Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014)

Geldend van 01-01-2018 t/m 25-10-2019

Intitulé

Subsidieverordening Rotterdam 2014

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 juli 2013 (raadsvoorstel nr. 1188889); raadsstuk 13GR2071;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat de huidige subsidieverordening verouderd is, dat vanuit een oogpunt van deregulering en vereenvoudiging een herziening van de subsidieverordening gewenst is;

besluit vast te stellen:

SUBSIDIEVERORDENING ROTTERDAM 2014 (SVR 2014)

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    eenmalige subsidie: subsidie die wordt verstrekt voor één of meer

    prestaties/activiteiten die in beginsel van bepaalde duur zijn;

  • b.

    jaarlijkse subsidie: subsidie die wordt verstrekt per (kalender/boek)jaar;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    WNT: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

  • e.

    social return: het door de subsidieontvanger leveren van een bijdrage aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van het bevorderen van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op het verstrekken van subsidies op de

programma’s die in de begroting zijn opgenomen.

Artikel 2a Subsidiale loonkosten

  • 1. Voor subsidieontvangers waarop de WNT van toepassing is, geldt dat voor zover loonkosten subsidiabel zijn daartoe uitsluitend worden gerekend de loonkosten tot maximaal de hoogte van het bezoldigingsmaximum als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de WNT per persoon per jaar.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de normering bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1. Het college besluit over het verstrekken van subsidies.

  • 2. Het college kan voorwaarden en verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels en

    beleidsregels vaststellen;

  • 4. Het college stelt een subsidiecontroleprotocol vast.

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De gemeenteraad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2. Het college kan binnen de kaders van de begroting aanvullend subsidieplafonds per programmaonderdeel van de begroting vaststellen.

  • 3. Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Artikel 5 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend bij het college met behulp van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier. De aanvrager verstrekt in ieder geval de gegevens die in het aanvraagformulier worden gevraagd.

  • 2. Het college is bevoegd ook andere dan de in het aanvraagformulier genoemde gegevens op te vragen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk zijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een eenmalige subsidie wordt gedaan uiterlijk twaalf weken voor het tijdstip waarop een aanvang met de prestatie(s)/activiteit(en) wordt gemaakt.

  • 2. Een aanvraag om een jaarlijkse subsidie wordt gedaan op uiterlijk 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, geldt voor instellingen die hun financiële administratie of activiteiten inrichten naar schooljaren, dat de aanvraag wordt ingediend vóór 1 mei van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de te subsidiëren prestatie(s)/activiteit(en) plaats vindt.

  • 4. Het college kan bij nadere regels andere termijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 7 Beslistermijn subsidieverlening

  • 1. Het college beslist op een volledige en juiste aanvraag binnen acht weken, welke termijn met ten hoogste twaalf weken kan worden verlengd.

  • 2. In gevallen waarin de aanvraag betrekking heeft op het kalenderjaar volgend op dat waarin de aanvraag is ingediend vangt de in het eerste lid genoemde termijn aan op de dag na die waarop de gemeentebegroting is vastgesteld.

  • 3. Het college kan bij nadere regels andere termijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college kan, naast de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen,

een aanvraag voor subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

  • a.

    voor de prestatie(s)/activiteit(en) waarvoor subsidie wordt gevraagd geen of onvoldoende gelden op de begroting zijn gereserveerd;

  • b.

    de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de prestatie(s)/activiteit(en) te realiseren;

  • c.

    gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed (of bijdragen) aan het beleidsdoel of doel waarvoor de subsidie is bedoeld;

  • d.

    gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de prestatie(s)/activiteit(en) van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

  • e.

    de aanvrager een zodanige werkwijze toepast of over een zodanige organisatorische en administratieve opzet of over zodanig gekwalificeerde medewerkers beschikt, dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat de prestatie(s)/activiteit(en) niet bijdraagt/bijdragen aan verwezenlijking van het beoogd (beleids)doel van de begroting;

  • f.

    gegronde reden bestaat om aan te nemen, dat de aanvrager niet de capaciteiten heeft om de prestatie(s)/activiteit(en) naar behoren uit te voeren of de rechtsvorm van de organisatie niet geschikt is om de prestatie(s)/activiteit(en) te verwezenlijken waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • g.

    er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • h.

    de verlening de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen door begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • i.

    de aanvrager doelen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • j.

    als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om

    voor subsidie in aanmerking te komen;

  • k.

    als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk

    voorschrift;

  • l.

    in de bij de van toepassing zijnde nadere regels bepaalde

    gevallen.

Artikel 9 Verlening subsidie

In het besluit tot subsidieverlening geeft het college vooraf in ieder geval de

subsidiabele prestatie(s) en/of de subsidiabele lasten (en de eventueel daarmee gerelateerde baten) van de subsidiabele activiteit(en) aan en voor zover van toepassing wordt hierbij tevens de wijze van bevoorschotting, tussentijdse rapportage(s), verantwoording, controle en vaststelling en de overige voorwaarden en verplichtingen aangegeven.

Artikel 10 Betaling en bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, worden in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Artikel 11 Tussentijdse rapportage

Bij subsidies vanaf € 100.000 kan het college de verplichting opleggen tot het overleggen van een tussentijdse rapportage omtrent de reeds verrichte subsidiabele prestatie(s)/activiteit(en) en de daaraan verbonden subsidiabele lasten en baten. Een dergelijke tussentijdse rapportage wordt bij een subsidie tot € 500.000 niet vaker dan één keer per jaar gevraagd en bij een subsidie vanaf € 500.000 niet vaker dan twee keer per jaar.

Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verschaft alle informatie en verleent alle medewerking aan onderzoeken die door of namens het college worden uitgevoerd. De subsidieontvanger overlegt daarbij onverwijld schriftelijk de gevraagde bewijsstukken.

  • 2. Een subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan het college, zodraaannemelijk is dat de prestaties/lasten van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden gerealiseerd of dat niet of niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden/verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de

      prestatie(s)/activiteit(en), waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de

      rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de

      rechtspersoon;

    • d.

      (voorgenomen) handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12a Bijzondere verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Bij nadere regels of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Bij nadere regels kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 3. Bij nadere regels of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd in het kader van social return. In de nadere regel of verleningsbeschikking licht het college toe dat de verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht.

Artikel 13 Verantwoording en vaststelling subsidies tot € 25.000

  • 1. Subsidies tot € 25.000 kunnen door het college:

    • a.

      direct bij subsidieverlening worden vastgesteld of;

    • b.

      vastgesteld worden nadat de aanvraag tot vaststelling is ingediend.

  • 2. Bij een vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b verplicht het college de aanvrager om op de door zijn aangegeven wijze aan te tonen dat de subsidiabele prestatie(s)/activiteit(en), is (zijn) verricht en dat is voldaan aan de subsidieverlening verbondenverplichtingen/voorwaarden.

  • 3. Een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk twaalf weken na het verricht zijn van de prestatie(s)/activiteit(en);

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk vóór 1 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk twaalf weken na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 14 Verantwoording en controle subsidies vanaf € 25.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 25.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk twaalf weken na het verricht zijn van de prestatie(s)/activiteit(en);

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk vóór 1 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk twaalf weken na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend met behulp van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier en bevat:

    • a.

      een met het tweede lid, onderdelen b en c, verenigbare inhoudelijke subsidieverantwoording: Hierin wordt de werkelijke realisatie van de

      subsidiabele meetbare prestatie(s) in overeenstemming met deze verordening en de verleningsbeschikking afgezet tegenover de bij de subsidieverlening overeengekomen prestatie(s). Afwijkingen van meer dan 10% worden hierin naar aard, omvang en beïnvloedbaarheid toegelicht.

    • b.

      een met het tweede lid, onderdelen a en c, verenigbare financiële subsidieverantwoording: Hierin worden de werkelijke subsidiabele lasten en de daarmee gerelateerde baten van de subsidiabele activiteit(en) over het gesubsidieerde tijdvak in overeenstemming met deze verordening en de verleningsbeschikking afgezet tegenover de bij de subsidieverlening vastgestelde financiële begroting. Afwijkingen van meer dan 10% per begrotingsonderdeel worden hierin toegelicht.

      Tenzij anders is overeengekomen bevat de financiële subsidieverantwoording geen verrekenbare en/of compensabele BTW als subsidielast.

    • c.

      Bij subsidieontvangers als bedoeld in artikel 2a een door of namens het college vastgesteld formulier inzake de opgave van bezoldiging. Het college kan vooraf bij de verlening ontheffing verlenen indien aannemelijk is dat de WNT- norm niet wordt overschreden.

    • d.

      voor zover van toepassing ten minste één van de onderstaande accountants producten zoals nader aangegeven in het protocol, bedoeld in artikel 3, vierde lid van een accountant als bedoeld in artikel 393 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek:

      • d1.

        een assurancerapport met beperkte mate van zekerheid aangaande de inhoudelijke subsidieverantwoording bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot € 200.000 die op basis van prestatierealisatie wordt vastgesteld;

      • d2.

        een assurancerapport met redelijke mate van zekerheid aangaande de inhoudelijke subsidieverantwoording bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 die op basis van prestatierealisatie wordt vastgesteld;

      • d3.

        een beoordelingverklaring aangaande de financiële subsidieverantwoording bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot € 200.000 die op basis van de gerealiseerde lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van de subsidiabele activiteit(en) wordt vastgesteld; of

      • d4.

        een controleverklaring aangaande de financiële subsidieverantwoording bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 die op basis van de gerealiseerde lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van de subsidiabele activiteit(en) wordt vastgesteld.

  • 3. Het college kan vooraf bij de verlening bepalen dat ook andere dan de in het tweede lid onder a, b en c bedoelde gegevens en bescheiden die voor de subsidievaststelling van belang zijn, aanvullend worden overgelegd. Indien daartoe besloten wordt, dienen deze verenigbaar te zijn met de in het tweede lid, onderdelen a, b en c, gevraagde verantwoordingen of opgaven.

  • 4. Indien de verleende subsidie minder bedraagt dan € 50.000 bepaalt het college in de verleningsbeschikking de vervangende controlemethodiek.

  • 5. Het college kan in bijzondere gevallen vooraf bij de verlening (gedeeltelijke) ontheffing verlenen aan de in het tweede lid, onderdeel d opgenomen verplichting om per geval ten minste een accountantsproduct bij te voegen bij de aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie vanaf € 50.000.

  • 6. De subsidieontvanger zorgt dat de door hem ingeschakelde accountant bij het onderzoek en het opstellen van in het tweede lid, onderdeel d gevraagde accountantsproduct(en) zich houdt aan hetgeen is vermeld in het protocol, bedoeld in artikel 3, vierde lid, tenzij sprake is van subsidieverstrekking op basis van een specifieke rijksregeling of een Europese regeling waarvoor andere vereisten kunnen gelden. Dit protocol maakt onderdeel uit van de subsidieverleningbeschikking.

Artikel 15 Vaststelling subsidies

  • 1. Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van een volledige en juiste aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Het college kan deze termijn voor ten hoogste twaalf weken verlengen.

  • 3. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, genoemd in artikel 13 en 14 is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

  • 4. het college kan bij nadere regels andere termijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 16 Verrekening

Subsidies die op grond van deze verordening zijn verleend of vastgesteld, kunnen worden verrekend:

  • a.

    met op grond van deze verordening verleende of vastgestelde subsidies, die worden teruggevorderd;

  • b.

    met vorderingen op de subsidieontvanger in geval van diens faillissement, surseance van betaling of bij toepassing van de schuldsanering natuurlijke personen, onverminderd de artikelen 53, 234, 235 en 307 van de faillissementswet.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de verordening te dienen doelen.

Artikel 18 Intrekking oude regeling

De Subsidieverordening Rotterdam 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór 1 januari 2014 worden behandeld volgens de bepalingen van de Subsidieverordening Rotterdam 2005.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening en het daarbij behorende SVR2014-subsidiecontroleprotocol treden in werking op 1 januari 2014.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

  • 1.

    Subsidieverordening Rotterdam 2014, of

  • 2.

    SVR 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 oktober 2013.

De griffier,

R.G.R.

Jeene, plv.

De voorzitter,
A. Aboutaleb

TOELICHTING BIJ DE SUBSIDIEVERORDENING ROTTERDAM 2014.

Algemeen

De aanleiding voor de herziening van de subsidieverordening is om het proces van subsidieverlening te laten voldoen aan het Rotterdamse beleid van het beperken van de regeldruk en het terugdringen van de verantwoordingslasten. Daarnaast het stroomlijnen van de procedures in het kader van de digitalisering van het subsidieproces.

Ook landelijk staat de deregulering en het daardoor verminderen van de

administratieve en bestuurlijke lastendruk hoog in het vaandel. Voor het opstellen van een nieuwe verordening is dan ook gebruik gemaakt van de nieuwe Modelverordening van de VNG. De uitgangspunten van deze modelverordening zijn:

het verminderen van de indieningsvereisten en de mogelijkheden van een andere verantwoordingswijze en beter financieel beheer van subsidies.

Uitgangspunt van deze nieuwe verordening is vertrouwen, zonder daarbij de

eventuele risico’s uit het oog te verliezen. Dit betekent dat er meer nadruk komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger. Dit sluit aan op de op 10 november 2011 door de raad aangenomen motie ‘Niet afrekenen’.

De vorige subsidieverordening was de Subsidieverordening Rotterdam 2005 (hierna SvR 2005). Deze verordening is een aantal malen gewijzigd. Deze

subsidieverordening is tot stand gekomen door het herzien van de Verordening algemene subsidievoorwaarden 2001 (VAS 2001).

Vanwege de omvang van de wijzigingen is er voor gekozen om de SvR 2005 niet te wijzigen, maar een geheel nieuwe subsidieverordening op te stellen. Zoals gezegd, heeft voor het opstellen het VNG model als basis gediend. Daarnaast is er voor gekozen om de hieraan gekoppelde uitvoeringsregels te integreren in de subsidieverordening zelf. De bepalingen omtrent de afrekening en de vereiste accountantsproducten staan nu opgenomen in deze subsidieverordening, en bijlage 2 SVR2014-subsidiecontroleprotocol. Zo weet de subsidieaanvrager en zijn/haar subsidieaccountant direct waaraan een aanvraag aan moet voldoen en welke eisen er gelden voor de afrekening en controle.

Belangrijkste wijzigingen

A. Subsidievormen

Een van de meest in het oogspringende verandering is het verdwijnen van

verschillende subsidievormen. De SvR 2005 kende allereerst de begrippen

incidentele en structurele subsidie. In deze verordening komen alleen deze

begrippen terug, zij het onder een andere naam, namelijk eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies. Deze benamingen zijn minder strikt dan op het eerste gezicht lijkt en proberen alleen het verschil aan te geven tussen de in principe jaarlijks aan instellingen/natuurlijke personen verleende subsidies en de overige (eenmalige) subsidies. Ze zijn van belang voor de indieningvereisten. In de artikelgewijze toelichting wordt nader ingegaan op het verschil tussen deze twee benamingen.

Het begrip structurele subsidie wordt bewust niet meer gebruikt om verwarring te voorkomen met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waarbij structurele subsidie een rechtsgevolg is wanneer een subsidie meer dan drie jaar achter elkaar wordt verleend.

Daarnaast kende de SvR 2005 de exploitatiesubsidie, de investeringssubsidie, de prestatiesubsidie en de budgetsubsidie. De eerste twee vormen betroffen financiële bijdragen aan een bepaalde activiteit waarbij niet zozeer de prestatie vooropstond, maar de financiële verantwoording, die nodig was om op basis van financiën af te rekenen. Te denken valt een bijdrage in de kosten van een verhuizing of een financiële bijdrage aan een instelling.

De laatste twee vormen waren meer prestatie gericht; de prestatiesubsidie, waarbij een bedrag per prestatie werd vergoed en de budgetsubsidie. Bij deze vormen stond de prestatielevering voorop en werd daar ook op afgerekend, vaak ongeacht de gemaakte kosten.

Het verschil in deze subsidievormen was echter voor buitenstaanders vaak moeilijk te volgen en de verschillen in regimes die op deze verschillende vormen van toepassing waren, zijn vrij gering. De verschillen in regime kwamen met name tot uitdrukking bij de verantwoording en afrekening van de subsidies zoals beschreven in de uitvoeringsregeling.

Tot slot was er nog de waarderingssubsidie die verleend werd louter als waardering voor het bestaan van een instelling of voor een bepaalde activiteit van een instelling. Deze subsidie gold tot een bedrag van €10.000 en mocht direct worden vastgesteld.

B. Vermindering administratieve lastendruk voor de subsidieontvanger

Zoals in de inleiding is gesteld, is de vermindering van de administratieve lastendruk een belangrijk uitgangspunt van deze subsidieverordening. Deze wordt bereikt door:

  • het maximeren van de tussentijdse rapportages; de informatieverplichtingen voor de subsidieontvangers worden verminderd, doordat de huidige tussentijdse rapportagevereisten voor kleine subsidies niet zijn toegestaan en voor hogere subsidiebedragen worden beperkt;

  • de mogelijkheid van direct vaststellen; de subsidieverlening wordt

    onderverdeeld in twee arrangementen (wijziging SvR 2005 d.d. 20 december 2012), waarbij de eerste groep (de subsidies tot € 25.000) direct kunnen worden vastgesteld;

  • een trapsgewijze zwaarte van het accountantsonderzoek aangaande de subsidieverantwoording: lichte accountantsproducten bij subsidies vanaf € 50.000 tot € 200.000 en zware accountantsproducten bij subsidies vanaf€ 200.000;

  • de mogelijkheid tot ontheffing van het accountantsonderzoek aangaande de één of meer onderdelen van de totale subsidieverantwoording; in bepaalde gevallen kan het denkbaar zijn dat subsidies ook boven een bepaalde grens niet door een accountant worden gecontroleerd, bijvoorbeeld omdat op eenvoudige wijze is vast te stellen dat een bepaalde prestatie is verricht;

  • meer maatwerk mogelijk bij verlening en afrekening van subsidies.

Daarnaast is de leesbaarheid en uitvoerbaarheid uitgangspunt geweest. Dit uit zich onder meer in:

  • beknopte, eenvoudige verordening met ten opzichte van de vorige verordening minder artikelen;

  • aansluiting bij het Rijksbeleid en de VNG;

  • geen uitvoeringsregels, maar een compacte verordening;

  • twee regimes voor subsidieverlening, -verantwoording en –afrekening;

  • heldere weergave waarop wordt afgerekend.

C. Controle

Een vereenvoudiging van de regels en een versoepeling van het

verantwoordingsregime voor kleinere subsidies en de mogelijkheid voor maatwerk brengt ook mee dat de aanvragen ‘aan de voorkant’ goed beoordeeld moeten worden.

Door het uitbreiden van het aantal weigeringsgronden wordt aan de

subsidieverstrekker een adequaat instrumentarium geboden om subsidieaanvragen, waarvan onder andere twijfelachtig is of zij zullen bijdragen aan de doelstellingen van de gemeente Rotterdam, te kunnen weigeren. In de toelichting bij de artikelen wordt daar uitgebreid op ingegaan.

Daarnaast heeft de subsidieontvanger zelf ook een verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid komt expliciet in de verordening tot uitdrukking. Wanneer doelstellingen niet (geheel) worden gehaald, dan dient de subsidieontvanger zelf actief hierover contact op te nemen met de subsidieverstrekker.

Ook bestaat de mogelijkheid om na vaststelling van een subsidie alsnog aanvullende stukken op te vragen bij de subsidieontvanger. Wanneer mocht blijken dat niet aan de subsidievoorwaarden/verplichtingen is voldaan kan de vaststellingsbeschikking alsnog achteraf worden ingetrokken en het bedrag worden teruggevorderd.

Voor subsidies vanaf € 50.000 bestaat daarnaast de mogelijkheid om voor zowel de prestaties als de financiën een accountantsproduct op te vragen.

Daarnaast wordt in de verordening helder weergegeven waaraan de vereiste subsidieverantwoording moet voldoen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een tweetal begrippen verduidelijkt, dat in de verordening wordt gehanteerd namelijk:

  • 1.

    de eenmalige subsidie (voorheen de incidentele subsidie): subsidie die kan worden verleend voor activiteiten/prestaties die in beginsel van bepaalde duur zijn;

  • 2.

    de jaarlijkse subsidie (voorheen de structurele subsidie): subsidie die per (kalender/boek)jaar wordt verleend.

Eenmalige subsidies zijn subsidies voor een eenmalige activiteit of een prestatie, waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd subsidie wil verlenen. Te denken valt aan subsidies die worden gegeven voor door de subsidieontvanger te realiseren bijzondere projecten, zoals bijvoorbeeld een buurtactiviteit, een dansvoorstelling of een kunstmanifestatie. Eenmalige subsidies hebben een looptijd die afhankelijk is van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.

De jaarlijkse subsidie heeft veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking. Hierbij kan worden gedacht aan een bijdrage in de jaarlijkse exploitatie van een instelling of een school.

Het onderscheid wordt alleen gebruikt voor het bepalen van de indieningstermijnen van de subsidieaanvraag en de eventuele subsidieverantwoording achteraf.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

In dit artikel wordt aangegeven dat de subsidieverstrekking door het college wordt beperkt tot de subsidiëring van de door de raad aangegeven

programma(beleids)doelen, zoals deze zijn opgenomen in de programmabegroting van de raad, en deze subsidiering volgens de in deze subsidieverordening opgenomen kaders verloopt. Het college besluit tot subsidiering binnen de door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de programmabegroting en deze subsidieverordening. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen die niet overeenstemmen met de door de raad vastgestelde programma(beleids)doelen en deze subsidieverordening.

Artikel 2a Subsidiabele loonkosten

Vanuit een oogpunt van een doelmatige besteding van overheidsmiddelen zijn loonkosten boven de norm zoals bedoeld in de WNTniet subsidiabel. De ontheffing maakt het mogelijk om hiervan af te wijken. Dit zal slechts bij hoge uitzondering het geval zijn en uit de aard van de bevoegdheid zal het goed gemotiveerd moeten worden, mede met het oog op de rechtsgelijkheid ten aanzien van andere subsidieontvangers.

Artikel 3 Bevoegdheid college

In dit artikel staan de bevoegdheden van het college opgesomd. Deze

bevoegdheden bestonden ook onder de vorige subsidieverordening, maar zijn in deze verordening in één artikel overzichtelijk weergegeven.

Met ‘besluit over het verstrekken’ zoals genoemd in het eerste lid wordt bedoeld de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden en verplichtingen aan de subsidie te verbinden.

In het derde lid is bepaald dat het college door middel van delegatie van wetgevende bevoegdheid, nadere regels kan stellen met betrekking tot de subsidieverstrekking.

Deze nadere regels bevatten algemeen verbindende voorschriften en zijn een daad van wetgeving. Dit houdt in dat deze nadere regels moeten worden gepubliceerd overeenkomstig de artikelen 139 e.v. van de Gemeentewet.

Ook kan het college beleidsregels vaststellen. Beleidsregels zijn in tegenstelling tot de nadere regels geen algemeen verbindende voorschriften en kunnen slechts betrekking hebben op de vaststelling van feiten, afweging van belangen of uitleg van wettelijke voorschriften (artikel 4:81 e.v. Awb).

Met het vierde lid krijgt het college de opdracht om een subsidiecontroleprotocol vast te stellen.

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Ingevolge het eerste lid kan de raad subsidieplafonds per programma (beleidsterrein) van de programmabegroting vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de programmabegroting. Een subsidieplafond heeft als doel om voor een bepaald programma (beleidsterrein) van de programmabegroting een maximum aan subsidiebudget vast te stellen.

Verder is in het tweede lid bepaald dat het college bij de subsidiering de programmabegroting en de door de raad ingestelde subsidieplafonds per programma in acht neemt. Als de programmabegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt een subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud (lid 4).

Daarnaast maakt het derde lid mogelijk dat het college in nadere regels voor bepaalde onderdelen van de door de raad vastgestelde programma’s van de programmabegroting aanvullend subsidieplafonds kan vaststellen.

In het derde lid wordt geregeld, dat indien voor een subsidieplafond wordt gekozen in nadere regels ter uitvoering van het subsidieplafond, door het college verdeelregels van het beschikbaar gestelde subsidiebudget worden opgenomen. Er zijn verschillende mogelijkheden. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme op volgorde van binnenkomst, “wie het eerst komt, het eerst maalt”, waarbij aanvragen in volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag worden behandeld.

Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare subsidiebudget wordt verdeeld over de positief beoordeelde aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen en de beste aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de aanvrager op basis van welke criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet.

De criteria waaraan een aanvraag wordt getoetst, dienen zoveel mogelijk eenduidig te zijn. Ook is het aan te bevelen dat deze regels uniform gelden voor alle programma(onderdelen) van de programmabegroting.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat de (aanvullende)

subsidieplafond(s) en de wijze van verdeling van de beschikbare middelen voor subsidiering bekend wordt gemaakt, vóórdat deze, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering kunnen worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. Indien het voor subsidie beschikbare subsidiebudget uitsluitend op de programmabegroting vermeld staat en de gemeente deze bedragen niet als zijnde subsidieplafonds heeft gepubliceerd, kan de gemeente subsidieaanvragen niet ongemotiveerd weigeren wegens het bereiken van het plafond.

Artikel 5 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het college bepaalt welke gegevens de aanvrager moet aanleveren en neemt daarbij de proportionaliteit in acht. Er is voor gekozen om in dit artikel geen opsomming te geven van de in te dienen gegevens, maar te verwijzen naar het door of namens het college vastgestelde subsidieaanvraagformulier, wat per subsidie kan verschillen. Hierdoor kan maatwerk worden geleverd, waardoor de aard en hoeveelheid van de gevraagde gegevens in redelijke verhouding kan staan tot de omvang van de gevraagde subsidie. Zo zal aan een buurtvereniging, die subsidie vraagt voor een buurtfeest, een formulier kunnen worden uitgereikt, waarop bij ‘te

verstrekken gegevens’ slechts een kostenopgave wordt genoemd.

De aanvraag voor subsidie dient schriftelijk te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Het uitgangspunt is dat de aanvrager zijn aanvraag digitaal indient bij de gemeente.

Daarnaast zijn de aanvraagformulieren digitaal beschikbaar gesteld op de website van de gemeente. Dit is mogelijk met behulp van DigiD.

Organisaties die in het Handelsregister geregistreerd staan, kunnen een

toegangscode opvragen voor DigiD voor bedrijven bij de Kamer Van Koophandel (www.kvk.nl). Organisaties, die niet in het Handelsregister staan geregistreerd, kunnen het digitale formulier met hun DigiD voor burgers versturen. De gemeente controleert dan vervolgens de gegevens van de aanvrager via het Handelsregister Online.

Wanneer het noodzakelijk is voor een juiste beoordeling van de subsidie kan het college ten allen tijde daarnaast nog andere gegevens opvragen bij de aanvrager van de subsidie.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

Allereerst wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het college, ingevolge de Awb,

aanvragen die te laat worden ontvangen niet in behandeling hoeft te nemen. In dit artikel worden de termijnen genoemd, waarbinnen subsidieaanvragen dienen te zijn ingediend bij het college.

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies. Voor specifieke regelingen kan ook maatwerk worden geleverd door andere (kortere) termijnen te verlangen. Dit kan door het opstellen van nadere regels.

Artikel 7 Beslistermijn subsidieverlening

In dit artikel worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een subsidieaanvraag. In deze verordening wordt de termijn gesteld op acht weken. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

Artikel 8 Weigeringsgronden

De algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden hier met een nadere, op de praktijk toegesneden grond aangevuld.

Als eerste moet voor de subsidie voldoende geld op de begroting worden

gereserveerd. Ook kan een subsidie worden geweigerd wanneer er subsidie wordt aangevraagd voor een prestatie/activiteit, dat niet of onvoldoende bijdraagt aan de gemeentelijke beleidsdoelen of doelen blijkende uit de programmabegroting.

Bijvoorbeeld omdat het geen taak is van de gemeente.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een subsidie te weigeren als de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de activiteit/prestatie te realiseren. Dit artikel is in plaats gekomen van de (ingewikkelde) vermogenstoets.

Daarnaast kan de subsidie geweigerd worden als er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed (of bijdragen) aan het (beleids)doel waarvoor de subsidie is bedoeld of aan de gemeente of haar ingezetenen.

Ook biedt artikel 8 de mogelijkheid om een subsidie te weigeren indien er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de werkwijze of capaciteiten van de aanvrager zelf. In deze verordening is er voor gekozen om niet de eis te stellen dat subsidies uitsluitend aan rechtspersonen worden verleend. Het kan echter het geval zijn dat door het ontbreken van rechtspersoonlijkheid of vanwege de rechtsvorm van de organisatie een doeltreffende verwezenlijking van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd in het gevaar komt. Te denken valt aan het aanvragen van grote subsidiebedragen door particulieren.

Onderdeel g geeft naast de in deze verordening en de Awb genoemde

mogelijkheden een extra mogelijkheid om subsidies te weigeren of verleende subsidies in te trekken op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB).

Ook kan een subsidieaanvraag geweigerd worden als een verlening

concurrentievervalsing veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.

Voorkomen moet worden dat overheidsgeld gaat naar subsidieontvangers die niet integer zijn. Daarom wordt in onderdeel i geregeld dat een subsidieontvanger geen activiteiten mag ontplooien of doelen mag nastreven die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde. Onder het ontplooien van activiteiten wordt tevens verstaan het nalaten van bepaalde gedragingen waardoor strijdigheid met de wet, het algemeen belang of de openbare orde ontstaat.

Onderdelen j en k spreken voor zich. Onderdeel l ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Artikel 9 Verlening subsidie

Ingevolge artikel 9 geeft het college in het subsidieverleningsbeschikking vooraf de geldende voorwaarden/verplichtingen aan ten aanzien van de in deze artikel genoemde minimale aspecten. Hiermee wordt bereikt dat voor degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden/verplichtingen hij dient te voldoen.

Artikel 10 Betaling en bevoorschotting

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verleend volgens het in de

verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot administratieve lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de gemeente.

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in deze verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.

De subsidieontvanger is volgens artikel 12 verplicht te melden, indien er

omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende en achteraf vast te stellen subsidiebedrag. Indien nodig kan de subsidieverstrekker vervolgens door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende

voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Met de algemene formulering van dit artikel is de mogelijkheid open gelaten om, zonder dat daartoe wijziging van deze lokale verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de landelijke voorschotregeling, die beslag heeft gekregen met de invoering van de vierde tranche Awb. Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.

Artikel 11 Tussentijdse rapportage

In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen om slechts aan subsidies van meer dan € 100.000 de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse rapportage te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording, bij voorkeur door middel van standaardformulieren. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording. Bij subsidies vanaf € 500.000 mag maximaal twee maal per jaar een rapportage worden gevraagd.

Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Het eerste lid bevat de verplichting voor de subsidieaanvrager om mee te werken aan een onderzoek ten aanzien van de gesubsidieerde activiteiten/prestaties en de daaraan verbonden subsidiabele lasten en baten. Hierbij kan gedacht worden aan een steekproefsgewijze controle wanneer er sprake is van directe vaststelling van een subsidie. De subsidieontvanger overlegt daarbij onverwijld de gevraagde bewijsstukken.

In het tweede lid is een meldingsplicht opgenomen. Deze meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen. Zo is de subsidieontvanger verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit/prestatie niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of niet, niet tijdig of niet geheel volgens alle daaraan verbonden voorwaarden/verplichtingen zal worden verricht.

Vanuit een oogpunt van administratieve lasten geldt de meldplicht bij afwijkingen van meer dan 10% in aard, aantal of bedrag. De meldingsplicht biedt mogelijkheden voor nadere afspraken over het aanpassen van de voorwaarden/verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Als deze meldingsverplichting niet wordt nageleefd, dan kan de subsidie (onder meer) om die reden lager worden vastgesteld (zie ook artikel 4:46 eerste lid onder b, Awb). Let wel: elke afwijking van (bijvoorbeeld) de activiteiten, prestaties of kosten kan sowieso leiden tot een lagere subsidievaststelling, ongeacht het percentage (zie bijvoorbeeld ook de andere in artikel 4:46 lid 2 Awb genoemde gronden). De meldingsplicht van 10% of hogere afwijkingen vormt een aparte verplichting die hier volledig los van staat.

Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, een reden zijn om met toepassing van artikel 4:49 Awb de subsidievaststelling in te trekken, omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het gehele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Het derde lid regelt dat de subsidieontvanger het college zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt van de (voorgenomen) rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden.

Het eerste lid bevat de verplichting voor de subsidieaanvrager om mee te werken aan een onderzoek ten aanzien van de gesubsidieerde activiteiten/prestaties en de daaraan verbonden subsidiabele lasten en baten. Hierbij kan gedacht worden aan een steekproefsgewijze controle wanneer er sprake is van directe vaststelling van een subsidie. De subsidieontvanger overlegt daarbij onverwijld de gevraagde bewijsstukken.

In het tweede lid is een meldingsplicht opgenomen. Deze meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen. Zo is de subsidieontvanger verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit/prestatie niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of niet, niet tijdig of niet geheel volgens alle daaraan verbonden voorwaarden/verplichtingen zal worden verricht.

Vanuit een oogpunt van administratieve lasten geldt de meldplicht bij afwijkingen van meer dan 10% in aard, aantal of bedrag. De meldingsplicht biedt mogelijkheden voor nadere afspraken over het aanpassen van de voorwaarden/verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Als deze meldingsverplichting niet wordt nageleefd, dan kan de subsidie (onder meer) om die reden lager worden vastgesteld (zie ook artikel 4:46 eerste lid onder b, Awb). Let wel: elke afwijking van (bijvoorbeeld) de activiteiten, prestaties of kosten kan sowieso leiden tot een lagere subsidievaststelling, ongeacht het percentage (zie bijvoorbeeld ook de andere in artikel 4:46 lid 2 Awb genoemde gronden). De meldingsplicht van 10% of hogere afwijkingen vormt een aparte verplichting die hier volledig los van staat.

Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, een reden zijn om met toepassing van artikel 4:49 Awb de subsidievaststelling in te trekken, omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het gehele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Het derde lid regelt dat de subsidieontvanger het college zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt van de (voorgenomen) rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden.

Artikel 12a Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidieverlening bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Het creëren van deze mogelijkheid wordt onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het eerste lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het tweede lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van deze subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

Het derde lid maakt het mogelijk om aan subsidieontvangers verplichtingen op te leggen in het kader van social return.

Artikel 13 Verantwoording en vaststelling subsidies tot € 25.000

Het subsidiekader gaat uit van proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de administratieve lasten.

Voor subsidiebedragen tot € 25.000, kan de subsidie worden verleend op basis van vertrouwen; Subsidies kunnen met de subsidieverleningsbeschikking tevens direct worden vastgesteld of achteraf worden vastgesteld waarbij niet meer standaard een inhoudelijke en financiële subsidieverantwoording aangeleverd hoeft te worden.

Hierdoor kunnen de administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden beperkt.

Omdat een aantal categorieën van subsidies zich niet leent voor het direct

vaststellen is het direct vaststellen niet verplicht gesteld, maar mogelijk gemaakt door middel van een ‘kan-bepaling’. Op deze manier kan het college maatwerk leveren.

Er geldt voor alle subsidies een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij het mogelijk niet kunnen nakomen van de subsidievoorwaarden/verplichtingen. Ook kan na (directe) vaststelling van een subsidie een risicogeoriënteerde controle achteraf plaatsvinden bij de ontvanger. Een meer risicogeoriënteerde aanpak betekent ook een zekere risicoacceptatie. Belangrijk hierbij is dat incidenten niet gelijk tot een systeemaanpassing zouden moeten leiden. De verantwoordingsfocus

bij subsidies tot € 25.000 ligt op het leveren van de prestatie/activiteit in plaats van op de kosten hiervan. Hierdoor kan het ook voorkomen, dat de werkelijke kosten uiteindelijk lager zijn dan het verleningsbedrag van de subsidie. Uitgangspunt daarbij is dat bij de verstrekking van subsidies aan bijvoorbeeld bewonersorganisaties, verenigingen of particulieren de gemeente slechts een beperkt financieel risico loopt. Het subsidiebedrag is vaak niet zo hoog, terwijl de administratieve en bestuurlijke lasten naar verhouding vaak wel hoog zijn.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de

bewijsstukken van de prestatie/activiteit direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de prestatie/activiteit nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie (bijvoorbeeld een ‘waarderingssubsidie’) en de door de subsidieverstrekker gemaakte risicoafweging van de subsidieontvanger. Steekproefsgewijze controle na

de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt conform artikel 9 onder andere de verantwoordingswijze in de

subsidieverleningsbeschikking vermeld. Dat kan zijn een volledige (financiële en/of inhoudelijke) verantwoording van de activiteiten/prestaties, maar ook maatwerk is mogelijk, waarbij te denken valt aan een foto of krantenartikel van de activiteit/prestatie, een factuur of een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat aan de voorwaarden/verplichtingen zijn voldaan. De subsidie wordt vervolgens, na ontvangst van een aanvraag tot vaststelling, binnen de daarvoor geldende termijnen vastgesteld.

Artikel 14 Verantwoording en controle subsidies vanaf € 25.000

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidieaanvrager de aan hem verleende subsidie vanaf € 25.000 aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 9, wordt de wijze van verantwoording en controle al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.

In het eerste lid is geregeld wanneer de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen eenmalige en jaarlijkse subsidies. Indien het subsidietijdvak van een jaarlijkse subsidie niet synchroon loopt met een kalenderjaar (bijvoorbeeld een schooljaar of een ander gebroken boekjaar), dient de aanvraag tot vaststelling uiterlijk twaalf weken na afloop van dit subsidietijdvak bij het college te worden ingediend.

In het tweede lid is beschreven dat de aanvraag tot subsidievaststelling met behulp van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier moet worden ingediend. Deze aanvraag bevat:

  • a)

    de totale subsidieverantwoording en

  • b)

    de per onderdeel van deze totale subsidieverantwoording gevraagde accountantsproducten en

  • c)

    een opgave bezoldiging bij de subsidieontvangers die vallen onder de WNT.

De totale subsidieverantwoording bestaat uit de volgende verplichte onderdelen:

afbeelding binnen de regeling

De verantwoordingsvoorwaarden waaraan de inhoudelijke respectievelijk financiële subsidieverantwoording – als onderdeel van de totale subsidieverantwoording – dient te voldoen zijn in het tweede lid onderdeel a respectievelijk b beschreven.

Verder worden onder onderdeel d van het tweede lid de vereiste accountantsproducten aangaande de onderdelen van de totale subsidieverantwoording bij verleende subsidies vanaf € 50.000 beschreven. Als een subsidie afgerekend wordt op basis van de werkelijke prestaties respectievelijk de werkelijke subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van subsidiabele activiteiten, wordt een accountantsproduct over de inhoudelijke subsidieverantwoording respectievelijk de financiële subsidieverantwoording opgevraagd.

Bij subsidies vanaf € 200.000 worden ‘zware’ accountantproducten opgevraagd, aangezien bij grotere subsidiebedragen logischerwijze ook meer zekerheid wordt verlangd. In principe wordt met de verleningsbeschikking slechts één accountantproduct opgevraagd: of over de inhoudelijke of over de financiële subsidieverantwoording.

Alleen in de gevallen dat afgerekend wordt op basis van zowel prestaties als op basis van de subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van subsidiabele activiteiten, kunnen twee accountantsproducten worden opgevraagd: namelijk een accountantsproduct over de financiële subsidieverantwoording en een accountantsproduct over de inhoudelijke. Gezien de systematiek van de verordening en de hiermee gemoeide accountantskosten wordt aangeraden hier slechts bij uitzondering gebruik van te maken.

Bovenstaande geldt eveneens voor de in het vijfde lid opgenomen (gedeeltelijke) ontheffingsmogelijkheid. Wanneer op eenvoudige wijze is vast te stellen dat de aanvrager aan de subsidievoorwaarden en verplichtingen heeft voldaan, kan bepaald worden dat er geen accountantsproduct nodig is. Wanneer van een ontheffing gebruik wordt gemaakt, dient de gebruikmaking van deze ontheffingsmogelijkheid en de motivering daarvan vooraf duidelijk in de verleningsbeschikking kenbaar te worden gemaakt. Ook wanneer vooraf duidelijk is dat de bezoldigingsnorm van de WNT niet overschreden wordt kan vooraf ontheffing verleend worden van de opgave bezoldiging.

Bij subsidies vanaf € 25.000 tot € 50.000 bepaalt het college vooraf in de verleningsbeschikking de vervangende controlemethodiek die in plaats komt van de bovengenoemde accountantsonderzoeken.

Artikel 15 Vaststelling subsidies

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college na ontvangst van een volledige en juiste aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vaststelt. In het tweede lid is bepaald dat het college deze termijn met ten hoogste twaalf weken kan verlengen.

Het derde lid bepaalt dat indien de hier bedoelde aanvraag niet voor het in de artikelen 13 en 14 genoemde tijdstip is ontvangen, het college de subsidie binnen zes weken na een eenmalig rappel ambtshalve vaststelt.

De subsidievaststelling vindt plaats op de wijze zoals die in de verleningsbeschikking (artikel 9) is bepaald. Dat kan zijn op basis van:

  • de werkelijke realisatie van de subsidiabele meetbare prestaties,

  • de werkelijke subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van de subsidiabele activiteiten, of

  • beide.

Als daar aanleiding toe is kan het college bij nadere regels besluiten af te wijken van de in dit artikel gesteld termijnen (vierde lid).

Artikel 16 Verrekening

Subsidies die op grond van deze verordening zijn verleend of vastgesteld, kunnen worden verrekend:

  • a.

    met op grond van deze verordening verleende of vastgestelde subsidies, die worden teruggevorderd;

  • b.

    met vorderingen op de subsidieontvanger in geval van diens faillissement, surseance van betaling of bij toepassing van de schuldsanering natuurlijke personen, onverminderd de artikelen 53, 234, 235 en 307 van de Faillissementswet.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Dit artikel bevat een hardheidsclausule, waarin is bepaald dat het college gebonden is aan deze verordening en daarvan in principe niet kan afwijken.

Alleen kan worden afgeweken indien er sprake is van:

  • -

    bijzondere omstandigheden;

  • -

    onevenredige gevolgen, en

  • -

    gevolgen die onevenredig zijn in relatie met de doelen, die door deze verordening worden gediend.

De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot bijzondere gevallen. De toepassing en motivering daarvan dient duidelijk uit de betreffende subsidiebeschikking en het onderliggend subsidiedossier te blijken. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd zal dit in werkinstructies worden vastgelegd.

Artikel 18 Intrekking oude regeling

De Subsidieverordening Rotterdam 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

Wanneer de subsidieaanvraag voor 1 januari 2014 wordt ingediend wordt ook de aanvraag om vaststelling behandeld volgens de Subsidieverordening Rotterdam 2005. Dat geeft rechtszekerheid voor de aanvragers.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

Artikel 21 Citeertitel

Als citeertitel van deze verordening kan “Subsidieverordening Rotterdam 2014” of “SVR 2014” gebruikt worden.