Verordening bodemsanering 2009

Geldend van 04-02-2010 t/m heden

Intitulé

Verordening bodemsanering 2009

Artikel 1: begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1

    Wet: Wet bodembescherming (Wbb);

  • 2

    Nader bodemonderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige bodemverontreiniging is (artikel 29 Wbb) en in hoeverre daarbij sprake is van humane risico’s, verspreidingsrisico’s en ecologische risico’s (artikel 37 Wbb);

  • 3

    saneringsplan: plan zoals bedoeld in artikel 39 Wbb;

  • 4

    saneringsverslag: schriftelijk verslag van de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering, zoals bedoeld in artikel 39c Wbb;

  • 5

    nazorgplan: plan zoals bedoeld in artikel 39d Wbb, waarin gebruiksbeperkingen en/of nazorgmaatregelen worden beschreven, inclusief een kostenbegroting van de nazorgmaatregelen;

  • 6

    het bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders in haar hoedanigheid van bevoegd gezag Wbb.

Artikel 2: Procedure bepalingen

  • 1 Rapportages inzake een nader bodemonderzoek, een saneringsplan, een saneringsverslag en/of een nazorgplan worden voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van die wet, als deze vergezeld gaan van een daartoe bestemd meldingsformulier.

  • 2 Op de voorbereiding van een beschikking op een (nader) bodemonderzoek, een saneringsplan, een saneringsverslag en op een nazorgplan wordt standaard de in Titel 4.1 Awb geregelde (verkorte) procedure gevolgd.

  • 3 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de aanvrager dan wel zelf, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat sprake zal zijn van een complexe belangenafweging, waarbij veel belanghebbenden hun zienswijzen naar voren willen brengen, besluiten dat afdeling 3:4 Awb wordt toegepast.

  • 4 Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het tweede lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wet.

  • 5 Een locatiebeheersplan, een raamsaneringsplan of een deelsaneringsplan worden behandeld in overeenstemming met het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel.

Artikel 3: Bodemsanering door of in opdracht van de gemeente of het bevoegd gezag

  • 1 Met uitzondering van het tweede en derde lid geldt hetgeen in deze verordening is geregeld, onverminderd voor de gemeente (in privaatrechtelijke zin) of als bevoegd gezag (in publiekrechtelijke zin), indien zij overgaan tot bodemonderzoek en of sanering.

  • 2 Op de voorbereiding van een beschikking op een (nader) bodemonderzoek, een saneringsplan, een saneringsverslag en op een nazorgplan wordt standaard afdeling 3:4 Awb toegepast.

  • 3 Het college kan besluiten dat afdeling 3.4 van de Awb niet wordt toegepast, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van die afdeling geen behoefte bestaat. Het college vermeldt de toepassing hiervan in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wet.

Artikel 4: Wijze van melden

  • 1 Voor een melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet, evenals bij de indiening van een nader bodemonderzoek, een saneringsplan, een evaluatieverslag of een nazorgplan wordt gebruik gemaakt van een daartoe bestemd meldingsformulier.

  • 2 Het meldingsformulier wordt volledig ingevuld en voorzien van alle onderliggende stukken (zoals aangegeven op het meldingsformulier) in enkelvoud ingediend bij burgemeester en wethouders van Schiedam, Postbus 1501, 3100 EA Schiedam.

  • 3 Een (nader) bodemonderzoek, een saneringsplan, een evaluatieverslag of een Nazorgplan wordt in drievoud bij het college ingediend.

  • 4 Het nader bodemonderzoek mag bij indiening niet ouder zijn dan 4 jaar. Het bevoegd gezag kan, op grond van representativiteit van de gegevens, besluiten tot een andere termijn.

Artikel 5: Inhoud saneringsplan

  • 1 Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wbb en artikel 4 van deze verordening aan het saneringsplan worden gesteld, worden in het saneringsplan de gegevens vermeld die zijn opgenomen in bijlage 1 van deze verordening.

  • 2 Onverminderd artikel 39, eerste lid, van de Wet kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens, als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven, indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      bij de indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      deugdelijk gemotiveerd wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

  • 3 Een saneringsplan is maximaal 4 jaar geldig vanaf de dag waarop door het bevoegd gezag is ingestemd met het saneringsplan. Het bevoegd gezag kan, op grond van representativiteit van de gegevens, besluiten tot een andere termijn. Indien na 4 jaar nog geen aanvang is gemaakt met de feitelijke sanering, moet in ieder geval worden overlegd met het bevoegd gezag in hoeverre er een actualisatie onderzoek moet plaatsvinden naar de verontreinigingsituatie. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop dit actualisatie onderzoek moet plaatsvinden.

  • 4 Bij de instemming op het saneringsplan kan het bevoegd gezag besluiten dat, indien de grondwatersanering langer duurt dan de grondsanering, twee afzonderlijke saneringsverslagen moeten worden ingediend, waarbij eerst wordt gerapporteerd over de sanering van de grond en – op een later tijdstip – over de sanering van het grondwater.

Artikel 6: De uitvoering van de sanering

  • 1 De beschikking op het saneringsplan dient ten tijde van saneren op het werk aanwezig te zijn.

  • 2 Degene(n) die de sanering feitelijk uitvoert, moet voldoen aan de eisen die het Besluit Uitvoeringskwaliteit bodembeheer verbindt aan de personen en instanties die betrokken zijn bij de feitelijke sanering.

  • 3 Op de locatie moet duidelijk zichtbaar van buiten de locatie zijn aangegeven: naam en telefoonnummer van de uitvoerder, directievoerder en de milieukundige begeleider.

  • 4 De saneringslocatie en de depots moeten zo veel als redelijkerwijs mogelijk is door middel van een hekwerk te zijn omgeven. Na het beëindigen van de dagelijkse werkzaamheden dient het hekwerk te worden afgesloten. De omheining moet aan de buitenzijden zijn voorzien van duidelijk leesbaar opschrift, luidende: “VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN”.

  • 5 Partijen (verontreinigde) grond dienen naar aard, samenstelling en verontreiniging gescheiden te blijven. Bij (tijdelijke) opslag van te onderscheiden verontreinigde partijen grond dient een afstand van ten minste één meter te worden aangehouden of een fysieke scheiding(swand) te worden aangebracht. Opslag van sterk verontreinigde grond is alleen toegestaan binnen de contouren van deze sterke verontreinigde bodem of elders binnen de saneringslocatie als aanvullende maatregelen worden genomen om vermenging met of besmetting van schonere grond te voorkomen.

  • 6 Het werken in of met grond dient op een zodanige wijze te gebeuren dat geen verwaaiing en/of verstuiving kan plaatsvinden.

  • 7 Indien van toepassing dient op de saneringslocatie een reinigingsplaats voor voertuigen ingericht te zijn. Voordat vervoermiddelen de saneringslocatie verlaten, dienen deze op deze reinigingsplaats te worden ontdaan van grond en andere bodemmaterialen.

  • 8 Vervoermiddelen die de saneringslocatie (op en) afrijden, dienen zodanig te zijn geladen en afgedekt dat tijdens het transport (naar en) van de saneringslocatie geen lading kan worden afgeschud, dan wel op andere wijze verspreiding buiten de locatie kan optreden van grond en andere bodemmaterialen.

Artikel 7: Meldingsplichten in verband met de uitvoering van de sanering

1. De in dit artikel opgenomen meldingen dienen te worden verricht door degene die saneert dan wel degene die feitelijk leiding geeft aan de uitvoering van een sanering.

2. Melding start sanering:

  • a.

    Uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering of de grondwatersanering dient de aanvangsdatum te worden gemeld. Voor deze melding wordt gebruik gemaakt van een daartoe bestemd formulier ‘melding start (deel)sanering’.

  • b.

    Het verwijderen van ondergrondse opslagtanks wordt apart vooraf gemeld.

  • c.

    Indien de grondsanering en/of de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig onder punt a gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, dient dit met redenen omkleed onverwijld te worden gemeld onder opgaaf van een nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, dient de nieuwe aanvangsdatum minimaal 2 weken voor deze datum te worden gemeld.

4. Melding wijziging saneringsplan:

  • a.

    Iedere wijziging van het saneringsplan, voorafgaande en tijdens de feitelijke uitvoering van de sanering, wordt terstond (binnen 24 uur na vaststelling van een verandering) gemeld.

  • b.

    Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • -

      de reden van de verandering;

    • -

      de inhoud van de verandering;

    • -

      de gevolgen (en milieuhygiënische risico’s) van de verandering voor de oorspronkelijke beoogde saneringsdoelstelling en

    • -

      ter uitvoering daarvan de te treffen saneringsmaatregelen en in hoeverre daarbij rekening wordt gehouden met belangen van derden.

  • c.

    Het onverwacht aantreffen van asbesthoudend(e) afval of grond dan wel andere vormen van bodemverontreiniging dient direct te worden gemeld.

  • d.

    Voor de reikwijdte van het begrip ‘wijziging’, is door burgemeester en wethouders de beleidsregel ‘wijzigingen op een saneringsplan’ opgesteld.

5 Melding einddiepte sanering:

  • a.

    Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, dient het tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte zal worden bereikt te worden gemeld, zodra van dat tijdstip een redelijk vermoeden bestaat en voordat tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan.

  • b.

    Voor deze melding wordt gebruik gemaakt van een daartoe bestemd formulier ‘melding einddiepte (deel)sanering’.

  • c.

    Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes gelden voornoemde verplichtingen tot melding per gedeelte.

6 Melding einde sanering:

  • a.

    De beëindiging van de grondsanering en/of de grondwatersanering dient binnen een week na beëindiging van de grondsanering en/of de grondwatersanering te worden gemeld.

  • b.

    Voor deze melding wordt gebruik gemaakt van een daartoe bestemd formulier ‘melding einde (deel)sanering’.

  • c.

    Indien sprake is van een grondsanering en/of de grondwatersanering, waarbij door burgemeester en wethouders is ingestemd met een aanpak in overeenstemming met artikel 38, derde lid, van de Wet, wordt de beëindiging van ieder afzonderlijke fase op de onder punt a beschreven wijze gemeld.

Artikel 8: Strafbaarstelling meldingsplichten

Overtreding van het bepaalde bij artikel 7 is een strafbaar feit en kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 9: Milieukundige begeleiding

De saneringswerkzaamheden worden milieukundig begeleid door personen die voldoen aan de eisen die het Besluit Uitvoeringskwaliteit Bodembeheer aan die personen verbindt, tenzij sprake is van een saneringsaanpak, die bestaat uit het aanbrengen van een duurzaam aaneengesloten afdeklaag of verhardingslaag, zonder dat sprake is van ontgraving van verontreinigde grond, of het aanbrengen van een leeflaag met een op de gebruiksfunctie afgestemde dikte en kwaliteit.

Artikel 10: Het saneringsverslag

  • 1 Uiterlijk 15 weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden of na de beëindiging van een fase van de sanering dient het (deel)saneringsverslag aan burgemeester en wethouders te worden overgelegd.

  • 2 Uiterlijk 15 weken na ontvangst van het saneringsverslag nemen burgemeester en wethouders een beslissing betreffende de beoordeling van het saneringsverslag.

  • 3 Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39 c eerste lid, van de Wet bodembescherming en artikel 4 van deze verordening worden gesteld aan het saneringsverslag, worden hierin de gegevens vermeld die zijn opgenomen in bijlage 2 van deze verordening:

  • 4 Onverminderd artikel 39c van de Wet kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens, als bedoeld in het derde lid achterwege blijven, indien naar het oordeel van het college:

    • -

      bij de indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • -

      deugdelijk gemotiveerd wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • -

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.

Artikel 11: Het nazorgplan

  • 1 Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het saneringsverslag is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of zorgmaatregelen noodzakelijk zijn, dient een nazorgplan te worden ingediend.

  • 2 Een nazorgplan wordt bij het college ingediend, gelijktijdig met of uiterlijk binnen zes weken na de toezending van het evaluatieverslag.

  • 3 Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39 d van de Wet en artikel 4 van deze verordening aan het nazorgplan worden gesteld, worden in het nazorgplan de gegevens vermeld die zijn opgenomen in bijlage 3 van deze verordening.

Artikel 12: Slotbepalingen

  • 1

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Bodemsanering Schiedam 2009”.

  • 2

    Een fase van een sanering als bedoeld in artikel 2.1 van deze verordening, die reeds in uitvoering is op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt overeenkomstig de regeling waaronder deze fase is gestart, afgehandeld.

  • 3

    Bij het voorbereiden van een nieuwe fase van een sanering in het project is de Verordening Bodemsanering Schiedam 2009 van toepassing.

  • 4

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Bodemsanering Schiedam (VR 2007/107) ingetrokken.

  • 5

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op de dag waarop deze verordening is bekend gemaakt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 februari 2010.
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, W.M. Verver-Aartsen

Bijlage 1 Aanvullende gegevens voor het saneringsplan

Algemene gegevens:

  • a.

    een korte samenvatting van de gegevens over het huidig en toekomstig gebruik van de bodem, bodemopbouw, geohydrologie, de situering van kabels en leidingen, de bebouwingsituatie van de directe omgeving en de hierbij behorende informatie over de fundering.

  • b.

    de naam en het adres van degenen die een zakelijk of een persoonlijk recht hebben op het grondgebied, bedoeld onder a, evenals van de gebruiker(s) daarvan.

  • c.

    een beschrijving van eventuele herinrichtingsplannen, bouwplannen en/of grondverzet in relatie tot de te verrichten werkzaamheden.

  • d.

    een situatietekening op schaal met de begrenzing van het saneringsterrein.

  • e.

    een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn.

  • f.

    het tijdstip waarop met de sanering of handeling zal worden begonnen en het tijdstip waarop de sanering of handeling naar verwachting zal zijn beëindigd.

  • g.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en instemmingen om het werk te kunnen uitvoeren.

  • h.

    de voorgenomen meetmomenten ter controle op de voortgang van de sanering en de voorgenomen controle op het bereikte eindresultaat.

Keuze saneringsvariant:

  • h.

    de gekozen saneringsvariant moet blijken uit een saneringsonderzoek waarin gemotiveerd is aangegeven waarom deze variant het meest geschikt is en wat het saneringsresultaat zal zijn.

  • i.

    indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd: de voorgenomen fasering, evenals het verzoek om een besluit als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet.

  • j.

    indien slechts een deel van de verontreiniging wordt verwijderd of verplaatst: het gemotiveerd verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet.

  • k.

    indien de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, dier en plant heeft, niet worden hersteld: de argumentatie op grond waarvan dat niet gebeurt.

De te nemen maatregelen:

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de gekozen saneringsvariant zal worden uitgevoerd.

  • m.

    een beschrijving van de effecten die met de te treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die met de sanering wordt bereikt.

  • n.

    een motivatie welke marges de saneerder hanteert in zijn/haar geformuleerde doelstellingen en in de controle/voortgangsmetingen daartoe, dit met het oog om meldingen van marginale veranderingen van saneringsplannen zoveel mogelijk te voorkomen (zie ook de beleidsregel voor wijzigingen van een saneringsplan).

  • o.

    een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken.

  • p.

    een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving.

  • q.

    een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten.

  • r.

    een beschrijving van de maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten en overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken.

  • s.

    gegevens over de kwaliteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond.

  • t.

    gegevens over de bestemming van de overige verontreinigende stoffen/materialen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering.

  • u.

    indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

    • -

      de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;

    • -

      een omschrijving van de bestemming van die grond of dat grondwater, waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze de grond of het grondwater te verwerken;

    • -

      indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen hiervoor;

    • -

      een beschrijving van voorzieningen en (tussentijdse) gronddepots en de aanduiding van de ligging ervan op een situatietekening op schaal.

  • v.

    een totale grondbalans, inclusief de oude en nieuwe maaiveldhoogten ten opzichte van NAP.

  • w.

    een beschrijving van de wijze waarop periodiek de voortgang van de grond- en grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang tot het beoogde saneringsresultaat in relatie tot het tijdspad wordt gerapporteerd aan burgemeester en wethouders.

  • x.

    een beschrijving van de werkzaamheden op grond waarvan burgemeester en wethouders nadien bij het evaluatieverslag kunnen beoordelen of de sanering volgens plan is uitgevoerd, tot welke werkzaamheden in ieder geval behoren:

  • -

    een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding plaatsvindt en op welke momenten tijdens de sanering de milieukundig begeleider, in afwijking op het Normdocument SIKB 6000, niet aanwezig is/hoeft te zijn op locatie;

  • -

    het opstellen van een ontgravingkaart en een grondwateronttrekkingkaart.

  • y

    een uitgewerkt faalscenario dat bij mobiele verontreinigingen voorziet in aanvullende maatregelen, wanneer uit de voortgangsrapportage(s) blijkt dat het beoogde saneringsresultaat binnen de gestelde tijdsduur van de sanering niet haalbaar is.

Financiële gegevens:

z. Een begroting van de kosten van onderzoek en sanering alsmede inzicht in de samenloop met bouwkosten.

Bijlage 2 Aanvullende gegevens voor het saneringsverslag

  • a.

    samenvatting van de tijdens de sanering vastgestelde verontreinigingsituatie, de bodemopbouw en de geohydrologie.

  • b.

    opsomming van verleende vergunningen, gedane meldingen en verstrekte afvalstroomnummers die van belang zijn voor de uitvoering van de sanering (ook meldingen aan arbeidsinspectie, bouwstoffenbesluit etc.).

  • c.

    data van uitvoering van de grondsanering en de start en einddatum van de periode van grondwatersanering/bodemluchtonttrekking waarop het saneringsverslag betrekking heeft, evenals de totale duur van de grondwatersanering.

  • d.

    beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden, zoals sloop van opstallen, inrichting van werkterrein.

  • e.

    maatregelen voor kabels en leidingen.

  • f.

    beschrijving van de uitgevoerde bodemsaneringtechnieken.

  • g.

    wijze van bemalen en zuiveren van het grondwater voor ontgraving in den droge (filterstelling, debiet, gemeten invloed op de omgeving zoals zettingen en influentconcentraties).

  • h.

    overzicht van de herkomst van de grond, de hoeveelheid vrijgekomen grond en de bestemming daarvan (inclusief de wijze van verwerking en afvalstroomnummers).

  • i.

    overzicht van de hoeveelheden overige vrijgekomen materialen (zoals eventueel vrijkomende verontreinigde klinkers en ondergrondse tanks) en hun bestemmingen.

  • j.

    inrichting van gronddepot(s), waarbij een overzicht wordt gegeven van de herkomst van de grond, de hoeveelheid en de kwaliteit.

  • k.

    uiteindelijke invulling van de grondbalans uit het saneringsplan en een verklaring van de verschillen uit het saneringsplan.

  • l.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het saneringsplan beschreven (uitgangs)situatie of prognose en de reden daarvan.

  • m.

    dimensionering, werking en verzamelde afvalstromen in geval van in-situ sanering van de grond.

  • n.

    wijze van injecteren, onttrekken en zuiveren van grondwater en lucht bij in-situtechnieken (bijvoorbeeld filterstelling, debieten en vrachten verontreiniging).

  • o.

    bespreking van analyseresultaten (inclusief labstaten) en plaatsbepaling van controlemonsters, depotmonsters, monsters afgevoerde grond e.d. en de consequenties daarvan.

  • p.

    certificaten van kwaliteitsgegevens van de aanvulgrond en steenachtige bouwmaterialen.

  • q.

    bespreking van analyseresultaten van grondwatermonsters uit peilbuizen (inclusief plaatsbepaling van peilbuizen en labstaten), dan wel influentmonsters voor het volgen van het verloop van de sanering.

  • r.

    risico evaluatie van eventuele restverontreiniging (en de noodzaak voor het opstellen van een separaat nazorgplan).

  • s.

    aard en omvang gebruiksbeperkingen en wie verantwoordelijk is met betrekking tot de naleving daarvan.

  • t.

    certificaten met betrekking tot gesaneerde (ondergrondse) tanks en afvoerbewijzen van eventueel vrijgekomen gevaarlijke afvalstoffen (zoals sludge), inclusief afvalstroomnummers en bestemming.

  • u.

    wie de milieukundige begeleiding heeft gedaan, inclusief certificaat alsmede een verklaring van de milieukundig begeleider op welke momenten hij/zij bij de sanering aanwezig was en of is voldaan aan de doelstellingen van de bodemsanering zoals die zijn geformuleerd in het saneringsplan.

  • v.

    locatiekaart met de begrenzing van het saneringsterrein.

  • w.

    kadastrale tekeningen waarop de eventuele restverontreiniging in de grond dan wel het grondwater is weergegeven.

  • x.

    lijst van klachten en calamiteiten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan.

  • y.

    ontgravingskaart waarop is weergegeven:

    • -

      ontgraven gebied, ontgravingsdiepten, talud, folies en isolatievoorzieningen;

    • -

      civieltechnische voorzieningen (damwanden etc.);

    • -

      locatie van bemaling en lozingspunt tijdens de grondsanering;

    • -

      genomen grondmonsters van putwand en putbodem;

    • -

      aard en omvang restverontreinigingen (grond).

De ontgravingskaart dient te zijn voorzien van een eenduidige maatvoering en onderling vergelijkbare hoogteniveaus, voor, tijdens en na de sanering.

  • z.

    grondwateronttrekkingkaart waarop is weergegeven:

    • -

      de plaats van het onttrekkingsysteem voor grondwatersanering of in-situ sanering;

    • -

      de plaats van peilbuizen;

    • -

      de ligging van drains, pompen, folies en isolatievoorzieningen;

    • -

      de plaats van het zuiverings- en lozingspunt.

Bijlage 3 Aanvullende gegevens voor het nazorgplan

A. Algemene gegevens

  • a.

    overzicht van betrokken personen en instanties, waartoe in elk geval behoren: namen adresgegevens, taken en verantwoordelijkheden.

  • b.

    indien een ander dan de saneerder in het nazorgplan wordt belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: een verklaring waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.

B. Aanvangssituatie

  • c.

    globale beschrijving van de sanering en de reden voor het achterblijven van verontreiniging.

  • d.

    beschrijving van de soort, omvang, mate en situering op kaart van de restverontreiniging van grond en grondwater.

  • e.

    beschrijving locatie en omgeving: bodemopbouw, geohydrologie en aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving.

  • f.

    een kabel- en leidingenkaart.

C. Nazorgmaatregelen

  • g.

    doelstelling nazorg.

  • h.

    beschrijving van nazorgmaatregelen en -voorzieningen, alsmede de verwachte levensduur daarvan en de vervangingsfrequentie, inclusief, indien van toepassing,

    • -

      een kaart met daarop onder meer de ligging van signaleringsdoek (doorsnede), isolerende voorzieningen, onttrekkingsmiddelen en controlemeetpunten (peilbuizen);

    • -

      een grondwateronttrekkingkaart met noordpijl en grondwaterstromingsrichting waarop onder meer zijn aangegeven: de ligging van drains en pompen en de invloed van de onttrekking op de omgeving (isohypsen).

  • i.

    indien de (rest)verontreiniging wordt geïsoleerd:

    • -

      de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd;

    • -

      de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van de verontreiniging wordt beheerd;

    • -

      de relatie tussen de restverontreiniging en eventuele gebruiksbeperkingen.

  • j.

    indien de (rest)verontreiniging wordt gemonitoord:

    • -

      een monitoringsplan met bemonsteringsfrequentie, analysepakket, achtergrondwaarden, signaal- en actiewaarden, meetmomenten en verwachtte tijdsduur;

    • -

      een weergave van de te verwachten mobiliteit/verspreiding;

    • -

      plaats en filterstelling monitoringspeilbuizen;

    • -

      de wijze waarop het huidige en toekomstige ruimtegebruik de monitoring Beïnvloedt.

  • k.

    een beschrijving van de gebruiksbeperkingen, met bijbehorend kaartmateriaal.

  • l.

    een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten, waarbij een aanspreekpunt wordt georganiseerd.

  • m.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren.

  • n.

    een beschrijving van de te nemen maatregelen bij overschrijding van signaalwaarden.

  • D. Rapportage en evaluatie

  • o.

    De tijdstippen waarop over de resultaten van de nazorg aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan.

E. Financiële aspecten

p. Een begroting van de kosten van de nazorgmaatregelen inclusief de eventueel noodzakelijke vervangingen van de voorzieningen.

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMSANERING SCHIEDAM 2010

Algemeen

Op 15 mei 1994 is de eerste fase van de Wet houdende uitbreiding van de Wet met een regeling inzake de sanering van de bodem (Stb. 1994, 331), kortweg: de saneringsregeling ex Wbb, in werking getreden. De Interimwet bodemsanering is per die datum vervallen. De tweede fase van eerstgenoemde Wet is op 1 januari 1995 in werking getreden. Op basis van deze Wet hebben naast de provincies toentertijd de grote vier gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) op dit beleidsveld een provinciale status verkregen.

Na 1995 hebben er op het gebied van bodemsanering nog tal van ingrijpende ontwikkelingen plaatsgevonden, die met name zijn ingegeven door de landelijke beleidsvernieuwing (BEVER). Deze ontwikkelingen houden onder meer in dat provinciale taken en bevoegdheden zijn gedecentraliseerd naar de rechtstreekse gemeenten. Voor Schiedam betekent dit dat vanaf 1 januari 2004 burgemeester en wethouders bevoegd gezag Wbb zijn voor het grondgebied van Schiedam. De gemeenteraad van de gemeente Schiedam heeft de bevoegdheid om nadere regels te stellen bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Deze bevoegdheid is terug te lezen in de diverse artikelen in de Wet (zoals art 39. eerste lid onder 2 Wbb). Tevens heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om aan burgemeester en wethouders op te dragen nadere eisen te stellen aan gegevens die in een saneringsplan, saneringsverslag of nazorgplan moeten worden opgenomen. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding op grond van artikel 28 Wbb.

Een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (als bedoeld in artikel 39b Wbb) valt niet onder de reikwijdte van deze verordening. Het betreft kleinschalige uniforme saneringen. Voor deze meldingen geldt een aparte verplichte procedure die nader is geregeld in de Regeling Uniforme Saneringen. Dit betreft een landelijke regeling die de status heeft van een Algemene maatregel van bestuur (AmvB).

Structuur

Het beleid rond de aanvullende eisen die het bevoegd gezag kan en mag stellen op grond van de Wet kent de volgende getrapte structuur:

  • a.

    Verordening Bodemsanering Schiedam 2009; vastgesteld door de Raad;

  • b.

    Nadere uitwerking van de verordening in de betreffende meldingsformulieren en Beleidsregels.

Op grond van de Gemeentewet heeft de Raad als enig orgaan binnen de gemeente de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen. In de verordening worden de procedurele en inhoudelijke eisen vastgelegd waarbij aan het College de verdere uitwerking daarvan wordt opgedragen. Deze nadere uitwerking vindt plaats aan de hand van meldingsformulieren en beleidsregels voor de afzonderlijke fasen. Voor deze wijze wordt gekozen omdat hiermee flexibiliteit kan worden geboden om betrekkelijk snel bepaalde aanvullende eisen aan te passen of toe te voegen, zodat binnen een korte periode kan worden ingespeeld op onvoorziene omstandigheden en voortschrijdend inzicht in ondermeer saneringswijze en -technieken.

Als nadere uitwerking van de verordening zijn de volgende meldingsformulieren beschikbaar via de gemeentelijke website:

  • ·

    Meldingsformulier Wet bodembescherming, versie 2 van augustus 2009;

  • ·

    Meldingsformulier start (deel)sanering, versie 2 van augustus 2009;

  • ·

    Meldingsformulier einddiepte (deel)sanering, versie 2 van augustus 2009;

  • ·

    Meldingsformulier einde (deel)sanering, versie 2 van augustus 2009.

Als nadere uitwerking van de verordening is de volgende beleidsregel gepubliceerd en beschikbaar via de gemeentelijke website:

·Beleidsregel voor wijzigingen op een saneringsplan.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor de inhoud van een aantal begrippen (zoals “bodem” en “geval van verontreiniging”) hoeft geen omschrijving te worden gegeven, omdat artikel 1 van de Wet bepaalt dat de daar gegeven omschrijvingen doorwerken in de verordening. In deze bepaling worden slechts die begrippen omschreven die niet als zodanig in de Wet zijn gedefinieerd.

Artikel 2

Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet herzien. In het kader van de saneringsparagraaf uit de Wet zijn er met ingang van 1 januari 2006 vier besluiten die volgens de Algemene wet bestuursrecht tot stand moeten komen.

Het eerste besluit is de beschikking op grond van artikel 29 Wbb waarbij wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. In deze beschikking wordt ook vastgesteld of er sprake is van spoed en wordt bepaald voor welk tijdstip met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37 Wbb). Deze beschikking wordt zowel bij onderzoek in opdracht van burgemeester en wethouders op grond van artikel 48 Wbb, als bij onderzoek door anderen gegeven. In deze beschikking kunnen zij voorts aangeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan.

Het tweede besluit is de instemming met het saneringsplan op grond van artikel 39 Wbb. Indien een melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet betrekking heeft op een geval van ernstige bodemverontreiniging en als daarbij het voornemen bestaat te saneren, dient deze melding vergezeld te gaan van een saneringsplan. Op dit saneringsplan moeten burgemeester en wethouders een (positief of negatief) besluit nemen.

Het derde besluit betreft de instemming met het saneringsverslag (voorheen: evaluatierapport) op grond van artikel 39c van de Wet. Na afronding van (een fase van) de sanering wordt een saneringsverslag opgesteld, waarmee door burgemeester en wethouders moet worden ingestemd.

Het vierde besluit betreft de instemming met het nazorgplan op grond van artikel 39d van de Wet. Als uit het saneringsverslag blijkt dat er een restverontreiniging na sanering is achterblijft wordt een nazorgplan opgesteld, waarmee door burgemeester en wethouders moet worden ingestemd.

Het derde en vierde besluit zijn nieuw in de Wet.

De procedure voor het indienen van een melding tot en met de definitieve beschikking daarop duurt maximaal 15 weken.

Standaard wordt de in Titel 4.1 Awb geregelde (verkorte) procedure gevolgd. Met de toepassing van titel 4.1 Awb, dat voorziet in de minimumeisen voor besluitvorming, wordt in de meeste gevallen voldoende recht gedaan aan de belangen van derden. Daarom is in deze verordening bepaald dat op de voorbereiding van besluiten in het kader van de Wet, voor zover het saneringen in eigen beheer betreft, titel 4.1 Awb van toepassing wordt verklaard. Deze procedure biedt tevens meer mogelijkheden om versneld een besluit te nemen.

Op verzoek van de aanvrager of in individuele situaties waarin een complexe belangenafweging moet worden gemaakt en waarbij mogelijk veel (onbekende) belanghebbenden hun zienswijze naar voren willen brengen, kan het college besluiten van deze procedure af te wijken en toepassing te geven aan de uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb. Hierbij zal eerst voor de duur van zes weken een ontwerpbeschikking ter inzage worden gelegd. Een ieder heeft dan het recht om binnen die termijn zienswijzen in te dienen. Vervolgens kunnen uitsluitend belanghebbenden tegen de definitieve beschikking beroep instellen bij de Raad van State, mits zij ook eerder tegen datgene waartegen ze beroep instellen, een zienswijze hebben ingediend op de ontwerpbeschikking. Hieronder is een aantal criteria opgenomen, aan de hand waarvan kan worden bepaald of voldoende grond is om een besluit via afdeling 3.4 Awb voor te bereiden. Deze criteria zijn niet limitatief, maar dienen te worden opgevat als richtlijn om te beoordelen of toepassing van afdeling 3.4 Awb nodig of wenselijk is.

Criteria voor toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op een voorbereiding van een beschikking Wbb

  • 1

    Er zijn andere zakelijke of persoonlijk gerechtigden betrokken bij het verontreinigde perceel, die mogelijk in hun belangen worden geschaad. Hierbij moet worden gedacht aan (ver)huurders, erf(ver)pachters of opstalhouders en houders van andere zakelijke rechten zoals het recht van overpad. Gerechtigden worden niet in hun belangen geschaad indien zij al op een ander wijze bij de voorbereiding van de beschikking zijn of worden betrokken, of te kennen hebben gegeven geen bezwaar te hebben tegen de gevraagde beschikking.

  • 2

    Er is een groot aantal derdebelanghebbenden betrokken bij het geval van bodemverontreiniging dan wel bij de uitvoering van de sanering of de nazorg, die in hun belangen kunnen worden geschaad. Bij derdebelanghebbenden moet gedacht worden aan bijvoorbeeld omwonenden van naburige percelen die gevolgen kunnen ondervinden van:

    • a.

      de aan de orde zijnde bodemverontreiniging. Hierbij speelt vooral de afstand tot het geval van verontreiniging en de mate van verspreidingsrisico’s een rol. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien er een actueel blootstellingrisico aan de verontreinigde grond bestaat op een vrij toegankelijk terrein, zoals een park, een speeltuin of een openbare weg en/of wanneer de ontdekking van de verontreiniging heeft geleid tot maatschappelijke onrust.

    • b.

      de beoogde sanering van het geval van bodemverontreiniging, en/of de beoogde nazorgmaatregelen. Bij de sanering speelt vooral de afstand tot de locatie in relatie tot de mogelijke negatieve invloed als gevolg van de uitvoering van de sanering een rol. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien openbare voorzieningen, zoals een openbare weg, een recreatieterrein of een algemeen parkeerterrein bij een winkelcentrum, niet normaal gebruikt kunnen worden tijdens de sanering en uitvoering van de nazorg. In dat geval is het van belang dat belanghebbenden de gelegenheid krijgen het ingediende saneringsplan of nazorgplan in te zien en eventueel hun zienswijzen hierop kenbaar kunnen maken. De reden voor deze regel is dat bij een groter aantal derdebelanghebbenden, zeker wanneer er mogelijk onbekende belanghebbenden aanwezig zijn, rechtstreeks horen op grond van artikel 4.8 Awb niet tot de mogelijkheden behoort. Deze uitzondering zal veelal, maar niet uitsluitend, aan de orde zijn bij complexe saneringen van grondwaterverontreiniging.

De in afdeling 3.4 Awb geregelde voorbereidingsprocedure voorziet verder ook in:

  • -

    de ter inzage legging van het stuk naar aanleiding waarvan de beschikking wordt gegeven (het rapport van het nader onderzoek, het saneringsplan, het evaluatieverslag of het nazorgplan);

  • -

    een kennisgeving hiervan in een (regionaal) nieuwsblad.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (bij toepassing van Titel 4.1 Awb) of een beroepschrift bedraagt 6 weken. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beschikking ter inzage is gelegd.

Voor de instemming met het saneringsverslag geldt geen termijn waarbinnen het bevoegd gezag tot een besluit moet komen. Voor de instemming op een nazorgplan geldt een termijn van 6 maanden na ontvangst van het nazorgplan waarbinnen het bevoegd gezag tot een besluit moet komen. Omwille van de eenduidigheid is besloten de procedure voor alle meldingen te stellen op maximaal 15 weken. Dat laat onverlet dat voor de instemming op een saneringsplan in voorkomende gevallen bij complexe saneringen, het bevoegd gezag de wettelijke bevoegdheid heeft deze termijn van 15 weken met nog eens 15 weken te verlengen.

Om het risico van vertraging als gevolg van problemen bij de ontvankelijkheid van het verzoek om instemming met het saneringsplan te voorkomen, is bij twijfel aan de eisen die aan het plan zullen worden gesteld, vooroverleg met de gemeente over die eisen raadzaam.

Artikel 3

Dit artikel is uitsluitend van toepassing op (nader) onderzoeken, saneringsplannen, saneringsverslagen en nazorgplannen, die in opdracht van het bevoegd gezag of de gemeente Schiedam, worden opgesteld en uitgevoerd. Het gaat hierbij om gevallen van ernstige bodemverontreinigingen waarvoor geen initiatief bestaat tot saneren, maar onderzoek of sanering vanuit milieuhygiënische noodzaak wel geboden is. Het college stelt hiertoe een programma vast (Meerjarenprogramma Bodemsanering). De Wet reguleert niets over de procedure voor de vaststelling van (nadere) bodemonderzoeken, saneringsplannen, saneringsverslagen en nazorgplannen voor de aanpak van deze gevallen. In verband met rechtsgelijkheid zijn in dit artikel bepalingen voor de vaststelling van bovengenoemde stukken en de hierbij te doorlopen voorbereidingsprocedure opgenomen. Vanwege de bijzondere positie die het bevoegd gezag of de gemeente als initiatiefnemer heeft, evenals het feit dat bij onderzoek en sanering door het bevoegd gezag of de gemeente eveneens vaak terreinen van derden betrokken zijn, is bepaald dat standaard bij de voorbereiding van besluiten op grond van de Wet afdeling 3.4 Awb van toepassing is.

Ook in deze situatie kan het volgen van afdeling 3.4 Awb in bepaalde situaties als te zwaar en niet als voldoende toegesneden op de praktijk worden ervaren. Daarom is in lid 3 opgenomen dat het college kan besluiten de in afdeling 3.4 Awb geregelde procedure niet toe te passen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van de procedure geen behoefte bestaat. De criteria die hiervoor bepalend zijn in wezen het spiegelbeeld van de onder artikel 2 opgesomde criteria voor toepassing van afdeling 3.4 Awb. Een dergelijk besluit dient te worden gepubliceerd en moet worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling waartegen op grond van artikel 6:3 Awb in beginsel geen bezwaar of beroep open staat.

Ten onrechte wordt de gemeente vaak over dezelfde kam geschoren als het bevoegd gezag. In deze verordening neemt de gemeente als initiatiefnemer echter geen bijzondere positie in. Artikel 3 is dus niet van toepassing op bodemonderzoek of bodemsanering door of in opdracht van de gemeente vanwege een maatschappelijke ontwikkeling. Net als elke andere sanering gebeurd dit initiatief onder de noemer van een ‘sanering in eigen beheer’.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan dat een aanvraag dient te geschieden door middel van een meldingsformulier. Dit formulier zorgt ervoor dat de benodigde gegevens voor een beslissing op de aanvraag direct herkenbaar en correct worden aangeleverd, zodat de afhandeling van de aanvraag ordelijk en efficiënt kan verlopen. De gegevens die door middel van dit formulier worden verlangd, sluiten aan bij de gegevens die de Wet al verlangt. Het meldingsformulier bodemsanering is te downloaden via de gemeentelijke website.

Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om ook het rapport van het onderliggende onderzoeken en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze stukken in drievoud voorgeschreven.

Zodra de technische mogelijkheden aanwezig zijn dienen de onderzoeksgegevens tevens digitaal te worden aangeleverd conform de meest recente versie van SIKB Protocol 0101.(Zie de site www.sikb.nl voor de meest actuele versie). Het SIKB XML bestand kan worden aangemaakt met Boormanager Special( zie de site www.itworks.nl voor de meest actuele versie).

Artikel 5

Zoals onder het kopje “structuur” (zie onder ‘algemeen’) is weergegeven, kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen. Deze bepaling is een aanvulling op artikel 39, lid 1 Wbb. De functie van het saneringsplan is, dat het bevoegd gezag zich een goed oordeel kan vormen over de aard en omvang van de verontreiniging, over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen, daarbij alle criteria en (omgeving)factoren in ogenschouw genomen, of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd. De ervaring van het college leert dat de eisen van de Wet minimaal zijn en dat, om de uitvoering van een sanering goed te kunnen beoordelen, verdere gegevens, waaronder plattegronden, kaartmateriaal etc. noodzakelijk zijn. Verder dient te worden vermeld dat in de praktijk naast het begrip “saneringsplan” begrippen worden gehanteerd als “locatiebeheerplan” en “raamsaneringsplan”, terwijl de facto sprake is van een saneringsplan. De onderhavige verordening is op dergelijke locatiebeheerplannen of raamsaneringsplannen en daaronder vallende plannen van aanpak van overeenkomstige toepassing.

Het tweede lid is opgenomen omdat in de praktijk blijkt het voldoen aan de eisen die in de Wet en deze verordening ten aanzien van het saneringsplan worden gesteld niet altijd mogelijk en ten aanzien van de in Bijlage 1 opgenomen eisen niet altijd relevant. Daarom is in het tweede lid een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd. Het gaat in feite om een tweetal situaties.

Ten eerste kunnen wettelijk gegevens vereist zijn, die in het desbetreffende geval niet relevant zijn of waarvan de gegevens eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Als voorbeeld kan gelden de situatie waarin geen grondontgraving plaatsvindt, maar alleen een grondwatersanering of de situatie waarin geen ontgraving of sanering plaatsvindt maar isolatie geschiedt door het plaatsen van een gebouw. In dergelijke situaties worden alleen die gegevens geleverd, waarvan in redelijkheid kan worden gesteld dat deze ook geleverd kunnen worden.

Ten tweede kan zich de situatie voordoen waarin de verstrekking van bepaalde gegevens de indiener van het saneringsplan (of het saneringsverslag dan wel het nazorgplan) niet zinvol voorkomt of het verzamelen van de gevraagde gegevens disproportioneel is in verhouding tot het belang dat met de sanering is gediend.

Het vierde lid is opgenomen omdat het in toenemende mate voorkomt dat na een grondsanering, een langdurige grondwatersanering plaats heeft. Zowel de melder als het bevoegd gezag hebben behoefte aan duidelijkheid over de reeds uitgevoerde grondsanering. Indien het oordeel over de uitgevoerde grondsanering pas kan worden gegeven nadat de grondwatersanering is afgerond, kan onnodige en ongewenste stagnatie in de verdere ontwikkeling van de betreffende locatie optreden aangezien de melder geen zekerheid heeft van het bevoegd gezag dat de grondsanering ook overeenkomstig het saneringsplan is uitgevoerd. Vandaar dat het bevoegd gezag kan besluiten dat op twee momenten een saneringsverslag moet worden ingediend, te weten na afronding van de grondsanering en na afronding van de grondwatersanering.

Artikel 6

In dit artikel zijn een aantal uitvoeringstechnische zaken opgenomen die beleidsmatig gewenst zijn. Deze zijn ook opgenomen om overlast en hinder naar de derden/omgeving zoveel mogelijk te voorkomen alsmede om een algemeen ogende wijze van netheid te betrachten op de werklocatie. Dit moet ook de toezichthoudende taak van het bevoegd gezag vergemakkelijken.

In lid 2 is opgenomen dat het Ministerie van VROM in Kwalibo (het Besluit Uitvoeringskwaliteit bodembeheer) regels stelt ten aanzien van de deskundigheid en kwaliteit van personen en instanties die betrokken zijn bij de feitelijke sanering om te voorkomen dat de verontreiniging op een onjuiste en niet deskundige wijze gesaneerd wordt. Het Besluit Uitvoeringskwaliteit bodembeheer is van kracht met ingang van 1 juli 2007.

Artikel 7

De in dit artikel opgenomen meldingen dienen te worden verzonden per e-mail via bodemsanering@schiedam.nl.

Artikel 7, tweede lid

Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoedelijke datum in het plan zelf is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersomstandigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke voorzienbare onzekere omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Door middel van een mededeling uiterlijk twee weken vóór het begin van de daadwerkelijke sanering wordt de noodzakelijke informatie verkregen.

Artikel 7, derde lid

Om goed zicht te houden op het verloop van de sanering wil het bevoegd gezag dat iedere verandering binnen 24 uur na de vaststelling van de verandering aan hen wordt medegedeeld. Het komt voor dat door diverse oorzaken de feitelijke sanering afwijkt van het saneringsplan dan wel (fundamenteel) wijzigt ten opzichte van het saneringsplan. Met de melding van die verandering kan het bevoegd gezag beoordelen of door die verandering de sanering kan worden voortgezet (bij een (geringe) afwijking) of dat door die verandering de sanering zodanig op essentiële punten moet worden bijgesteld, dat dit gepaard gaat met een aanwijzing (nadere eisen bij de beschikking waar belanghebbenden van in kennis moeten worden gesteld). Instemmen met de afwijking is geen beschikking. Het geven van aanwijzingen naar aanleiding van de melding van een dergelijke afwijking is evenmin sprake van een beschikking. Het betreft wijzigingen ten opzichte van het saneringsplan en aanwijzingen die binnen het saneringsplan vallen waarmee al is ingestemd en die dus binnen deze al doorlopen procedure kunnen worden afgehandeld.

Indien bevoegd gezag niet akkoord kan gaan met de wijziging, dan dient een geheel nieuwe beschikking te worden genomen op een herzien/gewijzigd saneringsplan.

Voor de procedure en het toetsen van meldingen van wijzigingen van saneringsplannen is een Beleidsregel opgesteld welke is vastgesteld door het college. De beleidsregel is beschikbaar op de website van Schiedam.

Artikel 7, vierde lid

Eveneens uit een oogpunt van toezicht wordt het wenselijk geacht te vernemen wanneer de sanering op het diepste punt is. Het is dan voor het bevoegd gezag mogelijk om tussentijds, eventueel aan de hand van controlemonsters, vast te stellen of daadwerkelijk de saneringsdoelstelling wordt bereikt. Het spreekt voor zich dat saneerder hierover bij het bevoegd gezag eerst consensus verkrijgt alvorens de saneringsput aan te vullen. Zowel voor de melder als voor het bevoegd gezag geeft deze melding zekerheid. Voor de melder bestaat die zekerheid eruit dat hij met instemming van het bevoegd gezag feitelijk het diepste punt heeft bereikt en hij na indiening van het saneringsverslag niet meer voor verassingen komt te staan. Voor het bevoegd gezag bestaat de zekerheid eruit dat de saneringsdoelstelling is bereikt en niet achteraf handhavend hoeft op te treden, voor zover zij dan al niet voor een voldongen feit komt te staan als de saneringslocatie reeds is ingericht. Indien de sanering alleen bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag of gesloten verharding is deze melding niet van toepassing.

Artikel 7, vijfde lid

Op het moment dat de sanering feitelijk is afgerond wordt dat door de melder aan het bevoegd gezag gemeld. Op grond van deze melding kan het bevoegd gezag vaststellen of de sanering terecht is afgerond of dat alsnog aanvullende sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is ook voor de melder van belang dat het bevoegd gezag instemt met de afronding van de sanering. Vervolgens kan de melder overgaan tot het opstellen en indienen van het schriftelijke verslag van de uitgevoerde sanering als bedoeld in artikel 10.

Artikel 8

Artikel 7 van deze verordening is gebaseerd op artikel 96 van de Wet. Het college heeft er bewust voor gekozen de meldingsplichten op te nemen in de verordening, omdat het daarmee mogelijk is om ten behoeve van een effectieve handhaving van de Wet meer informatie te verkrijgen over de uitvoering van een sanering. Daardoor kan het college zich een beter oordeel vormen over de uitvoering van het saneringsplan en daardoor over de vraag of er gronden zijn om de indiener van het plan met het bestuursrechtelijke handhavinginstrumentarium te dwingen om te handelen volgens het saneringsplan waarmee zij heeft ingestemd.

Om artikel 7 van de verordening direct strafrechtelijk te kunnen handhaven is de overtreding ervan, gelet op artikel 1.2 van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 van de Wbb en artikel 154 Gemeentewet strafbaar gesteld in de verordening zelf. Naast bestuursrechtelijke handhaving is er ook behoefte gebleken aan strafrechtelijk optreden. De preventieve werking van strafrechtelijke sancties dient als praktische en noodzakelijke aanvulling op de mogelijkheid tot het geven van een bestuurlijke last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang.

Ook bestaat de mogelijkheid de meldingsplichten op te nemen in de voorschriften bij de beschikking betreffende de instemming met het saneringsplan op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet. De handhaving van deze voorschriften kan – in theorie – zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk (Wet op de economische delicten juncto artikel 39, tweede lid, van de Wbb) plaatsvinden. Bestuursrechtelijke handhaving heeft niet altijd zin, omdat het essentiële controlemoment dan al is verstreken en er daarom niet meer te corrigeren valt. Ondanks dit alternatief om meldingsplichten op te nemen in de voorschriften bij de beschikking op het saneringsplan, wordt toch de voorkeur gegeven aan een regeling in de verordening. In de eerste plaats leidt dit tot een meer uniforme en zorgvuldige regeling. In de tweede plaats is de meldingsplicht in de verordening niet alleen gericht tot de initiatiefnemer van de sanering maar ook tot degene die de sanering feitelijk uitvoert. Het begrip “degene die de sanering feitelijk uitvoert” is ontleend aan artikel 39a van de Wet. Dat artikel ziet op de handhaving van de uitvoering van het saneringsplan en beoogt een brede groep van personen hierop aan te kunnen spreken. Uit de toelichting bij de Wet blijkt dat met “degene die de sanering feitelijk uitvoert” de aannemer is bedoeld, maar ook de werknemer die op eigen houtje afwijkt van het saneringsplan. Evident is dat bij de meldingsplichten in de verordening met “degene die de sanering feitelijk uitvoert” alleen de aannemer wordt bedoeld en niet zijn werknemer of ondergeschikte. De aannemer bepaalt immers, ook voor zijn werknemers, hoe en wanneer de sanering wordt uitgevoerd en is daarvoor ook verantwoordelijk. Hij is zeer nauw betrokken bij de feitelijke uitvoering van de sanering op de locatie en oefent direct invloed uit op de wijze waarop de sanering door zijn werknemers wordt uitgevoerd, mede bezien vanuit zijn leidinggevende positie naar zijn ondergeschikten toe. Daardoor is hij degene die het meeste inzicht heeft in het tijdsverloop van de sanering en daarmee ook de meest geëigende partij om een melding aan het college te doen van de ijkmomenten vóór, tijdens en na de uitvoering van de sanering. Hij is daarom als "degene die de sanering feitelijk uitvoert" verantwoordelijk voor de in artikel 6 opgenomen meldingsplichten. Voor deze constructie is gekozen, omdat in de meeste gevallen de opdrachtgever (de indiener van het saneringsplan) een leek op het gebied van bodemsanering is en de meldverplichtingen zijn uitbesteed aan de aannemer. Omdat in gevallen waarin niet gemeld wordt sprake kan zijn van slechts geringe schuld van de opdrachtgever (de indiener van het saneringsplan) volgt voor hem dan geen vervolging. Het is gewenst om in die gevallen tegen de aannemer, als degene die de sanering feitelijk uitvoert, strafrechtelijk te kunnen optreden. Juist deze partij kan een financieel belang hebben bij het achterwege laten van een melding. Om deze reden is er in artikel 7 voor gekozen degene die daadwerkelijk saneert, dat wil zeggen degene die de sanering feitelijk uitvoert, op te nemen als beschikkinghouder. Doelstelling is hiermee beter controle te kunnen uitoefenen op de uitvoering van de sanering en op de afvoer van de grondstromen. Is er (nog) geen aannemer bij de sanering betrokken dan blijven de verplichtingen uiteraard rusten bij degene die het saneringsplan heeft ingediend. In die situatie is dat namelijk tevens degene die de bodem feitelijk saneert en gelden de meldverplichtingen van artikel 6 rechtstreeks voor hem. Een verplichting tot melding als bedoeld in artikel 6 geldt overigens niet voor degene die de sanering feitelijk uitvoert indien de in dat lid bedoelde melding al is gedaan door de opdrachtgever, dus door de indiener van het saneringsplan. In een dergelijk geval is het niet nodig de meldingsplicht ook nog neer te leggen bij degene die de sanering feitelijk uitvoert.

Artikel 9

De Wet regelt niet dat bodemsaneringen, die op basis van een saneringsplan worden uitgevoerd, milieukundig begeleid moeten worden. Het is wettelijk verplicht om een saneringsverslag na uitvoering van de bodemsanering ter goedkeuring aan het college van burgemeester en wethouders in te dienen. Zonder milieukundige begeleiding kan echter geen saneringsverslag worden opgesteld. Het is daarom wenselijk dat bodemsaneringen wordt uitgevoerd onder milieukundige begeleiding. Het Ministerie van VROM adviseert daarom ook om bij verordening de milieukundige begeleiding verplicht voor te schrijven.

Er wordt echter een uitzondering op deze verplichting gemaakt bij de uitvoering van bodemsaneringen waarbij geen verontreinigde grond verplaatst wordt. Dit zijn bijvoorbeeld saneringen waarbij de sanerende maatregel bestaat uit het aanbrengen van een isolerende voorziening (een betonvloer) of een leeflaag. De milieukundige begeleiding heeft bij dergelijke bodemsaneringen vanuit milieukundig oogpunt geen bijzondere rol van betekenis en kan achterwege blijven.

Artikel 10

Het is belangrijk dat na afloop van de sanering niet te lang wordt gewacht met het indienen van het evaluatieverslag. Wil een adequate handhaving van het saneringsplan en het behalen van de saneringsdoelstelling van artikel 38 van de Wet kunnen plaatsvinden dan is het belangrijk dat zo spoedig mogelijk na de feitelijke afronding van de sanering het saneringsverslag wordt opgesteld en ingediend bij het college. De Wet bepaalt ten aanzien van de termijn waarop een saneringsverslag moet worden ingediend slechts dat dit "zo spoedig mogelijk" na de uitvoering van de sanering dient te geschieden. Deze ruime formulering maakt het mogelijk om in dit artikel te bepalen dat uiterlijk binnen vijftien weken na afloop van (iedere fase van) de sanering het saneringsverslag moet zijn ingediend. Omdat op grond van artikel 7 het beëindigen van een sanering (of een fase daarvan) moet worden gemeld, kan het college toezien op het moment waarop het saneringsverslag uiterlijk moet worden ingediend. Een termijn van vijftien weken moet haalbaar worden geacht voor het opstellen van een saneringsverslag.

Omdat de Wet geen termijn stelt waarbinnen de instemming met het saneringsverslag moet zijn gegeven, bepaalt dit artikel dat de beslistermijn 15 weken is. In verband met de omvangrijke samenloop tussen saneringsactiviteiten en bouwactiviteiten hecht het college waarde aan een zo kort mogelijk beslistermijn voor het beoordelen van een saneringsverslag.

Op grond van artikel 39c, derde lid, van de Wet kunnen bij verordening regels worden gesteld over de inhoud van het saneringsverslag. Deze regels zijn opgenomen in Bijlage 2, aldus artikel 10, derde lid. Aan deze Bijlage 2 moet worden voldaan als na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering een saneringsverslag bij het college moet worden ingediend. Het college stemt in met het verslag indien is gesaneerd in overeenstemming met artikel 38 van de Wet. Indien niet afdoende volgens het saneringsplan is gesaneerd, kan dit alsnog worden afgedwongen op grond van artikel 39a van de Wet. Om te kunnen beoordelen of een saneringsresultaat voldoet aan artikel 38 van de Wet, wordt in artikel 39c van de Wet een aantal eisen gesteld waaraan het saneringsverslag moet voldoen. Artikel 10 stelt daarnaast nog een aantal extra eisen aan de inhoud van het saneringsverslag. Deze extra eisen vormen een verdere uitwerking van artikel 39c van de Wet en zijn nodig voor een goede kwaliteit van het saneringsverslag.

De ervaring van het college leert dat de eisen van de Wet minimaal zijn en dat om de uitgevoerde sanering goed te kunnen beoordelen verdere gegevens, waaronder plattegronden, kaartmateriaal etc. noodzakelijk zijn. Wel kan het in de praktijk zo zijn dat onder omstandigheden met minder dan het gestelde kan worden volstaan. Hierbij moet worden gedacht aan eenvoudige saneringen waarbij na afloop duidelijk is dat het in het saneringsplan opgenomen saneringsdoel is bereikt en is voldaan aan het wettelijke saneringsdoel van artikel 38 van de Wet. In het vierde lid van artikel 10 is de mogelijkheid gecreëerd om gemotiveerd te kunnen afwijken van de in de Bijlage 2 gestelde eisen aan het saneringsverslag.

De eisen die aanvullend op artikel 39c van de Wet in Bijlage 2 aan het saneringsverslag worden gesteld, kunnen betrekking hebben op de actualisatie van de gegevens zoals die zijn opgenomen in het saneringsplan. Hierbij moet worden gedacht aan actuele kadastrale kaarten en gegevens van persoonlijk en zakelijk gerechtigden met betrekking tot de gesaneerde locatie. Deze kunnen in de periode waarin de sanering is uitgevoerd gewijzigd zijn ten opzichte van de situatie ten tijde van de instemming met het saneringsplan. Daarnaast is het belangrijk dat verslag wordt gedaan van het verloop van de sanering. Daarom is in Bijlage 2 opgenomen welke onderdelen van de sanering in ieder geval in het saneringsverslag moeten worden beschreven.

Grondwatersaneringen behoeven veelal meer tijd dan de sanering van de verontreinigde grond. Daarom is bepaald dat als de sanering van het grondwater langer duurt dan de sanering van de grond, over de sanering van het grondwater een afzonderlijk saneringsverslag dient te worden ingediend. Dit moet dan ook uiterlijk vijftien weken na afronding van die grondwatersanering worden ingediend. In aanvulling op de wettelijke eisen kunnen door het bevoegd gezag nadere gegevens verplicht worden gesteld.

Artikel 11

Op grond van artikel 39d, vijfde lid, van de Wet kunnen bij verordening regels worden gesteld over de inhoud van het nazorgplan. Deze regels zijn opgenomen in Bijlage 3. Aan deze Bijlage 3 moet worden voldaan indien na de uitvoering van de sanering of een fase van de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft, die beperkingen in het gebruik tot gevolg heeft of nazorgmaatregelen noodzakelijk maakt. In het nazorgplan moeten de gebruiksbeperkingen en de nazorgmaatregelen worden beschreven. Gebruiksbeperkingen moeten voorkomen dat er contactmogelijkheden kunnen optreden met de in de bodem achtergebleven verontreiniging of dienen er toe dat verspreiding van de (rest-)verontreiniging wordt voorkomen. Nazorgmaatregelen dienen er toe om er voor te zorgen dat het bereikte saneringsresultaat in stand blijft. Om te voorkomen dat derden, bijvoorbeeld (toekomstige) eigenaren, niet in een later stadium opnieuw met de verontreiniging worden geconfronteerd, dient in het nazorgplan duidelijk te worden aangegeven waaruit de nazorg bestaat en wie daarvoor (financieel) verantwoordelijk is. Zo nodig kan het college op grond van artikel 39 f, eerste lid, van de Wet daartoe financiële zekerheid verlangen. Indien een eigenaar verantwoordelijk is voor de uitvoering van de nazorg, zal die eigenaar er voor moeten zorgen dat een opvolgende eigenaar ook de nazorgverplichting overneemt door dit contractueel vast te leggen en dit ook te laten doorwerken in de adressering van het nazorgplan. Dit laatste is mogelijk door middel van een wijziging van de tenaamstelling van de beschikking instemming nazorgplan.

Aan de hand van het nazorgplan kan het college zich een oordeel vormen over de aard en omvang van de restverontreiniging en over de (voorgenomen) maatregelen hieromtrent en kan worden beoordeeld of hier op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze uitvoering aan wordt gegeven. Het college stemt alleen in met het nazorgplan als de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen naar zijn oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

Omdat artikel 39d van de Wet nauwelijks eisen stelt aan de inhoud van het nazorgplan, zijn in Bijlage 3 de eisen die aan een nazorgplan kunnen worden gesteld opgenomen. Hierbij is aangesloten bij de praktijk die hieromtrent al bestaat.

Indien de gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen gering zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat een separaat nazorgplan niet noodzakelijk is. De beperkingen in het gebruik van de bodem en de maatregelen om te zorgen dat de (rest)verontreiniging die na sanering is achtergebleven niet zal leiden tot vermindering van de kwaliteit van de bodem, kunnen in dat geval in de vorm van een nazorgparagraaf worden opgenomen in het saneringsverslag. Het besluit tot instemming van het nazorgplan wordt dan opgenomen in de beschikking op de beoordeling van het saneringsverslag.