 1. De eigenaar of houder van een rij-, trek-, of lastdier is verplicht ervoor te zorgen dat het dier zich niet van uitwerpselen ontdoet op de openbare weg.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van het rij-, last-, en trekdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 39 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders, dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekend gemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van de hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders, dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,5 meter

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 40 (Geluid)hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 41 Het houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbaren gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben in ene groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel gestelde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 41a (Geluid)hinder door motorboten

Het is verboden in de wateren in beheer bij de gemeente te varen met een grotere snelheid dan 6 km per uur met een motorboot, waaronder ook begrepen worden vaartuigen met een buitenboordmotor en jetski's.

Artikel 42 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 36, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit Wet gevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

AFDELING 4 Bepalingen ter bestrijding van heling van zaken

Artikel 43 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het register waarin aantekening wordt gehouden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 44 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde zaken die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot de zaak;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van de zaak;

    • c.

      een omschrijving van de zaak, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van de zaak;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van de zaak;

    • e.

      de naam en adres van degene die de zaak heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 45 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter,tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enige zaak te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 46 Vervreemding van door opkoop verkregen zaken

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enige door opkoop verkregen zaak gedurende de eerste drie dagen dat deze onder hem berust, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van de zaak.

AFDELING 5 Vuurwerk

Artikel 47 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 48 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 49 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429 aanhef en onder 1, van het Wetboek van strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 49a Verbod carbid te schieten

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of gasmanegsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Het in het eerste lid beplaade geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 49b Vervoer van carbid

  • 1. Het is verboden carbid op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing indien het carbid niet bestemd is voor de in artikel 49a, eerste lid, bedoelde toepassing.

AFDELING 6 Drugsoverlast

Artikel 50 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 7 Preventief fouilleren

Artikel 51 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbijbehorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

AFDELING 8 Cameratoezicht

Artikel 51a Locaties voor cameratoezicht

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor de duur van vijf jaar ten behoeve van het toezicht op een door de raad aan te wijzen openbare plaats.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.

AFDELING 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 52 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b.prostituee:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c.seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d.escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e.exploitant:

de natuurlijke persoon of personen, rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

f.beheerder:

de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefen(t)(en) in een seksinrichting of escortbedrijf;

g.bezoeker:

degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    de beheerder;

  • c.

    de prostituee;

  • d.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • e.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 116;

  • f.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

h. bevoegd bestuursorgaan: burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 53 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 61 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.

Artikel 54 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Een aanvraag om vergunning moet worden ingediend middels een daartoe door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

Artikel 55 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1e. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2e. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3e. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4e. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5e. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6e. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,-- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die/dat voor ten minste vier weken door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning, bedoeld in artikel 54, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 56 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste of tweede lid, dan wel krachtens artikel 57, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 57 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 61, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk, kan het bevoegde bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 56, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 58 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 54 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 3. De exploitant en de beheerder van een escortbedrijf zien er voortdurend op toe dat via het escortbedrijf geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen:

    • a.

      in strijd met het bepaalde in titel XIV (misdrijven tegen de zeden) van het Tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, en/of

    • b.

      in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 59 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 60 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3 Weigeringsgronden

Artikel 61 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de artikel 55 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. De vergunning, bedoeld in artikel 54, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 62 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 54 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 63 Wijziging beheer

  • 1. Indien een ingevolge artikel 54 op de vergunning vermelde beheerder, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 61, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit, bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

AFDELING 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 64 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    het Activiteitenbesluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen

Artikel 65 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Artikel 4.113 van het Activiteitenbesluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Overwhere, Overwhere-Noord en Molenkoog, bedrijventerrein De Koog, bedrijventerrein De Baanstee, Wheermolen, Gors-Noord, Gors-Zuid, Purmer-Noord, Purmer-Zuid, Weidevenne en de binnenstad gelegen tussen de Where, Het Noord-Hollandsch Kanaal en ten westen van de spoorlijn.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 66 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikel 4.113 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 67 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

AFDELING 2 Bodem- weg en milieuverontreiniging

Artikel 68 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 69 Afvalbakken in/bij inrichtingen voor het verbruik van eet- en drinkwaren

vervallen

Artikel 70 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

vervallen

Artikel 71 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 72 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 73 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • c.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

    • d.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocytus ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • e.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus(F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

    • f.

      watermerkziekte: de aantasting van wilgen door de bacterie Erwina Salicis.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 74 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

    • h.

      houtopstand, waarvan de gemeente de eigenares of rechthebbende is, wanneer het vellen daarvan gebeurt ter vervanging van verloren gegane beplanting op openbaar terrein;

    • i.

      houtopstand ten aanzien waarvan bij een geldend bestemmingsplan of bij een geldend voorbereidingsbesluit is bepaald dat het verboden is deze te vellen zonder vergunning van het bevoegd gezag;

    • j.

      bomen die op 1 meter boven de grond een stamomvang hebben van minder dan 50 centimeter.

  • 3. De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand

    • b.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand

Artikel 75 Aanvraag vergunning

Wanneer het bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een aanvraag voor de vergunning.

Artikel 76 Weigering ex lege

Vervallen

Artikel 77 Bijzonder vergunningsvoorschrift

Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:

  • a.

    de bezwaartermijn is verstreken zonder dat bezwaar is ingediend;

  • b.

    beslist is op een verzoek om voorlopige voorziening lopende de bezwaarprocedure;

  • c.

    beslist is op het bezwaarschrift en lopende de bezwaarprocedure geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

Artikel 78 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 74 of artikel 77 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 79 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepespintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen; of

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 79a Bestrijding van de Watermerkziekte

Indien zich op een terrein een of meer wilgen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van de watermerkziekte, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht de binnen de bij de aanschrijving gestelde termijn de wilgen te vellen.

AFDELING 4 Maatregelen tegen ontsiering, hinder en gevaar

Artikel 80 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op, in, boven of over de weg voorwerpen, bestemd of gebruikt tot handelsreclame, te plaatsen, te doen plaatsen, aan te brengen, te doen aanbrengen of te hebben.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 13 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag voor het maken van handelsreclame, aan bomen, palen, hekwerken, verkeerstekens e.d., zichtbaar vanaf de weg of een nadere voor het publiek toegankelijke plaats, opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in welke vorm dan ook aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid gestelde verbod geldt niet voor voorwerpen, opschriften, aankondigingen of afbeeldingen:

    • a.

      in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

    • b.

      op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door het college;

    • c.

      betrekking hebbend op:

      - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

      mits deze opschriften, aankondigingen of afbeeldingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1 meter en mits deze opschriften, aankondigingen of afbeeldingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    • d.

      betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften, aankondigingen of afbeeldingen zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 5. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet voor voorwerpen niet zijnde terrasschotten, bestemd of gebruikt tot handelsreclame, voor zover deze zich maximaal 1,20 meter buiten de opgaande gevel van het gebouw waartoe ze behoren, bevinden.

  • 6. Het is verboden de in lid 4 en lid 5 bedoelde voorwerpen aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt.

  • 7. Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor de omgeving;

    • d.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;

    • e.

      indien de reclame geen verband heeft met het in het pand gevestigde bedrijf en/of bewoning.

  • 8. Het in het eerste, tweede en derde lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland of de Monumentenverordening Purmerend 1991 van toepassing zijn.

AFDELING 5 kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 80a begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 80b Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. De leden van de bij de Sportvisserij Nederland aangesloten hengelsportvereniging en - federaties die vissend overnachten aan het water zijn vrijgesteld van het in het eerste lid vervatte verbod van 1 juni tot en met 31 augustus van elk jaar.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod gesteld in het eerste lid.

  • 5. Het college kan de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen en goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • f.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 80c Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 80b, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden genoemd in artikel 80b, vierde lid (moet zijn: vijfde lid).

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

AFDELING 1 Parkeerexcessen

Artikel 81 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de weg: de weg als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen;

    • 2.

      fietsen, bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;

  • d.

    Voertuigwrak: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 82 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede aan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet langer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 83 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 84 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie opeenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 85 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg of op een vanaf de weg zichtbare plaats te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 86 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd op de weg te plaatsen of te hebben langer dan op:

    • a.

      drie achtereenvolgende dagen in de periode van 1 november tot 1 maart;

    • b.

      acht achtereenvolgende dagen in de periode van 1 maart tot 1 november.

  • 2. Het is verboden een magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd op de weg te parkeren langer dan op drie achtereenvolgende dagen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Verordening Opschriften en opslag Noord-Holland of de Caravan- en tentenverordening Noord-Holland van toepassing zijn.

Artikel 87 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 88 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het collge aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 89 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 90 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen vinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 90 a Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen en paarden

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets, bromfiets of paard te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park, plantsoen, speelweide of bos of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      wegen, zoals bedoeld in artikel 81 onder a;

    • b.

      voertuigen, fietsen, bromfietsen of paarden die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van taken en werkzaamheden door of vanwege de overheid.

    • c.

      voertuigen waarme standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 2 Collecteren, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 91 Inzameling van geld of zaak

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of zaken te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of zaken, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan het bij het aanbieden van zaken, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of zaken, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

Artikel 92 Venten

Venters zijn verplicht gedurende de tijd dat zij zaken te koop aanbieden of verkopen, op een duidelijk zichtbare plaats aan hun verkoopgelegenheid een bord te hebben, dan wel bij het ontbreken van een dergelijke gelegenheid op hun kleding een badge te dragen, waarop duidelijk leesbaar hun voorletters, naam, adres en woonplaats zijn aangegeven.

Artikel 93 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel zaken te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins zaken uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek, indien deze stukken door hun omvang, vormgeving of constructie schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde of -veiligheid;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de grootte of het uiterlijk aanzien van het middel.

  • 5. Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een Wet-milieubeheerplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vierde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Marktverordening Purmerend 1997 of de artikelen 94 of 112 van toepassing zijn.

Artikel 94 Snuffelmarkten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige zaken worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om zaken aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde of -veiligheid;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor de omgeving;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid en -veiligheid;

    • e.

      in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

AFDELING 3 Openbaar water

Artikel 95 Ligplaats woonschepen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op daartoe door het college aangewezen gedeelten van het openbaar water.

  • 2. Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op andere dan in het eerste lid bedoelde gedeelten van openbaar water.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • -

      de openbare orde van veiligheid;

    • -

      de bescherming van de volksgezondheid;

    • -

      de bescherming van de milieuhygiëne;

    • -

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 4. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met, dan wel voor een woonschip zoals bedoeld in het eerste lid, beperkingen stellen naar soort, afmeting en aantal woonschepen.

  • 5. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Woonschepenverordening van de Provincie Noord-Holland van toepassing zijn.

Artikel 96 Ligplaats overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van een openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid,veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het in het eerst en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

  • 4. In dit artikel wordt verstaan onder vaartuig: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen met uitzondering van woonschepen als bedoeld in artikel 95.

Artikel 97 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

AFDELING 4 Crossterreinen

Artikel 98 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing zijn.

AFDELING 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 99 Verbod vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      de Provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

Artikel 100 Rookverbod in bossen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen of binnen een afstand van honderd meter en in de openlucht gelegen plaats daarvan, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

AFDELING 6 Lijkbezorging

Artikel 101 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    begraafplaats: de Oude Openbare Begraafplaats aan de Nieuwstraat; dan wel de Nieuwe Openbare Algemene Begraafplaats aan de Purmerweg.

  • b.

    eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, ten aanzien waarvan aan een natuurlijk of rechtspersoon voor een termijn van 20 jaren, met een mogelijkheid tot verlenging met telkens 10 jaren, het uitsluitend recht is verleend tot:

    • -

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • -

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen.

  • c.

    algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken.

  • d.

    eigen urnennis: een nis, ten aanzien waarvan aan een natuurlijk of rechtspersoon voor een termijn van 20 jaren, met een mogelijkheid tot verlenging met telkens 10 jaren, het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen.

  • e.

    urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen.

  • f.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene.

  • g.

    grafbedekking: gedenkteken en/of grafbeplanting op een graf.

  • h.

    beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats of degene die hem vervangt.

  • i.

    rechthebbende: de rechthebbende op een eigen graf.

Artikel 102 Openstelling begraafplaatsen

  • 1. De begraafplaatsen zijn voor een ieder dagelijks toegankelijk gedurende de door het college vast te stellen tijden.

  • 2. Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaatsen kunnen de toegangen tijdelijk worden gesloten.

  • 3. Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaatsen niet voor het publiek geopend zijn, zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwonen van een begrafenis of de crematie.

Artikel 103 Tijden van begraven en cremeren

  • 1. De tijden waarop gelegenheid wordt gegeven tot begraven dan wel tot het houden van een crematieplechtigheid, zijn:

    • a.

      op werkdagen om 10.00 uur, 11.30 uur, 13.00 uur en 14.30 uur;

    • b.

      op zaterdag om 10.30 uur en 13.00 uur.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de in het eerste lid genoemde tijdstippen.

Artikel 104 Vergunning grafbedekking

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een grafbedekking te hebben.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien:

    • a.

      niet voldaan wordt aan de in het tweede lid bedoelde nadere regels;

    • b.

      de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;

    • c.

      de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;

    • d.

      de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.

Artikel 105 Onderhoud door de rechthebbende

De rechthebbende op de grafbedekking is verplicht deze behoorlijk te onderhouden dan wel te doen onderhouden of te herstellen dan wel te doen herstellen.

Artikel 106 Ruiming, bezorging van overblijfselen en as

  • 1. Het besluit van het college om een graf te ruimen wordt gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop het graf geruimd zal worden op een bij het te ruimen graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats aan belanghebbenden bekendgemaakt, tenzij het adres van de rechthebbende op het graf aan hen bekend is. In dat geval maken zij aan de rechthebbende uiterlijk een jaar voorafgaande aan het bedoelde tijdstip per brief hun besluit bekend.

  • 2. Nabestaanden van een overledene die begraven is in een algemeen graf kunnen gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn bij de beheerder een aanvraag indienen om bij ruiming de overblijfselen, indien mogelijk, bijeen te doen brengen voor herbegraving elders.

  • 3. De rechthebbende op een eigen graf, kan bij de beheerder een aanvraag indienen om de overblijfselen bijeen te doen brengen om deze weer in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel voor herbegraving of verstrooiing elders. De rechthebbende op een eigen urnennis kan bij de beheerder een aanvraag indienen deze ter beschikking te houden voor herbegraving of verstrooiing elders.

Artikel 107 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de beheerder gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Artikel 108 Hinder of overlast

Het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt door derden.

AFDELING 7 Naamgeving en nummering

Artikel 109 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en verwijsborden aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een nader soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat de in het eerste lid genoemde borden vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar blijven.

Artikel 110 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 109, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm aanbrengt. Het college kan ter zake nadere regels stellen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

AFDELING 8 Toezicht op grootschalige evenementen

Artikel 111 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke activiteit dan wel serie van activiteiten die als geheel kunnen worden aangemerkt, op het gebied van cultuur, sport, vermaak, ontspanning of promotie met ten minste een lokale uitstraling, met uitzondering van:

  • a.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • b.

    activiteiten als bedoeld in artikel 12, 94, 98;

  • c.

    markten als bedoel in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

  • d.

    activiteiten in een gebouw of op een terrein overeenkomstig de bestemming van dat gebouw of terrein.

Artikel 112 Vergunning evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren

  • 2. De vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      in het belang van de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      in het belang van een kwalitatief en professioneel aanvaardbaar niveau of een gedifferentieerd aanbod;

    • f.

      in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt;

    • g.

      wegens strijd met het geldend bestemmingplan.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 10 van de Wegenverkeerswet van toepassing is.

Artikel 113 Aanmelding evenementen

Degene die voornemens is een evenement te organiseren is verplicht voor 1 januari van het jaar waarin het evenement plaats moet vinden, de burgemeester van dit voornemen in kennis te stellen

AFDELING 9 Woonvoertuigen

Artikel 114 Plaatsen van woonvoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig waarin gewoond wordt, op de weg dan wel op een vanaf de weg zichtbare plaats, te plaatsen dan wel geplaatst te houden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      woonwagens op standplaatsen als bedoeld in de Verordening Woonwagenstandplaatsen;

    • b.

      zover het desbetreffende bestemmingsplan het aldaar parkeren van een dergelijk voertuig reeds verbiedt.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Een ontheffing als bedoeld in het derde lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de verkeersvrijheid en -veiligheid;

    • b.

      in het belang van de openbare orde, - veiligheid of - gezondheid;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor de omgeving;

    • d.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Verordening Opschriften en opslag Noord-Holland of de Caravan- en tentenverordening Noord-Holland van toepassing zijn.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 115 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan overtreding van het bij of krachtens deze verordening worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 116 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de verordening, waaronder begrepen wordt het Horecaconvenant Purmerend 2001, zijn belast: de ambtenaren van de regiopolitie, de gemeentelijke brandweer, de afdeling Bouw- en Milieu Inspectie van de directie Gemeentewerkenen de Apv-controleurs.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 117 Binnentreden woning

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 118 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening Purmerend 1993 wordt op de in het eerste lid bedoelde dag ingetrokken.

Artikel 119 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordening bedoeld in artikel 118, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening- van kracht tot de termijn waarvoor zij werden gegeven, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordening bedoeld in artikel 118, tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening- van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van de verordening bedoeld in artikel 118, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 118, eerste lid, is ingediend binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 118, tweede lid.

  • 5. Het bepaalde in artikel 115 is, voor zover het betreft handelingen en/of activiteiten, waarvoor eerst krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is vereist, niet van toepassing op degene die binnen veertien weken na de inwerkingtreding van deze verordening de desbetreffende vergunning of ontheffing heeft aangevraagd zulks totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 6. De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 118, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 120 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2003.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2003

de griffier, J. Dekker

de voorzitter, L. Verbeek