Regeling vervallen per 25-02-2021

Archeologieverordening Rotterdam

Geldend van 12-11-2009 t/m 24-02-2021

Intitulé

Archeologieverordening Rotterdam

De raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 2009, 09/35; raadsstuk 2009-2840;

gelet op artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen ter bescherming van het archeologisch bodemarchief;

Besluit vast te stellen:

De Archeologieverordening Rotterdam

Artikel I

De Archeologieverordening Rotterdam komt als volgt te luiden:

Artikel 1 Werkingsgebied

Deze verordening is van toepassing voor zover niet in een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ter bescherming van het archeologisch erfgoed regels zijn gegeven met betrekking tot bouw- en andere werkzaamheden.

Artikel 2 Vaststelling archeologische waardenkaart

  • 1. Het college stelt een archeologische waardenkaart vast, waarop op een topografische ondergrond archeologisch belangrijke plaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven. Tevens wordt op de kaart het voor deze plaatsen en gebieden te volgen beleid met betrekking tot grondroerende werkzaamheden vermeld.

  • 2. De archeologische waardenkaart ligt voor een ieder ten kantore van de gemeente ter inzage.

Artikel 3 Aanwijzing als archeologisch belangrijke plaats

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een terrein - niet zijnde een beschermd rijksmonument – voorlopig aanwijzen als archeologisch belangrijke plaats.

  • 2. Met ingang van het tijdstip waarop een besluit tot voorlopige aanwijzing aan de eigenaar en anderszins rechthebbende is bekendgemaakt, geniet de plaats voorbescherming doordat het bepaalde in artikel 4 van overeenkomstige toepassing is.

  • 3. Op de voorbereiding van een aanwijzingsbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college neemt zo spoedig mogelijk na het doorlopen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure een definitief besluit omtrent het al dan niet aanwijzen van het terrein.

  • 4. De aanwijzing vervalt indien en voor zover een archeologisch belangrijke plaats onherroepelijk wordt aangewezen als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Meldingsplicht werkzaamheden

  • 1. Het is verboden om in gebieden die zijn aangegeven op de archeologische waardenkaart op enigerlei wijze de bodem te verstoren of doen verstoren door werkzaamheden zoals bouwen, heien, slopen, graven, ophogen, saneren, persen, bevriezen, grondwaterverlaging of –verhoging en dergelijke, zonder hiervan in de volgende gevallen vooraf melding te hebben gedaan aan het college:

    • a.

      op terreinen die zijn aangewezen als archeologisch belangrijke plaats, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan, vanaf een diepte van meer dan 0,5 m onder het maaiveld, tenzij het college in zijn besluit tot aanwijzing als archeologisch belangrijke plaats een andere verstoringsdiepte heeft vastgesteld;

    • b.

      in gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting, ongeacht de verstoringsdiepte, voor zover de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 100 m² beslaan;

    • c.

      in gebieden met een redelijke tot hoge archeologische verwachting, ongeacht de verstoringsdiepte, voor zover de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 200 m² beslaan;

    • d.

      in gebieden met water, voor zover de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 200 m² beslaan en dieper dan de waterbodem reiken.

  • 2. Geen melding als bedoeld in het eerste lid is vereist in geval van normaal onderhoud en beheer, in bestaande weg- en leidingcunetten, of indien een dringende noodzaak aanwezig is om onmiddellijk dreigend of reeds ingetreden gevaar tegen te gaan of te beperken.

  • 3. Bij de melding dienen te worden overgelegd:

    • a.

      een omschrijving van de te verrichten bodemverstorende werkzaamheden, met opgave van relevante oppervlakte- en dieptematen;

    • b.

      een situatietekening, schaal 1:1.000;

    • c.

      tekeningen van bestaande en nieuwe toestand in plattegrond, schaal 1:200 en zo nodig schaal 1:100;

    • d.

      tekeningen van bestaande en nieuwe toestand in doorsnede, schaal 1:100 en zo nodig schaal 1:50.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid kan het college overlegging verlangen van een rapport waaruit de archeologische waarde van de te verstoren plaats naar zijn oordeel in voldoende mate blijkt.

Artikel 5 Voorschriften

  • 1. Indien de gemelde werkzaamheden leiden tot een onherstelbare verstoring van het archeologisch bodemarchief, die niet te rechtvaardigen is door het belang dat met de werkzaamheden is gemoeid en waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van voorschriften, maakt het college uiterlijk twaalf weken nadat alle bij de melding behorende bescheiden compleet zijn overgelegd aan de indiener een schriftelijk besluit bekend om de werkzaamheden te verbieden.

  • 2. Het college kan uiterlijk twaalf weken nadat alle bij de melding behorende bescheiden compleet zijn overgelegd aan de indiener een schriftelijk besluit bekendmaken om met het oog op het belang van het archeologisch bodemarchief voorschriften aan de uitvoering van de werkzaamheden te verbinden, zoals:

    • a.

      het treffen van maatregelen om de aanwezige archeologische overblijfselen in de bodem te behouden;

    • b.

      het verrichten van archeologisch veldonderzoek volgens een door het college vast te stellen programma van eisen en een door deze goed te keuren plan van aanpak;

    • c.

      begeleiding van de werkzaamheden door derden en toezicht op de naleving van het programma van eisen en plan van aanpak door het college.

  • 3. Onkosten die zijn verbonden aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften, komen voor rekening van de indiener.

  • 4. Het college kan de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 5. Indien het college binnen de gestelde termijn geen besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid bekend heeft gemaakt, wordt het geacht met de werkzaamheden in te stemmen.

Artikel 6 Herziening

Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 5 herzien indien:

  • a.

    blijkt dat bij de melding een onjuiste opgave is gedaan;

  • b.

    blijkt dat de aan een besluit als bedoeld in het tweede lid van artikel 5 verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

  • c.

    als gevolg van nieuwe archeologische inzichten het archeologisch belang alsnog zwaarder moet worden geacht dan het belang dat met de uitvoering der werkzaamheden is gemoeid.

Artikel 7 Naamgeving

Deze verordening wordt aangehaald als: Archeologieverordening Rotterdam.

Artikel II Overgangsrecht

  • 1. Hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 14 van Monumentenverordening Rotterdam 2003, waarop nog niet is beslist, worden geacht een melding te zijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van deze verordening.

  • 3. De archeologisch belangrijke plaatsen, die zijn aangewezen op grond van hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003, worden gelijkgesteld met archeologisch belangrijke plaatsen die zijn aangewezen op grond van artikel 3 van deze verordening.

  • 4. De reeds door het college vastgestelde Archeologische Waardenkaart Rotterdam wordt gelijkgesteld met een archeologische waardenkaart als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

Artikel III

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 5 november 2009.

De griffier, De voorzitter,

J.G.A. Paans A. Aboutaleb

Toelichting

Algemeen

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Op basis van deze wet, een aanpassing van de Monumentenwet 1988, zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren en de archeologische waarden en verwachtingen binnen hun gemeentelijk grondgebied inzichtelijk te maken.

De gemeente Rotterdam heeft haar beleid verwoord in de Beleidsnota Archeologie Rotterdam 2008-2011. Ook is de archeologische waardenkaart Rotterdam vastgesteld, waarin aangegeven wordt welke archeologische waarden en verwachtingen binnen het grondgebied aanwezig zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook bestemmingsplannen worden voorzien van een archeologieparagraaf en voorschriften. Voorts worden plannen getoetst op het aspect archeologie bouwregelingen en aanlegvergunningen.

De archeologieverordening Rotterdam beoogt voor de gemeente een juridische basis te leveren voor het gemeentelijk archeologiebeleid.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Overlapping van regels is overbodig en ondoelmatig. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg dienen gemeenten in bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische monumenten. Strikt genomen is dit artikel naast artikel 38, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 overbodig, maar omwille van de duidelijkheid leek het wenselijk om het aanvullend karakter van de verordening ook in de verordening zelf tot uitdrukking te brengen. Voorzover een nieuw van kracht geworden bestemmingsplan regels bevat, die op dezelfde wijze in bescherming van het archeologisch erfgoed voorzien, treedt deze verordening in zoverre terug.

Artikel 2

De archeologische waardenkaart kan worden beschouwd als het basisdocument voor het gemeentelijk archeologisch beleid. Deze kaart brengt alle archeologisch relevante delen van het gemeentelijk grondgebied in beeld, geclassificeerd naar importantie. Het college herziet de kaart, indien nieuwe of gewijzigde inzichten en/of gegevens daartoe aanleiding geven. Aangezien de reeds in 2006 door het college vastgestelde Archeologische Waardenkaart op korte termijn geen herziening behoeft, wordt deze kaart aangemerkt als stoelende op deze verordening (zie ook de toelichting van de overgangsbepaling, artikel II)

Artikel 3

De mogelijkheid om archeologisch belangrijke plaatsen aan te wijzen was voorheen opgenomen in de Monumentenverordening Rotterdam 2003 (Gemeenteblad 2003, nr. 19). Voor een 25-tal locaties is op basis daarvan medio 2008 een aanwijzingsprocedure aangevangen. Deze plaatsen worden gelijk gesteld met plaatsen die zijn aangewezen op grond van deze nieuwe verordening. Dit brengt met zich mee dat ze ook onder het meldingsregime van artikel 4 en 5 zullen vallen (zie ook toelichting van de overgangsbepaling, artikel II).

Artikelen 4 en 5

Het zou te ver voeren en zowel voor de burger als voor de gemeente onevenredig belastend zijn om voor alle werkzaamheden die het archeologisch bodemarchief zouden kunnen schaden een vergunning te verlangen.

Daarom is voor dergelijke werkzaamheden aan de hand van criteria als ontgravingsdiepte, oppervlakte, archeologische classificatie, een meldingsregime ontworpen. Het college kan zo nodig met het oog op de bescherming van het archeologisch belang voorschriften opleggen of zelfs werkzaamheden verbieden, maar het is hiervoor wel gebonden aan een fatale termijn van twaalf weken. Deze termijn kan eenmalig met ten hoogste zes weken worden verlengd. Dit betekent dat de melder na twaalf (en hooguit achttien) weken duidelijkheid heeft. Vanuit het beginsel dat de verstoorder betaalt worden onkosten die door de gemeente worden gemaakt in verband met de begeleiding van meldingsplichtige werkzaamheden – te denken valt bijvoorbeeld aan de kosten van veldonderzoek, boringen, proefsleuven, opgravingen, archeologische begeleiding of het inschakelen van een externe deskundige - komen ten laste van de melder.

Artikel 6

Hoewel een bepaling als deze naar verwachting zelden zal worden toegepast, kan zij node gemist worden. Wanneer een melder voor kosten wordt gesteld als gevolg van aanpassing van voorschriften, of zelfs het alsnog verbieden van werkzaamheden, op grond van nieuwe archeologische inzichten van zwaarwegend belang, kunnen deze kosten in aanmerking komen om te worden gecompenseerd uit de gemeentekas. De melder kan in dat geval het college verzoeken om een schadebesluit te nemen.

Artikel II

In dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen, omdat gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Archeologieverordening hoofdstuk 3 van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 wordt ingetrokken. Deze bepaling regelt dat de reeds ingediende aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 14 van die verordening, waarop nog niet is beslist, geacht wordt een melding te zijn als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder a van de Archeologieverordening Rotterdam.

Ook wordt in de overgangsbepaling geregeld dat de reeds door het college aangewezen belangrijke archeologisch plaatsen en vastgesteld Archeologische Waardenkaart Rotterdam gelijk wordt gesteld met de in artikel 2 en 3 genoemde belangrijke archeologische plaatsten en Archeologische Waardenkaart Rotterdam. De reeds door het college genomen besluiten in deze, vallen ook onder de nieuwe Archeologieverordening Rotterdam.