Beleidsregels Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand 2004

De raad van de gemeente Tholen;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 24 augustus 2004;

b e s l u i t e n:

vast te stellen de volgende 'Beleidsregels Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand 2004'.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, 375);

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;

  • c.

    belanghebbende: degene, waaronder ook wordt verstaan diens gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • d.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon, die van de gemeente een periodieke uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ontvangt;

  • e.

    dienstverband: de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, inclusief een uitzendovereenkomst of een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet;

  • f.

    Wiw-dienstbetrekking: een dienstbetrekking met de gemeente krachtens arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden;

  • g.

    premie stimuleringsbeleid: een aan de aanvrager uit te betalen geldbedrag ter stimulering van het aanvaarden en behouden van betaalde arbeid, al dan niet in deeltijd of het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten;

  • h.

    uitstroom: het aanvaarden van arbeid, waardoor men zelfstandig kan voorzien in het levensonderhoud en geen beroep meer hoeft te doen op een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ;

  • i.

    deeltijdarbeid: een arbeidsverhouding met een arbeidsduur per week tussen 4 en 32 uur waarbij de hoogte van de inkomsten lager is dan de voor betrokkene geldende uitkeringsnorm;

  • j.

    peildatum: de datum waarop het dienstverband of de activiteit aanvangt;

  • k.

    referteperiode: de periode waarin geen beroep kan worden gedaan op een premie, ingaande vanaf de datum (peildatum) waarop het dienstverband of de activiteit aanvangt;

  • l.

    wettelijke proeftijd: de proeftijd gedurende 2 maanden, zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;

  • m.

    maand: met een maand wordt gelijkgesteld een deel van een maand;

  • n.

    week: een week kan maximaal bestaan uit 5 werkdagen of 10 dagdelen;

  • o.

    dagdeel: een aaneengesloten werkperiode per dag van maximaal vier uur. Een werkdag bestaat maximaal uit 2 dagdelen;

  • p.

    uitkeringsnorm: de hoogte van de bijstandsuitkering zoals aangegeven in de artikelen 20 tot en met 30 WWB dan wel de hoogte van de IOAW- en IOAZ-uitkering als aangegeven in de artikelen 5 en 8 tot en met 10 van de IOAW en IOAZ.

  • q.

    inkomstenvrijlating: is datgene wat niet tot de middelen wordt gerekend, conform artikel 31 lid 2 onder o van de WWB

Artikel 2 - Algemene voorwaarden

  • 1. Premie en/of inkomstenvrijlating kan uitsluitend verstrekt worden na indiening van een door het college vastgesteld aanvraagformulier dat door de belanghebbende volledig is ingevuld en ondertekend.

  • 2. Een deeltijdpremie heeft per kalenderjaar een maximale duur van 6 aaneengesloten maanden.

  • 3. Een activiteitenpremie heeft een maximale duur van 24 aaneengesloten maanden.

  • 4. De aanvraag voor deeltijdpremie, activiteitenpremie en/of inkomstenvrijlating dient binnen drie maanden na aanvang van de werkzaamheden te worden ingediend. Is dit niet het geval dan geldt als ingangsdatum van de premie of inkomstenvrijlating de eerste van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5. De aanvraag voor uitstoompremie dient te worden ingediend binnen 3 maanden nadat aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze premie, is voldaan.

  • 6. Een premie zoals bedoeld in deze beleidsregels kan, tenzij in een specifiek onderdeel van de beleidsregels anders is geregeld, uitsluitend worden toegekend aan uitkeringsgerechtigden die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 1 jaar een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ hebben ontvangen.

  • 7. De uitstroompremie vormt het einde van alle andere aan de betrokkene verstrekte premies.

  • 8. De maximale hoogte van de te verstrekken premie voor werkaanvaarding is een nader te noemen percentage van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet genoemde bedrag. Deze in de beleidsregels bedoelde bedragen worden aangepast aan de hand van de normbedragen in de circulaire van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid, zoals deze door het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid periodiek worden vastgesteld. De hoogte van de premie wordt berekend aan de hand van de op de peildatum geldende normbedragen.

  • 9. Uitbetaling van premies vindt uitsluitend plaats na overlegging van gevraagde bewijsstukken en/of gevraagde verklaringen, zoals genoemd in deze beleidsregels.

Artikel 3 - Beslissing en uitvoering verordening

  • 1. Het college beslist op aanvragen van premie en inkomstenvrijlating en is belast met de uitvoering van deze beleidsregels.

  • 2. Ten behoeve van de uitvoering van deze beleidsregels kan het college nadere regels stellen.

Artikel 4 - Verplichtingen uitkeringsgerechtigde

De uitkeringsgerechtigde is verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de toegekende premie, dan wel inkomstenvrijlating, onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 5 - Samenloop van premies

Indien een uitkeringsgerechtigde tezamen met de partner waarmee hij een gezamenlijke huishouding vormt tegelijkertijd binnen het tijdvak van één jaar recht heeft op een premie voor achtereenvolgens het verrichten van activiteiten, deeltijdarbeid en uitstroom dan kunnen deze premies tezamen nooit meer bedragen dan het maximumbedrag genoemd in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de wet.

Artikel 6 - Betaalbaarstelling

De in een kalenderjaar aan de uitkeringsgerechtigde toegekende premiebedragen worden aan het eind van datzelfde kalenderjaar in één termijn aan de uitkeringsgerechtigde betaalbaar gesteld.

Artikel 7 - Terugvordering

De premie die ten onrechte is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledig verstrekte inlichtingen, zal worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 2 - Uitstroompremie

Artikel 1 - Aanvullende voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een uitstroompremie moet de betrokkene in aanvulling op de algemene voorwaarden, zoals vermeld in beleidsregel 1, onderdeel 2, aantonen dat er een dienstverband is aangegaan voor een aaneengesloten periode van minimaal 6 maanden, waarmee een inkomen wordt verworven dat gelijk of hoger is dan de voor aanvrager geldende uitkeringsnorm.

Artikel 2 - Hoogte uitstroompremie

  • 1. De hoogte van de uitstroompremie is gebaseerd op een dienstverband van 6 maanden en kan nooit meer bedragen dan 50% van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet vermelde bedrag, afgerond naar boven op tientallen.

  • 2. Indien een lopende premie deeltijdarbeid overgaat in een uitstroompremie, dan vervalt vanaf dat moment het recht op de premie deeltijdarbeid en kan belanghebbende vanaf dat moment aanspraak maken op een uitstroompremie (zie onder 1).

Artikel 3 - Betaalbaarstelling

De toegekende uitstroompremie wordt nadat aan de in deze beleidsregels van toepassing zijnde bepalingen is voldaan, aan de rechthebbende uitbetaald.

Artikel 4 - Referteperiode

De uitkeringsgerechtigde die een uitstroompremie heeft ontvangen, kan vanaf de peildatum voor een periode van 3 jaar geen beroep meer doen op een dergelijke premie.

Artikel 5 - Terugvordering

Zie onder beleidsregel 1,algemene bepalingen, onderdeel 7.

Artikel 6 - Overgangsbepaling werkaanvaardingssubsidie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde of de persoon die een Wiw-dienstbetrekking heeft die wegens aanvaarding van een ongesubsidieerde baan van vóór 1 januari 2002, aanspraak kan maken op een werkaanvaardingssubsidie zoals bedoeld in artikel 3, lid 2 van de Wiw, blijft dit recht behouden ondanks de intrekking van de "Verordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002".

  • 2. Indien aanspraak kan worden gemaakt op een werkaanvaardingsubsidie, kan geen premie voor dezelfde werkaanvaarding worden toegekend.

Hoofdstuk 3 - Vrijlating inkomsten deeltijdarbeid

Artikel 1 - Voorwaarden vrijlating inkomsten deeltijdarbeid

  • 1. De vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid op grond van artikel 31, lid 2, onderdeel o van de wet, artikel 9a van het inkomensbesluit IOAW, dan wel artikel 4, lid 1, sub a van het inkomensbesluit IOAZ worden toegepast voor:

    • a.

      degene die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de toepasselijke uitkeringsnorm en die behoort tot de groep van personen van wie de gemeente op basis van een rapportage van een deskundige heeft bepaald, dat zij om redenen van medische of sociale aard zijn aangewezen op deeltijdarbeid (beperkte arbeidsverplichtingen);

    • b.

      degene die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de toepasselijke uitkeringsnorm en die behoort tot de groep van alleenstaande ouders die de zorg draagt voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar.

  • 2. Onder arbeid als bedoeld in lid 1, onderdelen a en b wordt verstaan het verrichten van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 2 - Uitbetaling

Toepassing van de vrijlating geschiedt nadat beslist is op de aanvraag inkomstenvrijlating deeltijdarbeid. De inkomstenvrijlating wordt maandelijks (maximaal 6 maanden) met de berekening van de uitkering meegenomen.

De inkomstenvrijlating kan slechts éénmalig per bijstandsperiode worden toegepast.

Artikel 3 - Samenloop Inkomstenvrijlating

Indien een uitkeringsgerechtigde tezamen met de partner waarmee hij een gezamenlijke huishouding vormt tegelijkertijd recht heeft op vrijlating van inkomsten, dan kan de gezamenlijke maandelijkse inkomstenvrijlating nooit meer bedragen dan de maximumbedragen genoemd in artikel 31, lid 2, onderdeel o van de wet.

Hoofdstuk 4 - Premie deeltijdarbeid

Artikel 1 - Aanvullende Voorwaarden

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde die een dienstbetrekking in deeltijdarbeid aanvaardt of behoudt en hiermee een inkomen verwerft dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde geldende uitkeringsnorm kan een premie deeltijdarbeid worden toegekend.

  • 2. Met aanvaarding van werk in deeltijdarbeid wordt gelijkgesteld een contractuele uitbreiding van uren (minimaal 4 uren per week) waarbij de uitkeringsgerechtigde een inkomen blijft houden dat minder bedraagt dan de voor hem of haar geldende uitkeringsnorm. Met de wijziging wordt rekening gehouden vanaf de maand waarin wijziging in contracturen is opgetreden.

  • 3. Het college B en W kan jaarlijks besluiten premie deeltijdarbeid toe te kennen indien nieuwe omstandigheden daartoe aanleiding geven en/of indien de premieverstrekking van belang is in het kader van de voortgang van de re-integratie van belanghebbende. In geval er sprake is van uitbreiding van het aantal uren van minimaal 4 uren per week wordt in principe altijd een premie deeltijdarbeid toegekend.

  • 4. Er bestaat geen recht op een premie deeltijdarbeid voor zover op grond van diezelfde werkzaamheden een beroep kan worden gedaan op vrijlating van inkomsten wegens deeltijdarbeid, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder o van de wet.

Artikel 2 - Hoogte van premie deeltijdarbeid

  • 1. De hoogte van de premie deeltijdarbeid bedraagt per jaar maximaal 50% van het in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet vermelde bedrag.

  • 2. De hoogte van de premie deeltijdarbeid is gerelateerd aan het aantal arbeidsuren dat per week wordt gewerkt. Het minimaal aantal te werken uren bedraagt 4 uur per week.

  • 3. Indien de uitkeringsgerechtigde minimaal 4 uur per week betaald werk verricht, dan heeft hij recht op een premiebedrag, gebaseerd op de volgende formule: Het aantal arbeidsuren per week/32 x 50% van het bedrag ex artikel 31, lid 2 sub j van de wet.

Artikel 3 - -Overgang naar uitstroompremie

Indien een deeltijddienstverband wordt omgezet in een fulltime dienstverband vervalt vanaf dat moment het recht op de premie deeltijdarbeid en kan belanghebbende vanaf dat moment een beroep doen op een uitstroompremie.

Artikel 4 - Terugvordering

Zie onder beleidsregel 1, algemene bepalingen, onderdeel 7.

Hoofdstuk 5 - Activiteitenpremie

Artikel 1 - Voorwaarden activiteitenpremie

Het college kent, ongeacht artikel 2 derde lid, een activiteitenpremie toe aan de uitkeringsgerechtigde die onverplicht in georganiseerd verband, voor minimaal 4 uur per week onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten verricht, die door het college voor de belanghebbende noodzakelijk worden geacht (traject sociale activering).

Artikel 2 - Aard en hoogte van de premie

De activiteitenpremie bedraagt met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt, € 50,00 netto per maand gedurende maximaal de looptijd van het traject sociale activering.

Het recht op activiteitenpremie wordt per maand vastgesteld waarbij de uitkeringsgerechtigde ten minste gemiddeld 4 uur per week gedurende één maand de in onderdeel 1 bedoelde activiteiten moet hebben verricht.

Artikel 3 - Einde recht op activiteitenpremie

Het recht op de activiteitenpremie eindigt op het moment dat het traject sociale activering wordt beëindigd, doch uiterlijk na 2 jaar.

Artikel 4 - Samenloop met vrijlating van inkomsten uit arbeid

Indien een uitkeringsgerechtigde aanspraak kan maken op vrijlating van inkomsten uit arbeid, dan vervalt het recht op een activiteitenpremie.

Artikel 5 - Overgang naar premie deeltijdarbeid of uitstroompremie

Indien belanghebbende arbeid in deeltijd aanvaardt of uitstroomt in een fulltime dienstverband vervalt vanaf dat moment het recht op de activiteitenpremie en kan belanghebbende vanaf dat moment, mits voldaan wordt aan de van toepassing zijnde voorwaarden zoals genoemd in deze beleidsregels, een beroep doen op een premie voor deeltijdarbeid of uitstroompremie.

Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 1 - Overgangsbepalingen

  • Voor uitkeringsgerechtigden of Wiw-werknemers die een recht op subsidie hebben op grond van de oude verordening, blijven de bepalingen van de oude verordening van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2005, met uitzondering van de wettelijke regeling ten aanzien van de vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid. De peildatum is bepalend voor de toepasselijkheid van de beleidsregels.

  • Uitkeringsgerechtigden die al aanspraak maken op subsidies en/of inkomstenvrijlating op grond van de verordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002 komen niet in aanmerking voor de in deze beleidsregels opgenomen soortgelijke (qua aard en strekking) premies en/of inkomstenvrijlating.

  • Het bepaalde in beleidsregel 1, onderdeel 2 onder 4 en 5 is niet van toepassing op de periode vanaf 1 januari 2004 tot 1 december 2004. In deze periode heeft de uitkeringsgerechtigde die aanspraak wil maken op een premie en/of inkomstenvrijlating het recht zelf de te hanteren ingangsdatum van de premie of inkomstenvrijlating te bepalen, met dien verstande dat er wordt verwezen naar een ingangsdatum binnen het tijdvak van 1 januari 2004 en 1 december 2004 en er op die ingangsdatum daadwerkelijk met het verrichten van activiteiten of werkzaamheden is aangevangen.

Artikel 2 - Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze beleidsregels.

Artikel 3 - Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de in de beleidsregels opgenomen bepalingen, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

In gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 4 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: 'Beleidsregels Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand 2004'. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2004.

De overgangsregeling houdt per 1 januari 2005 op te bestaan. Vanaf die datum valt iedereen onder de werking van het nieuwe beleid.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Tholen in zijn openbare vergadering van 23 september 2004
, voorzitter
, griffier

Toelichting

Algemeen

Door de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004, het afschaffen van de zogenaamde werkaanvaardingsubsidie en de toetrederkorting door het Rijk (ten behoeve van uitstroom naar regulier werk) en de landelijke bezuinigingen op de re-integratiemiddelen dient nieuw stimuleringsbeleid te worden vastgesteld.

Als gevolg van de opheffing van de Wiw is de "Verordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002" ingaande 1-1-2004 van rechtswege vervallen.

Alleen lopende verplichtingen van de gemeente op grond van deze verordening mogen worden afgewikkeld.

Vanwege de beperkte re-integratiemiddelen zijn de premiebedragen voor het aanvaarden van werk enigszins verlaagd.

Als gevolg van de bezuinigingen moet de gemeente namelijk keuzes maken wat betreft de inzet van middelen. Het investeren in de trajecten naar werk heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het verstrekken van premies aan de cliënten. Daarbij geldt dat de premie op grond van de nieuwe verordening onbelast is en dus niet bij het inkomen wordt geteld. Het verstrekken van de premie heeft dus geen effect op het beroep op voorzieningen zoals bijvoorbeeld de huursubsidie.

Bij scholing speelt mee dat de gemeente al volledig de kosten van een traject vergoedt en dus al fors in de cliënt investeert. Een scholingspremie, als beloning voor het volgen van een opleiding, is daarom niet ingevoerd.

Ten slotte wordt opgemerkt dat in beleidsregel 1 de basisbegrippen en algemene voorwaarden zijn opgenomen, die in beginsel van toepassing zijn op de overige beleidsregels.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Onderdeel 1

Dit onderdeel definieert een aantal begrippen die op alle volgende onderdelen van toepassing zijn.

De peildatum is altijd bepalend voor de hoogte van het premiebedrag.Als iemand bijvoorbeeld op 2 juli een premie  aanvraagt wegens werkaanvaarding per 1 mei, dan geldt het premiebedrag van 1 mei.

Onderdeel 2 onder 4 en 5

Er is gekozen voor een indieningtermijn van 3 maanden om de prikkel tot het aanvaarden en behouden van werkzaamheden te bevorderen. Door de gemeente zal in geval van het aanvaarden van deeltijdarbeid, etc. altijd worden gewezen op het bestaan van de premies en/ of inkomstenvrijlating. Bij het niet tijdig indienen van een aanvraag voor de hier bedoelde premies en/of inkomstenvrijlating wordt voor het vaststellen van het recht en de ingangsdatum de eerste van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, gehanteerd.

 

Onderdeel 2 onder 6 en 8

Dit onderdeel vermeldt de algemene voorwaarden en geeft een nadere omschrijving van de doelgroep.

De algemene voorwaarden zijn op alle premies van toepassing, tenzij in een specifieke beleidsregel iets anders is geregeld.

De premie en/of inkomstenvrijlating moet de belanghebbende altijd schriftelijk aanvragen door middel van een bij de gemeente verkrijgbaar aanvraagformulier. De leeftijdsgrens van 18 jaar is gekozen omdat vanaf die leeftijd een zelfstandig recht op uitkering kan ontstaan.

De maximale hoogte van de premie is gerelateerd aan het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de WWB. Dit bedrag wordt steeds aangepast als de bijstandsnormen worden gewijzigd. Dit is meestal per 1 januari en 1 juli.

Onderdeel 3

Ten behoeve van de uitvoering van de "Beleidsregels Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand" kunnen richtlijnen of procedures worden vastgesteld. Als dit gebeurt, dan maken deze nadere regels hiervan deel uit.

Onderdeel 5

Het betreft hier samenloop van premies waarbij artikel 31, lid 2, onderdelen j WWB van toepassing is. Dit artikel regelt dat bij samenloop het genoemde maximumbedrag niet kan worden overschreden. Hierbij wordt opgemerkt dat bij een gezamenlijke huishouding de maximumbedragen voor beide partners tezamen gelden (één uitkeringsnorm).

Hoofdstuk 2 - Uitstroompremie

Onderdeel 1

De periode van 6 maanden is gerelateerd aan het begrip duurzame arbeid, zoals opgenomen in het re-integratiebeleid.

Onderdeel 2

Er is gekozen voor een uitstroompremie van maximaal 50% van het in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de wet vermelde bedrag. In het geval dat een premie voor deeltijdarbeid overgaat in een uitstroompremie dan kan de uitkeringsgerechtigde (alsnog) aanspraak maken op de (volledige) uitstroompremie (maximaal 50% van het in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de wet vermelde bedrag).

Hoofdstuk 3 - Vrijlating inkomsten deeltijdarbeid

Onderdeel 1 tot en met 3

De centrale vrijlatingregeling van inkomsten is per 1 januari 2004 vervallen.

Er is dus geen wettelijke inkomstenvrijlating van inkomsten meer voor oudere werklozen en alleenstaande ouders met kinderen onder vijf jaar.

De gemeente heeft beleidsvrijheid om ten behoeve van het bevorderen van de arbeidsinschakeling gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden een inkomensvrijlating te verstrekken.

Deze inkomstenvrijlating is begrensd tot maximaal 25% van de inkomsten uit arbeid per maand tot het maximumbedrag genoemd in artikel 34 lid 2 onderdeel o WWB. De inkomstenvrijlating wordt maandelijks meegenomen bij de berekening van de uitkering.

 

De eerste groep zijn degenen van wie is vastgesteld dat zij om redenen van medische of sociale aard zijn aangewezen op deeltijdarbeid (beperkte arbeidsverplichtingen). Deze vaststelling vindt plaats aan de hand van een rapportage van een deskundige (arbeidsdeskundige of arts).

 

De tweede groep zijn degenen die behoren tot de groep van alleenstaande ouders die de zorg draagt voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar. Gekozen is voor de leeftijd van 12 jaar, omdat de WWB uitgaat van zorgplicht tot 12 jaar.

De ondergrens van 5 jaar is bepaald op grond van het gegeven dat bij alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar de aanvullende alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting wordt vrijgelaten. Zij hebben al fiscaal voordeel.

 

De hoogte van de inkomstenvrijlating is genoemd in artikel 31 van de WWB en wordt tegelijk met de wijziging van de bijstandsnormen aangepast.

 

Samenloop tussen de vrijlatingregeling en premieregeling deeltijdarbeid is niet mogelijk.

Als aanspraak kan worden gemaakt op de vrijlatingregeling, dan gaat inkomstenvrijlating voor op premie deeltijdarbeid (dit is voordeliger voor de klant).

 

Hoofdstuk 4 - Premie deeltijdarbeid

Onderdeel 1 en 2

Het minimum aantal uren werkaanvaarding is gesteld op 4 uur per week. Deze voorwaarde is gelijk aan de voorwaarde voor een activiteitenpremie.

De hoogte van de premie is naar rato van het gewerkte aantal uren waarbij een werkweek van 32 uur per week in ieder geval als voldoende wordt beschouwd om uit te stromen uit de uitkering. De premie deeltijdarbeid kan elk kalenderjaar worden toegepast. Door het college moet dan in het betreffende kalenderjaar middels een nieuw besluit worden vastgesteld dat de premie bijdraagt aan de voortgang van de re-integratie van belanghebbende en/of er moet sprake zijn van nieuwe omstandigheden die aanleiding geven voor het verstrekken van deze premie.

 

Het maximumbedrag voor de deeltijdpremie is vastgesteld op 50% van het in artikel 31, lid 2, onderdeel j van de WWB genoemde bedrag; dat is hetzelfde bedrag als de maximale premie voor uitstroom. Er is namelijk geen reden om voor het aanvaarden van deeltijdarbeid in verhouding minder premie toe te kennen.

Hoofdstuk 5 - Activiteitenpremie

Onderdeel 1 tot en met 3

De activiteitenpremie is een premie voor deelname aan activiteiten in het kader van sociale activering. De activiteit dient gericht te zijn op het onverplicht, in georganiseerd verband, verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten.

 

Over het algemeen kan gesteld worden dat de uitkeringsgerechtigde voor wie een traject sociale activering is opgesteld in aanmerking komt voor de activiteitenpremie.

 

De inkomsten uit de activiteitenpremie worden vrijgelaten bij de bepaling van de uitkering.

Aan de duur van de premie is een maximale periode van 2 jaar verbonden en houdt in ieder geval op als het traject sociale activering wordt beëindigd.

 

De activiteitenpremie moet door de uitkeringsgerechtigde worden aangevraagd middels een daarvoor bestemd aanvraagformulier.

 

Op grond van deze beleidsregels geldt een maximumpremie van € 50,00 per kalendermaand.

Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotbepalingen

Onderdeel 1

In de praktijk betekent deze bepaling dat aanvragen die een peildatum hebben voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels afgehandeld worden volgens de verordening "Verordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002 en aanvragen die een peildatum hebben na 1 januari 2004 worden afgehandeld volgens de beleidsregels "Stimuleringsbeleid Wet werk en bijstand 2004. Tenzij er doorwerking is van de Verordening subsidiebeleid Wiw en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002.

 

Uitzondering hierop is de vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid aangezien deze een wettelijke overgangsregeling kent zoals beschreven in artikel 9 van de Invoeringswet WWB.

Deze regeling houdt in dat degenen die vóór 1 januari 2004 aanspraak hadden op inkomensvrijlating deze vrijlating nog een bepaalde periode ontvangen (maximaal 1 jaar) op grond van de oude regeling.

De overgangsregeling luidt als volgt:

Artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Algemene bijstandswet blijft in het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, van toepassing op de belanghebbende van wie op grond van dat artikel op de peildatum inkomsten niet tot zijn middelen werden gerekend, met dien verstande dat het bedrag dat op grond van dat artikel niet tot de middelen wordt gerekend, wordt vermenigvuldigd met:

  • a.

    1, in de eerste tot en met de derde maand na de peildatum;

  • b.

    0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de peildatum;

  • c.

    0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de peildatum;

  • d.

    0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de peildatum.