Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen

Geldend van 15-09-2011 t/m heden

Intitulé

Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen

“Nu 2021, Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen” is een project van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen en is mede mogelijk gemaakt door de provincie Zeeland. Het onderzoek wordt uitgevoerd door adviesbureau Hospitality Consultants en Scoop, Zeeuws Instituut voor sociale en culturele ontwikkeling

Aan

Gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen

Provincie Zeeland

Van

Hospitality Consultants

Smallepad 13 - 15

Postbus 2186

3800 CD AMERSFOORT

Scoop

Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Achter de Houttuinen 8

Postbus 407

4330 AK Middelburg

Auteurs

Maarten Thönissen, Margot Icking

Marleen Vermeer, Dick van der Wouw, Erik Bakker

Project

Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen

Betreft

Eindrapportage

Ons kenmerk

104.013/RA110367.d01/MI

Datum

Amersfoort, 10 juni 2011

© 2011 Hospitality Consultants/ Scoop

Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld mag, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de rechthebbenden c.q.

door de rechthebbenden gemachtigden, niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking.

VOORAF

Toekomstig voorzieningenaanbod Zeeuws-Vlaanderen

Welk voorzieningenaanbod kunnen en willen we onze inwoners in Zeeuws-Vlaanderen bieden; hoe verhoudt zich dat tot het huidig aanbod aan voorzieningen; wat betekent dat voor de leefbaarheid binnen de (kleine) kernen; wat wordt er van gemeenten, maatschappelijke organisaties en inwoners verwacht? Allemaal vragen die in dit Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen aan de orde komen.

Het Masterplan Voorzieningen bevat de langetermijnvisie ten aanzien van het aanbod aan voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen. Het is een initiatief van de drie gemeenten en de provincie Zeeland en is één van de eerste gezamenlijke pogingen om de opgave in het sociaal maatschappelijk domein aan te pakken. Een bijzonder project dus!

Stip op de horizon

Een belangrijke aanleiding tot het Masterplan Voorzieningen zijn de demografische ontwikkelingen die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoen. Zeeuws-Vlaanderen is één van de regio’s die te maken heeft met een daling van het aantal inwoners en een veranderende samenstelling van de bevolking. Dit zorgt voor een veranderende vraag naar voorzieningen en zet bestaande voorzieningen onder druk. Voor de drie gemeenten en de provincie voldoende reden om in actie te komen. Ook de financiële ontwikkelingen vormen een belangrijke aanleiding voor het Masterplan Voorzieningen; de financiële consequenties van krimp maakt dat ‘er iets moet gebeuren’ en Zeeuws-Vlaanderen zich moet voorbereiden op de toekomst.

Met het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen willen de gemeenten en provincie een helder toekomstbeeld scheppen. Het Masterplan vormt “een stip op de horizon” voor zowel gemeenten, maatschappelijke instellingen als inwoners en kan worden gezien als toetsingskader of strategische visie waarlangs (beleids-)keuzes kunnen worden gemaakt. Het biedt partijen inzicht in de opgave, waar zij de komende jaren voor staan en de kansen en mogelijkheden die zich voordoen.

Betrokkenheid en aanpak

Medio 2010 is een start gemaakt met het Masterplan Voorzieningen. Bij de start heeft een inventarisatie plaatsgevonden, waarbij het huidig aanbod aan voorzieningen, relevante ontwikkelingen en de veranderende vraag in kaart zijn gebracht. Op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van deze inventarisatiegegevens en de resultaten van het burgerparticipatie traject dat heeft plaatsgevonden, is een aantal mogelijke scenario’s opgesteld. Na een vergelijkende beoordeling is het meest toekomstbestendige scenario benoemd.

Een groot aantal partijen is betrokken geweest in dit project. Vertegenwoordigers van de gemeenten en provincie vormden samen de project- en gemeentelijke werkgroepen.Maatschappelijke instellingen en inwoners van Zeeuws-Vlaanderen zijn tijdens diverse bijeenkomsten geïnformeerd en geconsulteerd (traject burgerparticipatie), welke werden ondersteund door de speciaal hiervoor ingerichte website www.nu2021.nl (door Politiek Online). Ook het Rijk is betrokken bij het project; het Masterplan Voorzieningen is één van de experimenten die in het kader van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling zijn opgestart.

Voorliggend document

Voorliggend document is het eindrapport Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. Het bevat de inventarisatieresultaten (hoofdstuk1), beschrijft de vier scenario’s (hoofdstuk 2), geeft de vergelijkende beoordeling van de scenario’s (hoofdstuk 3) en geeft een leidraad voor de verdere uitwerking en implementatie (hoofdstuk 4). Tot slot bevat hoofdstuk 5 een terugblik op de opzet en resultaten van het traject burgerparticipatie dat is gevolgd. De input uit de bijeenkomsten met burgers en maatschappelijke organisaties is gebruikt om de scenario’s aan te scherpen en te toetsen op haalbaarheid en wenselijkheid. De bijeenkomsten hebben daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen.

Vervolg

Het Masterplan Voorzieningen wordt – voorzien van een procesontwerp waarin een procesmatige aanpak van het vervolg is opgenomen – in september ter besluitvorming aan de drie gemeenteraden voorgelegd. Ongeacht welke besluiten door de raden wordt genomen; helder is dat het Masterplan Voorzieningen “slechts het begin is”. De werkelijke opgave is niet het vaststellen van een visie, maar de praktische vertaling en implementatie ervan. Aan gemeenten, maatschappelijke instellingen en inwoners gezamenlijk de opgave om “samen de schouders eronder te zetten” en de komende jaren de juiste keuzes te maken.

Samenvatting

Aanbod en beleid in Zeeuws-Vlaanderen

Het huidige aanbod aan (maatschappelijke) voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en de wijze waarop hier vanuit beleidsoogpunt over wordt gedacht, wordt gekenmerkt door:

Decentrale voorzieningenstructuur

  • ·

    Kleinschalige voorzieningen met kleine verzorgingsgebieden Beperkte clustering op kernniveau

  • ·

    Overcapaciteit en lage bezetting door spreiding en omvang

  • ·

    Gemeentegericht aanbod

Veel van hetzelfde, weinig diversiteit in het aanbod

Ontwikkelingen zorgen voor herziening aanbod en beleid

In Zeeuws-Vlaanderen doen zich verschillende ontwikkelingen voor die zorgen voor een veranderende vraag. Deze ontwikkelingen zetten het bestaande aanbod en beleid onder druk en dwingen gemeenten om (andere) keuzes te maken ten aanzien van de inrichting van de voorzieningenstructuur.

Het gaat om ontwikkelingen als:

  • ·

    Demografische ontwikkelingen als een afname van het aantal inwoners en een veranderende samenstelling van de bevolking (krimp en vergrijzing). Deze zorgen voor een andere vraag naar (maatschappelijke) voorzieningen;

  • ·

    Maatschappelijke ontwikkelingen als de verdergaande individualisering, toegenomen (auto)mobiliteit, veranderende vrijetijdsbesteding, afname van het (structurele) vrijwilligerswerk en opkomst van nieuwe technologieën;

  • ·

    Beleidsmatige ontwikkelingen als “de kanteling” van de zorg naar welzijn/ondersteuning en de versterking van de Civil Society;

  • ·

    Financiële ontwikkelingen als de financiële krimp ten gevolge van de demografische krimp en de bezuinigingsopgave waar gemeenten voor staan. Dit zet de continuïteit en betaalbaarheid van de huidige, decentrale voorzieningenstructuur onder druk.

Forse opgave ten aanzien van voorzieningen

Deze ontwikkelingen maken dat behoud van de huidige voorzieningenstructuur en beleidsfocus op termijn niet meer haalbaar en betaalbaar is. Om ook in 2030 over een robuuste voorzieningenstructuur te beschikken die aansluit bij de behoefte van de inwoners, zal een andere koers gevaren moeten worden. Zeeuws-Vlaanderen staat daarmee voor een grote opgave ten aanzien van voorzieningen.

Deze opgave is tweeledig:

  • 1.

    Evenwicht vinden tussen de kwantitatieve aansluiting van vraag/aanbod enerzijds en de bereikbaarheid van voorzieningen anderzijds (capaciteit versus bereikbaarheid);

  • 2.

    Evenwicht vinden tussen de veranderende vraag als gevolg van ontwikkelingen die zich voordoen enerzijds en de eerder opgebouwde decentrale voorzieningenstructuur en autonome kernen anderzijds (vernieuwing versus behoud).

Toekomstscenario’s

Om de juiste keuzes te kunnen maken en te komen tot een toekomstbestendig aanbod aan (maatschappelijke) voorzieningen, hebben de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten en de provincie Zeeland de handen ineengeslagen. Gezamenlijk hebben zij een langetermijnvisie op voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen opgesteld.

Op basis van een uitgebreide inventarisatie en consultatie van zowel burgers als maatschappelijke organisaties (opgezet en begeleid door Scoop) zijn vier toekomstscenario’s geformuleerd:

  • 1.

    Behoud zelfstandige voorzieningen op kernniveau;

  • 2.

    Clustering van voorzieningen op kernniveau;

  • 3.

    Herschikking van voorzieningen op gemeente niveau;

  • 4.

    Centralisatie van voorzieningen op regionaal niveau.

De vier scenario’s zijn uitvoerig beschreven en beoordeeld op criteria als aansluiting op demografische en maatschappelijke ontwikkelingen, bereikbaarheid, ondersteuning sociale samenhang, flexibiliteit, samenwerking, financiën, innovatief vermogen, kwaliteit, continuïteit, beleid, onderscheidend vermogen en draagvlak. Op basis van deze beoordeling én de uitkomsten van de bespreking met burgers en maatschappelijke organisaties is scenario 3 benoemd als scenario dat het meest aansluit op de opgave en toekomstbestendig is.

Advies: scenario 3

Geadviseerd wordt om (de uitgangspunten van) scenario 3 als uitgangspunt voor de toekomst of “stip op de horizon” te hanteren.

Scenario 3 betekent dat de volgende uitgangspunten in de toekomst leidend zijn in de planvorming rondom maatschappelijke accommodaties in Zeeuws-Vlaanderen:

  • ·

    Steven naar evenwicht in (lokale) vraag en aanbod; Gemeentelijke en regionale planning en afstemming; Behoud van ontmoetingsfunctie op kernniveau;

  • ·

    Clustering en multifunctioneel gebruik, ook op kernniveau; Kwalitatief goede en bereikbare voorzieningen;

  • ·

    Investeren in “rendabele” voorzieningen, afstoten van niet-rendabele voorzieningen.

Al met al sluit scenario 3 het beste aan op de opgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat en is het daarmee het meest toekomstbestendig. Scenario 3 borduurt voort op de eerder door gemeenten ingeslagen weg van clustering van voorzieningen en past tevens bij de kerngerichte historie en context van Zeeuws-Vlaanderen.

Het idee van “iedere kern zijn eigen voorzieningen” wordt in dit scenario grotendeels losgelaten; met uitzondering van een (multifunctionele) ontmoetingsfunctie worden voorzieningen gecentraliseerd in de grotere kernen. De voorzieningen blijven echter (op relatief geringe afstand veelal in de naastgelegen kern) bereikbaar. Dit vraagt om een nieuwe beleidsoriëntatie bij de planning en instandhouding van voorzieningen, waarbij ook aspecten als evenwicht in vraag en aanbod, kwaliteitssprong, optimale schaalniveaus, diversiteit, bereikbaarheid en financiële robuustheid in de afweging worden meegenomen.

Er is een transitie nodig van denken in termen van behoud van lokale voorzieningen naar beleid dat inzet op een kwalitatief hoogwaardige regionale voorzieningenstructuur die aansluit bij dag- en leefpaden van mensen. Beleid dat gericht is op investeren in de toekomst van een leefbaar Zeeuws-Vlaanderen.

1 Inventarisatie en analyse

Hieronder een weergave van de inventarisatie- en analyseresultaten. Voor de volledige beschrijving verwijzen we u naar het eerder opgestelde inventarisatierapport (februari 2011).

1.1 Beleid

Ten aanzien van het beleid maken we onderscheid tussen gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid. Hieronder volgt een korte toelichting.

1.1.1 Gemeentelijk beleid

Tijdens de inventarisatie zijn relevante beleidsdocumenten van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen bestudeerd. Denk hierbij aan de inhoudelijke beleidsnota’s op maatschappelijk gebied, de gemeentelijke structuurvisies en specifieke notities op het gebied van accommodaties en voorzieningen.

Ondanks dat de drie gemeenten elk hun eigen beleid voeren, kan er wel een duidelijke, eenduidige lijn in Zeeuws-Vlaanderen ontdekt worden. Onderstaand is deze kort geschetst.

Decentrale voorzieningenstructuur

Gezien de geografische en sociaal-culturele kenmerken van Zeeuws-Vlaanderen hebben alle drie de gemeenten (en haar voorlopers) logischerwijs gekozen voor een decentrale voorzieningenstructuur. Dat wil zeggen dat de drie gemeenten elk over een eigen, compleet voorzieningenaanbod beschikken.

Deze decentrale beleidslijn is tot nu toe dominant geweest in de realisatie en instandhouding van voorzieningen op het gebied van met name welzijn, onderwijs en sport en in mindere mate ook op het gebied van zorg en cultuur.

Redenen voor deze beleidslijn zijn de sterke sociale cohesie en gerichtheid op de eigen kern, de relatief grote afstanden tussen de kernen en – daarmee samenhangend – de relatief ongunstige bereikbaarheid van voorzieningen elders.

In de planvorming rondom voorzieningen is uiteraard wel rekening gehouden met de omvang van de kernen; grotere kernen beschikken veelal over meer of grotere voorzieningen dan kleinere kernen. De gemeente Terneuzen – als grootste gemeente – vervult daarnaast een beperkte regionale functie voor de regio Zeeuws-Vlaanderen.

Clustering op kernniveau

Steeds meer wordt door de gemeenten ingezet op clustering van (met name basis) voorzieningen op kernniveau. Voorbeelden van clusters zijn brede scholen of kindclusters die in de drie gemeenten worden of zijn gerealiseerd.

Daarnaast worden (bestaande) accommodaties steeds vaker multifunctioneel ingericht of gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn dorps- of buurthuizen waar meerdere functies of verschillende doelgroepen worden gehuisvest.

Deze toenemende clustering en multifunctioneel gebruik heeft alles te maken met een veranderende behoefte van inwoners en een afnemend draagvlak voor bepaalde voorzieningen, mede als gevolg van een afname van het aantal inwoners en een veranderende bevolkingssamenstelling.

Gemeentegericht aanbod

In de planvorming rondom voorzieningen vindt op dit moment nauwelijks samenwerking plaats tussen de verschillende kernen en gemeenten. Op opschaling of clustering ‘over de kernen heen’ wordt slechts beperkt ingezet.

Ook de aanwezigheid van voorzieningen in het nabijgelegen België tot nu toe beperkt aandacht gehad in het beleidsdenken en de planning van voorzieningen. In de beleids- en planvorming voor voorzieningen speelt de grens nog altijd een duidelijke rol en is België als het ware “een blanco gebied”.

Aanzet tot herijking voorzieningenniveau

De demografische ontwikkelingen die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoen nopen de gemeenten tot een herijking van hun voorzieningenniveau. Dit wordt nog eens versterkt door allerlei de financiële en maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen.

Deze ontwikkelingen – die tot nu toe niet als centraal thema gebruikt zijn in de beleids- en planvoering ten aanzien van voorzieningen –worden steeds nadrukkelijker in de planvorming meegenomen. Zo worden beleidsnota’s herzien, projecten opgestart en samenwerking gezocht.

Gemeenten en (maatschappelijke) partners zoeken naar mogelijkheden om de (decentrale) voorzieningenstructuur in Zeeuws-Vlaanderen in stand te houden. Tegelijkertijd vragen zij zich af of dit – op de lange termijn en in het licht van de ontwikkelingen die zich voordoen – mogelijk, wenselijk en betaalbaar is.

1.1.2 Provinciaal beleid

De provincie Zeeland vervult een ondersteunende rol; zij faciliteert gemeenten en maatschappelijke partners bij de beleidsontwikkeling en –onderzoek.

Maatschappelijke voorzieningen zijn – met uitzondering van voorzieningen voor (jeugd)zorg – vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie is wel verantwoordelijk voor een goed systeem van openbaar vervoer en daarmee de bereikbaarheid van voorzieningen.

In het kader van de ontwikkelingen die zich voordoen, heeft de provincie Zeeland verschillende projecten geïnitieerd en samen met gemeenten opgepakt. Het Masterplan voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is één van deze projecten.

1.1.3 Landelijk beleid

Het landelijk beleid ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen is beperkt; beleidsvoering en planning wordt overgelaten aan de lokale overheid. Het Rijk stelt geen financiële middelen beschikbaar voor de realisatie of instandhouding van voorzieningen.

Landelijk doet zich wel een aantal ontwikkelingen voor dat van invloed is op het gemeentelijk beleid ten aanzien van (maatschappelijke) voorzieningen.

Experimenten bevolkingsdaling

De landelijke overheid stimuleert en faciliteert experimenten die in het kader van de bevolkingskrimp worden uitgevoerd. Het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is één van de experimenten die worden ondersteund.

Deze experimenten moeten leiden tot input voor nieuwe wet- en regelgeving die nodig is om verantwoord richting te geven aan “een nieuwe demografische werkelijkheid” in de krimpregio’s. Ook kunnen ervaringen door andere krimp/regio’s worden gebruikt.

AWBZ-zorg

De overheveling van taken uit de AWBZ naar gemeenten zal de komende jaren verder gaan. Concreet betreft het de ondersteunende begeleiding voor extramurale cliënten met een ondersteuningsvraag, die per 2013 onder de Wmo zal vallen (met daarbij een aanzienlijk lager budget). In combinatie met een sterke groei van het aantal senioren (vergrijzing) zorgt dit ervoor dat een zwaar beroep zal worden gedaan op Wmo-ondersteuning, zowel voor individuele als collectieve voorzieningen.

Een traditionele zorggeoriënteerde aanpak is op termijn niet houdbaar, zowel getalsmatig als financieel. Nieuwe ondersteuningsarrangementen, gebaseerd op collectiviteit, zelfredzaamheid en sociale cohesie (Civil society), moeten worden ingezet om aan de vraag te (kunnen) voldoen. De gemeenten krijgen dan ook de beleidsvrijheid om de ondersteunende begeleiding op nieuwe (Wmo)leest te schoeien.

Multifunctionele (ontmoetings)voorzieningen kunnen hier een rol in spelen, met name door integratie en ontmoeting op kernniveau te stimuleren en integrale diensten aan te bieden. De overheveling van deze verantwoordelijkheid (en budgetten) biedt gemeenten dan ook een kans om met name de ontmoetingsvoorzieningen voor verschillende groepen en de dagvoorzieningen voor senioren een impuls te geven.

1.2 Omgevingsfactoren

Hieronder een beschrijving van de demografische en ruimtelijke kenmerken en ontwikkelingen binnen Zeeuws-Vlaanderen. Deze zijn van invloed op de planvorming ten aanzien van voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen.

1.2.1 Demografische kenmerken en ontwikkelingen

Aantal inwoners per kern

Zeeuws-Vlaanderen beschikt over een groot aantal kernen. Onderstaand overzicht geeft per gemeente het aantal kleine kernen (minder dan 1.500 inwoners), middelgrote kernen (1.500 tot 4.000 inwoners) en grote kernen (meer dan 4.000 inwoners) weer (in 2010).

De typering zegt dus iets over het aantal inwoners en niet direct iets over de aard en omvang van het voorzieningenaanbod, al hangt dit wel met elkaar samen. Over het algemeen geldt; hoe groter het aantal inwoners, hoe groter het aantal voorzieningen.

Figuur 1: Aantal inwoners per kern

Gemeente

Kerngrootte

# kernen

Gem. aantal inwoners

Hulst

Kleine kernen

8

727

Middelgrote kernen

4

2.794

Grote kernen

1

10.868

Totaal

13

2.143

Sluis

Kleine kernen

10

733

Middelgrote kernen

3

2.377

Grote kernen

2

4.811

Totaal

15

1.606

Terneuzen

Kleine kernen

3

524

Middelgrote kernen

8

2.538

Grote kernen

2

16.506

Totaal

13

4.222

Uit dit overzicht blijkt dat de gemeenten Hulst en Sluis beide relatief veel kleine kernen hebben en dat de gemeente Terneuzen de minste kleine kernen en tegelijkertijd de meeste middelgrote kernen heeft. Terneuzen beschikt met de kern Terneuzen over de enige stedelijke kern binnen haar gemeentegrenzen.

Onderstaande figuur geeft het aantal inwoners per kern weer.

Figuur 2: Aantal inwoners per kern

afbeelding binnen de regeling

Demografische ontwikkelingen

De komende 20 jaar nemen de drie gemeenten en de meeste kernen (verder) af in omvang. Deze ontwikkeling doet zich het sterkst voor in de gemeente Sluis; de meeste kernen binnen deze gemeente krijgen te maken met een afname van meer dan 10% en soms zelfs meer dan 15% van het aantal inwoners (zie ook de volgende tabel).

Figuur 3: Afname aantal inwoners (in % ten opzichte van huidig aantal)

Gemeente

Afname inwonertal

2010-2030

Aantal

kernen

Hulst

< 5%

3

>5% < 10%

10

>10%

0

Sluis

< 5%

0

>5% < 10%

5

>10%

10

Terneuzen

< 5%

3

>5% < 10%

10

>10%

0

Verschillen per kern

De verschillen tussen de kernen zijn groot. In bepaalde kernen zal de bevolkingsdaling (veel) sterker spelen dan in andere kernen en daarmee zal ook de vraag naar bepaalde voorzieningen sterker veranderen.

In onderstaande figuren is grafisch weergegeven in welke kernen de grootste demografische veranderingen plaatsvinden:

  • ·

    De eerste figuur laat de afname van het aantal inwoners in de kernen zien tot 2030;

  • ·

    De twee daaropvolgende figuren tonen de ontgroening en vergrijzing per kern tot 2020.

Figuur 4: Krimp 2010-2030

afbeelding binnen de regeling

Figuur 5: Ontgroening 2010-2020

afbeelding binnen de regeling

Figuur 6: Vergrijzing 2010-2020

afbeelding binnen de regeling

Kleine verzorgingsgebieden

De verschillende kernen zijn veelal klein van omvang. Bijna alle kernen beschikken over een eigen, meer of minder uitgebreid voorzieningenaanbod. Dat betekent dat voorzieningen relatief kleine verzorgingsgebieden kennen; het aantal potentiële gebruikers is beperkt.

Hetzelfde doet zich voor bij voorzieningen die een gemeentelijk of zelfs regionaal verzorgingsgebied hebben; de omvang van de verzorgingsgebieden van deze voorzieningen is relatief klein te noemen; heel Zeeuws-Vlaanderen heeft “slechts” 107.000 inwoners.

Dit maakt dat het aanbieden van voorzieningen “van bovenregionaal niveau” (denk aan hoger onderwijs, specialistische medische zorg, cultuur of topsport) niet of nauwelijks mogelijk is; voor dit soort voorzieningen moet men uitwijken naar elders. De bereikbaarheid van deze voorzieningen in Nederland is door de geografische situatie echter lastig.

1.2.2 Ruimtelijke kenmerken en ontwikkelingen

Ligging

Zeeuws-Vlaanderen is een op zichzelf staand gebied. Het ligt relatief geïsoleerd ten opzichte van Nederland (alleen via de tunnel, het veer of België te bereiken). Het grenst in het zuiden aan België, dat weliswaar goed ontsloten is en een aantal grote steden in het achterland heeft, maar waarbij de nationale grens in praktijk en denken toch een duidelijke barrière vormt.

Afstanden

Zeeuws-Vlaanderen is een uitgestrekt gebied met veel kernen (in totaal 41). De meeste kernen zijn gering van omvang en inwoneraantal. De regio is relatief groot: om van West- naar Oost Zeeuws-Vlaanderen te reizen, moet een afstand van circa 60 kilometer worden overbrugd. In onderstaande figuur zijn rond de kleine kernen afstandcirkels van 5 kilometer weergegeven. Hierin blijkt dat vanuit de meeste kleine kernen binnen 5 kilometer een grotere kern beschikbaar is.

Figuur 7: Afstandscirkels per kern

afbeelding binnen de regeling

Figuur 8: Bereikbaarheidsscore per kern

afbeelding binnen de regeling

Door onderzoeksbureau Scoop is voor alle Zeeuws-Vlaamse kernen een bereikbaarheidsprofiel opgesteld (zie figuur). Dit is gebaseerd op aspecten van mobiliteit en bereikbaarheid als:

  • ·

    Afstand van het centrum van de kern over de weg tot het centrum van de dichtstbijzijnde dragende kern of stedelijk centrum;

  • ·

    Aard van de weg waar de kern aan ligt;

  • ·

    Aard van het openbaar vervoer vanuit de kern;

  • ·

    Aanvullende vervoersvoorzieningen voor doelgroepen.

Duidelijk is dat niet alleen de afstand, maar ook de infrastructuur en (openbaar) vervoermogelijkheden een belangrijke rol spelen. Zo is de bereikbaarheid van de kleine kernen in de gemeente Sluis over het algemeen beter dan in Hulst of de grenskernen.

Mobiliteit

Afstand, bereikbaarheid en vervoer kan gezien worden als een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en daarmee ook in de planning van voorzieningen. Voor de mobiliteit is een tweetal geplande ontwikkelingen van belang:

  • ·

    Aanleg tunnel Sluiskil

  • ·

    Verbreding N61

Uit het onderzoeksrapport ‘Leefbaarheid’ van Scoop blijkt dat 90% van de bevolking in Zeeland “volledig automobiel” is. Openbaar vervoer speelt daarmee een beperkte rol voor de mobiliteit.

De realisatie van fijnmazig openbaar vervoersysteem met frequente verbindingen lijkt ook niet haalbaar is een relatief groot, uitgestrekt gebied met een relatief klein aantal inwoners. Nieuwe, andere vervoerssystemen zullen dus vooral kleinschalig en flexibel van aard moeten zijn en gericht zijn op doelgroepen die niet automobiel zijn.

Ruimtelijke ontwikkelingen

Van belang zijn de ruimtelijke ontwikkelingen met name op het gebied van woningbouw en infrastructuur. Als gevolg van de demografische ontwikkelingen wordt niet alleen een afname van de vraag naar woningen, maar ook een veranderende vraag verwacht.

Plannen op het gebied van woningbouw (al dan niet ontwikkeld in het kader van de pilot Wonen), zijn van invloed op de vraag naar voorzieningen binnen een kern. De transformatie van de woningmarkt biedt mogelijkheden om ook een vernieuwing in het voorzieningenaanbod door te voeren.

1.2.3 Zeeuws-Vlaanderen en België

Wanneer over voorzieningen en krimp in Zeeuws-Vlaanderen wordt gesproken, wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met België. Hieronder volgt een toelichting op de kenmerken van en ontwikkelingen binnen de aangrenzende Belgische gemeenten (Assenede, Beveren, Damme, Knokke-Heist, Maldegem, Moerbeke, Sint-Gillis-Waas, Sint Laureins, Stekene, Wachtebeke en Zelzate). Ook staan we hieronder stil bij het gebruik van Belgische voorzieningen door inwoners van Zeeuws-Vlaanderen en andersom.

Bevolkingsontwikkeling

In onderstaande figuren is de bevolkingsontwikkeling voor de Belgische gemeenten weergegeven en vergeleken met de bevolkingsontwikkeling in Zeeuws-Vlaanderen.

Conclusie is dat de bevolkingsontwikkeling aan beide kanten van de grens de afgelopen jaren een wezenlijk andere ontwikkeling laat zien. De bevolking is in de Belgische gemeenten de afgelopen 10 jaar met ongeveer 5.000 inwoners gestegen en nog altijd is een stijging waar te nemen. De groei lijkt sinds 2004 zelfs weer sneller te gaan dan de jaren ervoor. In diezelfde periode is het inwoneraantal van Zeeuws-Vlaanderen nagenoeg gelijk gebleven en is het inwoneraantal sinds 2004 dalend.

Figuur 9: Bevolkingsontwikkeling Belgisch Achterland

afbeelding binnen de regeling

Figuur 10: Bevolkingsontwikkeling Zeeuws-Vlaanderen

afbeelding binnen de regeling

Geboorte en sterfte

In onderstaande figuur is te zien dat het geboortecijfer sinds 1999 in België structureel lager is dan het sterftecijfer. In Zeeuws-Vlaanderen is dit het geval sinds 2001. Voor beide regio’s geldt dat de afgelopen jaren de bevolking gedaald is doordat het aantal sterfgevallen groter is dan het aantal geboorten. In de figuur is te zien dat het verschil tussen geboorte- en sterftecijfer in Zeeuws-Vlaanderen groter is dan in de Belgische gemeenten.

Figuur 11: Geboorte en sterfte

afbeelding binnen de regeling

Migratie

De groei van de Belgische gemeenten na 2000 komt voort uit migratie. Uit de cijfers over migratie blijkt dat de Belgische gemeenten in de periode 2000-2007 een positief migratiesaldo hadden van ongeveer 600 inwoners per jaar. In Zeeuws-Vlaanderen was het migratiesaldo in diezelfde periode gemiddeld 100 positief, maar niet voldoende om de bevolkingsdaling door negatieve natuurlijke aanwas te compenseren.

Uit eerder onderzoek (Bakker & Louwerse, 2009) is gebleken dat het migratiesaldo van Zeeland sterk bepaald wordt door het jaarlijks wegtrekken van ongeveer 1.000 jongeren tussen de 15 en 25 jaar voor werk of studie. In de andere leeftijdscategorieën kent

Zeeland over het algemeen een positief migratiesaldo. In de Belgische gemeenten doet deze “wegtrek” van jongeren zich beduidend minder voor. Dit heeft een positief effect op het geboortecijfer en het migratiesaldo.

Wanneer de bevolkingsopbouw van beide regio’s wordt bekeken (zie de volgende figuur), dan valt op dat in de Belgische gemeenten het percentage 20-35 jarigen beduidend hoger is dan in Zeeuws-Vlaanderen.

Figuur 12: Bevolkingsopbouw

afbeelding binnen de regeling

Het verschil tussen Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische gemeenten kan (mede) verklaard worden door de afstand van beide regio’s tot de nationale centrumregio’s/grote steden, waar veel jongeren voor studie of werk naar toe trekken: de Randstad is vanuit Zeeuws-Vlaanderen relatief ver weg, waardoor veel jongeren voor studie of baan verhuizen.

Overigens komt een deel van de jongeren wel weer terug naar Zeeuws-Vlaanderen. De “Belgische Randstad” (met Vlaamse steden zoals Gent, Brugge en Antwerpen) zijn voor de Belgische grensgemeenten relatief dichtbij. De noodzaak om te verhuizen is dus minder c.q. volwassenen vestigen zich (weer) in de regio, als zij een baan vinden in de economisch sterke regio Vlaanderen.

Gebruik van voorzieningen in België

Inwoners van Zeeuws-Vlaanderen (met name van de kernen die direct aan de grens liggen) maken op onderdelen gebruik van de voorzieningen in België.

Dit geldt in het bijzonder voor basisvoorzieningen op het gebied van basisonderwijs en kinderopvang (bron: PPOZ onderzoek “Onderwijs ons goed”, 2010) en voor grotere voorzieningen op het gebied van hoger onderwijs, cultuur, (top)sport en (specialistische) zorg. Vooral de grotere voorzieningen geldt dat vooral voorzieningen in steden als Antwerpen, Gent en Brugge – waar een omvangrijk en hoogwaardig aanbod aanwezig is – relatief veel worden gebruikt.

Het gebruik van maatschappelijke voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen door Belgen is over het algemeen beperkt. Wel trekken bepaalde kernen Belgen, Nederlanders en andere nationaliteiten, met name in de toeristisch recreatieve hoek.

1.3 Vraag

Hieronder volgt een korte toelichting op de vraag naar voorzieningen. Van belang is dat het aanbod aan voorzieningen hierop aansluit, zowel nu als in de toekomst.

1.3.1 Kwantitatieve vraag

De kwantitatieve vraag naar voorzieningen wordt vooral bepaald door de demografische ontwikkeling die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoet. Deze wordt gekenmerkt door een daling van de totale bevolking en een ingrijpende wijziging van de bevolkingssamenstelling.

Totale bevolking

In onderstaande figuur is weergegeven hoe de totale bevolking in Zeeuws-Vlaanderen zich de komende 20 jaar zal ontwikkelen in vergelijking met Zeeland. Het mag duidelijk zijn dat het aantal inwoners sterk afneemt (krimp). In zijn totaliteit wonen over 20 jaar 7100 minder mensen in Zeeuws-Vlaanderen (ca- 7%). De krimp doet zich vooral voor in de gemeente Sluis (ca. -12%). Dit heeft gevolgen op de vraag naar voorzieningen.

Figuur 13: Bevolkingsontwikkeling 2010-2030

afbeelding binnen de regeling

Bevolkingssamenstelling

Nog ingrijpender dan de afname van het aantal inwoners is de veranderende samenstelling van de bevolking. De komende 20 jaar is een zeer sterke ontgroening en vergrijzing te zien. Logisch gevolg is dat de potentiële beroepsbevolking (de middengroep) afneemt.

Afhankelijk van het type voorziening, zijn deze ontwikkelingen meer of minder van invloed op de vraag naar voorzieningen en leiden zij tot een toe- of afnemende vraag. De ontgroening zorgt voor een sterke terugloop van de vraag naar voorzieningen voor jeugd en (jong)volwassenen (tot -25% voor kindfuncties). De vergrijzing zorgt voor een forse toename in de vraag naar voorzieningen voor senioren (tot +75% voor de oudere senioren).

Ontwikkeling van de vraag

In de volgende figuur is weergegeven hoe de veranderende bevolkingssamenstelling uitwerkt op de kwantitatieve vraag naar de verschillende voorzieningen.

De terugloop van het aantal jongeren en (jong)volwassenen zet niet alleen het draagvlak van voorzieningen onder druk (een kwart minder potentiële gebruikers!), maar ook de levensvatbaarheid van organisaties. Sommige verenigingen zullen uiteindelijk een kritische ondergrens bereiken en te weinig leden hebben om (zelfstandig) te kunnen blijven voortbestaan of te weinig vrijwilligers om hetzelfde werk te kunnen blijven doen.

De groei van het aantal senioren leidt tot een sterke groei in de vraag naar voorzieningen voor eerstelijnszorg en dagbesteding. Deze toenemende vraag zal echter niet op de huidige wijze opgevangen kunnen worden, mede door een afname van zorgbudgetten en een tekort aan medewerkers in de zorg (professionele krachten). De uitdaging ligt hier dan ook in hoe “met minder middelen een groeiende doelgroep bediend kan worden”.

Daar komt bij dat met de overheveling van taken vanuit de AWBZ naar de Wmo de gehele aanpak van ondersteuning aan (kwetsbare) senioren op een geheel andere leest wordt geschoeid, ook wel “kanteling van de Wmo” genoemd. Kort gezegd komt het er op neer dat mensen meer opgevangen (moeten) worden in hun eigen omgeving en sociale steunsysteem en minder in een professionele zorgomgeving. De ondersteuning verschuift van curatieve zorg geleverd door professionals naar preventief welzijn (deels) geleverd door vrijwilligers. Ontmoetingsplekken in de eigen leefomgeving, zoals dorps- en buurthuizen, kunnen hierin een belangrijke rol spelen.

Figuur 14: Ontwikkeling vraag naar voorzieningen 2010-2030

afbeelding binnen de regeling

1.3.2 Kwalitatieve vraag

De behoefte aan voorzieningen wordt uiteraard niet alleen getalsmatig bepaald, maar ook door kwalitatieve aspecten zoals de sociaaleconomische kenmerken, de sociale cohesie en de cultuurhistorische bepaalde gerichtheid op de eigen kern, etc.

Sociaal economische kenmerken

Het gemiddelde opleidingsniveau in Zeeuws-Vlaanderen ligt iets onder het landelijk gemiddelde. Ook het gemiddelde inkomen ligt iets lager. De gerichtheid op “traditionele voorzieningen in de eigen buurt of kern” is in de meeste kernen hoger dan gemiddeld. Inwoners zijn sterk gericht op de eigen kern.

Figuur 15: % inwoners dat zich verbonden voelt met eigen kern

afbeelding binnen de regeling

De sociale cohesie en gemeenschapszin in Zeeuws-Vlaanderen is als sterk te bestempelen, in het bijzonder in de kleine kernen. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet in de eigen kern; dit is hoger in kleine kernen dan in grotere kernen. De figuren hiernaast illustreren dit.

Het aantal mensen dat lid is van een vereniging is juist in grotere kernen weer iets hoger. Dat geldt zeker voor mensen die lid zijn van een vereniging in de eigen kern. Dit heeft uiteraard te maken met het grotere aanbod in de grote kernen; mensen uit kleine kernen moeten/gaan vaker naar een vereniging elders.

Figuur 16: % vrijwilligers gerelateerd aan omvang kern

afbeelding binnen de regeling

Leefbaarheid

Uit het onderzoek “Sociale Staat van Zeeland” (uitgevoerd door Scoop) blijkt echter dat de (ervaren) leefbaarheid niet afhankelijk is van de omvang van het voorzieningenpakket in een kern. Leefbaarheid is “de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de mens aan worden gesteld” en “de voorwaarden waaronder mensen met elkaar willen samenleven”. De leefbaarheid is daarmee sterk afhankelijk van plaats en tijd.

Het rapport van Scoop over leefbaarheid in Zeeland laat zien dat:

  • ·

    kernen met een lage gemiddelde woningwaarde en relatief veel inwoners met lage inkomens over het algemeen als minder leefbaar worden ervaren;

  • ·

    kernen waar veel industrie (op korte afstand) aanwezig is over het algemeen als minder leefbaar worden ervaren en dat

  • ·

    kernen waar recreatie dominant is, vaker hoger scoren dan gemiddeld;

  • ·

    kleine kernen die krimpen worden door inwoners over het algemeen als minder leefbaar ervaren.

Figuur 17: Ervaren leefbaarheid per kern

afbeelding binnen de regeling

Autonome dorpen en woondorpen

Van oudsher speelt “het autonome dorp” een belangrijke rol in de tijdsbesteding van inwoners. Dit zijn dorpen waar leven, wonen, werken en recreëren hand in hand gaat. Mensen maken gebruik van lokaal georganiseerde kerkelijke-, verenigings-, familie- en buurtactiviteiten en de sociale samenhang in dit soort dorpen is hoog. Voorzieningen spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van dit soort dorpen; hier vindt ontmoeting plaats.

Tegenover het traditionele beeld van het autonome dorp staat het nieuwe beeld van het “woondorp”, waar de woonfunctie dominant is. De leefbaarheid van een woondorp wordt vooral wordt afgeleid van het feit dat het er “goed toeven is”. Voorzieningen bestaan hier omdat er voldoende draagvlak is of omdat de voorziening past bij het dorpsprofiel. sociale samenhang en leefbaarheid ontstaan hier niet als vanzelf vanwege de aanwezige voorzieningen, maar vanwege de wil van inwoners die zich voor het dorp inzetten.

Zowel het autonome dorp als het succesvolle woondorp zijn ideaaltyperingen.

Kloof tussen werkelijkheid en streefbeeld

Het autonome dorp bestaat feitelijk niet meer. We leven tegenwoordig op een ruimere en meer gedifferentieerde schaal en zijn minder afhankelijk van de aanwezigheid van voorzieningen in de eigen kern. Het dorp of de kern is tegenwoordig niet de schaal waarop ons leven zich afspeelt; steeds vaker is de gemeente of de regio het niveau waarop wonen, werken, leren en recreëren zich afspeelt en waarbinnen keuzes worden gemaakt. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren en is het gevolg van een toenemende individualisering, internationalisering, informatisering, mobiliteit en grotere welvaart.

In de beleving van leefbaarheid speelt het autonome dorp nog wel een belangrijke rol. Het is een sterk collectief gedragen streefbeeld; voor velen is het autonome dorp het toonbeeld van leefbaarheid. Dat blijkt uit het feit dat leefbaarheid en voorzieningen vaak in één adem worden genoemd en dat de leefbaarheid van een kern voor velen staat of valt met het behoud van (basis)voorzieningen in de kern. Onder het mom “behoud van leefbaarheid” wordt stevige invloed uitgeoefend op bestuur en politiek wanneer sluiting dreigt van een weinig gebruikt dorpshuis of zwembad.

Er is een steeds grotere kloof ontstaan tussen de maatschappelijke werkelijkheid van de regionalisering van het dagelijkse leven en de politieke en emotionele koestering van het autonome dorp. Het autonome dorp kan worden gezien als “het streefbeeld uit het verleden”.

Reisbereidheid en mobiliteit

Mensen maken (noodgedwongen) gebruik van voorzieningen buiten hun eigen kern. Het gaat dan om het gebruik van voorzieningen in een naastgelegen (grotere) kern of voorzieningen in België (vooral door inwoners van kernen aan de grens).

Het door Scoop uitgevoerde onderzoek “de Sociale staat van Zeeland” biedt inzicht in de gerichtheid op de eigen kern en het gebruik van (basis)voorzieningen buiten de eigen kern. Onderstaande figuren geven de mobiliteitsbewegingen voor voorzieningen die in veel kernen aanwezig zijn weer.

Een korte toelichting op de figuren:

  • ·

    Voor rood omrande kernen geldt dat een belangrijk deel van de inwoners gebruik maakt van de voorziening in de eigen kern;

  • ·

    De pijlen geven aan dat een (aanzienlijk) deel van de inwoners gebruik maakt van de betreffende voorziening in een andere kern.

Uit deze figuren blijkt dat de mobiliteit per voorziening verschilt:

  • ·

    Voor de dagelijkse boodschappen (winkelvoorzieningen) maken mensen gebruik van enkele grotere kernen;

  • ·

    Voor basisonderwijs geldt dat relatief veel gebruik wordt gemaakt van voorzieningen buiten de eigen kern; door inwoners van grenskernen wordt vooral gebruik gemaakt van scholen in België;

  • ·

    Voor sportvoorzieningen (binnen-, buitensport en zwembaden) maken met name inwoners van Hulst en Sluis gebruik van voorzieningen in enkele grotere kernen; voor inwoners van de gemeente Terneuzen geldt dit niet, waarschijnlijk omdat de gemeente Terneuzen een sterk gespreid aanbod aan sportvoorzieningen heeft;

  • ·

    Voor dorpshuizen en dienstencentra geldt dat vooral gebruik wordt gemaakt van voorzieningen binnen de eigen kern.

Kortom, de mobiliteitsbereidheid is per type voorziening verschillend. Dit hangt uiteraard samen met de aanwezigheid, diversiteit en kwaliteit van de voorzieningen in de eigen en andere kernen én de mobiliteit van de betreffende persoon of doelgroep. Ook is duidelijk te zien dat een aantal kernen door hun omvang en (bijbehorend) voorzieningenaanbod een aantrekkende werking hebben voor inwoners van omliggende kernen. Opvallend is dat slechts beperkt gemeentegrensoverschrijdende bewegingen plaats vinden voor het gebruik van voorzieningen.

Figuur 18: Mobiliteitsbeweging basisonderwijs

afbeelding binnen de regeling

Figuur 19: Mobiliteitsbeweging dagelijkse boodschappen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 20: Mobiliteitsbeweging sport

afbeelding binnen de regeling

Figuur 21: Mobiliteitsbeweging dorpshuis/dienstencentrum

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingen in de kwalitatieve vraag naar voorzieningen

De vraag naar voorzieningen verandert. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toenemende individualisering, mobiliteit, arbeidsparticipatie en het stijgende welvaartsniveau, zorgen voor een andere vraag naar vrijetijdsvoorzieningen.

De volgende ontwikkelingen doen zich voor:

  • ·

    Van verenigingslid naar consument. Nederlanders kiezen steeds vaker voor vormen van vrijetijdsbesteding die op dat moment bij hen past of aantrekkingskracht heeft. De groep “vaste klanten” neemt af en de groep “passanten” neemt toe. Dit zorgt voor minder betrokkenheid bij de activiteit of vereniging. Er is sprake van een vervluchtiging van de vrijetijdsbesteding;

  • ·

    Toenemende diversiteit. Nederlanders nemen aan meer activiteiten deel dan voorheen. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen; ook ouderen vertonen een meer afwisselend patroon van vrijetijdsbesteding dan voorheen. Er is een zogenaamde “zapcultuur” ontstaan waarbij verschillende vormen van vrijetijdsbesteding elkaar steeds vaker afwisselen.;

  • ·

    Toenemende mobiliteit en communicatie. Nederlanders zijn de afgelopen jaren mobieler geworden en zijn bereid (grotere afstanden) af te leggen voor hun vrijetijdsbesteding. Het aantal auto’s en het aantal gereden kilometers stijgt ieder jaar. Moderne communicatiemiddelen zorgen er tegelijkertijd voor dat de fysieke locatie minder van belang is;

  • ·

    Toenemende druk op de vrijetijd. De hoeveelheid vrijetijd van Nederlanders is de laatste jaren afgenomen, door een toename van de arbeidstijd (vooral door een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen), de opkomst van de 24-uurseconomie en het ontstaan van andere huishoudenvormen (meer een- en twee persoonshuishoudens met een herverdeling van taken tot gevolg).

  • ·

    Focus op kwaliteit. Een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan voorzieningen en dienstverlening is nodig en voldoende afwisseling is nodig om “de onrustige en zappende consument te behouden. Het is steeds lastiger om de dienstverlening met vrijwilligers te bieden, ook omdat (structurele) vrijwilligers steeds lastiger te vinden zijn.

1.4 Aanbod

In het kader van het Masterplan Voorzieningen is het huidig aanbod aan voorzieningen in kaart gebracht. Hieronder volgen de resultaten en een vergelijking tussen vraag en aanbod.

Kwantiteit

In onderstaand overzicht is per gemeente aangegeven hoeveel voorzieningen per type aanwezig zijn en hoeveel voorzieningen er gemiddeld per kern zijn in Zeeuws-Vlaanderen (peildatum 2010).

Figuur 22: Aantal voorzieningen per kern

Voorziening

Hulst

Sluis

Terneuzen

Totaal

Per kern

Primair onderwijs

16

21

35

72

1,76

Overig onderwijs

4

2

13

19

0,46

Peuterspeelzaal

11

9

15

35

0,85

Kinderdagverblijf

13

18

26

57

1,39

Buitenschoolse opvang

23

16

34

73

1,78

Buurt/dorpshuis

11

15

28

54

1,32

Jongerencentrum

1

5

6*

12

0,29

Senioren/dienstencentrum

1

5

1*

7

0,17

Bibliotheek

3

2

9

14

0,34

Culturele centra/podia

1

2

6

9

0,22

Musea/cultuurhistorie

2

6

9

18

0,43

Binnensport

12

16

19

47

1,15

Voetbal

9

10

13

32

0,78

Tennis

7

8

9

24

0,59

Zwembad

2

2

8

12

0,29

Huisarts

6

8

13

27

0,66

Tandarts

4

8

15

27

0,66

Apotheek (excl. huisarts)

5

3

3

11

0,27

Fysiotherapie

16

16

23

55

1,34

Consultatiebureau

4

4

12

20

0,49

Woonzorg V&V

2

7

10

19

0,46

Woonzorg VG

4

3

6

13

0,32

Dagbesteding senioren

2

7

6

15

0,37

Ziekenhuislocaties

2

1

1

4

0,1

Leisure

4

4

19

27

0,66

* Daarnaast maakt in Terneuzen een aantal seniorencentra en jongerencentra integraal deel uit van de buurt/-dorpshuizen

Voorzieningenniveau per kern

In onderstaande figuur is “het gemiddelde voorzieningenniveau per kern” voor de drie Zeeuws Vlaamse gemeenten vergeleken en afgezet tegen “het gemiddelde voorzieningenniveau” in Zeeuws-Vlaanderen. Daaruit blijkt dat met name de kindfuncties, binnen-en buitensport en buurt-/dorpshuizen in veel kernen (ruim) aanwezig zijn.

Verder valt op dat de gemeente Terneuzen een relatief groter (gespreid) aanbod kent van BSO, buitensport, zwembaden, bibliotheken, consultatiebureaus en zorgvoorzieningen dan gemiddeld in Zeeuws-Vlaanderen. Voor Hulst geldt dit voor basisonderwijs en binnensport. Sluis kent een hoger aanbod kinderdagverblijven en binnensport.

Figuur 23: Voorzieningenniveau per kern

afbeelding binnen de regeling

Kenmerken voorzieningenniveau

In zijn algemeenheid heeft het voorzieningenniveau in Zeeuws-Vlaanderen de volgende kenmerken:

Gespreide voorzieningen met kleine verzorgingsgebieden

Zoals eerder gesteld kent Zeeuws-Vlaanderen veel voorzieningen met relatief kleine verzorgingsgebieden. Dit wordt veroorzaakt door de vele kleine kernen die bovendien relatief ver van elkaar afliggen; in het verleden is logischerwijs gekozen voor de inrichting van een kerngerichte voorzieningenstructuur, waarbij de omvang van de verzorgingsgebieden minder maatgevend is geweest dan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen op kernniveau.

Veel van hetzelfde, weinig diversiteit

Mede door de spreiding van voorzieningen en kleine verzorgingsgebieden geldt dat de Zeeuws Vlaamse kernen veelal over dezelfde soort (basis-)voorzieningen beschikken. Het aanbod is weinig divers en hoogwaardig; hiervoor zijn immers grotere verzorgingsgebieden nodig. Dit geldt in mindere mate voor de gemeente Terneuzen, dat de meeste inwoners kent en waar de kernen ook gemiddeld groter zijn.

Nagenoeg beschikt Zeeuws-Vlaanderen driemaal over een zelfde soort voorzieningenpakket, terwijl het totale verzorgingsgebied van Zeeuws-Vlaanderen “slechts” 107.000 inwoners heeft (vergelijkbaar met een middelgrote stad). Dit heeft vooral impact op voorzieningen die niet dorp- of wijkgebonden zijn en een groter verzorgingsgebied kennen (nodig hebben), zoals culturele voorzieningen, zwembaden en bepaalde sportvoorzieningen.

Dergelijke voorzieningen beschikken in Zeeuws-Vlaanderen over een relatief kleine markt. Dit uit zich veelal in lagere bezoekersaantallen en bezettingscijfers dan voor dit soort voorzieningen verwacht mag worden/wenselijk is.

Kleinschalige voorzieningen

Veel voorzieningen zijn door hun kleine verzorgingsgebied relatief klein van omvang. Zo hebben de gemeenten Terneuzen en Sluis relatief veel gymzalen (één zaaldeel), hebben de kindfuncties op locatie vaak slechts één groep en zijn de scholen in Zeeuws-Vlaanderen relatief klein, zoals ook onderstaande figuur laat zien.

Hoewel de geringe omvang niet per se iets zegt over de kwaliteit van de voorzieningen, maakt deze kleinschaligheid voorzieningen wel kwetsbaar(der) in de continuïteit, exploitatie, functionaliteit en organisatie.

Er bestaat uiteraard wel een ondergrens waaronder voorzieningen niet meer optimaal kunnen functioneren. Het bepalen van deze ondergrens hangt sterk af van het gemeentelijk beleid en de specifieke lokale omstandigheden. Een aantal voorzieningen balanceert op het randje van deze ondergrens.

Figuur 24: Gemiddelde schoolgrootte (in aantal leerlingen)

afbeelding binnen de regeling

Clustering op kernniveau

Zoals eerder aangegeven is door gemeenten een beleid met betrekking tot clustering van (basis)voorzieningen op kernniveau ingezet. In een aantal kernen zijn multifunctionele sociaal-culturele accommodaties of brede scholen gerealiseerd c.q. worden deze op korte termijn gerealiseerd. In de praktijk is vooral sprake van clustering van verschillende kindfuncties (basisonderwijs, peuterspeelzaalwerk, BSO en kinderopvang); daarnaast maken sport-, welzijn-, cultuur- en zorgvoorzieningen regelmatig deel uit van clustervoorzieningen.

Gemeentegericht aanbod

Opvallend is dat het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen volledig gemeentelijk georiënteerd is. Tot nu toe is er weinig tot geen afstemming over de gehele regio, alhoewel de kern Terneuzen wel enkele voorzieningen heeft met een regionale functie en er langzamerhand meer samenwerking ontstaat. Dit kan uiteraard verklaard worden door de uitgestrektheid van het gebied en de historische context.

Waardering van voorzieningen

In het onderzoek “de Sociale staat van Zeeland” (uitgevoerd door Scoop) is de tevredenheid van inwoners ten aanzien van het voorzieningenniveau in de drie gemeenten onderzocht. Gebleken is dat dit samenhangt met de beschikbaarheid en kwaliteit van de voorzieningen én de behoefte/verwachtingen van de respondenten.

In Zeeuws-Vlaanderen zijn kernen waar men heel positief oordeelt over de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen; voorbeelden zijn Oostburg, Breskens en Kloosterzande. In een aantal kernen aan de grens met België is men juist heel kritisch over de kwaliteit van de voorzieningen; voorbeelden zijn Overslag, Heikant, Kapellebrug en Nieuw-Namen. Nevenstaande figuur geeft de waardering per kern weer.

Figuur 25: Waardering kwaliteit voorzieningen per kern

afbeelding binnen de regeling

Waardering in relatie tot omvang kern

In onderstaande figuur is de tevredenheid gerelateerd aan de omvang van de kern. Hieruit blijkt dat men in grotere kernen over het algemeen meer tevreden is. Dit hangt naar verwachting deels samen met de grotere omvang van het voorzieningenaanbod in grotere kernen.

Figuur 26: Waardering voorzieningen in relatie tot omvang kern

afbeelding binnen de regeling

Waardering van basisvoorzieningen

In “de Sociale staat van Zeeland” is ook een waarderingscijfer gevraagd voor drie typen basisvoorzieningen, te weten basisonderwijs, sport en buurt-/dorpshuis. Ook dit is gerelateerd aan de omvang van de kern. Onderstaande figuren geven de resultaten weer. De kernen die niet over een dergelijke voorziening beschikken, zijn in de berekening buiten beschouwing gelaten.

Hieruit blijkt dat:

  • ·

    er een relatie is tussen de omvang van de kern en de waardering van voorzieningen voor basisonderwijs en met name sport; naarmate de kern groter is stijgt de waardering. Dit kan te maken hebben met de diversiteit, omvang en keuzemogelijkheid die men in grotere kernen heeft.

  • ·

    er nauwelijks tot geen relatie is tussen de omvang van de kern en de waardering voor buurt/dorpshuizen. Waarschijnlijk wordt een dorpshuis vooral als een voorziening beschouwd die aanwezig moet zijn in de kern. Keuzemogelijkheid, diversiteit en omvang van de voorziening zijn minder van belang bij de beoordeling van dit type voorziening.

Geconcludeerd kan worden dat in de waardering van de voorzieningen verschillen bestaan, waarbij bij sommige de beschikbaarheid op kernniveau belangrijk gevonden wordt (geen verschil in waardering tussen grote en kleine kernen) en bij andere ook de omvang, diversiteit en keuzemogelijkheid een rol speelt (die in grotere kernen meer aanwezig is). We zien dit ook terug in de verschillen in mobiliteitsbewegingen ten aanzien van de voorzieningen.

Figuur 27: Waardering basisschool (bron: Scoop)

afbeelding binnen de regeling

Figuur 28: Waardering sportvoorzieningen (bron: Scoop)

afbeelding binnen de regeling

Figuur 29: Waardering dorpshuis (Bron: Scoop)

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingen in aanbod aan voorzieningen

Er doen zich landelijk – en ook in Zeeuws-Vlaanderen – verschillende ontwikkelingen voor in het aanbod die inspelen op bovengenoemde, veranderende behoefte.

De volgende ontwikkelingen doen zich voor:

  • ·

    Schaalvergroting. Steeds vaker proberen gemeenten voorzieningen rondom welzijn, sport en cultuur te clusteren. Het doel is komen tot centrale voorzieningen waarin alle functies gezamenlijk zijn gehuisvest. De achterliggende motieven zijn efficiency voordelen, maar ook het tegemoet komen aan de eisen van de hedendaagse consument (breed scala van activiteiten onder één dak) en de mogelijkheden die dit biedt voor een (meer) professioneel aanbod.

  • ·

    Multifunctionaliteit. Accommodaties worden steeds vaker multifunctioneel ingericht en gebruikt. In eerste instantie was vooral sprake van “bedrijfsverzamelgebouwen” waar vooral ruimtelijk werd samengewerkt; steeds vaker zien we dat partijen ook inhoudelijk en organisatorisch samenwerken.

  • ·

    Kwaliteitsimpuls. De moderne consument is “verwend” en wil zijn (vrije)tijdsbesteding in een kwalitatief hoogwaardige omgeving doorbrengen. De afgelopen jaren is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van voorzieningen, vaak in combinatie met “een opschaling van voorzieningen”.

  • ·

    Diversiteit. Het (commerciële) aanbod aan vrijetijdsbesteding is breder geworden, inspelend op de veranderende behoefte van de consument. Denk bijvoorbeeld aan de sterke opkomst van individuele buitensporten, leisure- en fitnesscentra en particuliere initiatieven op het gebied van kunst en cultuur.

  • ·

    Flexibiliteit. Nieuwe accommodaties worden zodanig gebouwd dat ze op termijn eenvoudig aanpasbaar zijn aan veranderende doelgroepen of functies. Denk bijvoorbeeld aan schoolwoningen.

  • ·

    Innovatie. Nieuwe technologieën bieden mogelijkheden om tegemoet te komen aan de veranderende behoefte of nieuwe doelgroepen (senioren). De opkomst van moderne communicatiemiddelen- en technologieën maakt dat diensten op maat en onafhankelijk van plaats en tijd geboden kunnen worden. De afhankelijkheid van een centrale fysieke voorziening/gebouw wordt daardoor minder.

1.5 Vergelijking vraag – aanbod

De vergelijking tussen vraag en aanbod kan vanuit twee invalshoeken worden bekeken:

  • ·

    Capaciteit. Hierbij wordt gekeken of de voorzieningen qua aantal en omvang in evenwicht zijn met het huidige (en verwachte, toekomstige) gebruik. Met andere woorden, of er (op termijn) voldoende vraag is om de beschikbare capaciteit te benutten. De capaciteitsvergelijking zegt dus iets over de omvang van het aanbod in relatie tot de vraag. Deze vergelijking zegt iets over de efficiency in capaciteit en de exploiteerbaarheid van voorzieningen en geeft dus ook zicht op de continuïteit in de organisatie.

  • ·

    Beschikbaarheid. Hierbij wordt het aanbod vanuit inhoudelijk oogpunt en bereikbaarheid beoordeeld, ongeacht de (toekomstige) vraag. De voorzieningen dienen voor (potentiële) gebruikers goed beschikbaar/bereikbaar te zijn. Deze vergelijking zegt met name iets over het voorzieningenniveau. Deze vergelijking is sterk beleidsmatig (en cultuurhistorisch) bepaald, waarbij ook de geografische kenmerken van het gebied meetellen. In een stedelijk gebied is de beschikbaarheid met minder voorzieningen te realiseren dan in een uitgestrekt gebied zoals Zeeuws-Vlaanderen dat bovendien uit verschillende kernen bestaat.

Uiteraard hangen beide invalshoeken wel met elkaar samen; een grote beschikbaarheid (decentraal aanbod, kleine verzorgingsgebieden) leidt tot een relatief grote capaciteit, aangezien elke voorziening nu eenmaal een minimum maatvoering kent, ongeacht het gebruik.

Vergelijking vanuit oogpunt van capaciteit

Van een aantal (basis)voorzieningen zijn gebruiksgegevens bekend, namelijk van sportvoorzieningen en onderwijs- en kindfuncties. Van de zorgvoorzieningen (dagopvang senioren) en dorps-/buurthuizen zijn over het algemeen geen (gedetailleerde) gebruiksgegevens bekend.

De beschikbare gebruiksgegevens bieden inzicht in de bezetting van de accommodaties en geven antwoord op de vraag of er sprake is van over- of ondercapaciteit in relatie tot het gebruik (in hoeverre zijn er teveel of te weinig m2, zaaldelen, klaslokalen, kindplaatsen ten opzichte van het huidig gebruik).

In onderstaande tabellen is aangegeven in hoeverre op dit moment sprake is van over- of ondercapaciteit in relatie tot het huidige gebruik. In de berekening is uitgegaan van gangbare bezettingsnormen of gemiddelden. Deze vergelijking biedt inzicht in de efficiency in gebruik en de (toekomstige) exploiteerbaarheid en continuïteit van voorzieningen.

Figuur 30: Over/ondercapaciteit op basis van gebruik voorzieningen

afbeelding binnen de regeling

Hoewel er verschillen tussen de gemeenten en de verschillende typen voorzieningen bestaan, kan worden gesteld dat gebruik en bezetting van de voorzieningen over de gehele linie achterblijft bij gangbare normen. Dit duidt op een overcapaciteit van voorzieningen of – andersom geredeneerd – een beperkte bezetting van de beschikbare voorzieningen.

Uitzondering zijn de voorzieningen voor senioren. Deze laten geen overcapaciteit zien, dit hangt samen met de sterke vergrijzing. Het voorzieningenaanbod voor senioren zal de komende jaren echter wel vernieuwd moeten worden in verband met de sterk toenemende vraag en de ontwikkelingen die zich voordoen (bijvoorbeeld de overheveling van ondersteuning van AWBZ naar Wmo).

De overcapaciteit wordt vooral veroorzaakt door het grote en met name versnipperde aanbod. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar:

  • ·

    Overcapaciteit door spreiding. Door “in elke kern” één of meerdere voorzieningen te realiseren, ook al is er relatief weinig vraag doordat het aantal inwoners beperkt is, is er sprake van een versnipperde overcapaciteit. Er zijn relatief veel locaties die niet optimaal benut (kunnen) worden, omdat de vraag (te) beperkt is. Dit speelt met name bij de kindfuncties en binnensport: vanuit inhoudelijk perspectief worden onderwijs en kinderopvang op kernniveau aangeboden, ook al wonen er relatief weinig kinderen binnen de kern.

  • ·

    Overcapaciteit door maatvoering per voorziening. Op onderdelen is sprake van een te grote capaciteit bij individuele voorzieningen. Zo heeft een aantal tennisverenigingen en voetbalverenigingen volgens de normen van NOC*NSF teveel banen of velden ten opzichte van het aantal leden. De spreiding is dan niet direct de oorzaak van de overcapaciteit, maar de omvang van de accommodatie is het probleem. Deze overcapaciteit speelt (op termijn) in sterkere mate in kernen waar de doelgroepen de komende jaren sterk terug zullen lopen (bijvoorbeeld jeugd).

In onderstaande figuur is per kern aangegeven in hoeverre er sprake is van overcapaciteit (bij de voorzieningen waarvan de bezetting bekend is). Aangegeven is of de overcapaciteit hoger, lager of hetzelfde is ten opzichte van de gemiddelde overcapaciteit in Zeeuws-Vlaanderen.

Figuur 31: Overcapaciteit in relatie tot gebruik per kern

afbeelding binnen de regeling

Vergelijking vanuit oogpunt van beschikbaarheid

De gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen kennen een sterk gespreid voorzieningenniveau over nagenoeg alle kernen. Op basis daarvan kunnen “vier typen kernen” worden onderscheiden:

  • ·

    Hoofdkernen met een compleet voorzieningenniveau (alle type voorzieningen, vaak meervoudig aanwezig).

  • ·

    Middelkernen met een uitgebreid voorzieningenniveau (een of meerdere onderwijs en kindfuncties, compleet pakket sport- en sociaal culturele voorzieningen, meerdere zorgvoorzieningen).

  • ·

    Basiskernen met compleet basisvoorzieningenpakket (enkelvoudig onderwijs-, kindvoorzieningen, binnen- en/of buitensport-voorzieningen en dorpshuis).

  • ·

    Woongemeenschap. Kern zonder of met slechts één voorziening.

In onderstaande figuur is deze indeling grafisch per kern weergegeven.

Figuur 32: Type kernen naar aard en omvang voorzieningenniveau

afbeelding binnen de regeling

Indeling naar type kern

In onderstaand overzicht is schematisch weergegeven hoe de kernen van de drie gemeenten in deze vier categorieën in te delen zijn. Opvallend is:

  • ·

    de geringe omvang (775 inwoners) van de kernen met een (compleet) basisvoorzieningenpakket (onderwijs, kindfuncties, binnen- en/of buitensport en dorpshuis).

  • ·

    dat de gemeente Terneuzen nauwelijks kernen heeft met een basisvoorzieningenniveau; de meeste kernen in Terneuzen beschikken over een (boven)gemiddeld aanbod aan voorzieningen. Dit hangt samen met de grotere gemiddelde omvang van kernen in de gemeente Terneuzen. dat de gemeenten Hulst en Sluis een gelijkmatigere verdeling over de categorieën kennen, waarbij voor Sluis geldt dat de gemiddelde omvang van de kernen kleiner is dan elders in Zeeuws-Vlaanderen. De verzorgingsgebieden in Sluis zijn dus (nog) kleiner.

Figuur 33: Aantal en omvang verschillende type kernen per gemeenten

Gemeente

Type kern

# kernen

Gem. # inwoners

Hulst

Hoofdkern

1

10.868

Middelkern

4

2.794

Basiskern

6

853

Woongemeenschap

2

349

Sluis

Hoofdkern

2

4.811

Middelkern

4

2.095

Basiskern

8

692

Woongemeenschap

1

332

Terneuzen

Hoofdkern

2

16.506

Middelkern

8

2.538

Basiskern

1

956

Woongemeenschap

2

308

Zeeuws-Vlaanderen

Hoofdkern

5

10.700

Middelkern

16

2.491

Basiskern

15

774

Woongemeenschap

5

329

1.6 Conclusies

Hieronder volgen puntsgewijs de belangrijkste conclusies uit de inventarisatie die in het kader van het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is uitgevoerd.

Beleid

In het gemeentelijk voorzieningenbeleid in Zeeuws-Vlaanderen is logischerwijs gekozen voor een decentrale voorzieningenstructuur. Dat wil zeggen dat elke kern over meer of minder voorzieningen op maatschappelijk gebied beschikt. Redenen hiervoor zijn: de sterke sociale cohesie en gerichtheid op de eigen kern, de relatief grote afstanden tussen de kernen en de beperkte bereikbaarheid van voorzieningen elders.

In het gemeentelijk accommodatiebeleid is de demografische verandering en bevolkingsafname (nog) niet als leidend thema opgenomen. Wel is een aantal ontwikkelingen in gang gezet, waarmee wordt ingespeeld op de gevolgen van deze ontwikkeling op de voorzieningen (bijvoorbeeld Brede School ontwikkeling, clustering en multifunctioneel ruimtegebruik);

De provinciale en landelijke overheid heeft geen directe verantwoordelijkheid en bemoeienis met het beleid ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen. De provinciale en landelijke overheden stimuleren en faciliteren gemeenten wel om in te spelen op de demografische veranderingen. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor een goed systeem van openbaar en daarmee de bereikbaarheid van voorzieningen. De status als landelijke pilot biedt de gemeenten de mogelijkheid om het beleid ten aanzien van de voorzieningen voor de langere termijn opnieuw neer te zetten.

Omgeving

Zeeuws-Vlaanderen is een op zichzelf staand gebied, zowel geografisch als gevoelsmatig. Het ligt relatief geïsoleerd ten opzichte van Nederland. Bereikbaarheid van voorzieningen elders in Nederland is door de geografische situatie moeilijk. De oriëntatie op België is op onderdelen wel aanwezig, maar in het beleidsdenken en planvorming speelt de grens een duidelijke rol.

De bevolkingsontwikkeling in de Belgische grensgemeenten is anders dan in Zeeuws-Vlaanderen. Dit heeft te maken heeft met verschillen in de bevolkingssamenstelling en het migratiepatroon. De wegtrek van jongeren is in de Belgische gemeenten niet of nauwelijks aan de orde. Dit komt onder andere doordat Belgische steden op relatief korte afstand aanwezig en bereikbaar zijn. Voor Zeeuws-Vlaamse jongeren is dit niet het geval; in Nederland liggen de grote steden (met veel studie- en werkmogelijkheden) relatief ver weg.

Zeeuws-Vlaanderen is een uitgestrekt gebied met veel kernen. De kernen zijn relatief gering van omvang (met uitzondering van de kernen in de gemeente Terneuzen). Bovendien zijn de afstanden tussen de kernen groot. Door de dunbevolktheid en de beperkte omvang van de kernen is een uitgebreid en fijnmazig openbaar vervoer niet goed mogelijk. 90% van de inwoners van Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen is automobiel. Afstand, bereikbaarheid en vervoer vormen een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en het voorzieningenbeleid. De demografische ontwikkelingen zorgen voor een veranderende behoefte aan woningen. Het aanbod aan en de realisatie van woningen in individuele kernen biedt goede mogelijkheden voor vernieuwing van het aanbod van voorzieningen.

Vraag

Kwantitatieve vraag

  • ·

    De vraag naar voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen wordt sterk bepaald door de omvang en samenstelling van de bevolking en de ontwikkelingen die zich hierin voordoen (afname aantal inwoners, vergrijzing, ontgroening).

  • ·

    De Zeeuws-Vlaamse bevolking krimpt de komende 20 jaar. Dit geldt het sterkst voor de gemeente Sluis (-12%). In totaal wonen over 20 jaar 7.100 minder mensen in Zeeuws-Vlaanderen (- 7%).

  • ·

    De komende 20 jaar is een zeer sterke ontgroening en vergrijzing te zien. De potentiële beroepsbevolking neemt af.

  • ·

    De kindvoorzieningen (onderwijs, kinderopvang) krijgen te maken met een sterke terugloop van belangstelling (-25%). Ook voorzieningen voor (jong)volwassenen (sport, cultuur) krijgen met een krimpende markt te maken. Dit zet niet alleen het draagvlak van de voorzieningen onder druk, maar ook de levensvatbaarheid van (vrijwilligers)organisaties.

  • ·

    Een forse groei is te verwachten in de vraag naar voorzieningen voor zorg en welzijn voor senioren (tot +75% voor de oudere senioren). De vraag is hoe met minder middelen deze groeiende doelgroep toch bediend kan worden.

Kwalitatieve vraag

  • ·

    De behoefte aan voorzieningen wordt niet alleen getalsmatig bepaald, maar ook door kwalitatieve aspecten, zoals de sociaal economische kenmerken van Zeeuws-Vlaanderen, de sociale cohesie, de cultuurhistorische bepaalde gerichtheid op de kern, etc.

  • ·

    De gerichtheid op de eigen kern en traditionele voorzieningen is in Zeeuws-Vlaanderen sterk aanwezig. Dit biedt kansen om bepaalde voorzieningen op kernniveau in stand te houden.

  • ·

    Mensen maken (gedwongen) gebruik van voorzieningen buiten hun eigen kern. Het gaat vooral om voorzieningen in België (door grenskernen) of in nabijgelegen, grotere kernen.

  • ·

    De reisbereidheid per type voorziening verschilt en is uiteraard ook afhankelijk van de aanwezigheid, diversiteit en kwaliteit van de voorzieningen in de eigen kern. Voor onderwijs en sport maakt men vaker gebruik van voorzieningen elders dan voor ontmoeting/welzijn.

  • ·

    De vraag naar voorzieningen verandert, mede door de veranderende samenstelling van de bevolking, grotere mobiliteit, nieuwe communicatiemiddelen en een veranderende vrijetijdsbesteding. Kwaliteit en diversiteit worden steeds belangrijker in de keuze van vrijetijdsbesteding van de “moderne consument”. Directe nabijheid is minder belangrijk.

  • ·

    Deze veranderende vraag biedt ook kansen om tot een kwaliteitssprong te komen in het voorzieningenaanbod.

Aanbod

  • ·

    Door het grote aantal kernen beschikt Zeeuws-Vlaanderen over een goed gespreid aanbod van voorzieningen. Bijna alle kernen beschikken over voorzieningen voor basisonderwijs, kinderopvang, binnen- en buitensport en welzijn/ontmoeting.

  • ·

    Zeeuws-Vlaanderen kent relatief kleine verzorgingsgebieden per accommodatie. Voorzieningen zijn klein in omvang/opzet.

  • ·

    Veel kernen en gemeenten beschikken over “eenzelfde aanbod aan voorzieningen”. Diversiteit in het aanbod ontbreekt, evenals bovenregionale voorzieningen.

  • ·

    Op kernniveau is in toenemende mate sprake van clustering van voorzieningen; op regionaal niveau geldt dit nauwelijks.

  • ·

    Het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen is gemeente georiënteerd. Er is weinig afstemming over de gehele regio. Terneuzen vervult een beperkte regionale functie.

  • ·

    Inwoners zijn over het algemeen tevreden over hun voorzieningen. De waardering verschilt per voorziening en per kern. Over het algemeen stijgt de waardering van voorzieningen naarmate de kern groter is, dit geldt met name voor sportvoorzieningen en basisscholen.

Vergelijking vraag - aanbod

  • ·

    Beschikbaarheid van voorzieningen is altijd een belangrijke invalshoek geweest bij de inrichting en instandhouding van voorzieningen (en dus niet zozeer de capaciteit van voorzieningen). De beschikbaarheid van voorzieningen is nog altijd goed te noemen.

  • ·

    Over het algemeen is de capaciteit te groot ten opzichte van het huidige gebruik/bezetting van de voorzieningen. De achterblijvende bezetting wordt vooral veroorzaakt door het gespreide aanbod en de relatief kleine verzorgingsgebieden voor de voorzieningen.

  • ·

    Vanuit beleidsoogpunt is een decentrale voorzieningenstructuur passend, maar met het oog op de beschikbare en benodigde capaciteit niet. Bij ongewijzigd beleid zal de overcapaciteit verder toenemen. Dit zet de exploiteerbaarheid, diversiteit en continuïteit van accommodaties en organisaties onder druk.

  • ·

    Op lange termijn wordt het steeds moeilijker (of duurder) om een gespreid en compleet basisvoorzieningenpakket in de kernen overeind te houden. Uitzondering is de sterk groeiende markt van seniorenvoorzieningen; hier ligt de uitdaging om een organisatorisch en betaalbaar aanbod te creëren voor de toenemende, veranderende vraag.

  • ·

    De noodzakelijke vernieuwingen in het voorzieningenaanbod bieden de mogelijkheid om het aanbod een impuls in kwaliteit en diversiteit te geven en hiermee het voorzieningenaanbod beter aan te laten sluiten bij de toekomstige, veranderende vraag.

1.7 Transformatieopgave

Duidelijk is dat Zeeuws-Vlaanderen voor een uitdagende transformatieopgave staat ten aanzien van de voorzieningen. De demografische veranderingen zijn ingrijpend en nopen tot een kwantitatieve veranderopgave voor de voorzieningen. Daarnaast zorgt een aantal autonome ontwikkelingen voor een veranderende behoefte aan voorzieningen, waarbij kwaliteit en diversiteit in voorzieningen steeds belangrijker worden.

Daar komt bij dat er reeds sprake is van overcapaciteit c.q. onderbezetting van voorzieningen; dit komt door de gespreide voorzieningenstructuur. Bij ongewijzigd beleid zal dit verder toenemen, vooral voor de voorzieningen voor jeugd en volwassenen. De geografische en cultuurhistorische context maakt de bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen complex.

Om in 2030 ook nog een robuuste voorzieningenstructuur te hebben, die aansluit bij de behoefte van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, zal een aantal veranderingen doorgevoerd moeten worden. De transformatieopgave ligt op een aantal vlakken, waarbij een evenwicht gevonden zal moeten worden in een tweetal dilemma’s.

Dilemma 1: Evenwicht in capaciteit en bereikbaarheid

Bij de planning en spreiding van de voorzieningen zal gekeken moeten worden naar enerzijds de capaciteit (kwantitatieve aansluiting van het aanbod bij de vraag c.q. het terugdringen van de overcapaciteit), waarvoor een opschaling noodzakelijk is én anderzijds de bereikbaarheid van voorzieningen. De (reis)afstanden tot de basisvoorzieningen zullen mede bepalend zijn voor de planning en spreiding van voorzieningen. Hier een goed evenwicht in vinden is één van de uitdagingen in Zeeuws-Vlaanderen.

Dilemma 2: Evenwicht in vernieuwing en behoud.

Het betreft evenwicht vinden tussen een aantal autonome, maatschappelijke ontwikkelingen en de bijbehorende veranderende vraag enerzijds en de cultuurhistorische bepaalde focus in Zeeuws-Vlaanderen op het gewenste beeld van de autonome kernen en daarbij behorende decentrale voorzieningenstructuur anderzijds.

2 Mogelijke scenario’s

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de scenario’s geschetst die ontwikkeld zijn ten behoeve van het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. De keuze voor de scenario’s is gebaseerd op:

  • ·

    Analyses uit de inventarisatiefase;

  • ·

    Resultaten en input uit de burgerparticipatie;

  • ·

    Bespreking in de projectgroep en gemeentelijke werkgroepen.

Uiteindelijk zijn vier scenario’s ontwikkeld. Deze verschillen van elkaar in de mate waarin zij inspelen op de dilemma’s van de transformatieopgave. Onderstaand is schematisch aangegeven waar de vier scenario’s zich bewegen in de beide dilemma’s.

Figuur 34: Dilemma’s scenario’s

afbeelding binnen de regeling

2.2 Beschrijving scenario’s

Hieronder een korte beschrijving van de verschillende scenario’s.

2.2.1 Scenario 1: Zelfstandige voorzieningen per kern

Scenario 1 gaat uit van behoud van zelfstandige voorzieningen op kernniveau.

Figuur 35: Scenario 1 Behoud zelfstandige voorzieningen op kernniveau (bron: Politiek Online)

afbeelding binnen de regeling

Behoud van bestaande voorzieningen op kernniveau

In dit scenario beschikt (nagenoeg) elke kern over een breed aanbod aan (basis)voorzieningen. Beschikbaarheid van voorzieningen is het centrale uitgangspunt in dit scenario. Het behoud van een decentrale voorzieningenstructuur is het antwoord op de ontwikkelingen die zich voordoen.

Kleine, zelfstandige voorzieningen

Kernen hebben elk hun eigen aanbod aan voorzieningen. De voorzieningen zijn kleinschalig van opzet. Het zijn veelal solitaire voorzieningen, clustering van voorzieningen vindt niet of nauwelijks plaats. Elke kern beschikt min of meer over hetzelfde aanbod aan (basis)voorzieningen; er is daarmee weinig diversiteit in het aanbod.

Afstemming en samenwerking

De gemeente speelt een belangrijke rol in de instandhouding van het voorzieningenniveau. Publiekprivate samenwerking vindt niet of nauwelijks plaats, voorzieningen zijn vooral een gemeentelijke aangelegenheid.

Ook samenwerking en afstemming tussen de kernen vindt nauwelijks plaats; kernen zijn vooral “autonoom en zelfvoorzienend”. Het dagelijks leven speelt zich veelal af binnen de kern, alleen voor grotere, specifieke voorzieningen zijn inwoners van kleine kernen aangewezen op de grotere, omliggende kernen. Openbaar vervoer met lijndiensten en buurtbussen die alle kernen met elkaar verbinden passen in dit scenario.

Inzet vrijwilligers

Voorzieningen worden gerund door vrijwilligers en verenigingen die gebruik maken van de accommodaties. Zonder de inzet van”de gemeenschap” is het niet mogelijk om het decentrale voorzieningenaanbod in stand te houden.

Focus en financiën

In dit scenario wordt veel tijd, geld en energie gestoken in de instandhouding van het decentrale voorzieningenaanbod. Dit laat weinig tot geen ruimte voor investeringen in de kwaliteit of uitbreiding van het aanbod.

2.2.2 Scenario 2: Clustering op kernniveau

Dit scenario gaat uit van clustering van voorzieningen en een transformatie van voorzieningen op kernniveau.

Figuur 36: Scenario 2: Clustering van voorzieningen op kernniveau (bron; Politiek Online)

afbeelding binnen de regeling

Doorgaan op eerder ingeslagen weg van clustering

In dit scenario worden voorzieningen nog altijd op kernniveau aangeboden, maar wordt de reeds (voorzichtig) ingeslagen weg van clustering van voorzieningen op kernniveau doorgezet. In dit scenario vormt vergaande clustering en samenwerking op kernniveau het antwoord op de ontwikkelingen die zich voordoen.

Multifunctionele voorzieningen op kernniveau

Zoveel mogelijk kernen beschikken over een (kleine) kwalitatief hoogwaardige, multifunctionele voorziening. Dit is dé plek van waaruit allerhande activiteiten en diensten worden aangeboden en waar inwoners elkaar ontmoeten.

Voorzieningen in grotere kernen (bijvoorbeeld grotere sport- en cultuurclusters) worden ook door inwoners uit de kleine, omliggende kernen gebruikt. Openbaar vervoer met lijndiensten en buurtbussen afgestemd op gebruikstijden van de grotere voorzieningen passen in dit scenario.

Samenwerking en afstemming

Partijen werken binnen de clustervoorzieningen nauw met elkaar samenwerken, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Ook tussen de (buur)kernen en gemeenten vindt in toenemende mate afstemming plaats over het (geclusterde) aanbod. Waar mogelijk wordt het aanbod op elkaar afgestemd.

De onderlinge samenwerking en afstemming moet onderlinge concurrentie voorkomen en de exploiteerbaarheid en continuïteit van voorzieningen verbeteren. Ook moet het voorkomen dat tijd, geld en moeite wordt geïnvesteerd in voorzieningen met (te) beperkte exploitatiemogelijkheden of levensvatbaarheid.

Inzet vrijwilligers

Voorzieningen worden gerund door vrijwilligers en verenigingen. De gemeente ondersteund hen hierin. Zonder inzet van “de gemeenschap” is het niet mogelijk om het geclusterde, decentrale voorzieningenaanbod in stand te houden.

Focus en financiën

Dit scenario borduurt verder op de reeds ingeslagen lijn van clustering, maar vraagt om een investering in het bestaande voorzieningenaanbod. Het gaat vooral om een investering in de samenvoeging en vernieuwing van voorzieningen; in uitbreiding van het aanbod wordt niet of nauwelijks geïnvesteerd.

Investeringen komen vooral van de gemeente. Publiekprivate samenwerking vindt in dit scenario niet of nauwelijks plaats.

2.2.3 Scenario 3: Herschikking van voorzieningen

Dit scenario gaat uit van een herschikking van voorzieningen en een transformatie van de bestaande voorzieningenstructuur.

Figuur 37: Scenario 3: Herschikking van voorzieningen (bron: Politiek Online)

afbeelding binnen de regeling

Evenwicht in vraag/aanbod en bereikbaarheid voorzieningen

In dit scenario worden voorzieningen steeds minder op kernniveau en steeds meer op gemeentelijk, centraal niveau aangeboden. Het streven is een voorzieningenaanbod dat past bij de aard en omvang van het verzorgingsgebied. Beschikbaarheid en nabijheid zijn niet het leidende principe, maar bereikbaarheid en evenwicht in vraag en aanbod voeren de boventoon in dit scenario.

Grote omvang verzorgingsgebieden

In dit scenario zullen niet-rendabele voorzieningen (op termijn) verdwijnen. Het aantal voorzieningen zal afnemen en voorzieningen – veelal op gemeentelijk niveau georganiseerd – krijgen een groter verzorgingsgebied. Zij vervullen een rol voor meerdere kernen.

Voor de grote kernen betekent dit dat voorzieningen een groter verzorgingsgebied krijgen en een rol vervullen voor meerdere, omliggende kernen. Voor de kleine kernen betekent dit dat (de meeste) voorzieningen zullen verdwijnen; het verzorgingsgebied van deze voorzieningen is eenvoudigweg te klein om de voorzieningen in stand te kunnen houden.

Dit scenario gaat uit van een grote mate van automobiliteit van de inwoners. Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden geïntegreerd en op gemeentelijk en regionaal niveau afgestemd op de groepen die niet automobiel zijn.

Inzet op behoud ontmoetingsfunctie op kernniveau

Idealiter is wel een (multifunctionele) voorziening op kernniveau beschikbaar waar ontmoeting en dienstverlening kan plaatsvinden, vooral voor kwetsbare groepen of inwoners met een beperkte actieradius. Het draagt bovendien bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang binnen de kern. Of dit haalbaar is, is afhankelijk van de vraag naar zo’n voorziening (draagvlak) en de afstand naar zo’n voorziening in een andere, grotere kern (bereikbaarheid).

Afstemming en samenwerking

In de beleids- en planvorming rondom voorzieningen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het aanbod in de andere gemeenten en voorzieningen in het Belgische achterland. Op gemeentelijk en regionaal niveau vindt afstemming plaats, teneinde onderlinge concurrentie en (onnodige) kosten te voorkomen.

Clustering en multifunctioneel ruimtegebruik

Net als in scenario 2 is in dit scenario sprake van clustering van voorzieningen en multifunctioneel ruimtegebruik. Op gemeenteniveau ontstaat een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan voorzieningen. Voor zover voorzieningen in kleine kernen (kunnen) worden behouden, worden ook deze geclusterd. Het gaat dan vooral om functionele clustering of clustering rondom een bepaalde doelgroep.

Inzet vrijwilligers

Dit scenario vraagt om een meer professionele wijze van beheer en exploitatie. Dit komt omdat de complexiteit van het beheer toeneemt en inwoners zich minder betrokken voelen bij de grotere, kernoverstijgende accommodaties en dus minder bereid zijn om zich hiervoor (structureel) in te zetten. Waar mogelijk wordt wel gebruik gemaakt van vrijwilligers; dit geldt zeker voor eventuele voorzieningen op kernniveau. Vrijwilligerswerk zal meer rondom organisatie van activiteiten plaatsvinden.

Focus en financiën

Dit scenario vraagt om een investering in het voorzieningenaanbod, vooral in de kwaliteit, de bereikbaarheid en het beheer van voorzieningen. In de instandhouding van het bestaande voorzieningenaanbod wordt juist minder geïnvesteerd.

Investeringen komen vooral van de gemeente, maar gemeenten zoeken nadrukkelijk de samenwerking met private en maatschappelijke partijen (voorzieningen op gemeentelijk niveau) en de burgers (voorzieningen op kernniveau).

2.2.4 Scenario 4: Voorzieningenstructuur op de schop

Dit scenario gaat uit van het opnieuw inrichten van de voorzieningenstructuur. De bestaande voorzieningenstructuur gaat op de schop.

Figuur 38: Scenario 4: Voorzieningen op de schop (bron: Politiek Online)

afbeelding binnen de regeling

Efficiëntie en evenwicht in regionale vraag/aanbod

In dit scenario worden voorzieningen niet langer op kernniveau of zelfs op gemeentelijk niveau aangeboden. Het aanbod aan voorzieningen wordt regionaal vormgegeven, waarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met het aanbod in België. Dit scenario speelt in op de ontwikkelingen die zich voordoen door een zeer efficiënte inrichting van de voorzieningenstructuur én verregaande verandering van het aanbod.

Centralisatie, opschaling en capaciteitsfocus

Het uitgangspunt is centralisatie van voorzieningen en een focus op de benodigde capaciteit. Er vindt maximale opschaling en clustering van voorzieningen plaats. Voorzieningen worden zoveel mogelijk in de hoofdkernen gerealiseerd, hebben een relatief groot verzorgingsgebied en vervullen een gemeentelijke of zelfs regionale rol. Reizen om gebruik te maken van deze voorzieningen is normaal. Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden geïntegreerd en op gemeentelijk, regionaal en internationaal niveau afgestemd op de groepen die niet automobiel zijn.

Voorzieningen waar (te) weinig vraag naar is of waarvoor goede alternatieven zijn ook in België), zullen verdwijnen. Dat betekent dat kleine en middelgrote kernen niet langer over voorzieningen beschikken; dit worden zogenaamde woondorpen.

In dit scenario wordt zwaar ingezet op opschaling, vernieuwing en verbetering van de kwaliteit van het aanbod. Nieuwe technologieën moeten “dienstverlening op afstand” mogelijk maken, vooral voor kwetsbare groepen of groepen met een beperkte actieradius (bijvoorbeeld ouderen). Zeeuws-Vlaanderen wil zich met haar voorzieningenaanbod nadrukkelijk profileren, ook buiten de regio (bijvoorbeeld als vooruitstrevende zorgregio door gecombineerde zorg/toerisme concepten).

Afstemming en samenwerking

Tussen de verschillende gemeenten vindt nadrukkelijk samenwerking plaats. Ook met Belgische gemeenten vindt afstemming plaats. Het gebruik van voorzieningen in België door inwoners van Zeeuws-Vlaanderen wordt gestimuleerd. Dat geldt ook voor het openbaar vervoersysteem.

Er wordt sterk ingezet op publiekprivate samenwerking, vooral op het gebied van sport, leisure en zorg. De geclusterde voorzieningen kennen daardoor een hoge kwaliteit en professionaliteit.

Inzet van vrijwilligers

Vrijwilligers spelen geen rol in beheer en exploitatie van de voorzieningen, dit is professioneel georganiseerd. De inzet van vrijwilligers is wel gewenst, maar is naar verwachting onvoldoende om de grootschalige, complexe voorzieningen te runnen. De aard van het vrijwilligerswerk zal verschuiven, van structureel naar incidenteel en van gericht op exploitatie van een accommodatie naar gericht op het aanbieden van activiteiten.

Focus en financiën

Dit scenario vraagt om investeringen in het de centralisatie van voorzieningen en de verbetering van de kwaliteit en diversiteit van het aanbod. In de instandhouding van voorzieningen op kernniveau wordt niet geïnvesteerd.

Wel moet worden geïnvesteerd in de fysieke en digitale bereikbaarheid van voorzieningen; mensen wonen immers relatief ver bij de (basis)voorzieningen vandaan. Ook in het beheer van de accommodaties moet worden geïnvesteerd; dit scenario vraagt om professioneel beheer.

2.3 Uitwerking/vergelijking scenario’s

In de volgende paragrafen worden de vier scenario’s op een aantal onderdelen uitgewerkt. De volgende onderdelen komen aan bod:

  • ·

    Toekomstig aanbod: Hoe ziet het toekomstig aanbod aan voorzieningen er in de verschillende scenario’s uit?

  • ·

    Toekomstige vraag: In hoeverre sluiten de verschillende scenario’s aan bij de toekomstige vraag naar voorzieningen? Randvoorwaarden: Wat zijn belangrijke randvoorwaarden voor de verschillende scenario’s?

Telkens wordt een korte beschrijving van het onderdeel gegeven en worden de vier scenario’s vergelijkend naast elkaar gepresenteerd. In de bijlagen zijn verdere uitwerkingen ter onderbouwing opgenomen.

2.3.1 Toekomstig aanbod

In deze paragraaf volgt een beschrijving van hoe het toekomstig aanbod aan voorzieningen er in de verschillende scenario’s uitziet. Het gaat dan om het aanbod in termen van schaalniveau/spreiding, beschikbaarheid en bereikbaarheid, capaciteit, regionale samenwerking en aard van het voorzieningenaanbod.

Schaalniveaus en spreiding

Zoals aangegeven is de spreiding van de voorzieningen een belangrijk thema in het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. Onderstaand schema geeft weer hoe hier per scenario invulling aan wordt gegeven.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Schaalniveaus

Het voorzieningenaanbod blijft

Het voorzieningenniveau blijft

Het voorzieningenniveau is

Het voorzieningenniveau is

en spreiding

kern-/gemeentegeoriënteerd.

kern-/gemeentegeoriënteerd.

gemeente-/regiogeoriënteerd.

regiogeoriënteerd.

Er is geen wisselwerking met

Er is zeer beperkte

Er vindt afstemming plaats op

De planning van voorzieningen

andere gemeenten, de regio en

wisselwerking binnen de regio.

gemeentelijk en mogelijk ook

vindt plaats op de schaal van

België.

Voorzieningen blijven decentraal

regionaal niveau.

Zeeuws-Vlaanderen.

De huidige decentrale

aanwezig.

Ook wordt rekening gehouden

Zeeuws-Vlaanderen is daarnaast

voorzieningenstructuur blijft in

Er vindt maximale clustering op

met het aanbod in de Belgische

sterk georiënteerd op het

tact.

kernniveau plaats.

grensstreek.

Belgische achterland.

Voorzieningen blijven zoveel als

Hierbij worden per kern(-type)

Er wordt gekozen voor een

De basisvoorzieningen worden

mogelijk in alle kernen

verschillende clusters ingericht.

duidelijk getrapte

zoveel mogelijk opgeschaald.

aanwezig.

Waar clustering plaatsvindt is

voorzieningenstructuur, waarbij

In de kleine kernen zijn geen

Er is weinig diversiteit in

sprake van vernieuwing/

voorzieningen op het (qua

voorzieningen meer aanwezig.

voorzieningenniveaus. Nagenoeg

kwaliteitsverbetering in het

vraag-aanbod) meest optimale

In de middelgrote kernen zijn de

alle kernen van dezelfde omvang

aanbod.

schaalniveau/verzorgingsgebied

basisvoorzieningen aanwezig.

hebben hetzelfde

In het totale aanbod aan

gerealiseerd worden.

Zoveel als mogelijk worden de

voorzieningenaanbod.

voorzieningen vindt geen extra

Op kernniveau vindt zoveel

voorzieningen in de hoofdkernen

Beschikbaarheid is dominant

toevoeging van nieuwe

mogelijk clustering van

aangeboden.

uitgangspunt in het

voorzieningen op gemeentelijk

voorzieningen plaats.

Voor de voorzieningen met een

voorzieningenbeleid.

regionaal niveau plaats.

Met name op gemeentelijk en

draagvlak van ca. 100.000

Beschikbaarheid is het

regionaal niveau bestaat ruimte

inwoners wordt gekozen voor

dominante uitgangspunt in het

voor een kwaliteitsimpuls en

een centralisatie op één plek in

voorzieningenbeleid met een

toevoeging van nieuwe

de regio.

beperkte optimalisering in de

voorzieningen.

Capaciteit is het dominante

capaciteit door de clustering op

Evenwicht in bereikbaarheid en

uitgangspunt in het

kernniveau.

capaciteit is het centrale

voorzieningenbeleid.

uitgangspunt in het

voorzieningenbeleid.

Aantal kernen naar type voorzieningenniveau

Afhankelijk van welke uitgangspunten ten aanzien van spreiding en schaalniveau worden gehanteerd, verandert de aard en omvang van het voorzieningenaanbod per kern in meer of mindere mate. Sommige kernen ontwikkelen zich van basiskern naar woonkern, andere kernen ontwikkelen zich van basiskern naar hoofdkern, afhankelijk van welk scenario wordt gevolgd.

Onderstaande figuur geeft deze verschuivingen voor heel Zeeuws-Vlaanderen weer (indicatief). Hierbij is uitgegaan voor een volledige doorontwikkeling van het betreffende scenario in 2030. De indeling in scenario 1 is conform is de huidige situatie, aangezien er geen wijzigingen worden aangebracht in de voorzieningen(structuur).

Hieruit blijkt dat met name in scenario 3 en 4 de voorzieningenstructuur fundamenteel wijzigt. In scenario 1 en 2 wordt behoud van voorzieningen in alle kernen nagestreefd, ongeacht de omvang van de verzorgingsgebieden; in scenario 3 en 4 wordt uitgegaan van een voorzieningenstructuur die aansluit bij verzorgingsgebieden van voldoende omvang. Het aantal woonkernen (kernen zonder voorzieningen of alleen een ontmoetingsfunctie) neemt in scenario 3 en 4 dan ook duidelijk toe. In deze scenario’s vindt clustering “over de kernen heen” plaats, veelal in grotere kernen. Het gevolg is dat het aantal voorzieningen, zeker in de kleine kernen, afneemt.

Figuur 39: Aantal kernen naar type voorzieningenniveau

Onder-

deel

Scenario 1 (= gelijk aan huidige

situatie)

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

De volgende tabel geeft bovenstaande in aantallen per gemeente weer. Ook hier is weer uitgegaan van een volledige doorontwikkeling van het betreffende scenario.

Figuur 40: Aantal kernen naar type voorzieningenniveau per gemeente

Gemeente

Type kern naar voorzieningenniveau

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Hulst

Hoofdkern

1

1

1

1

Middelkern

4

4

3

2

Basiskern

6

5

2

1

Woongemeenschap

2

3

7

9

Sluis

Hoofdkern

1

1

1

1

Middelkern

5

5

4

3

Basiskern

8

4

2

3

Woongemeenschap

1

5

8

8

Terneuzen

Hoofdkern

2

2

2

1

Middelkern

8

8

4

3

Basiskern

1

0

2

1

Woongemeenschap

2

3

5

8

Zeeuws

Hoofdkern

5

5

5

3

Vlaanderen

Middelkern

16

16

10

8

Basiskern

15

9

6

5

Woongemeenschap

5

11

20

25

Beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen

Hierboven is aangegeven hoe de voorzieningenstructuren in de verschillende scenario’s per gemeente transformeren. In navolging daarvan wordt ook de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen in iedere kern anders. Dit kan worden weergegeven in zogenaamde beschikbaarheids- en bereikbaarheidsprofielen:

Het beschikbaarheidprofiel schetst het voorzieningenpakket dat in een type kern aanwezig is in een bepaald scenario; naarmate de rode taartpunt groter is, hoe meer van dat type voorzieningen aanwezig is binnen de kern;

Het bereikbaarheidprofiel schetst de bereikbaarheid van voorzieningen vanuit een type kern aan de hand van de afstand over de weg die afgelegd moet worden naar een voorziening als die niet in de kern aanwezig is; hoe minder rood de taartpunt is, des te groter de afstand is die inwoners moeten afleggen.

Hieronder geven we beide profielsoorten voor de verschillende type kernen en per scenario weer. Voor de woongemeenschappen zijn geen taartdiagrammen gemaakt aangezien in deze kernen geen voorzieningen (meer) aanwezig zijn, behoudens een horecavoorziening en/of een ontmoetingspunt. Uit de diagrammen blijkt dat de scenario’s met name verschillen in de beschikbaarheid van voorzieningen in de basiskernen en de middelkernen. Scenario’s 1 en 2 zetten zwaar in op behoud van voorzieningen in de basiskernen; scenario 3 heeft de meeste voorzieningen voor ontmoeting, senioren en kinderen in de basiskernen en andere voorzieningen op relatief korte afstand beschikbaar; voor scenario 4 geldt dat voor voorzieningen (verder) gereisd moet worden.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Basiskernen*

Een basiskern heeft vrijwel alle

soorten voorzieningen in de kern.

Zwembaden, consultatiebureaus,

zorg en culturele voorzieningen zijn

op grotere afstand aanwezig.

Ontmoeting, sport, kinderopvang,

peuterspeelzaal en onderwijs zijn

geclusterd aanwezig in de basiskernen.

Elke basiskern heeft (afhankelijk van de

mogelijkheden tot clustering) een eigen

gezicht. Kwaliteit en diversiteit zijn de

uitgangspunten voor clustering.

Seniorenontmoeting en jeugdontmoeting

zijn in de kern aanwezig. Culturele

voorzieningen, consultatiebureau,

jongerencentrum en zwembaden zijn

vaak op grotere afstand aanwezig.

Basiskernen hebben een beperkt

voorzieningenpakket, vooral gericht

op ontmoeting (horeca, dorpshuis),

senioren en kinderen. Ouderen zullen

mogelijkheden voor dagbesteding in

het eigen dorp vinden. Het

basisonderwijs en peuterspeelzaal is

in de basiskernen aanwezig, indien

de reisafstand naar een middelkern

te ver is. De andere kindfuncties en

sport zijn in middelkernen binnen 5

kilometer bereikbaar.

Basiskernen bestaan in dit scenario

bijna niet meer. De voorzieningen

worden op een hoger schaalniveau

aangeboden of de kern ontwikkelt

zich als woongemeenschap.

Alleen een ontmoetingspunt is in

deze kernen nog aanwezig. Voor de

basisvoorzieningen voor kinderen

en senioren kan men terecht

binnen vijf kilometer. Voor de

andere voorzieningen moet men

verder reizen.

Beschikbaarheidsprofiel

afbeelding binnen de regeling

Beschikbaarheidsprofiel

Basiskern – scenario 1

afbeelding binnen de regeling

Basiskern – scenario 2

afbeelding binnen de regeling

Basiskern – scenario 3

afbeelding binnen de regeling

Basiskern – scenario 4

afbeelding binnen de regeling

___________________________________________________________________

* Basiskernen zijn kernen met een volledig (basis)v oorzieningenpakket (enkelvoudig onderwijs, kindvoorzieningen, binnen- en/of buitensport en welzijn/ontmoeting)

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Middelkernen*

Dorpshuis, basisschool,

kinderopvang, sport, zwembad, zorg,

jongerencentrum, culturele

voorzieningen zijn allemaal in de

middelkernen aanwezig. Aanvullend

op het pakket in de basiskernen is:

een bredere pakket sociaal cultureel

en kindfuncties, zorgfuncties en her

en der een buitenzwembad en

culturele voorzieningen.

In de middelkernen is een compleet

pakket geclusterde basisvoorzieningen

aanwezig (kindfuncties, sociaal

cultureel, sport). Ook zijn zorgfuncties

aanwezig, alsmede sommige culturele

functies (bibliotheeksteunpunten,

podia voor amateurverenigingen)

Voor consultatiebureau, zwembad en

culturele voorzieningen reist men naar

de hoofdkernen.

In dit scenario ontwikkelen de

middelkernen zich tot de kernen met

het basisvoorzieningenpakket voor

een verzorgingsgebied van meerdere

kernen (kindfuncties, sportfuncties,

zorgfuncties) voorzieningenpakket.

Alleen zwembad, cultureel centrum

en podiumfuncties tref je er niet

aan. Maar wel bibliotheekfuncties, bij

voorkeur in integrale kindcentra.

De middelkernen hebben

voorzieningen op het terrein van

ontmoeting, onderwijs, sport en

zorg. Wat betreft de culturele

voorzieningen wordt alleen nog in

een dorpshuis voorzien. Zwembaden,

nieuwe type sportvoorzieningen,

culturele voorzieningen,

jongerencentra en consultatiebureau

zijn mogelijk op meer dan 15 km

afstand (in de hoofdkernen).

Aanwezigheidsprofiel

afbeelding binnen de regeling

Bereikbaarheidsprofiel

Middelkern – scenario 1

afbeelding binnen de regeling

Middelkern – scenario 2

afbeelding binnen de regeling

Middelkern – scenario 3

afbeelding binnen de regeling

Middelkern – scenario 4

afbeelding binnen de regeling

* Middelkernen zijn kernen met een uitgebreid voorzieningenniveau (een of meerdere onderwijs- en kindfuncties, sport- en sociaal-culturele voorzieningen, meerdere zorgvoorzieningen)

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Hoofdkernen*

Hoofdkernen blijven de centrale

voorzieningenkernen met het compleet

(gemeente georiënteerd)

voorzieningenaanbod.

Ook in dit scenario blijven de

hoofdkernen de centrale

voorzieningenkernen van de gemeente.

Hoofdkernen hebben een belangrijke

centrumfunctie voor de meeste

voorzieningen. De hoogwaardige

culturele en sport/leisurevoorzieningen

zullen niet in elke hoofdkern aanwezig

zijn, maar zijn op regionale schaal afgestemd.

In de hoofdkernen is een compleet

voorzieningenpakket aanwezig. Dit is

echter wel regionaal afgestemd. Dit

betekent dat bepaalde meer

hoogwaardige voorzieningen niet

meer in alle gemeenten aanwezig

zijn, maar regionaal beschikbaar.

B.v. zwembad, podiumfuncties,

leisure, ziekenhuis. De verschillende

kernen hebben daarbij een eigen

regionaal profiel (Terneuzen b.v.

leisure, podium, ziekenhuis), de

hoofdkernen in de andere gemeenten

(met name recreatie, cultuurhistorie,

of verblijfszorg).

afbeelding binnen de regeling

Hoofdkern – scenario 1

afbeelding binnen de regeling

Hoofdkern – scenario 2

afbeelding binnen de regeling

Hoofdkern – scenario 3

afbeelding binnen de regeling

Hoofdkern – scenario 4

afbeelding binnen de regeling

* Hoofdkernen zijn kernen met een compleet voorzieningenniveau (alle type voorzieningen, vaak meervoudig aanwezig)

Wijzigingen in (over)capaciteit

Eén van de opgaven in het Masterplan voorzieningen is het in evenwicht brengen van vraag en aanbod qua capaciteit. Op dit moment is reeds sprake van een forse overcapaciteit die de continuïteit van voorzieningen organisatorisch en financieel onder druk zet; deze druk zal verder toenemen door de ontwikkelingen die zich voordoen.

Onderstaande tabel geeft aan hoe de verschillende scenario’s hier op inspelen. Per scenario wordt een korte omschrijving gegeven en wordt een aantal indicatieve capaciteitsnormen genoemd die als leidraad dienen bij de (toekomstige) capaciteitsbepaling.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Capaciteit (evenwicht vraag aanbod)

De forse overcapaciteit neemt nog verder toe, aangezien gekozen blijft worden voor beschikbaarheid op kernniveau als dominant uitgangspunt.

Met name voor de jeugdfuncties zal door de ontgroening de overcapaciteit fors toenemen.

De overcapaciteit neemt licht af

(mede door multifunctioneel

ruimtegebruik) maar blijft

bestaan door de keuze voor een

gespreid aanbod met name voor

de onderwijs- en

jeugdvoorzieningen, die veelal

kleinschalig op kernniveau

worden aangeboden.

De capaciteit wordt in evenwicht

gebracht met de vraag.

Door een opschaling van de

basisvoorzieningen naar de

middelgrote kernen wordt de

huidige versnipperde

overcapaciteit weggewerkt.

Bovendien kan, door zoveel als

mogelijk in te zetten op

multifunctioneel gebruik van

accommodaties, wijzigingen in

de vraag ook gemakkelijk

opgevangen worden.

Er blijft een lichte overcapaciteit

bestaan doordat de

bereikbaarheid ook nog

meegewogen wordt in de

planning en dus op enkele

plekken nog in kleine kernen

voorzieningen blijven bestaan

De capaciteit wordt in

evenwicht gebracht met de

vraag.

Door een maximale

opschaling van voorzieningen

wordt de huidige

versnipperde overcapaciteit

weggewerkt en (kwantitatief)

op maat gemaakt voor de

behoefte in 2030.

Indicatie

capaciteitsnormen*

(min. benodigde

omvang voor

instandhouding/

planning nieuw

aanbod)

Basisschool: 3 groepen

Kdv: 0,5 groep

BSO: 0,5 groep

Psz: 0,5 groep

Voetbal:1,5 grasveld

Tennis: 2 verlichte banen

Binnensport: 1 zaaldeel

Basisschool: 4 groepen

·Kdv: 1 groep

·BSO: 1 groep

·Psz: 1 groep

·Voetbal: 2 grasvelden

Tennis: 3 verlichte banen

·Binnensport: 1 zaaldeel

Basisschool: minimal 6 groepen

en bij voorkeur 8 groepen

Kdv: 1,5- 2 groepen

BSO: 1,5- 2 groep

Psz: 1,5- 2 groepen

Voetbal: 3 grasvelden

Tennis: 6 verlichte banen

Binnensport: 2 zaaldelen

Basisschool: 16 groepen

Kdv: 2 groepen

BSO: 2 groep

Psz: 2 groepen

Voetbal: 4 grasvelden

Tennis: 8 verlichte banen

Binnensport: 3 zaaldelen

* De gehanteerde normen zijn geen absolute “opheffingsnormen”o.i.d., maar een planningsleidraad voor de instandhouding, clustering en vernieuwing van het voorzieningenaanbod. Bovendien zal door samenvoeging van twee “te kleine” voorzieningen, één voorziening van voldoende omvang overblijven en de facto dus slechts één voorziening verdwijnen.

Onderstaand is een indicatie gegeven van de te verwachten (over)capaciteit per scenario, uitgaande van de geschetste kernprofielen (beschikbaarheid en bereikbaarheid) en bovenstaande indicatieve capaciteitsnormen. Ook hier zijn we weer uitgegaan van volledige doorwerking van een scenario in 2030. De capaciteitsbepaling is weergegeven voor de basisvoorzieningen waarvan het huidig gebruik en bezetting in beeld is.

Figuur 41: Veranderingen in overcapaciteit in relatie tot huidige overcapaciteit

afbeelding binnen de regeling

Figuur 42: Veranderingen in overcapaciteit per type voorzieningen in relatie tot huidige overcapaciteit

Over-/ondercapaciteit

2010

2030

huidig

scenario 1

scenario 2

scenario 3

scenario 4

Basisonderwijs

10%

14% (toegenomen)

8%

2%

0%

Kinderdagverblijf

41%

43% (toegenomen)

42% (toegenomen)

9%

0%

Buitenschoolse Opvang

49%

51% (toegenomen)

50% (toegenomen)

0%

0%

Peuterspeelzaal

9%

13% (toegenomen)

11% (toegenomen)

3%

0%

Binnensport

15%

27% (toegenomen)

21% (toegenomen)

3%

0%

Voetbal

22%

26% (toegenomen)

21%

5%

0%

Tennis

40%

43% (toegenomen)

36%

13%

0%

Rood = toegenomen overcapaciteit t.o.v. huidige situatie

Hieruit blijkt dat de overcapaciteit in scenario 1 en 2 in stand blijft en zelfs nog verder toeneemt. Dit komt omdat gekozen wordt voor behoud van een decentrale voorzieningenstructuur en daarmee (te) kleine (en bovendien krimpende!) verzorgingsgebieden voor de voorzieningen. Er zijn te weinig mensen (met name jeugd en jongeren) om de voorzieningen een goede bezetting te kunnen geven. In scenario 3 wordt de overcapaciteit nagenoeg weggewerkt. In dit scenario blijft een geringe overcapaciteit over om een goede bereikbaarheid in het gehele verzorgingsgebied te kunnen garanderen. In scenario 4 is de gehele overcapaciteit weggewerkt, aangezien de capaciteit van de voorzieningen in dit scenario passend gemaakt wordt op het verzorgingsgebied, ongeacht de afstand tot de voorzieningen.

Regionale samenwerking en planning

De voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen zijn van oudsher gemeentegeoriënteerd ingericht. Rekening houdend met de ontwikkelingen die zich voordoen, zal in de toekomst een bredere blik gehanteerd (moeten) worden en rekening gehouden (moeten) worden met de omliggende gebieden. De regio Zeeuws-Vlaanderen, de drie gemeenten en de kernen daarbinnen vormen geen geïsoleerde gemeenschappen (meer). In onderstaande tabel is aangeven in hoeverre binnen de verschillende scenario’s regionaal wordt samengewerkt, hoe de wisselwerking met België is en welke profiel Zeeuws-Vlaanderen als geheel ontwikkelt.

Hieruit blijkt dat scenario’s 1 en 2 uitgaan van een op zichzelf staand voorzieningenniveau per gemeente en zelfs per kern. Het voorzieningenniveau in deze scenario's is traditioneel van karakter; de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen (en zelfs van de betreffende kern) vormen dé doelgroep voor de voorzieningen. In scenario 3 vindt nauwe samenwerking tussen de gemeenten plaats en waar mogelijk ook op regionaal niveau. In scenario 4 vindt nadrukkelijk regionale afstemming en samenwerking plaats en wordt optimaal ingespeeld op de mogelijkheden in België; de aanwezigheid van voorzieningen in België wordt nadrukkelijk meegenomen in de planning van voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. De regio Zeeuws-Vlaanderen profileert zich in dit laatste scenario op specifieke onderdelen of thema’s, zoals zorg, toerisme of leisure.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Regionale

samenwerking

Er vindt nauwelijks regionale

afstemming plaats. In feite

blijven de drie (nagenoeg)

identieke, gemeentelijke,

voorzieningenstructuren in

stand.

Er vindt slechts beperkt afstemming

in de regio plaats. Iedere gemeente

richt zijn eigen voorzieningenstructuur

in op basis van de lokale behoefte.

Er vindt gemeentelijke en

regionale afstemming plaats.

Tussen de drie gemeenten

worden afspraken gemaakt over

de realisatie en inhoudelijke

programmering van

voorzieningen.

In dit scenario wordt de

voorzieningenstructuur

regionaal gepland en

gerealiseerd.

Hierbij vindt ook verregaande

samenwerking met de

Belgische regio plaats.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Wisselwerking met

België

In dit scenario wordt België nog

altijd als een “blanco gebied”

beschouwt.

De trek naar kindvoorzieningen

in België wordt als ongewenst

beschouwd. Getracht wordt door

concurrentie kinderen in de

eigen kernen te behouden.

In dit scenario wordt beperkt

ingespeeld op de voorzieningen

in België. In principe gaat dit

scenario ervan uit dat de Zeeuws

Vlamingen in hun eigen kern een

voldoende kwalitatief aanbod

vinden, waarmee zij niet meer

naar België gaan.

Dit geldt voor de

basisvoorzieningen en ook voor

de meer hoogwaardige

voorzieningen

In dit scenario wordt in de

planning en spreiding van het

aanbod aan voorzieningen

rekening gehouden met de

aanwezigheid en gebruik van

voorzieningen in België.

Dit geldt voor de

kindvoorzieningen in de

grensstreek, maar ook voor de

meer hoogwaardige

voorzieningen op het gebied van

cultuur en hoger onderwijs.

Op het gebied van leisure

toerisme en recreatie worden

mensen uit België getrokken.

Dit scenario zet sterk in op

de mobiliteit van Zeeuws

Vlamingen naar de

(hoogwaardige)

voorzieningen in Belgische

achterland.

Optimaal wordt geprofiteerd

van de aanwezigheid van

deze voorzieningen zowel in

de grensstreek (voor de

basisvoorzieningen) als voor

de meer hoogwaardige

voorzieningen op onderwijs,

zorg etc..

Op het gebied van leisure

toerisme en recreatie worden

mensen uit Belgie getrokken.

Profiel Zeeuws-

Vlaanderen

Zeeuws-Vlaanderen profileert

zich in dit scenario als het

traditionele platteland. De

kwaliteit van kleine kernen, met

daarbij behorende traditioneel,

kleinschalig voorzieningenniveau

is het handelsmerk.

Zeeuws-Vlaanderen profileert

zich in dit scenario als een

“kwaliteitsplattelandsgebied”.

De voorzieningenstructuur is

weliswaar gemeentegericht en

vooral gericht op

basisvoorzieningen, maar relatief

hoogwaardig ingericht.

In dit scenario profileert

Zeeuws-Vlaanderen zich als

regio met een compleet en

modern maatschappelijk

voorzieningenpakket.

Op verschillende schaalniveaus

is een diversiteit aan

maatschappelijke voorzieningen

met een regionaal karakter.

Voor de meeste voorzieningen

hoeft de Zeeuws Vlaming zijn

regio (behalve naar de

grenskernen in België) niet uit.

Voor topvoorzieningen geldt dat

wel; hiervoor wordt gebruik

gemaakt van het Belgisch

achterland.

Andersom trekt Zeeuws-

Vlaanderen bezoekers met

innovatieve voorzieningen,

passend bij het unieke karakter

van Zeeuws-Vlaanderen. Denk

aan toerisme, recreatie,

cultuurhistorie en zorg.

In dit scenario profileert

Zeeuws-Vlaanderen zich

vooral als een regio met

kwaliteitsvoorzieningen in de

toeristische/leisuresfeer.

Het basisaanbod is uiteraard

aanwezig in de gemeenten,

maar daarnaast wordt vooral

geïnvesteerd in centrale

hoogwaardige voorzieningen.

Met name op het grensvlak

toerisme/leisure zal Zeeuws-

Vlaanderen bezoekers van

buiten trekken.

Voor hoogwaardige

maatschappelijke

voorzieningen (onderwijs,

zorg en cultuur) wordt juist

zoveel mogelijk gebruik

gemaakt van voorzieningen

in België.

Aard van het voorzieningenaanbod

De opgave voor Zeeuws-Vlaanderen ligt zoals eerder aangegeven niet alleen in de kwantitatieve match tussen vraag & aanbod en evenwicht in spreiding & bereikbaarheid. Van belang is ook dat het toekomstig aanbod aansluit bij de veranderende vraag van de (toekomstige) inwoners van Zeeuws-Vlaanderen. De opgave ligt dus ook op aspecten als kwaliteit, diversiteit, clustering/samenhang en de inzet op nieuwe technologieën. In onderstaande tabel is aangegeven hoe hier in de verschillende scenario’s op wordt ingezet.

Het is duidelijk dat scenario 1 voor slechts weinig vernieuwing of kwaliteitsverbetering zorgt; alles is gericht op behoud van een traditioneel, decentraal aanbod. In scenario 2 vindt wel vernieuwing en verbetering plaats, maar wel “op de oude leest geschoeid”; het bestaande aanbod wordt geclusterd en vernieuwd, er is echter weinig ruimte voor toevoeging van nieuwe functies of uitbreiding van het aantal/soort functies. Ook dit scenario is vooral gericht op instandhouding van een voorzieningenaanbod op kernniveau. In scenario 3 en 4 wordt de voorzieningenstructuur opnieuw ingericht, waardoor ook (financiële) ruimte ontstaat voor diversiteit in het aanbod en nieuwe type voorzieningen.

2.3.3 Toekomstige vraag/behoefte

In deze paragraaf volgt een beschrijving van hoe de verschillende scenario’s aansluiten op de toekomstige vraag naar voorzieningen binnen Zeeuws-Vlaanderen. Achtereenvolgens staan we stil bij de aansluiting op de veranderende vraag als gevolg van de demografische opgave, maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsmatige ontwikkelingen (met name op het gebied van Wmo, welzijn, zorg). De opgave voor Zeeuws-Vlaanderen is te komen tot een aanpassing van de voorzieningenstructuur zodat aan de veranderende, kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen kan worden voldaan. In onderstaande tabel staat aangegeven op welke wijze de verschillende scenario’s inspelen op deze ontwikkelingen.

Demografische opgave

De demografische ontwikkeling is een belangrijke aanleiding voor het nieuwe beleid ten aanzien van voorzieningen. Hierbij gaat het om krimp van de bevolking, maar vooral ook de veranderende samenstelling van de bevolking.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Demografische

ontwikkeling

Dit scenario speelt niet in op de

demografische ontwikkelingen.

Er wordt niet actief geanticipeerd

op de veranderende

bevolkingssamenstelling.

Het geringe draagvlak voor de

voorzieningen in de kleine

kernen kalft verder af.

Gevaar bestaat dat sommige

voorzieningen (m.n. voor de

jeugd) uiteindelijk

noodgedwongen moeten sluiten

vanwege te weinig gebruik.

Dit scenario speelt beperkt in op

de demografische ontwikkeling.

Door clustering en

multifunctioneel ruimtegebruik

wordt getracht vraag en aanbod

inhoudelijk op elkaar af te

stemmen, met name voor

senioren.

De demografische veranderingen

zullen echter, gecombineerd met

de keuze voor een decentraal

voorzieningenaanbod,

desondanks in de kleine kernen

voor druk op het

voorzieningenaanbod voor met

name jeugd en volwassenen

zorgen.

Dit scenario speelt optimaal in

op de demografische

veranderingen.

Vraag en aanbod van met name

de jeugd- en

volwassenenvoorzieningen

worden in evenwicht gebracht.

Voor de groeiende groep actieve

senioren wordt een divers

pakket aan voorzieningen op

verschillende schaalniveaus

ingericht.

Dit scenario speelt optimaal

in op de demografische

veranderingen.

Vraag en aanbod van met

name de jeugd- en

volwassenenvoorzieningen

worden in evenwicht

gebracht.

Voor de groeiende groep

actieve senioren wordt een

vernieuwd pakket aan

voorzieningen ingericht,

alhoewel dit niet sterk

decentraal aanwezig is.

Maatschappelijke ontwikkelingen

De behoefte aan voorzieningen verandert als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen. Voorbeelden zijn de veranderende sociale structuren, verdergaande individualisering en andersoortig behoefte/gebruik van voorzieningen. Ook de eerder genoemde ontwikkeling van autonome naar regionale ingebedde woonkernen kan als voorbeeld worden genoemd.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Maatschappelijke

ontwikkelingen

(sociale structuren/

individualisering/

ontwikkeling van

autonome kernen

naar woonkernen)

Dit scenario zet in op de nog

aanwezige sociale

structuur/gemeenschapszin op

kernniveau.

Uitgegaan wordt van een

blijvende gerichtheid op de

kern.

Gemeente en lokale

gemeenschap zetten hier sterk

in op behoud en versterking

van de traditionele, lokale

structuren/verenigingen etc.

Er wordt niet van uitgegaan

dat inwoners voor

(basis)voorzieningen zich

steeds meer regionaal

oriënteren.

Dit scenario gaat uit van

ontmoeting en sociale cohesie op

kernniveau.

Er is nog sociale cohesie in de

kern, waarbij de voorzieningen

een essentiële rol spelen.

Clustering van voorzieningen op

kernniveau moet dit optimaal

ondersteunen en tegelijkertijd

tegemoet komen aan de

veranderende, individuele vraag

van de “moderne

dorpsbewoner”, die immers

kwaliteit vraagt en het liefst alles

onder één dak treft.

Ook in dit scenario wordt sterk

uitgegaan van het autonome

dorp.

Dit scenario gaat er vanuit dat de

basiskernen zich verder van

autonome naar regionaal

ingebedde woondorpen

ontwikkelen.

Mensen zijn bereid om naar een

centrale kern te gaan voor de

diverse voorzieningen.

Sociale samenhang op kernniveau

is minder rondom voorzieningen,

maar meer rondom activiteiten

georganiseerd. Het gebruik van

voorzieningen is meer individueel

bepaald.

De inzet/actiebereidheid van de

lokale gemeenschap in de

totstandkoming van voorzieningen

is groot, in de instandhouding

echter beperkt.

Dit scenario gaat uit van een

verregaande individualisering

en ontwikkeling van

consumentisme.

Mensen zijn bereid om ver te

reizen als het aanbod maar

hoogwaardig is en

professioneel gerund.

De lokale sociale cohesie,

verenigingsleven en

vrijwilligerswerk op

kernniveau wordt in dit

scenario niet ondersteund

vanuit een kerngericht

collectief aanbod, maar zal

vooral vanuit (individuele)

belangenbehartiging

plaatsvinden.

Veranderende

behoefte

Dit scenario voorziet niet in de

behoefte van de individuele,

moderne consument, die

vooral voor kwaliteit en

diversiteit kiest, maar sluit

meer aan bij de traditionele

vraag naar

gemeenschapsvoorzieningen.

Ook sluit dit scenario niet goed

aan bij de veranderende

behoefte van ouderen,

aangezien het

voorzieningenaanbod

onvoldoende vernieuwd/

aangepast wordt voor gebruik

door deze groeiende

doelgroep.

Dit scenario speelt in op de

veranderende behoefte van de

dorpsbewoner, die nog gericht is

op de eigen kern, maar daar wel

een kwalitatief goed aanbod wil

krijgen.

Voor de senioren wordt een

decentraal aanbod gerealiseerd,

alhoewel hoogwaardige, nieuwe

type voorzieningen voor

senioren minder gemakkelijk

gerealiseerd worden.

De moderne, individualistische

consument wordt minder goed

bediend, aangezien er geen

uitbreiding van het

voorzieningenpalet plaatsvindt.

De vernieuwing in het aanbod in

dit scenario sluit aan bij de

toenemende vraag naar kwalitatief

hoogwaardige voorzieningen van

de moderne consument, die ook

professioneel geëxploiteerd

worden.

Op de veranderende vraag van de

senioren wordt goed ingespeeld

met een divers aanbod.

De vernieuwing in het

aanbod in dit scenario sluit

aan bij de toenemende vraag

naar kwalitatief

hoogwaardige voorzieningen

van de moderne consument,

die ook professioneel

geëxploiteerd worden.

Op de veranderende vraag

van de senioren wordt goed

ingespeeld met een divers

aanbod.

Voor de minder mobiele en

kwetsbare groepen sluit dit

scenario minder goed aan.

Beleidsontwikkelingen

Vanuit beleidsoogpunt zijn vooral de ontwikkelingen op het gebied van de Wmo en zorg van belang voor het Masterplan Voorzieningen. Daarin staan twee lijnen centraal: versterken van de Civil Society, waarbij gemeenschapszin, vrijwilligerswerk en mantelzorg versterkt wordt;

  • .

    Kanteling van de zorg naar welzijn/ondersteuning, waarbij taken zoals begeleiding – die uit de AWBZ overkomen naar de gemeente – op een meer collectieve, integrale en preventieve leest geschoeid zullen moeten worden om de toenemende vraag naar professionele ondersteuning aan te kunnen. Professionele dienstverlening zal dan vooral complementair/ondersteunend aan de “eigen kracht”van mensen en hun omgeving moeten zijn.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Inspelen op Wmo/

ontwikkelingen

WWZ

Dit scenario zet sterk in op de

lokale gemeenschappen en

vrijwilligerswerk in de kernen.

Mensen zorgen voor elkaar en

voor hun dorp.

Voorzieningen en activiteiten zijn

op het voor de mensen bekende

schaalniveau (kern)

georganiseerd, waardoor

mensen ook eerder bereid zullen

zijn om te investeren in hun

sociale omgeving.

Vraag is in hoeverre de

Professionele ondersteuning/activiteiten op dit

versnipperde schaalniveau

kwalitatief en kwantitatief

voldoende kan worden ingevuld.

In dit scenario wordt een evenwicht gezocht tussen enerzijds de civil society en anderzijds de vernieuwing in het professionele aanbod.

Voorzieningen en diensten zijn nog zoveel mogelijk decentraal op het schaalniveau van de leefgemeenschappen aanwezig.

Door een verregaande clustering en integratie kan daarnaast de professionele ondersteuning geoptimaliseerd worden, die aansluit bij de lokale gemeenschappen.

Ook hier geldt wel de vraag of de

versnipperde spreiding in het

professionele aanbod (b.v.

verpleeghuiszorg) over relatief

kleine verzorgingsgebieden op

termijn houdbaar is.

In dit scenario wordt ervan

uitgegaan dat op kernniveau de

civil society wordt vormgegeven

via een dienstenaanbod/

activiteitenaanbod, dat aansluit

bij andere leefbaarheidaspecten

dan voorzieningen (kwaliteit van

woonomgeving. sociale cohesie

etc.), die immers op een hoger

schaalniveau zijn georganiseerd.

De professionele ondersteuning

is geïntegreerd/ geclusterd en

ondersteunt/ stimuleert vanuit

het hogere schaalniveau

decentraal inde kleine kernen de

lokale gemeenschappen.

Dit scenario gaat uit van een

complementair aanbod van

“eigen kracht”van burgers en

sociale verbanden en de

professionele ondersteuning.

In dit scenario wordt de civil

society niet ondersteund

vanuit het

voorzieningenaanbod

De voorzieningen zijn los

georganiseerd van de

woongemeenschappen op

relatief verre afstand.

Versterking van de sociale

cohesie zal dan ook vooral

vanuit de woonomgeving

georganiseerd worden.

De inzet van professionele

ondersteuning zal in dit

scenario ook groter (moeten)

zijn, omdat de mensen dit

ook verlangen én de

vrijwilligersinzet niet

optimaal wordt ondersteund.

2.3.4 Randvoorwaarden

Deze paragraaf bevat een toelichting op een aantal randvoorwaarden en de mate waarin de verschillende scenario’s hierop inspelen. Achtereenvolgens gaan we in op mobiliteit, financiën en de betrokkenheid van verschillende partijen.

Mobiliteit

Mobiliteit is een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en daarmee ook in het Masterplan Voorzieningen. In onderstaande tabel staat aangegeven welke opgave er op het gebied van (openbaar) vervoer in de verschillende scenario’s ligt. Hierbij is uitgegaan van het gegeven dat 90% van de bevolking in Zeeland volledig automobiel is (zoals blijkt uit het onderzoeksrapport ‘Leefbaarheid’ van Scoop) en het feit dat de totale bevolkingsomvang van Zeeuws-Vlaanderen en van de individuele woonkernen te klein is om een volwaardig en fijnmazig openbaar vervoerssysteem te kunnen realiseren en exploiteren. Uitgegaan is dus van de inrichting van het openbaar vervoer als een aanvullend vervoerssysteem; een systeem vooral gericht op doelgroepen die niet automobiel zijn en dat klaarstaat voor anderen als zij er een beroep op doen.

Uit de analyse blijkt dat scenario 1 en 2 niet voor aanvullende verkeersstromen zullen zorgen, vanwege het decentrale voorzieningenaanbod; voorzieningen zijn – net als nu het geval is – op relatief korte afstand beschikbaar. In scenario 3 en vooral in scenario 4 zullen mensen wel meer of verder moeten reizen voor (een deel van) de voorzieningen. In scenario 3 gaat het om relatief geringe afstanden naar de naastgelegen (middel)kern (binnen 5 kilometer); in scenario 4 gaat het om langere afstanden.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Mobiliteit

In dit scenario blijven de

voorzieningen decentraal

beschikbaar en zullen er dus

weinig wijzigingen in de

mobiliteitssystemen nodig zijn.

De verkeerstromen zijn door de

versnippering over de kernen en

de demografische krimp ook te

gering om een impuls te geven

aan een OV-netwerk.

Veelal wordt het vervoer door de

mensen individueel op

kernniveau opgelost (auto).

Daarnaast is (professioneel)

doelgroepvervoer aanwezig.

In dit scenario blijven de

voorzieningen decentraal

beschikbaar en zullen er dus

weinig wijzigingen in de

mobiliteitssystemen nodig zijn.

De verkeerstromen zijn door de

versnippering over de kernen en

de demografische krimp te

gering om een impuls te geven

aan een OV-netwerk.

Veelal wordt het vervoer door de

mensen collectief op kernniveau

opgelost (vrijwillig

dorpsvervoer).

Aanvullend is doelgroepvervoer

aanwezig.

In dit scenario zal voor de

voorzieningen (over beperkte

afstand) gereisd moeten worden

naar de naastgelegen

(middel)kern.

Door de logische clustering op

één aantal plekken kan hierop

een kleinschalig openbaar

vervoersysteem ingericht

worden (integraal doelgroep-

vervoer op geclusterde routes).

Aanvullend zullen de mensen het

vervoer zelf regelen door middel

van auto en/of fiets. Daar waar

mogelijk wordt door de mensen

collectief rondom activiteiten het

vervoer geregeld.

Goede (en veilige) fiets en auto-

verbindingen tussen de kernen

zijn van belang.

In dit scenario zal voor de

voorzieningen veel gereisd

moeten worden.

Gezien de geringe omvang

van de verkeersstromen bij

100.000 inwoners is een

uitgebreid OV-netwerk niet

haalbaar.

Gezocht zal worden in een

combinatievorm van

individueel vervoer,

maatvervoer (busjes) en OV.

De individuele consument

neemt in dit scenario veelal

de auto.

Snelle verbindingen naar de

hoofdkernen zijn van belang.

Financiën

Uiteraard zijn de financiële aspecten van de scenario’s ook van belang. De financiële haalbaarheid hangt af van de economische spankracht van de betreffende gemeente en haar partners, de keuzes die door de gemeente worden gemaakt (prioritering binnen de begroting) en de mogelijkheden die zich voordoen. Het is daarom niet of nauwelijks mogelijk om vooraf een gedetailleerde en betrouwbare kostenraming te maken. In algemene zin (dus zonder concrete bedragen te noemen), kan wel worden aangegeven waar in welk scenario in wordt geïnvesteerd en in hoeverre de kosten naar verwachting toe- of afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

Onderstaande figuur geeft de ontwikkelingen van de kosten indicatief weer. Per scenario is aangegeven in hoeverre de kosten zich positief of negatief ontwikkelen ten opzichte van de huidige situatie (rode lijn). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • ·

    Totstandkominglasten (investeringen bij nieuw- en verbouw); Instandhoudinglasten (onderhoudskosten);

  • ·

    Beheer- en exploitatielasten (energie, klein onderhoud, personeel, opbrengsten horeca, etc.) Kosten voor aanvullende mobiliteitsvoorzieningen.

Figuur 43: Indicatie van verschillende kosten in relatie tot huidige kosten

afbeelding binnen de regeling

Uit deze figuur blijkt het volgende:

  • ·

    Scenario 1 relatief lage investeringslasten met zich meebrengt, maar tot hogere kosten voor instandhouding zorgt. Ook de kosten voor beheer en exploitatie zullen – ondanks de inzet van vrijwilligers – enigszins toenemen; dit hangt samen met het decentrale aanbod en de beperkte exploitatiemogelijkheden van de accommodaties (kleine verzorgingsgebieden, lage bezetting door overcapaciteit). Ten aanzien van mobiliteit zijn geen aanvullende investeringen nodig.

  • ·

    Scenario 2 hoge investeringslasten en hoge instandhoudingkosten kent; er wordt veel geïnvesteerd in de realisatie van nieuwe clusters die op kernniveau in stand worden gehouden. De kosten voor beheer en exploitatie nemen verder toe; vergeleken met scenario 1 nemen met name de personeelskosten enigszins toe (professionele ondersteuning van de vrijwilligers). Aanvullende investeringen op het gebied van mobiliteit zijn niet nodig.

  • ·

    Scenario 3 vraagt om veel investeringen, maar leidt tot lagere instandhoudingkosten. De kosten voor beheer en exploitatie blijven min of meer gelijk met de huidige situatie. Enerzijds nemen de kosten toe doordat werkzaamheden (gedeeltelijk) door professionals worden ingevuld, anderzijds nemen de kosten voor beheer en exploitatie af doordat het aanbod aan accommodaties afneemt (volume) en de exploitatiemogelijkheden beter worden. In dit scenario zal geïnvesteerd moeten worden in (kleinschalige) vervoersvoorzieningen.

  • ·

    Scenario 4 kent ook hoge investeringslasten, maar leidt (op termijn) tot lagere kosten voor instandhouding van voorzieningen. De exploitatielasten per voorzieningen zullen per saldo toenemen; enerzijds nemen de kosten toe door de inzet van professionals, anderzijds nemen de kosten af door de afname van het aantal accommodaties en de betere exploitatiemogelijkheden. De investeringen in mobiliteitsvoorzieningen zijn in dit scenario relatief hoog.

In bijlage 2 is een toelichting voor de verschillende kostensoorten per scenario opgenomen.

Betrokkenheid van partijen

Niet alleen de gemeenten spelen een rol bij de totstandkoming en instandhouding van voorzieningen; ook maatschappelijke partners, commerciële partijen en ‘de gemeenschap’ hebben hierin een rol, ook in financiële zin. In onderstaande tabel is aangegeven wat van welke partijen wordt verwacht in ieder scenario.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Gemeente

Met name de gemeente zal in dit

scenario de kosten dragen voor

de voorzieningenstructuur

De gemeente is in dit scenario

vooral faciliterend en gericht op

instandhouding van de

voorzieningen.

Met name de gemeente zal in dit

scenario de kosten dragen voor

de voorzieningenstructuur

De gemeente is in dit scenario

sturend, met name in het

doorvoeren van de gewenste

clustering.

De gemeente zal in dit scenario,

samen met maatschappelijke

partners als zorginstelling,

onderwijsinstelling en

woningcorporaties, de kosten

dragen, zowel in de

investeringen in de

multifunctionele clusters in de

(middel)grote kernen als in de

instandhoudings- en

beheerlasten.

De gemeente is in dit scenario

coördinerend, met name in het

herschikken van de

voorzieningen over de

verschillende schaalniveaus.

De gemeente zal in dit

scenario, samen met

maatschappelijke partners

als zorginstelling,

onderwijsinstelling en

woningcorporaties, een groot

deel van de kosten dragen,

zowel in de investeringen in

de multifunctionele clusters

in de (middel)grote kernen

als in de instandhoudings- en

beheerlasten.

De gemeente heeft in dit

scenario een procesrol, met

name in de tot standkoming

van vernieuwingen.

Samenwerkings-

partners

In dit scenario zijn er niet veel

samenwerkingspartners voor de

gemeente. De gemeente blijft

grotendeels alleen

verantwoordelijk voor de

voorzieningen en subsidieert en

ondersteunt de lokale

gemeenschap en het

verenigingsleven.

Door het ontbreken van

vernieuwingen zijn mogelijke

maatschappelijke partners

(woningcorporaties,

schoolbesturen, zorginstellingen)

moeilijker te interesseren voor

gezamenlijke investeringen.

De private sector is in dit

scenario niet in beeld.

Woningcorporaties,

zorginstellingen en

onderwijsinstellingen zijn

logische partners bij de

ontwikkeling van de geclusterde

voorzieningen.

De vraag is wel of deze partners

een decentraal voorzieningen-

aanbod in relatief kleine

verzorgingsgebieden kunnen/

willen blijven bekostigen.

De private sector is nauwelijks

beperkt in beeld. Voorzieningen

blijven een gemeentelijke

aangelegenheid

Woningcorporaties,

zorginstellingen en

onderwijsinstellingen zijn

logische partners bij de

ontwikkeling van de

multifunctionele centra én de

decentrale ontmoetingspunten

voor senioren.

De schaalniveaus in dit scenario

sluiten immers goed aan bij de

schaalniveaus waarop deze

partners voorzieningen

exploitabel kunnen aanbieden.

Bij de totstandkoming en beheer

en exploitatie van de

(boven)regionale voorzieningen

in de sport en leisure sfeer

kunnen (beperkt) particuliere

partijen betrokken worden.

Woningcorporaties,

zorginstellingen en

onderwijsinstellingen zijn

logische partners bij de

ontwikkeling van de

multifunctionele centra in de

middelgrote en hoofdkernen.

De totstandkoming en beheer

en exploitatie van de

(boven)regionale

voorzieningen in de sport en

leisure sfeer worden bij

voorkeur aan particuliere

partijen overgelaten.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Gemeenschap

In dit scenario wordt veel

gevraagd van de lokale

gemeenschap. In feite bepaalt

de lokale gemeenschap in de

kern of er voldoende draagvlak

blijft voor de instandhouding van

de voorzieningen in de kern.

Indien de gemeenschap dit niet

(meer) kan opbrengen zullen

voorzieningen verdwijnen.

De gemeenten ondersteunen de

bestaande sociale structuren in

de kernen zoveel als mogelijk

hierbij.

De lokale

gemeenschap/vrijwilligersinzet

zal in dit scenario een

belangrijke rol spelen.

Door ontmoeting, samenwerking

en clustering zal de

gemeenschapszin versterkt

worden en het draagvlak

vergroot worden voor het actief

bijdragen aan de totstandkoming

en instandhouding van (nieuwe)

voorzieningen op kernniveau.

De gemeenten stimuleren dit

door facilitering van de

vernieuwing en versterking van

de sociale structuur in de

kernen.

Van de lokale

gemeenschap/vrijwilligers wordt

in dit scenario minder verwacht.

De multifunctionele centra

worden professioneel gerund.

Sociale samenhang vindt met

name plaats rondom de woon-

en leefbaarheiditems in de

kernen en incidenteel bij de

totstandkoming of vernieuwing

van voorzieningen.

Gebruik van voorzieningen is

veelal individueel bepaald, al

wordt wel een beroep gedaan op

de lokale gemeenschappen om

gezamenlijke vervoerssystemen

naar de omliggende kernen te

ondersteunen en activiteiten te

initiëren.

De gemeenten zet gericht in op

versterking van de

gemeenschapszin rondom

activiteiten/diensten en minder

rondom accommodaties.

In dit scenario wordt weinig

verwacht van de lokale

gemeenschappen/

vrijwilligers.

Het gebruik van de

voorzieningen is individueel

bepaald. De mensen zijn

gebruikers/consumenten van

voorzieningen, geen

(co)producenten.

De gemeenten zetten niet in

op versterking van de sociale

structuren rondom de

voorzieningen.

3 Beoordeling van de scenario’s

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk vindt de beoordeling van de vier scenario’s plaats. Gekeken wordt in hoeverre de verschillende scenario’s aansluiten bij de opgave die er voor Zeeuws-Vlaanderen ligt. Allereerst geven we een korte toelichting op de criteria die zijn gehanteerd. Daarna volgt een samenvattende beoordeling en een advies. Overigens is geen weging toegekend aan de verschillende criteria (weging = 1). In bijlage 3 is een uitgebreide toelichting op de beoordeling gegeven.

3.2 Beoordelingscriteria

De volgende criteria zijn gehanteerd:

  • 1.

    Aansluiting op demografische opgave: de mate waarin wordt ingespeeld op ontwikkelingen als bevolkingsafname, ontgroening, vergrijzing.

  • 2.

    Aansluiting op maatschappelijke ontwikkelingen: de mate waarin wordt ingespeeld op (autonome) ontwikkelingen als (verdergaande) individualisering, (verdere) opkomst 24-uurs economie, afname/wijziging vrijwilligerswerk, ontwikkeling van autonome naar regionaal ingebedde woondorpen en de daarmee veranderende behoefte van inwoners;

  • 3.

    Bereikbaarheid: de mate waarin voorzieningen bereikbaar zijn voor (potentiële) bezoekers en beoogde doelgroepen uitgaande van het huidige mobiliteitsbeleid;

  • 4.

    Sociale samenhang: mate waarin en wijze waarop de sociale samenhang binnen de gemeenschappen op kernniveau worden ondersteund door de voorzieningen(structuur);

  • 5.

    Flexibiliteit: het vermogen om adequaat in te kunnen spelen op een (veranderende) vraag van (veranderende) doelgroepen;

  • 6.

    Samenwerking: de mate waarin initiatieven aan de (regionale) markt en/of maatschappelijke partners kunnen worden overgelaten.

  • 7.

    Financiële robuustheid: het vermogen om (financiële) risico’s te verminderen door aanvullende inkomsten te genereren en/of kosten te besparen in de realisatie en/of de exploitatie van accommodaties;

  • 8.

    Innovatief vermogen: de mate waarin vernieuwing bewerkstelligd kan worden en/of het vermogen ontstaat om veranderingen door te voeren;

  • 9.

    Kwaliteit: de mate waarin de kwaliteit van accommodaties en dienstverlening voldoende geborgd zijn;

  • 10.

    Continuïteit: de mate waarin het voortbestaan c.q. de openstelling van accommodaties en dienstverlening geborgd kan worden;

  • 11.

    Beleid: de mate waarin de gemeentelijke (wmo) beleidsdoelstellingen worden gerealiseerd;

  • 12.

    Onderscheidend vermogen: mate waarin aansluiting ontstaat bij de specifieke (geografische en cultuurhistorische) situatie van Zeeuws-Vlaanderen en mogelijkheid om Zeeuws-Vlaanderen te profileren.

  • 13.

    Draagvlak: de mate waarin het scenario (naar verwachting) aansluit bij de wensen en ideeën van maatschappelijke partners en inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, uitgaande van de bijeenkomsten die in het kader van dit Masterplan Voorzieningen hebben plaatsgevonden.

3.3 Beoordeling

Onderstaande tabel geeft de beoordeling per scenario op de genoemde criteria weer. Er is geen weging toegekend aan de criteria; alle hebben evenzeer in de beoordeling meegewogen.

In “stoplicht kleuren” (rood= slecht, oranje = redelijk, groen = goed) is aangegeven hoe het scenario scoort op het betreffende criterium, met daaronder een korte beschrijving van de beoordeling. Bijlage 3 bevat een uitgebreide toelichting op de beoordeling.

Scenario 1

Dit scenario kan als zeer zwak beoordeeld worden het oogpunt van toekomstbestendigheid.

Scenario 1 speelt in zijn geheel niet in op de opgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat. Er wordt geen rekening gehouden met de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in de vraag. De aanwezigheid van voorzieningen wordt weliswaar als centraal uitgangspunt overeind gehouden, maar aan items als kwaliteit, diversiteit, flexibiliteit, samenwerking en een veranderende behoefte wordt geen invulling gegeven. De overcapaciteit neemt verder toe en de verhouding vraag-aanbod raakt verder uit balans, waardoor de continuïteit van voorzieningen organisatorisch en financieel zwaar onder druk komt te staan. Zodra “de bodem onder het voorzieningenniveau wegvalt”, zullen voorzieningen verdwijnen zonder dat hiervoor een alternatief is.

Scenario 2

Dit scenario is op de lange termijn onvoldoende robuust om antwoord te geven op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen in Zeeuws-Vlaanderen.

Scenario 2 probeert een evenwicht te vinden in de geschetste dilemma’s capaciteit/bereikbaarheid en behoud/vernieuwing. Hoewel hiermee een optimalisatieslag ten opzichte van de huidige situatie plaatsvindt, hinkt het scenario (te) zeer op twee gedachten: er wordt veel vernieuwd en geïnvesteerd, maar de overcapaciteit en versnippering blijft bestaan. Mede hierdoor kan geen goede invulling gegeven worden aan innovatie en diversiteit en vindt slechts een beperkte kwaliteitssprong plaats. De financiële continuïteit is zwak te noemen, doordat enerzijds wel moet worden geïnvesteerd, maar anderzijds de overcapaciteit blijft bestaan en er onvoldoende aansluiting wordt gezocht bij een veranderende vraag.

Scenario 3

Dit scenario kan als toekomstbestendig worden beoordeeld. Het complete en evenwichtige aanbod zorgt voor de noodzakelijke vernieuwingen, zonder dat radicaal afscheid wordt genomen van belangrijke waarden als bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen op redelijke afstand.

Scenario 3 vindt een goed evenwicht binnen de dilemma’s. Rekening wordt gehouden met een aantal specifieke kenmerken en kwaliteiten van Zeeuws-Vlaanderen, terwijl tevens een vernieuwingsslag wordt gemaakt waarmee actief kan worden ingespeeld op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen in Zeeuws-Vlaanderen. Het scenario speelt in op de veranderende vraag en de (regionale) oriëntatie van mensen voor voorzieningen binnen de regio. Vraag en aanbod worden zowel kwantitatief als kwalitatief in evenwicht gebracht, hetgeen financiële en organisatorische continuïteit biedt. Het vraagt wel om de nodige investeringen, zowel in de realisatie en het beheer van voorzieningen als de bereikbaarheid ervan. Er zal een impuls gegeven moeten worden aan doelgroepvervoer tussen de kernen.

Scenario 4

Dit scenario staat ver weg van de huidige situatie in Zeeuws-Vlaanderen en levert de grootste veranderopgave.

Scenario 4 zet zwaar in op de demografische en maatschappelijke veranderopgave, maar gaat daarbij voorbij aan de andere zijde van de dilemma’s en specifieke kenmerken van de Zeeuws Vlaamse situatie. Met name de bereikbaarheid en ondersteuning van de lokale samenhang komen in dit scenario onvoldoende uit de verf. Aan het hoogwaardige segment van voorzieningen wordt goed invulling gegeven, maar de basisvoorzieningen zijn (met name voor weinig mobiele groepen) letterlijk en figuurlijk op grote afstand aanwezig.

3.4 Advies

Geadviseerd wordt om scenario 3 te kiezen als leidraad voor het voorzieningenbeleid in Zeeuws-Vlaanderen. Samenvattend kan gesteld worden dat scenario 3 het meest toekomstbestendig is en het beste invulling geeft aan de veranderingsopgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat. Het borduurt voort op de eerder door gemeenten ingeslagen weg van clustering van voorzieningen en past nog altijd bij de historie en context van Zeeuws-Vlaanderen.

Scenario 3 vraagt wel om een nieuwe beleidsoriëntatie bij de planning en instandhouding van voorzieningen. Het idee dat “iedere kern zijn eigen pakket aan voorzieningen moet hebben”, wordt in dit scenario losgelaten. Evenwicht in vraag en aanbod, kwaliteitssprong, optimale schaalniveaus, diversiteit en financiële robuustheid zullen evenzeer moeten worden meegenomen in de beleidsafwegingen die worden gemaakt.

Een belangrijke nuancering is dat het scenario niet in een keer of op korte termijn hoeft te worden doorgevoerd. Het scenario kan al leidraad worden gezien voor toekomstige keuzes die worden gemaakt of als kompas dat de nieuwe koers voor voorzieningen aangeeft. Het idee van een voorzieningenstructuur zoals beschreven in scenario 3 is de zogenaamde stip op de horizon en wordt gezien als “een toekomstbestendige voorzieningenstructuur in 2030”.

4 Leidraad implementatie

4.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken is de opgave voor Zeeuws-Vlaanderen voor de komende jaren benoemd en is een aantal mogelijke scenario’s geschetst. Deze zijn uitvoerig beschreven en beoordeeld en op basis daarvan is scenario 3 door de projectgroep als ‘meest toekomstbestendig’ benoemd.

Dit scenario gaat uit van “transformatie van de bestaande voorzieningenstructuur en een herschikking van voorzieningen”. Dit biedt goede mogelijkheden om in te spelen op de veranderende vraag en ontwikkelingen die zich voordoen en haakt tegelijkertijd aan op belangrijke waarden als bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen, ook op lokaal niveau.

Ervan uitgaande dat dit scenario het toekomstbeeld c.q. de beleidslijn voor de komende jaren vormt (“de stip op de horizon”), gaan we er van uit dat het totale aanbod aan voorzieningen (in aantal en m²) op termijn afneemt (vooral in de kleine kernen), maar dat de kwaliteit, spreiding, diversiteit en exploiteerbaarheid van het voorzieningenaanbod als geheel juist toeneemt.

De grote vraag is hoe dat gerealiseerd kan worden, welke aanpak gehanteerd kan/moet worden, welke (concrete) mogelijkheden en aanknopingspunten zich voordoen en welke partijen nodig zijn in de verdere uitwerking. Want, zoals gesteld in de inleiding, het vaststellen van de stip op de horizon is “slechts het begin”.

In dit hoofdstuk een eerste leidraad voor de implementatie.

4.2 Uitgangspunten voor beleid

Het vaststellen van een stip op de horizon wil niet zeggen dat een vooraf vastomlijnd eindplaatje wordt nagestreefd; het wil zeggen dat de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het betreffende scenario als vertrekpunt dienen voor de keuzes die worden gemaakt en de wijze waarop de voorzieningenstructuur in Zeeuws-Vlaanderen wordt ingericht. Het geeft de richting aan waarin het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen zich de komende jaren zal ontwikkelen.

Scenario 3 als stip op de horizon betekent dat de volgende uitgangspunten leidend zijn in de beleids- en planvorming rondom maatschappelijke voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen:

  • ·

    Streven naar evenwicht in (lokale) vraag en aanbod; Gemeentelijke en regionale planning en afstemming; Behoud van leefbaarheid op kernniveau;

  • ·

    Clustering van voorzieningen en multifunctioneelf gebruik, ook op kernniveau;

  • ·

    Kwalitatief goede en bereikbare voorzieningen; Investeren in “rendabele” voorzieningen.

4.3 Gezamenlijke aanpak

Om zicht te krijgen op de kansen, mogelijkheden en knelpunten die zich voordoen, goede keuzes te kunnen maken én begrip te krijgen voor keuzes die gemaakt (moeten) worden, is het essentieel om maatschappelijke partijen, verenigingen en inwoners in de verdere uitwerking te betrekken.

Idealiter worden partijen en personen gericht benaderd en betrokken op het moment dat zich vraagstukken voordoen die voor hen relevant zijn of waar zij een rol in (kunnen) spelen. Daarnaast worden organisaties en inwoners bij voorkeur (periodiek) geïnformeerd en op de hoogte gehouden van ontwikkelingen die zich voordoen en keuzes die worden gemaakt. Dit voorkomt dat mensen onnodig worden belast, maar biedt hen wel de gelegenheid om te reageren en mee te denken. Het zorgt bovendien voor bewustwording en draagvlak. Het informeren en betrekken van partijen en personen is primair een gemeentelijke aangelegenheid, maar bij voorkeur trekken de gemeenten hierin wel gezamenlijk op.

Niet alleen met (maatschappelijke) organisaties, verenigingen en inwoners moet afstemming plaatsvinden, ook tussen de Zeeuws Vlaamse gemeenten onderling moet regelmatig afstemming plaatsvinden. Scenario 3 gaat immers uit van regionale afstemming van het voorzieningenaanbod en het voorkomen van onderlinge concurrentie. Daarnaast vragen zaken als bereikbaarheid en mobiliteit om een gemeenteoverstijgende aanpak. Bij voorkeur wordt een intergemeentelijk overlegorgaan ingericht (strategie, aanpak, voortgang, etc.) en wordt ook de besluitvorming door Colleges en Raden gedeeld/afgestemd. Tenslotte zal ook overleg gevoerd moeten worden met de gemeenten in de Vlaamse grensregio.

Het procesplan dat door de projectgroep Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is opgesteld, gaat hier nader op in.

4.4 Aanpak per beleidsveld

De verschillen per beleidsveld zijn groot en er doen zich in ieder beleidsveld andere ontwikkelingen voor. Elk beleidsveld vraagt om een eigen aanpak en biedt meer of minder mogelijkheden om (de uitgangspunten van) scenario 3 in praktijk te brengen.

Tijdens bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en de bijeenkomsten met burgers en maatschappelijke partijen is gevraagd welke ontwikkelingen zich voordoen en in hoeverre op (lopende) initiatieven kan worden aangehaakt.

Hieruit blijkt dat er ‘al veel gebeurt’ en dat gemeenten bewust of onbewust op onderdelen al uitgangspunten uit scenario 3 hanteren in de beleids- of planvorming rondom voorzieningen. Ook in de visie en ambitie van inwoners en maatschappelijke partijen komen deze uitgangspunten in meer of mindere terug. Hieronder een beschrijving per beleidsveld.

Onderwijs en kinderopvang

Op het gebied van onderwijs doen zich diverse ontwikkelingen voor. Duidelijk is dat hier de komende jaren grote veranderingen optreden en dat de vraag sterk zal afnemen. Schoolbesturen staan voor de enorme opgave om de onderwijskundige kwaliteit van en diversiteit binnen het basisonderwijs te behouden en basisscholen bereikbaar te houden.

Schoolbesturen en andere betrokken partijen zijn zich hiervan bewust en hebben afgelopen jaar in opdracht van het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) het traject “Onderwijs Ons Goed” doorlopen. Conclusie van dit traject is dat het idee van “in iedere kern een basisschool (noodgedwongen) los moet worden gelaten”; een schaalsprong in het onderwijs is nodig. Er wordt nagedacht over “nieuwe creatieve schoolconcepten”, wet- en regelgeving, fusies en samenwerking. Als voorbeeld is genoemd, het ontstaan van samenwerkingsscholen in Biervliet en Sluiskil en de plannen rondom “uw nieuwe toekomst”, waarbij de mogelijkheden voor (verdere) samenwerking tussen het ROC en de Universiteit van Gent worden onderzocht.

Dit sluit naadloos aan bij (de uitgangspunten van) scenario 3 en moet worden aangegrepen om beide trajecten (verder) op elkaar aan te sluiten en aan concrete oplossingsrichtingen te werken.

Zoals ook al aangegeven in het PPOZ-rapport moet de aansluiting worden gezocht met andere kindfuncties, zoals kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk. Dit borduurt voort op de eerder ingezette en voorgestane lijn van verdergaande clustering en centralisatie van functies.

Tijdens de laatste bijeenkomst met maatschappelijke partijen werd door vertegenwoordigers van de kinderopvang nadrukkelijk aangegeven dat kinderopvang “de school volgt, maar dat opschaling wenselijk is”. Tijdens de gemeentelijke werkgroepen werd aangegeven dat “dit vooral vanuit de besturen moet komen” en dat de zeggenschap en sturingsmogelijkheden van de gemeente op onderwijs beperkt zijn.

Om schoolbesturen te stimuleren, zou een wijziging van het rijksbeleid wenselijk zijn; de bestaande ‘kleine scholen toeslag’ stimuleert besturen juist om kleine scholen in stand te houden. Dit sluit niet aan bij (de uitgangspunten van) scenario 3. Ook de grensoverschrijdende samenwerking is lastig vanwege de bestaande wet – en regelgeving (bijvoorbeeld in de financiering van scholen) en de onderlinge, culturele verschillen. Verschillende initiatieven zijn om die reden gestopt.

Zorg, ouderen en ontmoeting

Ook op het gebied van zorg en ouderen doen zich ontwikkelingen voor. De vraag naar voorzieningen voor ouderen en (eerstelijns) zorg nemen sterk toe, als gevolg van de sterke vergrijzing. Daar komt bij dat zich grote veranderingen voordoen in de financiering van de zorg en het takenpakket van gemeenten. De overheveling van taken uit de AWBZ naar gemeenten betekent dat een groter beroep op ondersteuning vanuit de Wmo door de gemeenschap en/of de gemeente zal worden gedaan.

Aan gemeenten, zorgaanbieders en maatschappelijke instellingen gezamenlijk de taak op hier op in te spelen. Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen (en betaalbaar te houden), wordt voorgesteld om nadrukkelijk de aansluiting te zoeken met welzijn- en ontmoetingsfuncties die op kernniveau worden aangeboden. Een proactieve aanpak in deze is gewenst. Dat biedt niet alleen goede mogelijkheden om aan de groeiende vraag van ouderen te voldoen, maar ook om de ontmoetingsfunctie op kernniveau in stand te kunnen houden.

Tijdens de laatste bijeenkomst met maatschappelijke partijen is het dilemma tussen “beschikbaarheid en aanwezigheid op kernniveau’” en “efficiëntie en continuïteit in dienstverlening” uitvoering aan bod geweest. Hoewel de dienstverlening op kernniveau niet verloren mag gaan, lijkt de focus duidelijk te liggen op het laatste. De aanwezigheid van fysieke zorgvoorzieningen op kernniveau is bovendien geen voorwaarde om wel dienstverlening op kernniveau te kunnen bieden; technologie kan uitkomst bieden, evenals een multifunctionele voorziening op kernniveau.

Een aantal (lopende) initiatieven dat tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partners is genoemd en aansluit bij (de uitgangspunten van) scenario 3:

  • ·

    Bouw van multifunctionele centra, Brede Scholen en zorgclusters in verschillende kernen ter vervanging van een aantal bestaande accommodaties (bijvoorbeeld Breskens, Sint Jansteen, Terneuzen, Kloosterzande);

  • ·

    Jongerenwerk dat gebruik maakt van bestaande (multifunctionele) voorzieningen in kernen waar geen voorzieningen voor jongeren is;

  • ·

    Pilot integrale kindcentra waarbij niet alleen ruimtelijke samenwerking plaatsvindt, maar waarbij organisaties ook op bestuurlijk niveau samenwerken;

Sociaal cultureel plan voor de kern Axel;

Sport

Voor sport wordt voorgesteld om vooral aan te haken op mogelijkheden die zich voordoen en oplossingen te zoeken voor concrete problemen die zich voor (dreigen te) doen. Een meer reactieve houding vanuit de gemeenten is mogelijk.

Uiteraard zijn de demografische ontwikkelingen (op termijn) wel degelijk van invloed op het verenigingsleven en de sportdeelname. Verenigingen zullen in de problemen komen en (noodgedwongen) gaan samenwerken of fuseren. Op dat moment moeten betrokken partijen met elkaar om de tafel. Ook op het moment dat sportvoorzieningen worden ge- of verbouwd, moeten partijen (proactief) met elkaar om de tafel om de mogelijkheden te bespreken.

Tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partijen is de verwachting geuit dat dit “vanzelf gebeurt en de gemeente hier vooral niet al te hard in moet sturen.” Verenigingen “zoeken elkaar wel op als het moet”. Zo zien gemeenten ‘combinatieteams’ ontstaan en zijn verschillende verenigingen met elkaar in gesprek om de mogelijkheden voor samenwerking te bespreken. Tegelijkertijd zien zij ook onderlinge concurrentie ontstaan (“de strijd om spelers”).

Wel biedt het Masterplan Voorzieningen goede handvaten voor de wijze waarop de gemeente op een eventuele ondersteuningvraag reageert. Een aantal voorbeelden dat tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en de maatschappelijke partijen is genoemd:

  • ·

    Stimuleren van samenwerking tussen verenigingen in plaats van financiële injectie in een noodlijdende vereniging;

  • ·

    Bij een structureel lage bezetting het besluit nemen om een voorziening af te stoten of te ‘downgraden, teneinde de kosten te verminderen (bijvoorbeeld recreatieveld in plaats van wedstrijdveld).

Culturele en leisure voorzieningen

Voor culturele en leisure voorzieningen wordt bij voorkeur ingezet op regionale afstemming en programmering, vooral voor voorzieningen die een groter verzorgingsgebied nodig hebben en waarmee gemeenten zichzelf kunnen onderscheiden. Daarnaast kan worden ingezet op het aanbieden van dienstverlening op kernniveau, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande, multifunctionele voorzieningen.

De gemeente Terneuzen biedt van oudsher allerlei podiumfuncties, terwijl de gemeente Sluis meer toeristische aantrekkingskracht heeft en de gemeente Hulst vooral over cultuurhistorisch erfgoed beschikt. Bij voorkeur wordt hier sterk op ingezet en wordt – in overleg met culturele en toeristische organisaties (maatschappelijk en commercieel) bekeken hoe de regio Zeeuws-Vlaanderen “verder op de kaart kan worden gezet”.

Voorbeelden van initiatieven die aansluiten bij (de uitgangspunten van) scenario 3 die tijdens de bijeenkomsten met gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partijen zijn genoemd:

  • ·

    Centralisatie van de bibliotheek, in combinatie met dienstverlening/uitleen op scholen en kleinschalige, onbemande voorzieningen in de kernen;

  • ·

    Plan “Houtmarkt”, waarbij verschillende (culturele) voorzieningen in de kern Hulst worden geclusterd en nadrukkelijk afstemming met het aanbod in de regio plaatsvindt (Zeeland-breed);

  • ·

    Investeringen die worden gedaan in de aantrekkelijkheid en clustering van de musea in Terneuzen (industrieel museum, museum van Axel, Portaal van Vlaanderen).

Vervoer

De Zeeuws-Vlaamse bevolking is zeer automobiel en daarmee in staat redelijk grote afstanden in de regio zelfstandig te overbruggen. Zij doen dat ook. Dit betekent dat het scenario 3 voor het overgrote deel van de inwoners wat bereikbaarheid betreft naar verwachting geen problemen oplevert.

Bij de inrichting van het huidige openbaar vervoersysteem wordt er echter nog steeds van uitgegaan dat iedereen overal via lijndiensten moet kunnen komen. Het feitelijk gebruik van het openbaar vervoer is echter veelal beperkt tot de kleine groep “niet automobielen”. De uitgestrektheid van het gebied en de geringe bevolkingsdichtheid, gecombineerd met het gegeven dat meer dan 90% gebruik maakt van de eigen auto maakt openbaar vervoer in Zeeuws-Vlaanderen erg kostbaar en weinig efficiënt.

Om de bereikbaarheid van voorzieningen te bevorderen is het idee geuit om de verschillende bestaande vormen van vervoer te combineren en te komen tot een integraal vervoerssysteem. Denk bijvoorbeeld aan een combinatie van Wmo- en leerlingenvervoer. De algemene toegang tot het openbaar vervoer wordt wel gegarandeerd, maar georganiseerd ‘op afroep’. Er is dan vooral sprake van gerichte verkeersstromen en kleinschalige vervoerssystemen.

5 Traject burgerparticipatie

5.1 Inleiding

Goed Zeeuws gebruik

Een goed Zeeuws gebruik is om bij grote projecten die invloed hebben op de leefomgeving van burgers, de burgers ook daadwerkelijk te betrekken. Ook bij het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen was dit het geval; zowel burgers als maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn in (een gedeelte van) Zeeuws-Vlaanderen zijn in het traject betrokken. Het traject vond plaats in de periode februari 2011 tot en met mei 2011.

Burgers, organisatie en online participatie

Er zijn drie bijeenkomsten per gemeente en drie bijeenkomsten voor maatschappelijke organisaties georganiseerd. In totaal hebben dus 12 bijeenkomsten plaatsgevonden. Daarnaast hadden burgers de mogelijkheid om online te participeren. De website www.nu2021.nl is hiervoor in het leven geroepen. Deze is opgezet en beheerd door Politiek Online.

Wanneer we in dit hoofdstuk spreken over ‘burgerparticipatie’, dan verwijst dit naar de consultatie van zowel burgers als maatschappelijke organisaties en zowel het fysieke als digitale gedeelte.

Opzet en begeleiding door Scoop

Scoop had de projectleiding van het traject burgerparticipatie in nauwe samenwerking met de projectgroep en de werkgroep communicatie die door de gemeenten en provincie is samengesteld. De drie gemeenten hebben gekozen voor een externe gespreksleider, in de persoon van Marco van Dorst van Moveo.

5.2 Doelstelling en aanpak

Doelstelling

Vooraf was door de colleges van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten vastgesteld dat informeren en raadplegen van burgers het doel van de burgerparticipatie was (in termen van de participatieladder, zie bijlage 4).

Methode en aanpak

We navigeren in onzekere tijden. Niemand kan in de toekomst kijken en veranderingen staan op stapel. We zullen de stap naar de toekomst moeten maken; in het verleden blijven hangen, heeft geen zin. Hoewel de toekomst onvoorspelbaar is, willen we ons zo goed mogelijk voorbereiden en denken we nu alvast na over hoe die toekomst er (mogelijk) uit zal zijn. Het gaat om de kunst van het anticiperen, van voorbereid zijn op de toekomst.

Als hulpmiddel bij de burgerparticipatie hebben we daarom gekozen voor de methode scenario schrijven. Het doel van deze methode is:

Beter begrijpen, oprekken van denkbeelden;

  • .

    Verbeteren kwaliteit strategisch denken/converseren; Ontwikkelen van strategieën/opties voor de toekomst; Testen van opties, strategieën, visie;

Vertalen van strategieën naar concrete acties.

Kernvraag en aanpak

We hebben de kernvraag geformuleerd tijdens een training scenario denken:

“Wat moeten de gemeenten Sluis, Terneuzen, Hulst en de provincie Zeeland doen om in 2021 Zeeuws Vlaanderen een aantrekkelijke leefomgeving met betrekking tot het voorzieningenniveau te laten zijn voor huidige, toekomstige en tijdelijke inwoners?”

In de training is het concept voor de burgerbijeenkomsten verder uitgewerkt. We hanteren twee assen: van economische groei naar economische stagnatie en van individuele welvaart naar gezamenlijk welzijn. Oftewel: individualisering of samen de schouders eronder?

Ronde 1: Situatieschets en blik op de toekomst

In ronde één hebben we een serie foto’s laten zien die mensen ‘los maken van vandaag’; het denkkader wordt opgerekt. “Wat ziet u op deze foto’s?”. Dat blijkt vaak iets anders te (kunnen) zijn dan wat iedereen op het eerste gezicht denkt. Op een vrolijke manier worden meerdere denkbeelden voor het voetlicht gebracht. Dat maakt de sfeer los en voorkomt dat men zich vast bijt in ‘klagen over het heden’.

Ontwikkelingen en opgave

Een korte presentatie over de cijfers en feiten schetst het kader: Demografische ontwikkelingen laten zien dat er minder mensen in Zeeland zullen wonen, ook in Zeeuws-Vlaanderen is dat het geval. Hoeveel en welke voorzieningen zijn dan (nog) nodig? Hoeveel voorzieningen hebben we nu? Als we dat toetsten aan landelijke normen zien we dat er sprake is van overcapaciteit op bepaalde onderdelen.

Als we bovenstaande afzetten tegen de prognoses, wordt duidelijk dat we iets zullen moeten doen. Maar wat? Dat hangt van de toekomst af. Hoe ontwikkelt die toekomst zich? Stel dat er sprake is van economische groei en individualisme, of van economische groei en samen de schouders er onder? En wat als we te maken krijgen met economische stagnatie. Op deze manier hebben we vier eindbeelden gemaakt. Daarin is aangegeven wat we als zekerheden ervaren en wat onzeker is.

Krantenkoppen

Per groep gaat men aan de slag om de eindbeelden aan te vervullen. Het gesprek erover voeren is belangrijk: men voelt dan aan waar het om gaat. Door middel van ‘het schrijven van krantenkoppen’ verfijnen we verder: Stel dat dit de werkelijkheid is van 2021: wat staat er dan in de krant van 16 februari 2021? Sorteer deze krantenkoppen op thema en ga dan ‘terug in de tijd’: Wat moeten we in 2019, 2017, 2015 enz tot 2011 doen om dat eindbeeld van 2021 te halen?

Online participatie

Meepraten via de website www.nu2021.nl kan ook. Voor mensen die niet aanwezig kunnen zijn, om andere doelgroepen te bereiken, en wanneer men aanvullend nog informatie kwijt wil, of informatie wil lezen.

Ronde 2: Uitwerking toekomstbeelden

In ronde twee gaan we door op wat is opgehaald: in de voorbereiding maken we de verhaallijn specifieker naar aanleiding van alle input, ook die via de website is opgehaald. Nu moet concreet worden wat er moet gebeuren en wie het moet doen.

Met de maatschappelijke organisaties volgen we hetzelfde traject, met hen gaan we ook in op de vraag welke impact de toekomstbeelden (mogelijk) hebben.

Ronde 3: Terugkoppeling en scenario’s

In ronde drie koppelen we de uitgewerkte toekomstbeelden aan de uitkomsten van het traject dat ambtelijk wordt uitgevoerd: de inventarisatie, de transformatieopgave en de scenario’s.

Alles tezamen mondt dat uit in een Masterplan Voorzieningen met een benoeming van het meest toekomstbestendige scenario. De input van de participatietrajecten heeft tot een diepere nuancering geleid bij het opstellen van de uiteindelijke scenario’s en biedt inzicht in haalbaarheid en draagvlak van de verschillende scenario’s.

5.3 Opbrengst traject burgerparticipatie

Bewustwording en inhoudelijke inbreng

Dat heeft in elk geval geleid tot de volgende opbrengsten:

  • ·

    Meer bewustwording rond bevolkingsontwikkeling en de noodzakelijke veranderingen in de voorzieningenstructuur;

  • ·

    Inhoudelijke input die door burgers is geleverd, is gebruikt in de totstandkoming van de vier eindscenario's;

  • ·

    Input die geleverd is, kan gebruikt worden in de afweging die door gemeenteraden gemaakt wordt bij de bespreking van het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen.

Reactie op scenario’s

Tijdens de bijeenkomsten is duidelijk geworden dat men zich realiseert dat ‘doorgaan op de oude voet’ onhoudbaar en niet wenselijk is. Inwoners zijn zich bewust van de veranderingen die zich voordoen en de impact daarvan op het voorzieningenniveau. Tegelijkertijd hechten mensen sterk aan hun leef- en woonomgeving en aan de historie van Zeeuws-Vlaanderen.

De verschillende toekomstbeelden en scenario’s zijn tijdens de bijeenkomsten besproken. Al snel bleek: elk scenario heeft zijn eigen voor- én nadelen en de meningen zijn verdeeld.

Over het algemeen kunnen we stellen dat vooral (de uitgangspunten van) scenario 2 en 3 door burgers en maatschappelijke partijen worden onderschreven. Opvallend was dat scenario 4 tijdens de bijeenkomst met maatschappelijke partijen – en dan met name het bedrijfsleven – positief werd beoordeeld, al werd hier ook de wens geuit voor ‘ontmoeting of dienstverlening op kernniveau’.

Belangrijke aandachtspunten in de verdere uitwerking zijn: (behoud van) ontmoeting en leefbaarheid op kernniveau, bereikbaarheid en (politieke) haalbaarheid. Inwoners en organisaties zijn benieuwd naar het vervolg en willen betrokken blijven.

5.4 Waardering traject burgerparticipatie

5.4.1 Burgerbijeenkomsten

In totaal hebben circa 500 mensen deelgenomen aan de gemeentelijke burgerbijeenkomsten. Per gemeente zijn drie bijeenkomsten voor burgers georganiseerd; in totaal dus negen avonden in Zeeuws Vlaanderen. Daarnaast zijn drie bijeenkomsten voor maatschappelijke organisaties georganiseerd.

Hieronder een weergave van het aantal bezoekers, de waardering van bezoekers en opmerkingen die door bezoekers op het evaluatieformulier zijn gezet. Hierbij is geen onderscheid gemaakt naar gemeente. Ook de online bijdrage is hierin niet meegenomen; deze is te vinden op www.nu2021.nl.

Ronde 1

Totaal aantal deelnemers: ± 250. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de eerste ronde lagen tussen de 7 en de 8.

Uit de opmerkingen die zijn gemaakt op het evaluatieformulier blijkt dat het traject zeker verwachtingen schept. Men hoopt van harte dat er daadwerkelijk keuzes worden gemaakt en actie wordt ondernomen.

Een greep uit verwachtingen die zijn geuit t.a.v. het masterplan:

Voorzichtig positief;

  • ·

    Veel te hoog gegrepen. Veel onzekerheden;

  • ·

    Duidelijkheid over leven in Zeeuws Vlaanderen;

  • ·

    Samenwerking met de andere gemeenten en België;

  • ·

    Na oplevering rapport 01/07/11 duidelijke communicatie over vervolgaanpak;

  • ·

    Dat het ook direct en zonder dralen wordt uitgevoerd! Zachte heelmeesters maken stinkende wonden;

  • ·

    Te weinig specifiek, algemeen. Geen duidelijke keuze/visie Hangt af van welke reële plannen er uit deze besprekingen

  • ·

    komen;

Het plan heeft potentie succesvol te zijn;

Dat er weloverwogen oplossingen uitkomen;

Hopelijk doet men er al iets mee en starten we in 2012.

Ronde 2

Totaal aantal deelnemers: ± 125. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de tweede ronde lagen ook hier bijna allemaal tussen de 7 en 8, met een uitschieter naar een 10 en eentje naar een 6.

Verwachtingen die via het evaluatieformulier zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:

  • ·

    Indien Provincie Zeeland jaarlijks procesvoortgang bij alle Zeeuws-Vlaamse gemeentes bewaakt, is er grote kans van slagen op diverse ontwikkelingen;

  • ·

    Mooi plan, gevolg van goede opzet;

  • ·

    Ik heb mijn vraagtekens bij het gebruik maken van de input van vanavond. Ben benieuwd;

  • ·

    Ambitieus, hopelijk niet het zoveelste plan;

  • ·

    Ik hoop dat er iets uitkomt, want anders blijven we zoals een aantal jaren geleden dromen;

  • ·

    Staan de gemeentes open voor veranderingen, is daar geld voor over? Hopelijk valt het Masterplan in de toekomst niet in de Schelde;

  • ·

    Hoop dat de politiek ook besluiten die niet populair zijn durft te nemen. Leg uit waarom bepaalde besluiten worden genomen

  • ·

    Een helder, goed leesbare plan waar de gemeente ook daadwerkelijk iets mee gaat doen.

Ronde 3

Totaal aantal deelnemers: ± 125. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de derde ronde liggen ook nu weer tussen de 7 en de 8.

Verwachtingen die via het evaluatieformulier zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:

Nog veel discussie nodig, scenario 3 meest realistisch;

  • ·

    Niet zo hoog gespannen, hoop dat de wethouders voet bij stuk houden en duidelijke keuzes durven te maken;

  • ·

    Hopelijk is er goed geluisterd naar de meningen van het publiek en kan de gemeente juiste beslissingen nemen;

  • ·

    Een financiële onderbouwing ontbreekt;

  • ·

    Eén antwoord is niet mogelijk;

5.4.2 Bijeenkomsten maatschappelijke organisaties

Ronde 1

Aantal deelnemers: 25. Het waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst lag tussen de 7 en de 8.

Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:

  • ·

    Geheel afhankelijk van input burgers en omslag in denken door overheid; gematigd positief;

  • ·

    Nog diffuus, maar ik geef het wel een kans;

  • ·

    Hopelijk worden richtingen aangegeven die draagvlak hebben; Ambitieus insteken en lef tonen;

  • ·

    Nog te vroeg om hier iets zinnigs over te zeggen.

Ronde 2

Aantal deelnemers: 22. Het waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst lag tussen de 7 en de 8.

Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:

  • ·

    Goede ideeën die gebruikt kunnen worden om voorbereid de toekomst in te gaan;

  • ·

    De posters die gebruikt zijn waren mooi en duidelijk; Ben benieuwd naar het resultaat;

  • ·

    Prioriteitsstelling vanuit bestuurlijke kracht?; Duidelijke richting.

Ronde 3

Aantal deelnemers: 24. Het merendeel van de aanwezigen gaf als waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst een 8, een paar mensen gaven een 7.

Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:

  • ·

    Goede leidraad met mogelijkheden voor diverse invulling; Zet aan tot nadenken;

  • ·

    Biedt steun voor toekomstig beleid;

  • ·

    Advies met een ontwikkelrichting dat bij de gemeentes tot een strategische beleidsrichting leidt;

  • ·

    Richtinggevend voor toekomst.

5.4.3 Online participatie

De online participatie werd gefaciliteerd door Politiek Online, een bedrijf dat ervaring heeft online burgerparticipatie. Dat heeft kwantitatief gezien de volgende opbrengsten opgeleverd:

er zijn 27 Linkedin groepen berichten over het traject; er zijn 97 Hyves groepen en beheerders benaderd;

  • ·

    Nu2021 volgde 508 mensen op Twitter, 88 volgen @nu2021 terug.

  • ·

    Politiek Online stuurde tweewekelijks nieuwsflashes naar 385 e-mailadressen.

De site nu2021.nl is gekoppeld aan de Google analytics tool. De site heeft sinds de start 2.775 bezoeken gehad van 1.650 unieke bezoekers. In totaal werden 8.263 pagina’s opgevraagd. Gemiddeld bezochten de bezoekers bijna 3 pagina’s en waren gemiddeld 2:35 minuten op de site. Ongeveer 70% van deze bezoekers wist de site direct te bereiken (intypen van de URL), 15% bereikte de site via een verwijzing op een andere site en 15% vond de site via een zoekmachine. Van de verwijzende sites was Google uiteraard het populairst, gevolgd door Linked In, gemeentehulst.nl en Twitter. Ook via PZC, een lokale website en Hyves wisten mensen de site te bereiken, maar daar gaat het niet om heel grote aantallen. De pagina’s van de drie rondes werden vergelijkbaar bezocht, ronde twee was het meest populair in termen van bezoeken.

Bijlage 2 Toelichting financiën

Onderstaand wordt voor de verschillende kostencomponenten per scenario een toelichting gegeven.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Totstandkoming

voorzieningen

(investeringen)

In dit scenario vinden beperkte

vernieuwingen plaats in het

aanbod. De investeringslast is

dan ook beperkt.

In dit scenario vinden veel

investeringen plaats door de

clustering van voorzieningen in

nagenoeg alle kernen. De

investeringslast is hoog doordat

deze vernieuwing in veel kernen

plaatsvindt.

Het maatschappelijk rendement is

matig. Er zijn relatief hoge kosten

mee gemoeid om de

bereikbaarheid optimaal te

houden, terwijl de bezetting van

de accommodaties niet optimaal is

en veel geïnvesteerd moet

worden.

In dit scenario wordt

geïnvesteerd in een

vernieuwing van het aanbod in

de middelgrote kernen en

hoofdkernen. De

investeringslast is relatief hoog

door de kwaliteitsimpuls en in

mindere mate door de

capaciteit.

Het maatschappelijk

rendement is echter goed. De

investeringen zorgen voor een

kwalitatief hoogwaardig

voorzieningenniveau dat een

goed gebruik en bereik onder

de bevolking kent.

In dit scenario wordt

geïnvesteerd in nieuwe,

hoogwaardige gecentraliseerde

voorzieningen.

Het maatschappelijk

rendement op deze

investeringen is redelijk. De

voorzieningen kennen wel een

goede bezetting, maar de

bereikbaarheid voor kwetsbare

groepen is wel laag.

Instandhouding

voorzieningen

(beheer en

exploitatie)

Gemeenten zullen in dit

scenario veel geld kwijt zijn

aan de instandhouding

(onderhoud en exploitatie) van

de vele voorzieningen.

Het maatschappelijke

rendement is beperkt,

aangezien de bezetting door de

versnippering ook matig is.

Vele geld gaat zitten in de

instandhouding van een

kwalitatief zwak

voorzieningenaanbod.

De instandhoudinglasten zijn ook

hoog doordat veel voorzieningen

in alle kernen overeind worden

gehouden en er overcapaciteit

blijft bestaan.

Wel zijn er beperkte

inverdieneffecten door de

clustering van voorzieningen,

waardoor minder m2 in stand

gehouden hoeven te worden en

efficiency in beheer en exploitatie

gevonden kan worden.

De instandhoudinglasten

(onderhoud) zullen dalen

aangezien de (over)capaciteit

in zijn totaliteit zal afnemen.

De accommodaties worden

beter exploitabel doordat zij

een betere bezetting/gebruik

kennen.

De beheerlasten in zijn

totaliteit dalen omdat er

minder locaties zijn.

Per locatie zullen de

beheerlasten stijgen, doordat

het beheer deels professioneel

ingericht moeten worden.

De instandhoudinglasten zijn

door de verregaande

opschaling lager.

Bovendien kunnen de beheer

en exploitatielasten voor een

deel door maatschappelijke

partners en private partijen

opgepakt worden.

De beheerlasten in zijn

totaliteit dalen omdat er

minder locaties zijn.

Het beheer dient wel

professioneel ingericht te

worden. Vrijwilligers spelen

nauwelijks een rol in beheer en

exploitatie.

Mobiliteits-

investeringen

In dit scenario behoeven geen aanvullende investeringen in de mobiliteit plaats te vinden.

Wel zal het draagvlak voor de bestaande mobiliteitsvoorzieningen (en exploitatie) verder afnemen.

In dit scenario behoeven geen aanvullende investeringen in de mobiliteit plaats te vinden.

Wel zal het draagvlak voor de bestaande mobiliteitsvoorzieningen (en exploitatie) verder afnemen.

In dit scenario zal geïnvesteerd moeten worden in kleinschalige, gebundelde vervoersvoorzieningen voor doelgroepen naar de basisvoorzieningen in de naastgelegen kernen.

De afstanden zijn relatief beperkt en de vervoersbewegingen geconcentreerd, waardoor de exploitatielasten hiervan relatief beperkt kunnen blijven.

In dit scenario zijn aanzienlijk geïnvesteerd moeten worden om de basisvoorzieningen voor doelgroepen bereikbaar te houden.

De afstanden zijn relatief groot en de vervoersbewegingen divers, waardoor de exploitatielasten hoog zullen zijn.

Bijlage 3 Toelichting beoordeling scenario’s

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Aansluiting

maatschappelijke

ontwikkelingen

Dit scenario speelt nauwelijks in op

de maatschappelijke ontwikkelingen

die zich voordoen.

In dit scenario spelen verenigingen

en vrijwilligers een belangrijke rol in

de instandhouding van

voorzieningen; zonder hen is

instandhouding niet mogelijk.

Landelijk zien we echter een

terugloop in het aantal vrijwilligers;

het wordt steeds lastiger om

vrijwilligers te vinden die zich

structureel en voor langere tijd voor

een accommodatie willen inzetten.

Zeeuws-Vlaanderen wordt op dit

moment gekenmerkt door een hoge

mate van betrokkenheid en

vrijwilligersinzet, maar de

verwachting is dat de afname van

het aantal vrijwilligers zich (op

termijn) ook in Zeeland voordoet.

Het aantal potentiële vrijwilligers

neemt bovendien af door de afname

van het aantal inwoners.

Dit scenario gaat uit van “samen de

schouders eronder”; een grote mate

van gemeenschapszin en lokale

betrokkenheid is nodig om de

decentrale voorzieningenstructuur in

stand te kunnen houden. Dit sluit

niet aan bij de trend van

individualisering die zich landelijk en

ook in Zeeuws-Vlaanderen

voordoet. In dit scenario wordt

bovendien gekozen voor een

voorzieningenstructuur waarin elke

kern over min of meer hetzelfde

voorzieningenaanbod beschikt; er is

weinig keuzevrijheid voor de

“moderne consument”.

Tenslotte wordt in dit scenario ervan

uitgegaan dat de kerngerichtheid voor voorzieningen sterk aanwezig blijft, terwijl steeds meer een ontwikkeling te zien is van autonome dorpen naar regionaal ingebedde dorpen.

Dit scenario sluit redelijk aan

op maatschappelijke

ontwikkelingen die zich

voordoen.

In dit scenario spelen

verenigingen en vrijwilligers

een belangrijke rol in de

instandhouding van

voorzieningen; zonder hen is

instandhouding niet mogelijk.

Landelijk zien we echter een

terugloop in het aantal

vrijwilligers.

In dit scenario wordt de

vrijwilligerstructuur echter

versterkt en minder belast

door clustering en

samenwerking

Ook dit scenario gaat uit van

“samen de schouders

eronder”; een bepaalde mate

van gemeenschapszin en

lokale betrokkenheid is nodig

om de voorzieningen per kern

in stand te kunnen houden. In

dit scenario wordt dit echter

wel op een moderne manier

vormgegeven door stimulering

van samenwerking op

kernniveau.

Het vernieuwde aanbod sluit

beter aan bij de kwaliteitseisen

van de moderne burger.

Wel is er slechts sprake van

beperkte diversiteit, waarmee

dit minder aansluit bij de meer

individueel ingestelde

consument.

Desondanks geldt ook in dit

scenario dat er van uitgegaan

wordt dat de mensen

nadrukkelijk kiezen voor

voorzieningen op korte afstand, terwijl een ontwikkeling gaande is dat

mensen bereid zijn naar een

andere kern te gaan voor

andersoortige of kwalitatief

hoogwaardigere voorzieningen.

Dit scenario sluit goed aan op

maatschappelijke ontwikkelingen

die zich voordoen.

Dit scenario vraagt om meer

professioneel beheer. De

kleinschalige steun- en

ontmoetingspunten op

kernniveau worden – voor zover

aanwezig – door “de lokale

gemeenschap” gerund; de

grotere, multifunctionele

voorzieningen worden door

professionele (maatschappelijke)

instellingen gerund, met

ondersteuning van gebruikers en

partners.

Dit scenario gaat niet uit van

een lokale gemeenschap die

zorgt voor instandhouding van

een voorzieningenaanbod; het

gaat uit van professioneel

beheer. Mensen zijn niet

“verplicht” om zich in te zetten

voor de voorzieningen. Wel zal

een beroep gedaan worden op

inzet voor activiteiten. Dit sluit

aan bij de verdergaande

individualisering en nieuwe

vormen van vrijwilligerswerk.

Dit scenario biedt meer ruimte

voor vernieuwing en investering;

dat maakt dat inwoners meer

keuzemogelijkheden hebben. Er

is meer diversiteit in aanbod,

kernen beschikken niet allemaal

over hetzelfde aanbod aan

voorzieningen.

Dit sluit aan bij de ontwikkeling

waarin mensen bereid zijn te

reizen voor een aanbod dat qua aard en/of kwaliteit aansluit bij hun keuze (de ontwikkeling van autonome naar regionaal ingebedde dorpen).

Dit scenario sluit aan op

maatschappelijke

ontwikkelingen die zich

voordoen, zoals de afname

van het aantal vrijwilligers

en de verdergaande

individualisering.

Dit scenario vraagt om

professioneel beheer van

voorzieningen. Er zijn

alleen nog grote,

multifunctionele

voorzieningen en de

complexiteit hiervan in

beheer is hoog. Inwoners

spelen geen rol in de

instandhouding; zij zijn

“slechts” consument van de

voorziening.

Vrijwilligerswerk wordt

nauwelijks gestimuleerd

door de

voorzieningenstructuur in

dit scenario. Er wordt

vanuit gegaan dat dit niet

meer haalbaar is. De

voorzieningen komen

hiermee ver af te staan van

de lokale gemeenschappen.

Dit scenario biedt meer

ruimte voor vernieuwing en

investering. Er is meer

diversiteit in aanbod,

kernen beschikken niet

allemaal over hetzelfde

aanbod aan voorzieningen;

dat maakt dat inwoners

meer keuzemogelijkheden

hebben, al zijn zij

aanwezen op de voorzieningen in grotere voorzieningen in grotere

kernen en afhankelijk van de bereikbaarheid ervan. Dit scenario gaat ervan uit dat nagenoeg alle dorpen zich ontwikkelen tot woondorpen.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van

voorzieningen is in dit scenario

hoog. Dagelijkse voorzieningen zijn

in iedere kern en “op loopafstand”

aanwezig; alleen voor grotere,

specifieke voorzieningen zijn

inwoners aangewezen op de grotere

kernen.

Het draagvlak voor openbaar

vervoer in sommige kernen neemt

door de bevolkingskrimp wel verder

af.

Net als in scenario 1 staat in

dit scenario de beschikbaarheid

en bereikbaarheid van

(basis)voorzieningen centraal.

Voor reguliere, dagelijkse

voorzieningen kunnen

inwoners in hun eigen kern

terecht, vaak ook nog in één

multifunctionele

accommodatie. Alleen voor

grotere, specifieke

voorzieningen zijn inwoners

aangewezen op naastgelegen,

grotere kernen.

Bereikbaarheid en

beschikbaarheid van

voorzieningen is niet leidend in

dit scenario; evenwicht in vraag

en aanbod staat hierin centraal

en aansluiting bij de

veranderende behoefte. Dat

betekent dat inwoners van kleine

kernen gebruik maken van

voorzieningen in de

naastgelegen, middelkernen.

Wel veelal binnen vijf kilometer

aanwezig.

De mobiliteit is een belangrijk

aandachtspunt in dit scenario,

vooral voor kwetsbare groepen.

Door gebundelde

vervoersstromen kunnen

hiervoor integrale kleinschalige

vervoersvoorzieningen

gerealiseerd worden.

De bereikbaarheid van

voorzieningen is een

belangrijk minpunt in dit

scenario, vooral voor

ouderen en mensen met

een beperkte actieradius.

Voorzieningen, ook

basisvoorzieningen, zijn “op

(grote) afstand” aanwezig.

Investering in

vervoersdiensten om dit te

compenseren, is door de

grote afstanden en

dunbevolktheid moeilijker

te realiseren.

Ondersteuning sociale samenhang in de kernen

In dit scenario speelt “de

gemeenschap” een belangrijke rol in

de instandhouding en exploitatie

van voorzieningen. Omgekeerd kun

je ook zeggen dat de voorzieningen

een belangrijke rol spelen in het

bevorderen van samenhang en

leefbaarheid binnen de kern of

gemeente; inwoners en

verenigingen moeten samen de

schouders eronder zetten om de decentrale voorzieningenstructuur in

stand te houden.

Minpunt van dit scenario is echter

dat de voorzieningen/vrijwilligers-

organisaties veelal op zich zelf staan

in de kern.

In dit scenario speelt “de

gemeenschap” een belangrijke

rol in de instandhouding en

exploitatie van voorzieningen.

De lokale gemeenschap en

leefbaarheid wordt versterkt en

ondersteund door de clustering

van voorzieningen waardoor de

samenwerking en ontmoeting

op kernniveau versterkt wordt

Op kernniveau blijft een

ontmoetingsvoorziening

aanwezig. Deze draagt bij aan

de sociale cohesie in het dorp.

Veel leefbaarheidsaspecten

worden via activiteiten

georganiseerd en/ of de

woonomgeving.

Mensen worden aangesproken

op andere vromen van

vrijwilligerswerk en gemeenschapszin, bijv in het

organiseren van gezamenlijke

mobiliteit, ontwikkelen van

nieuwe activiteiten en diensten.

Voorzieningen dragen

minder bij aan de sociale

samenhang binnen een

kern. Ook wordt de

gemeenschapszin en

betrokkenheid in dit

scenario niet gestimuleerd;

voorzieningen worden

professioneel beheerd en

zijn veelal op een hoger

schaalniveau georganiseerd; de lokale

gemeenschappen spelen

hierin geen rol.

Leefbaarheid wordt in dit

scenario volledig rondom

de woonfunctie

gedefinieerd.

Flexibiliteit

Dit scenario scoort laag op het

criterium flexibiliteit. Alles is gericht

op instandhouding van de

bestaande, decentrale

voorzieningenstructuur. Op een

enkele uitzondering na, zijn dit

veelal solitaire voorzieningen die

niet of nauwelijks multifunctioneel

inzetbaar zijn. Het biedt weinig

mogelijkheden om in te spelen op

een veranderende vraag of

omgeving.

Dit scenario scoort beter op

het criterium flexibiliteit dan

scenario 1, maar nog altijd

relatief laag. Het is gericht op

instandhouding en realisatie

van een multifunctionele,

decentrale

voorzieningenstructuur; dat wil

zeggen dat accommodaties op

kernniveau multifunctioneel

inzetbaar zijn, maar dat weinig

uitwisseling op gemeentelijk of

regionaal niveau plaatsvindt.

Hierdoor blijft versnippering en

overcapaciteit bij veranderend

gebruik bestaan.

Dit scenario scoort goed op het

criterium flexibiliteit;

accommodaties zijn

multifunctioneel inzetbaar.

De capaciteit is in evenwicht met

de vraag en er vindt afstemming

op gemeentelijk en regionaal

niveau plaats.

Op relatief geringe afstand is

een diversiteit aan voorzieningen

beschikbaar. Mensen hebben

hierdoor meer

keuzemogelijkheden, waardoor

meer ruimte is om in te spelen

op een veranderende vraag.

Dit scenario scoort redelijk

goed op het criterium

flexibiliteit; accommodaties

zijn multifunctioneel

inzetbaar en er vindt

afstemming op regionaal

niveau plaats. Dit biedt

ruimte om in te spelen op

een veranderende vraag of

omstandigheden.

Minder punt is de relatief

hoge opschaling, waardoor

minder goed ingespeeld

kan worden op geografisch

bepaalde verandering van

de vraag in een bepaalde

kern.

Samenwerking

Verenigingen, inwoners en de

gemeente moeten in dit scenario

nadrukkelijk samenwerken om de

decentrale voorzieningenstructuur in

stand te houden; zonder inzet van

vrijwilligers en verenigingen is dit

niet haalbaar.

In dit scenario vindt geen

samenwerking plaats met “de

(regionale en internationale)

markt”; instandhouding van de

decentrale voorzieningenstructuur is

vooral een taak van de gemeente en

“de lokale gemeenschap”. Ook

tussen de verschillende gemeenten

en kernen vindt nauwelijks

samenwerking plaats; kernen staan

op zichzelf en zijn zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

In dit scenario vindt nauwe

samenwerking plaats tussen

verenigingen, inwoners, de

gemeente en (in mindere

mate) maatschappelijk

partners

Binnen de kern is

samenwerking en clustering

een van de centrale

uitgangspunten. Tussen kernen

vindt beperkt samenwerking

plaats.

Regionale afstemming en

samenwerking tussen

gemeenten geschiedt

nauwelijks in dit scenario.

In dit scenario vindt nauwe

samenwerking plaats tussen de

verschillende gemeenten en

wordt ook gebruik gemaakt van

voorzieningen in België.

Gemeenten stemmen hun

voorzieningenaanbod

nadrukkelijk op elkaar af en

houden hierbij rekening met de

voorzieningen die in België

aanwezig zijn. Voor grotere,

specifieke voorzieningen wordt

samenwerking met “de markt”

gezocht.

Op middelkernniveau vindt

nauwe samenwerking tussen

inwoners, maatschappelijk

partners en de gemeente plaats.

Samenwerking in de woongemeenschappen vindt rondom activiteiten plaats.

Dit scenario vereist een

nauwe samenwerking

tussen gemeenten,

maatschappelijk partners

en “de (internationale)

markt”. Zonder inzet van

de markt is het niet of

nauwelijks mogelijk het

kwalitatief hoogwaardige

voorzieningenaanbod te

realiseren c.q. in stand te

houden.

Vraag is of er voldoende

partijen te vinden zijn om

hierin een aanvullende rol

te spelen.

Samenwerking met de

lokale gemeenschappen vindt nauwelijks plaats. Voorzieningen staan hier immers los van.

Financiële robuustheid

In dit scenario zijn de

instandhoudingkosten hoog; er

wordt veel geld geïnvesteerd in de

instandhouding van de (bestaande)

voorzieningenstructuur. Ook

leegstand wordt daarmee in stand

gehouden, aangezien een deel van

de vraag – vooral naar

voorzieningen voor jeugd en

jongeren – zal wegvallen.

De realisatiekosten daarentegen zijn

relatief laag; er worden geen nieuwe

accommodaties gerealiseerd, alles is

gericht op instandhouding (en op

termijn vervanging) van de

bestaande voorzieningen.

Kostendekkende exploitatie van de

accommodaties lijkt – zeker op de

lange termijn – niet haalbaar. De

personele kosten (vaak de grootste

kostenpost) zijn weliswaar beperkt

doordat de accommodaties worden

“gerund” door verenigingen en

vrijwilligers, maar er zijn (te) weinig

mogelijkheden om inkomsten te

genereren; er is een overschot aan

accommodaties in relatie tot de

vraag en het aanbod sluit niet aan

op de (veranderende) vraag.

Dit scenario vraagt om een

investering in het bestaande

voorzieningenniveau; er

moeten relatief veel

multifunctionele

accommodaties worden

gerealiseerd en/of bestaande

accommodaties moeten

multifunctioneel worden

ingericht/aangepast.

Het biedt wel de mogelijkheid

om het totale aanbod aan

accommodaties (in termen van

m²) te verminderen; op de

langere termijn zorgt dit voor

lagere kosten voor

instandhouding van de

voorzieningen, maar er blijft

toch nog een overcapaciteit

hetgeen de instandhouding

onder druk zet.

Doordat voorzieningen veelal

door de “lokale gemeenschap”

worden gerund, zijn de kosten

voor beheer en exploitatie

wellager dan in een

professionele beheervariant.

Kostendekkende exploitatie

lijkt echter niet haalbaar; de

verdienmogelijkheden zijn

beperkt, doordat de

voorzieningen relatief kleine

verzorgingsgebieden kennen.

Dit scenario vraagt om

investeringen, niet zozeer in het

bestaande voorzieningenaanbod,

maar vooral in de realisatie van

nieuwe, grotere, multifunctionele

voorzieningen. Het betreft wel

minder accommodaties dan in

scenario 2.

Over het algemeen vragen

multifunctionele voorzieningen

om hogere initiële investeringen

dan solitaire voorzieningen.

Aangezien “evenwicht in vraag

en aanbod” het leidende principe

is in dit scenario, biedt het

goede mogelijkheden om het

aanbod (in termen van m²)

daarmee de structurele kosten

op de lange termijn terug te

brengen.

De kosten voor beheer en

exploitatie van de voorzieningen

daarentegen nemen per locatie

toe. Dit komt doordat een

grotere mate van professioneel

beheer nodig is, maar er zijn wel

aanzienlijk minder locaties dan

in de huidige situatie. Dit

scenario biedt dan ook goede

mogelijkheden voor

kostendekkende exploitatie en

verlaging van de

instandhoudingskosten voor de

voorzieningen als geheel.

Ook zijn in dit scenario

gemakkelijke

medekostendragers te vinden

dan in scenario 1 en 2.

Dit scenario gaat uit van

evenwicht in vraag en

aanbod vanuit het oogpunt

van capaciteit (kwantiteit).

Dat wil zeggen dat

voorzieningen een passend

verzorgingsgebied hebben

en goede

exploitatiemogelijkheden

kennen.

De kwaliteitsprong die

beoogd wordt vraagt echter

hoge investeringen,

evenals de professionele

wijze van beheer en

exploitatie. Het aanbod

moet immers zo

aantrekkelijk zijn dat het

gebruikers over grote

afstand trekt.

Wel zijn in dit scenario

medekostendragers vooral

voor de meer

hoogwaardige

voorzieningen te vinden.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Innovatief vermogen

In dit scenario is weinig ruimte voor

vernieuwing en innovatie; alle tijd,

geld en moeite wordt gestoken in de

instandhouding van bestaande

voorzieningen en de decentrale

voorzieningenstructuur. Ook de

afwezigheid van “de markt” maakt

dat in dit scenario weinig innovatie

mag worden verwacht.

In dit scenario is weinig ruimte

voor innovatie. Ingezet wordt

op een kwaliteitsverbetering

van het bestaande pakket aan

voorzieningen. Hierbinnen

kunnen wel nieuwe

huisvestingsconcepten worden

toegepast.

Er worden geen “nieuwe” type

voorzieningen ontwikkeld. Ook

de afwezigheid van “de markt”

maakt dat in dit scenario

minder innovatie mag worden

verwacht

In dit scenario ontstaat ruimte

voor vernieuwing en innovatie.

Er wordt minder tijd, geld en

moeite gestoken in

instandhouding van een

decentrale

voorzieningenstructuur;

daarmee blijft tijd, geld en

ruimte over om te investeringen

in andersoortige en nieuwe

voorzieningen en concepten.

Ook de aanwezigheid van “de

markt” maakt dat in dit scenario

innovatie mag worden verwacht.

Een van de kenmerken van

dit scenario is innovatie. De

voorzieningenstructuur

wordt volledig opnieuw

ingericht en er wordt een

forse kwaliteitssprong

beoogd.

Samenwerking met de

markt moet dit mogelijk

maken.

Kwaliteit

In dit scenario blijft weinig ruimte

over voor verbetering van de

kwaliteit van voorzieningen; alle

tijd, geld en moeite wordt gestoken

in de instandhouding van bestaande

voorzieningen en de decentrale

voorzieningenstructuur.

Gevreesd mag zelfs worden voor

een verschraling van het aanbod,

doordat de voorzieningen steeds

moeilijker overeind zijn te houden

(financieel en organisatorisch).

in dit scenario ontstaan

mogelijkheden voor

kwaliteitsverbetering op het

moment dat nieuwe,

multifunctionele

accommodaties worden

gerealiseerd of bestaande

accommodaties opnieuw

worden ingericht. Het biedt

bovendien de mogelijkheid om

in te spelen op een

veranderende vraag.

Een kwaliteitsverbetering van

het voorzieningenpakket is

minder aan de orde. Er is geen

ruimte om meer kwalitatief

hoogwaardige voorzieningen te

realiseren.

Dit scenario biedt goede

mogelijkheden voor verbetering

van de kwaliteit van

accommodaties, vooral bij de

realisatie van nieuwe

accommodaties.

Bovendien kan door de

opschaling meer diversiteit en

hoogwaardige voorzieningen

gerealiseerd worden.

Dit scenario gaat uit van

een volledige herinrichting

van het

voorzieningenaanbod in

Zeeuws-Vlaanderen. Het

doel is een hoogwaardig

voorzieningenaanbod en

biedt goede mogelijkheden

om te investeren in de

kwaliteit van

voorzieningen.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Continuïteit

De continuïteit van voorzieningen is

in dit scenario alleen geborgd als

“iedereen” zich betrokken en

verantwoordelijk voelt, gebruik

maakt van de beschikbare

voorzieningen en ook bereid is zich

in te zetten voor de instandhouding

en exploitatie ervan.

Gezien de demografische en

maatschappelijke ontwikkelingen die

zich voordoen, ligt dit niet voor de

hand; voorzieningen komen onder

druk te staan en een aantal zal (op

termijn) noodgedwongen zijn

deuren moeten sluiten.

De continuïteit van

voorzieningen is in dit scenario

alleen geborgd als de lokale

gemeenschap meer gaat

samenwerken en afstemmen

en ook bereid is zich in te

zetten voor de instandhouding

en exploitatie ervan.

Ondersteuning zal dit moeten

stimuleren, maar de

demografische en

maatschappelijke

ontwikkelingen die zich

voordoen zijn zo fors dat de

continuïteit financieel en

organisatorisch van de relatief

kleine voorzieningen toch

onder druk komt te staan.

De continuïteit van de grotere,

multifunctionele voorzieningen is

geborgd doordat deze

accommodaties betere

exploitatiemogelijkheden en

grotere verzorgingsgebieden

kennen en medekostendragers

betrokken kunnen worden. Dit

komt het exploitatieresultaat en

de bezetting van de

accommodaties ten goede.

De kleinschalige steun- en

ontmoetingspunten op

kernniveau kunnen alleen

behouden blijven met de inzet

van de “lokale gemeenschap” en

professionele ondersteuning op

afstand.

Dit scenario gaat uit van

volledig evenwicht in vraag

en aanbod vanuit

capaciteitsoogpunt. Dat wil

zeggen dat er geen sprake

is van over- of

ondercapaciteit en draagt

bij aan de continuïteit van

de voorzieningen.

Belangrijke voorwaarde is

wel dat inwoners gebruik

blijven maken van de

voorzieningen (op afstand)

en dat nieuwe bezoekers

worden aangetrokken.

Aansluiting bij Wmo-

beleid

Dit scenario zet sterk in op de lokale

gemeenschappen en sluit aan bij het

gedachtegoed van de civil society.

De kanteling van de Wmo en de

professionele ondersteuning daarin

wordt echter minder goed

gefaciliteerd.

Dit scenario speelt goed in op

het gedachtegoed van de

Wmo. Versterking van de

lokale gemeenschap,

ontmoeting en wisselwerking

door tussen professionals en

vrijwilligers wordt door de

samenwerking en clustering op

kernniveau gestimuleerd.

Ook dit scenario speelt goed in

op de Wmo. Weliswaar zijn er

minder voorzieningen in de

kleine kernen aanwezig. Echter

de ontmoetingspunten

(dorpshuizen en

dagvoorzieningen voor senioren)

zijn in alle kernen aanwezig.

Bovendien is de professionele

ondersteuning geclusterd (en

versterkt) aanwezig in de

middelkernen, van waaruit de

mensen in de kleine keren en

thuis bediend worden.

Dit scenario sluit nauwelijks

aan bij het huidige Wmo-

beleid. De

voorzieningenstructuur

wordt los georganiseerd

van de lokale

gemeenschappen. Vooral

voor de kwetsbare groepen

is de voorzieningen-

structuur onvoldoende

gespreid aanwezig.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Onderscheidend

vermogen

In dit scenario streeft elke kern naar

behoud van de bestaande,

decentrale voorzieningenstructuur.

In praktijk hebben de kernen een

voorzieningenaanbod dat sterk op

elkaar lijkt; er is weinig onderscheid

tussen kernen en diversiteit in

aanbod.

Bovendien is het aanbod traditioneel

ingekleurd.

In dit scenario streeft elke kern

naar behoud van een eigen,

multifunctioneel

voorzieningenaanbod; er is

weinig onderscheid tussen

(type) kernen. Alleen grotere

kernen onderscheiden zich van

de rest, aangezien zij over

grotere, specifieke

voorzieningen beschikken.

In dit scenario onderscheidt

Zeeuws-Vlaanderen zich als

geheel wel door de realisatie

van een hoogwaardige,

decentrale, multifunctionele

voorzieningenstructuur.

Dit scenario biedt de

verschillende gemeenten en

kernen de mogelijkheid om zich

te onderscheiden. Gemeenten en

grotere kernen kunnen zich

onderscheiden door de

aanwezigheid van grotere,

multifunctionele voorzieningen

(al dan niet thematisch);

kleinere kernen kunnen zich

onderscheiden door een grote

mate van lokale

betrokkenheid/gemeenschapszin

en daarmee het behoud van

(basis)voorzieningen.

De regio onderscheidt zich door

een duidelijk en kwalitatief

hoogwaardig maatschappelijk

voorzieningenpakket op de

verschillende schaalniveaus.

Dit scenario biedt de beste

mogelijkheden voor

Zeeuws-Vlaanderen om

zich als regio te

onderscheiden. Er wordt

sterk ingezet op nieuwe en

hoogwaardige

voorzieningen.

Keerzijde van de medaille

is wel dat Zeeuws-

Vlaanderen zich minder

onderscheidt op een goede

spreiding van de

kleinschalige

basisvoorzieningen op

kernniveau, terwijl dit tot

nu toe Zeeuws-Vlaanderen

als regio kenmerkte en

onderscheidde.

Bijlage 1 Uitwerking scenario’s per type voorziening

Onderstaand is voor de verschillende type voorzieningen uitgewerkt hoe deze zich in het betreffende scenario ontwikkelen.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Basisonderwijs

Aard: basisschool

Groot aanbod van kleine

basisscholen in zoveel mogelijk

kernen.

Her en der zullen basisscholen

door krimp en verdere weglek

de deuren moeten sluiten

omdat zij door

organisatorische ondergrens

zakken.

Minimale omvang 3 groepen

(onder-, midden-, bovenbouw)

Aard: brede school

Er zijn alleen nog maar brede

scholen in zoveel mogelijk kernen.

Norm is dat een school minimaal

vier groepen heeft (dubbelklassen).

In kernen met te weinig kinderen of

kernen met een sterke gerichtheid

op een andere kern zijn geen

basisscholen mee.

Aard: Integrale kindcentra

De scholen worden

ondergebracht in kindclusters in

de middelgrote kernen en

hoofdkernen. Beperkt is nog een basisschool in een kleine kern

aanwezig.

Norm is dat scholen 6, maar bij voorkeur 8 groepen hebben.

Daarnaast maken de grensdorpen gebruik van

kindvoorzieningen in de Belgische grensstreek.

Aard: onderwijscampus

Het basisonderwijs wordt

geclusterd in grotere brede

scholen in de middelgrote

kernen en de hoofdkernen.

Uitgegaan wordt van de norm

van dubbele groepen per

leeftijdslaag (dus 16 groepen).

De grensdorpen maken

maximaal gebruik van de

mogelijkheden in België.

Mogelijke belemmeringen

hierin worden weggenomen.

VO

Het voortgezet onderwijs blijft

op gemeentelijk niveau

georganiseerd.

Door afnemende

leerlingenaantallen zal het

aanbod per school verschralen.

Het voortgezet onderwijs blijft op

gemeenteniveau.

Wel vindt een organisatorische

samenwerking op regionaal niveau

plaats.

Daarnaast maken de VO scholen

deel uit van multifunctionele

clusters (b.v. met culturele of

sportvoorzieningen).

Het voortgezet onderwijs wordt

regionaal georganiseerd. Wel zijn in de hoofdkernen van de drie gemeenten vestigingen

aanwezig.

Er vindt een duidelijke

afstemming in het aanbod

plaats. Specifieke

onderwijsvormen worden op één

plek aangeboden.

Samenwerking met het ROC

wordt gezocht.

Het voortgezet onderwijs wordt

geconcentreerd op één locatie,

in de kern Terneuzen. Voor de lagere klassen zijn wellicht nog

dependances aanwezig in de

andere hoofdkernen.

MBO/HBO/WO

HBO/WO blijft bovenregionaal.

MBO wordt in Terneuzen

aangeboden.

HBO/WO blijft bovenregionaal.

MBO wordt in Terneuzen

aangeboden. Clustering met andere

onderwijsvoorzieningen.

HBO/WO blijft bovenregionaal.

MBO wordt in Terneuzen

aangeboden. Clustering met

andere onderwijsvoorzieningen

zoals VO.

HBO/WO blijft bovenregionaal.

Samenwerking met België

onderwijsinstituten wordt

verregaand gestimuleerd.

MBO wordt in Terneuzen

aangeboden.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

PSZ/KDV/BSO

De kindfuncties (m.n. psz en

BSO) blijven decentraal en

kleinschalig aanwezig al dan

niet gekoppeld aan de

basisscholen.

Kinderdagopvang en in

mindere mate BSO hebben

moeite om exploitabel te

blijven en zullen her en der

verdwijnen.

De kindfuncties worden

ondergebracht en gekoppeld aan de

brede scholen op kernniveau.

Kinderdagopvang en in mindere

mate BSO hebben moeite om

exploitabel te blijven en zullen niet

in alle locaties gerealiseerd kunnen

worden.

De kindfuncties worden

ondergebracht en gekoppeld aan

de brede scholen in de middelgrote kernen. Ook wordt gebruik gemaakt van de kindvoorzieningen in de Belgische grensstreek.

De kindfuncties worden

ondergebracht en gekoppeld

aan de brede scholen in de

middelgrote kernen.

Ook wordt optimaal gebruik

gemaakt van de

kindvoorzieningen in de Belgische grensstreek.

Binnensport

Aard: gymzaal.

De kleinschalige

binnensportvoorzieningen

blijven gekoppeld aan

basisonderwijs in de kernen

aanwezig.

Er is geen ruimte voor

investeringen in kwalitatief en

functioneel meer hoogwaardige

sporthallen.

Aard: gymzaal en sportzaal.

De kleinschalige

binnensportvoorzieningen blijven

gekoppeld aan de brede scholen in

de kleine kernen aanwezig.

Er is beperkt ruimte voor

investeringen in kwalitatief en

functioneel meer hoogwaardige

sporthallen in de middelkernen.

In de hoofdkernen vindt een

koppeling plaats met andere

sportvoorzieningen (zwembad,

buitensport, leisure)

Aard: (multifunctionele)

sporthal.

De binnensportvoorzieningen

worden geconcentreerd in de

middelgrote en hoofdkernen.

In de middelgrote kernen

worden functionele sportzalen of

sporthallen gerealiseerd,

gekoppeld aan de brede

scholen/kindclusters.

In de hoofdkernen worden deze

binnensportvoorzieningen

gekoppeld aan multifunctionele

sportcomplexen/zwembaden

en/of voorzieningen voor

voortgezet onderwijs.

Aard: sportcomplex.

In de middelgrote kernen

worden functionele sporthallen

gerealiseerd, gekoppeld aan de

brede scholen/ kindclusters.

In de hoofdkernen worden

deze binnensport-

voorzieningen gekoppeld aan

multifunctionele

sportcomplexen/ zwembaden

en/of voorzieningen voor

voortgezet onderwijs.

Maximaal wordt een

combinatie gezicht met

leisurevoorzieningen.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Voetbal

Aard: voetbalvelden

De voetbalclubs blijven

zoveel als mogelijk in de

kernen aanwezig, maar

zullen wel krimpen.

Op onderdelen vindt

samenwerking (en

uiteindelijk fusie) plaats

tussen voetbalclubs.

Geen ruimte voor

kwaliteitsinvesteringen zoals

kunstgras.

Aard: sportpark(je)

De voetbalclubs blijven zoveel

als mogelijk in de kernen

aanwezig.

Daar waar mogelijk (middel-

en hoofdkernen) werken zij

samen met andere

verenigingen en ontwikkelen

zich tot omni-verenigingen.

In de kleine kernen werken zij

samen met de brede scholen.

Bij onvoldoende draagvlak

verdwijnen ze.

Er is alleen bij de omni-

verenigingen (beperkt) ruimte

voor kwaliteitsinvesteringen.

Aard: Sportcomplex

De voetbalclubs in de kleine

kernen zullen (uitzonderingen

daargelaten) fuseren.

In de middelgrote kernen

worden functionele

sportparken gerealiseerd waar

verschillende

sportmogelijkheden bestaan

voor diverse doelgroepen,

waaronder de jeugd maar ook

de senioren. De voorzieningen

zijn kwalitatief hoogwaardig

(o.a. kunstgras, fitness, etc.)

In de hoofdkernen worden

multifunctionele sportclusters

gerealiseerd.

Voor topvoorzieningen wordt

uitgeweken buiten de regio.

Aard: multifunctioneel sport- en

recreatiecomplex.

De voetbalclubs in de kleine kernen

zullen verdwijnen.

In de middelgrote kernen worden

functionele sportparken gerealiseerd

voor de basissporten.

In de hoofdkernen bestaan

verschillende sportmogelijkheden

voor diverse doelgroepen (jeugd,

senioren). De voorzieningen zijn

kwalitatief hoogwaardig.

In een hoofdkern wordt een

hoogwaardig leisure/sportcomplex

met een uitgebreide diversiteit aan

individuele en groepssporten.

Voor topvoorzieningen wordt

uitgeweken buiten de regio, ook in

België. Een enkele topvoorziening

wordt in Terneuzen gerealiseerd.

Tennis

Aard: tennisbanen

Tennisclubs blijven

decentraal aanwezig.

De kleine clubs zullen door te gering ledenaantal

verdwijnen.

Aard: Sportpark(je)

Tennisclubs sluiten zich aan bij omni- verenigingen of andere

clusters op kernniveau.

De kleine clubs zullen door te gering ledenaantal verdwijnen

Aard: Sportcomplex

De tennisclubs in de kleine

kernen zullen (uitzonderingen

daargelaten) verdwijnen.

In de middelgrote kernen

worden functionele

sportparken gerealiseerd waar

verschillende

sportmogelijkheden bestaan

voor diverse doelgroepen,

waaronder de jeugd maar ook

de senioren.

In de hoofdkernen worden

multifunctionele sportclusters

gerealiseerd.

Voor topvoorzieningen wordt

uitgeweken buiten de regio.

Aard: multifunctioneel sport- en

recreatiecomplex.

De tennisclubs in de kleine kernen

zullen verdwijnen.

In de middelgrote kernen worden

functionele sportparken gerealiseerd

voor de basissporten.

In de hoofdkernen bestaan

verschillende sportmogelijkheden

voor diverse doelgroepen (jeugd,

senioren). De voorzieningen zijn

kwalitatief hoogwaardig.

In één hoofdkern wordt een

hoogwaardig leisure/ sportcomplex

met een uitgebreide diversiteit aan

individuele en groepssporten.

Voor topvoorzieningen wordt uitgeweken buiten de regio, ook in België.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Zwembad

De huidige gemeentelijke

georiënteerde

voorzieningenstructuur ten

aanzien van zwembaden blijft

in stand.

Wel zullen de buitenbaden

steeds moeilijke exploitabel

blijken en bij verder

afnemend draagvlak

uiteindelijk moeten sluiten.

In dit scenario blijven de

zwembaden op

gemeenteniveau aanwezig.

De buitenbaden zullen

overgeheveld worden naar het

particulier initiatief (gerund

door vrijwilligers) of

uiteindelijk sluiten.

Alle drie de gemeenten houden

één zwembadvoorziening.

Er wordt gekeken of deze

gekoppeld kunnen worden met

of ondergebracht worden in

combinatie met

leisure/recreatieve

voorzieningen.

Met name in de gemeente

Terneuzen vindt een volledige

herschikking van de

zwembaden plaats, waarbij de

losse buitenbaden verdwijnen

en de binnenbaden afgestemd

worden op het particuliere

initiatief.

De zwembadfunctie wordt

gecentraliseerd in een

multifunctioneel sport-

/zwembadcomplex voor de gehele

regio. Bij voorkeur wordt dit

gecombineerd met andere

leisurevoorzieningen.

Decentraal zijn geen

zwembadvoorzieningen meer

aanwezig, anders dan in de

particuliere sector.

Overige Sport

Behalve de bestaande

(hockey)clubs is er geen

ruimte voor nieuwe sporten.

Er is bij de ontwikkeling van

omni-verenigingen in de grote

kernen beperkt ruimte voor

nieuwe sporten en/of ruimte

voor de nieuwe

seniorendoelgroep.

Op de multifunctionele

sportparken in de hoofdkernen

worden ook nieuwe vormen

van sport aangeboden.

Gedacht moet worden aan

meer individuele sporten en

aangepaste vormen van sport

en beweging voor senioren.

Gezocht wordt naar clustering

met leisure en particuliere

sportvoorzieningen (fitness).

In de hoofdkernen en bij het

centrale leisurecomplex wordt een

diversiteit aan nieuwe sporten

aangeboden voor diverse

doelgroepen, waaronder de actieve

senioren.

Dorpshuis

Aard: dorpshuis

Het dorpshuis blijft op

kernniveau aanwezig.

Logischerwijs wordt hier ook

de dagbesteding voor

senioren in ondergebracht.

Aard: multifunctioneel

dorpshuis

De dorpshuizen blijven in de

basiskernen aanwezig. Bij

voorkeur gekoppeld aan de

brede scholen. Waar geen

brede school (meer) is, blijven

deze voorzieningen als een

soort servicepunt als enig

centrale voorziening over.

In de middelkernen worden

deze ook gekoppeld met zorg-

en seniorenvoorzieningen.

Aard: ontmoetingspunt én

multifunctioneel centrum,

Dorpshuizen blijven als

kleinschalige ontmoetings- en

servicepunt in de kleine kernen

aanwezig (bij voldoende

draagvlak), met name gericht

op senioren.

In de middelgrote en

hoofdkernen ontwikkelen de

dorpshuizen zich tot

multifunctionele (wijk-)centra,

bij voorkeur gekoppeld aan

andere voorzieningen.

Aard: Multifunctioneel centrum.

De dorpshuizen zijn niet meer

aanwezig in de kleine kernen.

In de middelgrote kernen zijn

multifunctionele centra, waar het

verenigingsleven uit meerdere

kernen terecht kan.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Jongerencentra

Aard: activiteiten in

dorpshuis. Deze zijn veelal als

activiteiten ondergebracht in

dorpshuizen. Beperkt is er ruimte voor een meer grootschalig

jongerencentrum in de

hoofdkernen.

Aard: activiteitenruimte in

brede school.

Jongerenactiviteiten maken

deel uit van de brede scholen.

In de hoofdkern eventueel ook

gekoppeld met

cultuur(educatie) en of

voortgezet onderwijs

Aard: jongerenruimte in

multifunctioneel centrum.

Jongerenruimten worden

gerealiseerd in de

multifunctionele centra in de

middelgrote kernen.

In Terneuzen is een cultureel

jongerencentrum/poppodium

bij voorkeur geclusterd met

andere culturele

voorzieningen.

Aard: Cultureel jongerencentrum.

De jongerencentra worden in de

hoofdkern aangeboden, gekoppeld

aan de hoogwaardige sport en

culturele voorzieningen.

Seniorencentra

Deze worden ondergebracht

in de dorpshuizen.

Deze worden ondergebracht in

de dorpshuizen in combinatie

met de AWBZ-

dagvoorzieningen.

Kleinschalige

ontmoetingspunten worden

ondergebracht in de

dorpshuizen in combinatie met de AWBZ-dagvoorzieningen.

Seniorencentra zijn in de

middelgrote kernen aanwezig in combinatie met de AWBZ-

dagvoorzieningen.

Regionaal vindt afstemming plaats.

Bibliotheek

De bibliotheken worden

zoveel als mogelijk

gehandhaafd. Met name in

de gemeente Terneuzen

betreft het meerdere

vestigingen

De gemeenten hebben een

hoofdvestiging in de

hoofdkern.

In de brede scholen zijn

schoolbibliotheken/

steunpunten ingericht.

De bibliotheek wordt

geconcentreerd in de

hoofdkernen.

Servicepunten zijn in de

multifunctionele centra van

enkele middelgrote kernen

aanwezig (afhankelijk van de

afstand tot de hoofdkern).

Daarnaast wordt ingezet op

digitale dienstverlening.

De bibliotheek wordt

geconcentreerd in één centrale kern

in Zeeuws-Vlaanderen (Terneuzen).

Dependances zijn in de andere twee

gementelijek hoofdkernen. de

hoofdkernen.

Maximaal wordt ingezet op digitale

dienstverlening.

Podium

De podia blijven

gehandhaafd in de

hoofdkernen.

Daarnaast spelen de

dorpshuizen een belangrijke

rol als podium en

repetitieruimte voor

verenigingsleven.

De podia blijven gehandhaafd

in de hoofdkernen.

Daarnaast hebben de spelen

de multifunctionele

centra/brede scholen in de

middelgrote kernen een

belangrijke rol voor de

podiumactiviteiten van het

verenigingsleven.

Repetitieruimten zijn

decentraal in de dorpshuizen.

De culturele programmering

wordt regionaal afgestemd.

De kern Terneuzen heeft het

regionale podium/de

schouwburg en een volwaardig

poppodium.

In de andere hoofdkernen zijn

meer kleinschalige

podiumfuncties.

In de multifunctionele

voorzieningen of brede scholen

in de middelgrote kernen zijn

podiumfuncties voor het

verenigingsleven

De kern Terneuzen heeft het

regionale podium/de schouwburg en

een volwaardig poppodium.

In de andere hoofdkernen zijn in

multifunctionele voorzieningen

podiumfuncties voor meer

kleinschalige activiteiten en het

verenigingsleven.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Cultuur-

educatieve centra

Deze zijn in de hoofdkernen

van de gemeenten aanwezig.

Met name in de kleinere

gemeenten is het draagvlak

voor deze voorzieningen echter

mager, waardoor deze zeer

beperkt van opzet zullen zijn

(als dependance).

De cultuureducatie wordt

centraal aangeboden inde

hoofdkernen van de gemeente

gekoppeld aan andere cultuur

en/of voortgezet onderwijs.

Cultuureducatie wordt regionaal

georganiseerd.

In de hoofdkernen van de drie

gemeenten worden

cultuureducatieve activiteiten

aangeboden bij voorkeur in

multifunctionele centra.

Cultuureducatie wordt regionaal

aangeboden in de regiokern

(Terneuzen).

Daarnaast wordt ingezet op een

decentraal aanbod in de brede

scholen voor de doelgroep

jeugd.

Musea

De situering van de musea is

historisch bepaald.

Er is geen regionale

afstemming.

De musea worden

gemeentelijk en regionaal

afgestemd.

Er wordt gezocht naar

clustering met andere culturele

en recreatieve voorzieningen.

De musea worden regionaal

afgestemd en aangeboden.

Clustering met andere culturele

en recreatieve voorzieningen

wordt gezocht.

De musea worden (boven)

regionaal afgestemd en

aangeboden.

Clustering met andere culturele

en recreatieve voorzieningen

wordt gezocht.

1e lijnszorg

De 1e lijnszorg functies blijven

op middelkern niveau

aanwezig.

Spreekuren en diensten aan

huis of in dorpshuizen/

seniorencentra.

De 1e lijnszorg functies blijven

op middelkern niveau

aanwezig. Bij voorkeur

gekoppeld aan de V&V-

voorzieningen.

Spreekuren en diensten aan

huis of in dorpshuizen/

seniorencentra.

De 1e lijnszorgfuncties blijven op

middelkern niveau aanwezig. Bij

voorkeur gekoppeld aan de V&V-

voorzieningen.

Spreekuren en diensten aan huis

al dan niet ondersteund met

nieuwe ICT-technologieën

(digitale dokter)

De 1e lijnszorgfuncties worden

geclusterd in medische centra in

de hoofdkernen en (beperkt)

middelkern niveau.

Spreekuren en diensten aan huis

worden ondersteund met nieuwe

ICT-technologieën (digitale

dokter)

Consultatiebureau

Gestreefd wordt naar behoud

van decentrale aanbod.

Door afnemend draagvlak zal

uiteindelijk een opschaling

plaatsvinden van deze

voorzieningen.

Door afnemend draagvlak zal

een opschaling plaatsvinden

van deze voorzieningen (met

name in de gemeente

Terneuzen)

Koppeling aan brede scholen in

de middel- of hoofdkernen.

Consultatiebureaus worden

regionaal gepland en zijn in de

hoofdkernen en beperkt

(afhankelijk van de afstand) in

een of enkele middelgrote

kernen aanwezig.

Bij voorkeur gekoppeld met CJG

en/of brede scholen.

De consultatiebureaus zijn in de

drie hoofdkernen aanwezig.

Verzorging &

Verpleeg-voorziening

Doordat weinig vernieuwing

plaatsvindt in het

voorzieningenaanbod zijn er

weinig aangrijpingspunten voor

grootschalige vernieuwingen in

de (kleine en middelgrote)

kernen.

Uitbreiding vindt vooral plaats

bij de bestaande voorzieningen

in de hoofd- en middelkernen

Zorg aan huis is verder

doorgevoerd ondersteund door

servicepunten in de brede

scholen in de basiskernen.

Gekoppeld aan

voorzieningenclusters worden

kleinschalige woonvormen voor

senioren ontwikkeld in de

middelgrote en hoofdkernen.

Gekoppeld aan

voorzieningenclusters worden

woonzorgvormen voor senioren

ontwikkeld in de middelgrote en

hoofdkernen.

In de hoofdkernen worden meer

specialistische zorg aangeboden

in combinatie met ziekenhuis en

andere zorgvoorzieningen.

Gekoppeld aan

voorzieningenclusters worden

kleinschalige woonvormen voor

senioren ontwikkeld in de

(middel)grote kernen.

In de hoofdkernen worden meer

specialistische zorg aangeboden

in combinatie met ziekenhuis en

andere zorgvoorzieningen.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Dagbesteding senioren

Deze worden zoveel als

mogelijk gekoppeld aan de

dorpshuizen decentraal.

De dagbesteding voor senioren

is decentraal aanwezig en

zoveel als mogelijk gekoppeld

aan andere multifunctionele

voorzieningen

Dagbesteding voor senioren

vindt zoveel als mogelijk

decentraal plaats in de

ontmoetingspunten in de kleine

kernen en in de multifunctionele

centra in de middelgrote kernen.

De dagbesteding voor senioren

is gekoppeld aan de

zorgvoorzieningen in de

(middel)grote kernen.

Ziekenhuis

De vier ziekenhuislocaties

blijven gehandhaafd.

Er zijn drie ziekenhuislocaties

in de drie gemeenten.

Intensieve samenwerking en/of

clustering met V&V-

voorzieningen.

De ziekenhuislocatie in

Terneuzen krijgt een meer

regionale werking.

In Oostburg en Hulst zijn

ziekenhuis en poliklinische

voorzieningen, bij voorkeur

gecombineerd met

huisartsenposten/ medische

centra.

Het ziekenhuis wordt

geconcentreerd op één locatie,

inclusief de poliklinieken.

Afstemming met ziekenhuiszorg

in België vindt plaats.

Leisure

In dit scenario wordt uitgegaan

van een decentraal

voorzieningenaanbod

aansluitend bij de lokale

gemeenschappen.

Een grote investering in

leisurevoorzieningen, die meer

gericht zijn op de individuele

consument uit een groter

verzorgingsgebied zal vanuit

de gemeentelijke overheid dan

ook niet ingezet worden.

In dit scenario vindt vanuit de

overheid weinig impuls plaats

in leisurevoorzieningen.

Beperkt wordt gekeken naar

afstemming met

leisurevoorzieningen vanuit de

particuliere sector.

In dit scenario wordt ruimte

gecreëerd voor

leisurevoorzieningen met een

regionaal verzorgingsgebied.

Gezocht wordt naar combinaties,

met de multifunctionele

sportcomplexen en/of culturele

voorzieningen.

In dit scenario wordt een (groot)

deel van de realisatie van het

hoogwaardige recreatieve en

leisure aanbod overgelaten aan

de private markt. Deze

voorzieningen dienen zich in

Zeeuws-Vlaanderen te richten op

een bovenregionaal

verzorgingsgebied om

exploitabel te zijn.

Aanvullend zal gebruik gemaakt

worden van leisure

voorzieningen buiten de regio en

in België.

Bijlage 2 Toelichting financiën

Onderstaand wordt voor de verschillende kostencomponenten per scenario een toelichting gegeven.

Onderdeel

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Totstandkoming

voorzieningen

(investeringen)

In dit scenario vinden beperkte vernieuwingen plaats in het

aanbod. De investeringslast is dan ook beperkt.

In dit scenario vinden veel

investeringen plaats door de

clustering van voorzieningen in

nagenoeg alle kernen. De

investeringslast is hoog doordat

deze vernieuwing in veel kernen

plaatsvindt.

Het maatschappelijk rendement is

matig. Er zijn relatief hoge kosten

mee gemoeid om de

bereikbaarheid optimaal te

houden, terwijl de bezetting van

de accommodaties niet optimaal is

en veel geïnvesteerd moet

worden.

In dit scenario wordt

geïnvesteerd in een

vernieuwing van het aanbod in

de middelgrote kernen en

hoofdkernen. De

investeringslast is relatief hoog

door de kwaliteitsimpuls en in

mindere mate door de

capaciteit.

Het maatschappelijk

rendement is echter goed. De

investeringen zorgen voor een

kwalitatief hoogwaardig

voorzieningenniveau dat een

goed gebruik en bereik onder

de bevolking kent.

In dit scenario wordt

geïnvesteerd in nieuwe,

hoogwaardige gecentraliseerde

voorzieningen.

Het maatschappelijk

rendement op deze

investeringen is redelijk. De

voorzieningen kennen wel een

goede bezetting, maar de

bereikbaarheid voor kwetsbare

groepen is wel laag.

Instandhouding

voorzieningen

(beheer en

exploitatie)

Gemeenten zullen in dit

scenario veel geld kwijt zijn

aan de instandhouding

(onderhoud en exploitatie) van

de vele voorzieningen.

Het maatschappelijke

rendement is beperkt,

aangezien de bezetting door de

versnippering ook matig is.

Vele geld gaat zitten in de

instandhouding van een

kwalitatief zwak

voorzieningenaanbod.

De instandhoudinglasten zijn ook

hoog doordat veel voorzieningen

in alle kernen overeind worden

gehouden en er overcapaciteit

blijft bestaan.

Wel zijn er beperkte

inverdieneffecten door de

clustering van voorzieningen,

waardoor minder m2 in stand

gehouden hoeven te worden en

efficiency in beheer en exploitatie

gevonden kan worden.

De instandhoudinglasten

(onderhoud) zullen dalen

aangezien de (over)capaciteit

in zijn totaliteit zal afnemen.

De accommodaties worden

beter exploitabel doordat zij

een betere bezetting/gebruik

kennen.

De beheerlasten in zijn

totaliteit dalen omdat er

minder locaties zijn.

Per locatie zullen de

beheerlasten stijgen, doordat

het beheer deels professioneel

ingericht moeten worden.

De instandhoudinglasten zijn

door de verregaande

opschaling lager.

Bovendien kunnen de beheer

en exploitatielasten voor een

deel door maatschappelijke

partners en private partijen

opgepakt worden.

De beheerlasten in zijn

totaliteit dalen omdat er

minder locaties zijn.

Het beheer dient wel

professioneel ingericht te

worden. Vrijwilligers spelen

nauwelijks een rol in beheer en

exploitatie.

Mobiliteits-

investeringen

In dit scenario behoeven geen aanvullende investeringen in de mobiliteit plaats te vinden.

Wel zal het draagvlak voor de bestaande mobiliteitsvoorzieningen (en exploitatie) verder afnemen.

In dit scenario behoeven geen aanvullende investeringen in de mobiliteit plaats te vinden.

Wel zal het draagvlak voor de bestaande mobiliteitsvoorzieningen (en exploitatie) verder afnemen.

In dit scenario zal geïnvesteerd moeten worden in kleinschalige, gebundelde vervoersvoorzieningen voor doelgroepen naar de basisvoorzieningen in de naastgelegen kernen.

De afstanden zijn relatief beperkt en de vervoersbewegingen geconcentreerd, waardoor de exploitatielasten hiervan relatief beperkt kunnen blijven.

n dit scenario zijn aanzienlijk geïnvesteerd moeten worden om de basisvoorzieningen voor doelgroepen bereikbaar te houden.

De afstanden zijn relatief groot en de vervoersbewegingen divers, waardoor de exploitatielasten hoog zullen zijn.

Bijlage 3 Toelichting beoordeling scenario’s

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Aansluiting

maatschappelijke

ontwikkelingen

Rood

Geel

Groen

Geel

Dit scenario speelt nauwelijks in op

de maatschappelijke ontwikkelingen

die zich voordoen.

In dit scenario spelen verenigingen

en vrijwilligers een belangrijke rol in

de instandhouding van

voorzieningen; zonder hen is instandhouding niet mogelijk.

Landelijk zien we echter een

terugloop in het aantal vrijwilligers;

het wordt steeds lastiger om

vrijwilligers te vinden die zich

structureel en voor langere tijd voor

een accommodatie willen inzetten.

Zeeuws-Vlaanderen wordt op dit

moment gekenmerkt door een hoge

mate van betrokkenheid en

vrijwilligersinzet, maar de verwachting is dat de afname van

het aantal vrijwilligers zich (op termijn) ook in Zeeland voordoet.

Het aantal potentiële vrijwilligers

neemt bovendien af door de afname

van het aantal inwoners. Dit scenario gaat uit van “samen de schouders eronder”; een grote mate van gemeenschapszin en lokale

betrokkenheid is nodig om de decentrale voorzieningenstructuur in stand te kunnen houden. Dit sluit

niet aan bij de trend van individualisering die zich landelijk en

ook in Zeeuws-Vlaanderen

voordoet. In dit scenario wordt

bovendien gekozen voor een

voorzieningenstructuur waarin elke

kern over min of meer hetzelfde

voorzieningenaanbod beschikt; er is

weinig keuzevrijheid voor de “moderne consument”.

Tenslotte wordt in dit scenario ervan

uitgegaan dat de kerngerichtheid voor voorzieningen sterk aanwezig blijft, terwijl steeds meer een ontwikkeling te zien is van autonome dorpen naar regionaal ingebedde dorpen

Dit scenario sluit redelijk aan

op maatschappelijke

ontwikkelingen die zich voordoen.

In dit scenario spelen

verenigingen en vrijwilligers

een belangrijke rol in de

instandhouding van

voorzieningen; zonder hen is

instandhouding niet mogelijk.

Landelijk zien we echter een

terugloop in het aantal

vrijwilligers.

In dit scenario wordt de

vrijwilligerstructuur echter versterkt en minder belast

door clustering en

samenwerking

Ook dit scenario gaat uit van

“samen de schouders

eronder”; een bepaalde mate

van gemeenschapszin en lokale betrokkenheid is nodig

om de voorzieningen per kern in stand te kunnen houden. In

dit scenario wordt dit echter

wel op een moderne manier

vormgegeven door stimulering

van samenwerking op kernniveau.

Het vernieuwde aanbod sluit

beter aan bij de kwaliteitseisen

van de moderne burger.

Wel is er slechts sprake van

beperkte diversiteit, waarmee

dit minder aansluit bij de meer

individueel ingestelde

consument.

Desondanks geldt ook in dit

scenario dat er van uitgegaan

wordt dat de mensen

nadrukkelijk kiezen voor

voorzieningen op korte afstand, terwijl een ontwikkeling gaande is dat

mensen bereid zijn naar een

andere kern te gaan voor

andersoortige of kwalitatief

hoogwaardigere voorzieningen.

Dit scenario sluit goed aan op

maatschappelijke ontwikkelingen

die zich voordoen.

Dit scenario vraagt om meer

professioneel beheer. De

kleinschalige steun- en

ontmoetingspunten op

kernniveau worden – voor zover

aanwezig – door “de lokale

gemeenschap” gerund; de grotere, multifunctionele

voorzieningen worden door professionele (maatschappelijke)

instellingen gerund, met

ondersteuning van gebruikers en

partners.

Dit scenario gaat niet uit van een lokale gemeenschap die

zorgt voor instandhouding van

een voorzieningenaanbod; het gaat uit van professioneel

beheer. Mensen zijn niet

“verplicht” om zich in te zetten

voor de voorzieningen. Wel zal een beroep gedaan worden op

inzet voor activiteiten. Dit sluit aan bij de verdergaande

individualisering en nieuwe vormen van vrijwilligerswerk.

Dit scenario biedt meer ruimte

voor vernieuwing en investering;

dat maakt dat inwoners meer

keuzemogelijkheden hebben. Er

is meer diversiteit in aanbod,

kernen beschikken niet allemaal

over hetzelfde aanbod aan

voorzieningen.

Dit sluit aan bij de ontwikkeling

waarin mensen bereid zijn te reizen voor een aanbod dat qua aard en/of kwaliteit aansluit bij hun keuze (de ontwikkeling van autonome naar regionaal ingebedde dorpen).

Dit scenario sluit aan op

maatschappelijke

ontwikkelingen die zich voordoen, zoals de afname van het aantal vrijwilligers

en de verdergaande

individualisering.

Dit scenario vraagt om

professioneel beheer van voorzieningen. Er zijn alleen nog grote,

multifunctionele

voorzieningen en de

complexiteit hiervan in

beheer is hoog. Inwoners

spelen geen rol in de

instandhouding; zij zijn “slechts” consument van de

voorziening.

Vrijwilligerswerk wordt

nauwelijks gestimuleerd

door de

voorzieningenstructuur in dit scenario. Er wordt vanuit gegaan dat dit niet

meer haalbaar is. De

voorzieningen komen

hiermee ver af te staan van de lokale gemeenschappen.

Dit scenario biedt meer ruimte voor vernieuwing en

investering. Er is meer

diversiteit in aanbod,

kernen beschikken niet allemaal over hetzelfde

aanbod aan voorzieningen;

dat maakt dat inwoners

meer keuzemogelijkheden

hebben, al zijn zij

aanwezen op de voorzieningen in grotere voorzieningen in grotere

kernen en afhankelijk van de bereikbaarheid ervan. Dit scenario gaat ervan uit dat nagenoeg alle dorpen zich ontwikkelen tot woondorpen.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Bereikbaarheid

Groen

Groen

Geel

Rood

De bereikbaarheid van

voorzieningen is in dit scenario

hoog. Dagelijkse voorzieningen zijn

in iedere kern en “op loopafstand”

aanwezig; alleen voor grotere,

specifieke voorzieningen zijn

inwoners aangewezen op de grotere

kernen.

Het draagvlak voor openbaar

vervoer in sommige kernen neemt

door de bevolkingskrimp wel verder

af.

Net als in scenario 1 staat in

dit scenario de beschikbaarheid

en bereikbaarheid van

(basis)voorzieningen centraal.

Voor reguliere, dagelijkse

voorzieningen kunnen

inwoners in hun eigen kern

terecht, vaak ook nog in één

multifunctionele

accommodatie. Alleen voor

grotere, specifieke

voorzieningen zijn inwoners

aangewezen op naastgelegen,

grotere kernen.

Bereikbaarheid en

beschikbaarheid van

voorzieningen is niet leidend in

dit scenario; evenwicht in vraag

en aanbod staat hierin centraal

en aansluiting bij de

veranderende behoefte. Dat

betekent dat inwoners van kleine

kernen gebruik maken van

voorzieningen in de

naastgelegen, middelkernen.

Wel veelal binnen vijf kilometer

aanwezig.

De mobiliteit is een belangrijk

aandachtspunt in dit scenario,

vooral voor kwetsbare groepen.

Door gebundelde

vervoersstromen kunnen

hiervoor integrale kleinschalige

vervoersvoorzieningen

gerealiseerd worden.

De bereikbaarheid van

voorzieningen is een

belangrijk minpunt in dit

scenario, vooral voor

ouderen en mensen met

een beperkte actieradius.

Voorzieningen, ook

basisvoorzieningen, zijn “op

(grote) afstand” aanwezig.

Investering in

vervoersdiensten om dit te

compenseren, is door de

grote afstanden en

dunbevolktheid moeilijker

te realiseren.

Ondersteuning sociale samenhang in de kernen

Geel

Groen

Groen

Rood

In dit scenario speelt “de

gemeenschap” een belangrijke rol in

de instandhouding en exploitatie

van voorzieningen. Omgekeerd kun

je ook zeggen dat de voorzieningen

een belangrijke rol spelen in het

bevorderen van samenhang en

leefbaarheid binnen de kern of

gemeente; inwoners en

verenigingen moeten samen de

schouders eronder zetten om de decentrale voorzieningenstructuur in

stand te houden.

Minpunt van dit scenario is echter

dat de voorzieningen/vrijwilligers-

organisaties veelal op zich zelf staan

in de kern.

In dit scenario speelt “de

gemeenschap” een belangrijke

rol in de instandhouding en

exploitatie van voorzieningen.

De lokale gemeenschap en

leefbaarheid wordt versterkt en

ondersteund door de clustering

van voorzieningen waardoor de

samenwerking en ontmoeting

op kernniveau versterkt wordt

Op kernniveau blijft een

ontmoetingsvoorziening

aanwezig. Deze draagt bij aan

de sociale cohesie in het dorp.

Veel leefbaarheidsaspecten

worden via activiteiten

georganiseerd en/ of de

woonomgeving.

Mensen worden aangesproken

op andere vromen van

vrijwilligerswerk en gemeenschapszin, bijv in het

organiseren van gezamenlijke

mobiliteit, ontwikkelen van

nieuwe activiteiten en diensten.

Voorzieningen dragen

minder bij aan de sociale

samenhang binnen een

kern. Ook wordt de

gemeenschapszin en

betrokkenheid in dit

scenario niet gestimuleerd;

voorzieningen worden

professioneel beheerd en

zijn veelal op een hoger

schaalniveau georganiseerd; de lokale

gemeenschappen spelen

hierin geen rol.

Leefbaarheid wordt in dit

scenario volledig rondom

de woonfunctie

gedefinieerd.

Flexibiliteit

Rood

Geel

Groen

Geel

Dit scenario scoort laag op het

criterium flexibiliteit. Alles is gericht

op instandhouding van de

bestaande, decentrale

voorzieningenstructuur. Op een

enkele uitzondering na, zijn dit

veelal solitaire voorzieningen die

niet of nauwelijks multifunctioneel

inzetbaar zijn. Het biedt weinig

mogelijkheden om in te spelen op

een veranderende vraag of

omgeving.

Dit scenario scoort beter op

het criterium flexibiliteit dan

scenario 1, maar nog altijd

relatief laag. Het is gericht op

instandhouding en realisatie

van een multifunctionele,

decentrale

voorzieningenstructuur; dat wil

zeggen dat accommodaties op

kernniveau multifunctioneel

inzetbaar zijn, maar dat weinig

uitwisseling op gemeentelijk of

regionaal niveau plaatsvindt.

Hierdoor blijft versnippering en

overcapaciteit bij veranderend

gebruik bestaan.

Dit scenario scoort goed op het

criterium flexibiliteit;

accommodaties zijn

multifunctioneel inzetbaar.

De capaciteit is in evenwicht met

de vraag en er vindt afstemming

op gemeentelijk en regionaal

niveau plaats.

Op relatief geringe afstand is

een diversiteit aan voorzieningen

beschikbaar. Mensen hebben

hierdoor meer

keuzemogelijkheden, waardoor

meer ruimte is om in te spelen

op een veranderende vraag.

Dit scenario scoort redelijk

goed op het criterium

flexibiliteit; accommodaties

zijn multifunctioneel

inzetbaar en er vindt

afstemming op regionaal

niveau plaats. Dit biedt

ruimte om in te spelen op

een veranderende vraag of

omstandigheden.

Minder punt is de relatief

hoge opschaling, waardoor

minder goed ingespeeld

kan worden op geografisch

bepaalde verandering van

de vraag in een bepaalde

kern.

Samenwerking

Geel

Groen

Groen

Geel

Verenigingen, inwoners en de gemeente moeten in dit scenario

nadrukkelijk samenwerken om de

decentrale voorzieningenstructuur in stand te houden; zonder inzet van

vrijwilligers en verenigingen is dit

niet haalbaar.

In dit scenario vindt geen samenwerking plaats met “de

(regionale en internationale)

markt”; instandhouding van de

decentrale voorzieningenstructuur is vooral een taak van de gemeente en

“de lokale gemeenschap”. Ook

tussen de verschillende gemeenten

en kernen vindt nauwelijks

samenwerking plaats; kernen staan

op zichzelf en zijn zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

In dit scenario vindt nauwe

samenwerking plaats tussen

verenigingen, inwoners, de

gemeente en (in mindere

mate) maatschappelijk

partners

Binnen de kern is

samenwerking en clustering

een van de centrale

uitgangspunten. Tussen kernen vindt beperkt samenwerking

plaats.

Regionale afstemming en samenwerking tussen gemeenten geschiedt

nauwelijks in dit scenario.

In dit scenario vindt nauwe

samenwerking plaats tussen de

verschillende gemeenten en

wordt ook gebruik gemaakt van

voorzieningen in België.

Gemeenten stemmen hun

voorzieningenaanbod

nadrukkelijk op elkaar af en

houden hierbij rekening met de

voorzieningen die in België aanwezig zijn. Voor grotere,

specifieke voorzieningen wordt

samenwerking met “de markt”

gezocht. Op middelkernniveau vindt nauwe samenwerking tussen inwoners, maatschappelijk

partners en de gemeente plaats. Samenwerking in de woongemeenschappen vindt rondom activiteiten plaats.

Dit scenario vereist een nauwe samenwerking

tussen gemeenten,

maatschappelijk partners

en “de (internationale)

markt”. Zonder inzet van de markt is het niet of nauwelijks mogelijk het

kwalitatief hoogwaardige

voorzieningenaanbod te realiseren c.q. in stand te houden.

Vraag is of er voldoende

partijen te vinden zijn om hierin een aanvullende rol

te spelen.

Samenwerking met de lokale gemeenschappen vindt nauwelijks plaats. Voorzieningen staan hier immers los van.

Financiële robuustheid

Rood

Rood

Groen

Groen

In dit scenario zijn de

instandhoudingkosten hoog; er

wordt veel geld geïnvesteerd in de

instandhouding van de (bestaande)

voorzieningenstructuur. Ook leegstand wordt daarmee in stand

gehouden, aangezien een deel van

de vraag – vooral naar

voorzieningen voor jeugd en

jongeren – zal wegvallen.

De realisatiekosten daarentegen zijn

relatief laag; er worden geen nieuwe

accommodaties gerealiseerd, alles is

gericht op instandhouding (en op

termijn vervanging) van de

bestaande voorzieningen.

Kostendekkende exploitatie van de

accommodaties lijkt – zeker op de

lange termijn – niet haalbaar. De

personele kosten (vaak de grootste

kostenpost) zijn weliswaar beperkt

doordat de accommodaties worden

“gerund” door verenigingen en

vrijwilligers, maar er zijn (te) weinig

mogelijkheden om inkomsten te

genereren; er is een overschot aan

accommodaties in relatie tot de

vraag en het aanbod sluit niet aan

op de (veranderende) vraag.

Dit scenario vraagt om een

investering in het bestaande

voorzieningenniveau; er moeten relatief veel

multifunctionele

accommodaties worden

gerealiseerd en/of bestaande

accommodaties moeten

multifunctioneel worden

ingericht/aangepast.

Het biedt wel de mogelijkheid

om het totale aanbod aan

accommodaties (in termen van

m²) te verminderen; op de

langere termijn zorgt dit voor

lagere kosten voor

instandhouding van de voorzieningen, maar er blijft

toch nog een overcapaciteit

hetgeen de instandhouding

onder druk zet.

Doordat voorzieningen veelal

door de “lokale gemeenschap”

worden gerund, zijn de kosten

voor beheer en exploitatie

wellager dan in een

professionele beheervariant.

Kostendekkende exploitatie

lijkt echter niet haalbaar; de

verdienmogelijkheden zijn beperkt, doordat de voorzieningen relatief kleine

verzorgingsgebieden kennen.

Dit scenario vraagt om

investeringen, niet zozeer in het

bestaande voorzieningenaanbod,

maar vooral in de realisatie van

nieuwe, grotere, multifunctionele

voorzieningen. Het betreft wel

minder accommodaties dan in

scenario 2.

Over het algemeen vragen

multifunctionele voorzieningen

om hogere initiële investeringen

dan solitaire voorzieningen.

Aangezien “evenwicht in vraag

en aanbod” het leidende principe

is in dit scenario, biedt het goede mogelijkheden om het

aanbod (in termen van m²) daarmee de structurele kosten

op de lange termijn terug te brengen.

De kosten voor beheer en

exploitatie van de voorzieningen

daarentegen nemen per locatie

toe. Dit komt doordat een grotere mate van professioneel

beheer nodig is, maar er zijn wel

aanzienlijk minder locaties dan

in de huidige situatie. Dit scenario biedt dan ook goede

mogelijkheden voor

kostendekkende exploitatie en

verlaging van de

instandhoudingskosten voor de

voorzieningen als geheel. Ook zijn in dit scenario gemakkelijke

medekostendragers te vinden dan in scenario 1 en 2.

Dit scenario gaat uit van

evenwicht in vraag en

aanbod vanuit het oogpunt van capaciteit (kwantiteit).

Dat wil zeggen dat

voorzieningen een passend

verzorgingsgebied hebben en goede

exploitatiemogelijkheden

kennen. De kwaliteitsprong die

beoogd wordt vraagt echter hoge investeringen,

evenals de professionele

wijze van beheer en

exploitatie. Het aanbod

moet immers zo

aantrekkelijk zijn dat het

gebruikers over grote

afstand trekt.

Wel zijn in dit scenario

medekostendragers vooral voor de meer

hoogwaardige

voorzieningen te vinden.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Innovatief vermogen

In dit scenario is weinig ruimte voor

vernieuwing en innovatie; alle tijd,

geld en moeite wordt gestoken in de

instandhouding van bestaande

voorzieningen en de decentrale

voorzieningenstructuur. Ook de afwezigheid van “de markt” maakt

dat in dit scenario weinig innovatie

mag worden verwacht.

In dit scenario is weinig ruimte

voor innovatie. Ingezet wordt

op een kwaliteitsverbetering

van het bestaande pakket aan

voorzieningen. Hierbinnen

kunnen wel nieuwe

huisvestingsconcepten worden toegepast.

Er worden geen “nieuwe” type

voorzieningen ontwikkeld. Ook

de afwezigheid van “de markt” maakt dat in dit scenario minder innovatie mag worden verwacht

In dit scenario ontstaat ruimte voor vernieuwing en innovatie. Er wordt minder tijd, geld en moeite gestoken in

instandhouding van een

decentrale

voorzieningenstructuur;

daarmee blijft tijd, geld en ruimte over om te investeringen

in andersoortige en nieuwe voorzieningen en concepten.

Ook de aanwezigheid van “de markt” maakt dat in dit scenario

innovatie mag worden verwacht.

Een van de kenmerken van dit scenario is innovatie. De

voorzieningenstructuur

wordt volledig opnieuw

ingericht en er wordt een forse kwaliteitssprong

beoogd.

Samenwerking met de

markt moet dit mogelijk maken.

Kwaliteit

Rood

Geel

Groen

Groen

In dit scenario blijft weinig ruimte

over voor verbetering van de

kwaliteit van voorzieningen; alle

tijd, geld en moeite wordt gestoken

in de instandhouding van bestaande

voorzieningen en de decentrale

voorzieningenstructuur.

Gevreesd mag zelfs worden voor

een verschraling van het aanbod,

doordat de voorzieningen steeds

moeilijker overeind zijn te houden

(financieel en organisatorisch).

In dit scenario ontstaan

mogelijkheden voor

kwaliteitsverbetering op het moment dat nieuwe,

multifunctionele

accommodaties worden gerealiseerd of bestaande

accommodaties opnieuw

worden ingericht. Het biedt bovendien de mogelijkheid om

in te spelen op een

veranderende vraag.

Een kwaliteitsverbetering van het voorzieningenpakket is minder aan de orde. Er is geen

ruimte om meer kwalitatief

hoogwaardige voorzieningen te

realiseren.

Dit scenario biedt goede mogelijkheden voor verbetering

van de kwaliteit van

accommodaties, vooral bij de realisatie van nieuwe accommodaties.

Bovendien kan door de

opschaling meer diversiteit en

hoogwaardige voorzieningen

gerealiseerd worden.

Dit scenario gaat uit van een volledige herinrichting

van het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen. Het

doel is een hoogwaardig

voorzieningenaanbod en biedt goede mogelijkheden

om te investeren in de

kwaliteit van

voorzieningen.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Continuïteit

Rood

Geel

Groen

Groen

Aansluiting bij Wmo-

beleid

De continuïteit van voorzieningen is

in dit scenario alleen geborgd als “iedereen” zich betrokken en verantwoordelijk voelt, gebruik maakt van de beschikbare

voorzieningen en ook bereid is zich in te zetten voor de instandhouding en exploitatie ervan. Gezien de demografische en

maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen, ligt dit niet voor de hand; voorzieningen komen onder druk te staan en een aantal zal (op termijn) noodgedwongen zijn deuren moeten sluiten.

De continuïteit van

voorzieningen is in dit scenario

alleen geborgd als de lokale

gemeenschap meer gaat

samenwerken en afstemmen

en ook bereid is zich in te

zetten voor de instandhouding

en exploitatie ervan.

Ondersteuning zal dit moeten

stimuleren, maar de

demografische en

maatschappelijke

ontwikkelingen die zich

voordoen zijn zo fors dat de

continuïteit financieel en

organisatorisch van de relatief

kleine voorzieningen toch

onder druk komt te staan.

De continuïteit van de grotere, multifunctionele voorzieningen is

geborgd doordat deze

accommodaties betere

exploitatiemogelijkheden en grotere verzorgingsgebieden

kennen en medekostendragers

betrokken kunnen worden. Dit komt het exploitatieresultaat en

de bezetting van de

accommodaties ten goede. De kleinschalige steun- en ontmoetingspunten op kernniveau kunnen alleen behouden blijven met de inzet van de “lokale gemeenschap” en professionele ondersteuning op

afstand.

Dit scenario gaat uit van volledig evenwicht in vraag

en aanbod vanuit

capaciteitsoogpunt. Dat wil zeggen dat er geen sprake

is van over- of

ondercapaciteit en draagt bij aan de continuïteit van

de voorzieningen.

Belangrijke voorwaarde is

wel dat inwoners gebruik blijven maken van de voorzieningen (op afstand)

en dat nieuwe bezoekers

worden aangetrokken.

Aansluiting bij Wmo-beleid

Geel

Groen

Groen

Rood

Dit scenario zet sterk in op de lokale

gemeenschappen en sluit aan bij het

gedachtegoed van de civil society. De kanteling van de Wmo en de

professionele ondersteuning daarin wordt echter minder goed

gefaciliteerd.

Dit scenario speelt goed in op

het gedachtegoed van de Wmo. Versterking van de lokale gemeenschap,

ontmoeting en wisselwerking

door tussen professionals en

vrijwilligers wordt door de

samenwerking en clustering op

kernniveau gestimuleerd.

Ook dit scenario speelt goed in op de Wmo. Weliswaar zijn er

minder voorzieningen in de kleine kernen aanwezig. Echter

de ontmoetingspunten

(dorpshuizen en

dagvoorzieningen voor senioren) zijn in alle kernen aanwezig.

Bovendien is de professionele

ondersteuning geclusterd (en

versterkt) aanwezig in de middelkernen, van waaruit de

mensen in de kleine keren en thuis bediend worden.

Dit scenario sluit nauwelijks

aan bij het huidige Wmo-beleid. De

voorzieningenstructuur

wordt los georganiseerd

van de lokale

gemeenschappen. Vooral voor de kwetsbare groepen

is de voorzieningen-

structuur onvoldoende

gespreid aanwezig.

Criterium

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Scenario 4

Onderscheidend

vermogen

Rood

Geel

Groen

Groen

In dit scenario streeft elke kern naar behoud van de bestaande, decentrale voorzieningenstructuur.

In praktijk hebben de kernen een

voorzieningenaanbod dat sterk op elkaar lijkt; er is weinig onderscheid tussen kernen en diversiteit in

aanbod. Bovendien is het aanbod traditioneel

ingekleurd.

In dit scenario streeft elke kern

naar behoud van een eigen, multifunctioneel

voorzieningenaanbod; er is weinig onderscheid tussen

(type) kernen. Alleen grotere kernen onderscheiden zich van de rest, aangezien zij over grotere, specifieke

voorzieningen beschikken. In dit scenario onderscheidt

Zeeuws-Vlaanderen zich als geheel wel door de realisatie van een hoogwaardige,

decentrale, multifunctionele

voorzieningenstructuur.

Dit scenario biedt de

verschillende gemeenten en

kernen de mogelijkheid om zich

te onderscheiden. Gemeenten en grotere kernen kunnen zich

onderscheiden door de

aanwezigheid van grotere,

multifunctionele voorzieningen

(al dan niet thematisch);

kleinere kernen kunnen zich

onderscheiden door een grote

mate van lokale

betrokkenheid/gemeenschapszin

en daarmee het behoud van

(basis)voorzieningen.

De regio onderscheidt zich door

een duidelijk en kwalitatief

hoogwaardig maatschappelijk

voorzieningenpakket op de

verschillende schaalniveaus.

Dit scenario biedt de beste

mogelijkheden voor Zeeuws-Vlaanderen om

zich als regio te

onderscheiden. Er wordt sterk ingezet op nieuwe en hoogwaardige

voorzieningen.

Keerzijde van de medaille

is wel dat Zeeuws-

Vlaanderen zich minder

onderscheidt op een goede

spreiding van de

kleinschalige

basisvoorzieningen op kernniveau, terwijl dit tot

nu toe Zeeuws-Vlaanderen

als regio kenmerkte en

onderscheidde.

Bijlage 4 Toelichting Participatieladder

De participatieladder is er is een handig hulpmiddel om inzichtelijk te maken op welk niveau inwoners invloed kunnen uitoefenen op het te voeren beleid. De ladder varieert in grootte van vier tot acht treden. De meest gangbare participatieladder bestaat uit vijf treden:

1. Informeren

Het politieke bestuur bepaalt zelf de agenda voor besluitvorming en informeert hierover eenzijdig de burgers. De rol van de participant is die van ontvanger.

2. Raadplegen

Het politieke bestuur bepaalt zelf de (politieke) agenda voor besluitvorming. De betrokken burgers en organisaties worden gezien als gesprekspartners bij de ontwikkeling van beleid. De gespreksresultaten vormen bouwstenen voor beleid. Politieke bestuurders verbinden zich niet aan de resultaten die uit de gesprekken naar voren komen. De rol van de participant is geconsulteerde, de gemeente houdt rekening met de wensen van deelnemers.

3. Adviseren

Het politieke bestuur stelt de politieke agenda samen. De betrokken burgers en organisaties hebben de gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren. Politieke bestuurders verbinden zich aan de resultaten van het participatietraject, maar kunnen er eventueel van afwijken als dat beargumenteerd gebeurt. De rol van de participant is adviseur, de gemeente vraagt om advies.

4. Coproduceren

Het politieke bestuur en de betrokken burgers en organisaties komen gezamenlijk een agenda overeen, waarna ook gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht. Het gemeentebestuur verbindt zich aan de oplossingen. De rol van de participant en de gemeente is samenwerkingspartner.

5. (Mee)beslissen

Het politieke bestuur delegeert de besluitvorming aan betrokkenen en neemt de genomen besluiten over. De rol van de participant is medebeslisser, de gemeente stelt de randvoorwaarden op.