Regeling vervallen per 01-01-2020

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Brabant-Noord

Geldend van 01-04-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Brabant-Noord

Gemeenschappelijke regeling

Omgevingsdienst Brabant Noord (OBN)

1 april 2013

De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, Sint Oedenrode, Uden en Veghel,

ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft voor de navolgende besluiten sub 1 en 2; en,

Het college van gedeputeerde staten en de commissaris van de Koningin van de provincie Noord-Brabant, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten ’s-Hertogenbosch, Heusden , Boxtel, Sint-Michielsgestel, Vught, Schijndel en Haaren, gezamenlijk genoemd de Meierij-gemeenten.

ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft voor het navolgende besluit sub 2;

overwegende dat bij de vorming van een omgevingsdienst, het wenselijk dan wel noodzakelijk is, de bestaande samenwerking tussen gemeenten uit te breiden met de mogelijkheid van toetreding van de provincie Noord-Brabant, de Meierij-gemeenten en andere openbare lichamen;

overwegende dat voor deze toetreding de onderliggende gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost niet toereikend is,

overwegende dat daartoe de deelnemende bestuursorganen aan de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost met de verkregen toestemming van de raden deze regeling wijzigen door het navolgende besluit sub 1;

overwegende dat de provincie Noord-Brabant en de Meierijgemeenten, na besluit sub 1 overeenkomstig die gewijzigde gemeenschappelijke regeling en de wet met de verkregen toestemming van provinciale staten en de desbetreffende raden, kan toetreden tot deze regeling door het navolgende besluit sub 2;

gelet op het besluit van het algemeen bestuur d.d. 15 december 2011 betreffende de voorwaarden waaronder de provincie bij wijziging van de regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost kan toetreden;

gelet op het besluit van het algemeen bestuur d.d. 5 oktober 2012 betreffende de voorwaarden waaronder de gemeenten ’s-Hertogenbosch, Heusden , Boxtel, Sint-Michielsgestel, Vught, Schijndel en Haaren kunnen toetreden;

gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, respectievelijk artikel 48 van de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant- Noordoost en artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor de navolgende besluiten sub 1 en sub 2;

B E S L U I T EN

Sub 1:

de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost van 1 januari 1998, laatstelijk gewijzigd op 20 januari 2005, als volgt te wijzigen.

Artikel I Wijziging toetreding

1.Tot de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost kunnen naast gemeenten ingevolge artikel 46, in het vervolg ook de provincie Noord-Brabant en eventueel andere openbare lichamen toetreden.

Artikel II Wijziging beleidsdoel

  • 1.

    Als algemeen beleidsdoel in artikel 3 van de regeling Omgevingsdienst Brabant Noord niet langer aan het openbaar lichaam toe te vertrouwen de behartiging van de gemeenschappelijke belangen op het gebied van de milieuzorg.

  • 2.

    In plaats hiervan aan het openbaar lichaam ten doel te geven om ten behoeve van de deelnemers taken uit te voeren op het gebied van de fysieke leefomgeving en om als verlengstuk van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan een leefbare en veilige werk- en leefomgeving van de regio Brabant Noord.

Sub 2:

vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de Omgevingsdienst Brabant Noord van de deelnemende gemeenten en de provincie, welke in de plaats treedt van de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf.

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Brabant Noord

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    in deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      De regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      Het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      Deelnemers: alle aan de regeling deelnemende publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen;

    • d.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

    • e.

      De Colleges: de Colleges van Burgemeester & Wethouders van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

    • f.

      De Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • g.

      Boekjaar: Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar;

    • h.

      Het werkgebied: het totale grondgebied van de deelnemers aan deze gemeenschappelijke regeling alsmede het daarmee overeenkomende grondgebied van de provincie Noord-Brabant.

  • 2.

    Waar in deze regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

  • 3.

    Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Omgevingsdienst Brabant Noord.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te ‘s-Hertogenbosch.

  • 3.

    Het openbaar lichaam is ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken uit te voeren op het gebied van de fysieke leefomgeving en om als verlengstuk van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan een leefbare en veilige werk- en leefomgeving van de regio Brabant Noordoost.

Hoofdstuk 2 Taken en bevoegdheden

Artikel 3Landelijke Basistaken

  • 1.

    De omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het verplichte Landelijk Basistakenpakket zoals dat is vermeld in bijlage 1 bij deze regeling. (bijlage 1: Beschrijving Landelijk Basistakenpakket gemeenten en Landelijk Basistakenpakket provincie)

  • 2.

    Bij wijziging door landelijke wetgeving of van het Landelijk Basistakenpakket geldt het Landelijk Basistakenpakket na die wijziging en wordt de omschrijving daarvan zoals vermeld in bijlage 1 aangepast door het algemeen bestuur.

  • 3.

    Tot het Landelijk Basistakenpakket wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 4Verzoektaken

  • 1.

    In aanvulling op de taken uit het Landelijk Basistakenpakket kan de omgevingsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het Landelijk Basistakenpakket, op verzoek van een of meer deelnemers ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden inzake de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten.

  • 2.

    Op verzoek van een of meer deelnemers kan de omgevingsdienst naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken voor zover dit geen verstoring veroorzaakt, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten.

Artikel 5 Dienstverleningsovereenkomsten

  • 1.

    Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in artikel 3 en 4 genoemde taken worden door of namens het algemeen bestuur enerzijds met elk van de deelnemers afzonderlijk anderzijds, schriftelijke werkafspraken gemaakt in de vorm van dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s), waarin in ieder geval is vastgelegd welke producten en diensten de omgevingsdienst aan de deelnemers zal leveren en wat de vergoeding daarvoor zal zijn.

  • 2.

    Met betrekking tot de beëindiging van de in artikel 4 genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur enerzijds met de deelnemer die het aangaat anderzijds, in deze overeenkomsten eveneens schriftelijke afspraken gemaakt met betrekking tot in ieder geval de afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan.

Artikel 6 Werkzaamheden voor derden

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 3 en 4 bedoelde taken, kan de omgevingsdienst op verzoek van derden, indien dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de in beide artikelen aangeduide taken, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten. Onder derden wordt verstaan: andere overheden dan de deelnemers.

Hoofdstuk 2A Eerbiediging bestaande taken Regionaal Milieubedrijf Brabant Noordoos

Artikel 7 Eerbiediging bestaande taken

  • 1.

    In aanvulling op de taken als genoemd in artikel 3 en 4 verricht de omgevingsdienst een aantal nader te noemen taken welke reeds voor gemeenten werden uitgevoerd op basis van de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost.

  • 2.

    Deze taken worden voor zover van toepassing voortgezet met eerbiediging van bestaande regels, contracten en verplichtingen voor betrokken gemeenten. De eerbiediging van bestaande regels, contracten en verplichtingen is evenzeer van toepassing bij beëindiging van deze taken, uittreding en/of opheffing.

  • 3.

    De betreffende taken vallen binnen het domein van het omgevingsrecht en hebben betrekking op de ontwikkeling, afstemming en coördinatie van regionaal milieubeleid; afvalverwerking; afvalinzameling; volkshuisvesting; sanering verkeerslawaai.

Artikel 7a Ontwikkeling, afstemming en coördinatie milieubeleid

1.Met betrekking tot de ontwikkeling, afstemming en coördinatie van het milieubeleid van de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, worden de daaruit voortvloeiende werkzaamheden opgedragen aan de omgevingsdienst. De ontwikkeling, afstemming en coördinatie worden voor meerdere (groepen van wisselende samenstelling van) gemeenten uitgewerkt in een gezamenlijk milieubeleidsplan en een meerjaren milieu-uitvoeringsprogramma. Het milieu-uitvoeringsprogramma wordt door het algemeen bestuur vastgesteld, gelijktijdig met de begroting.

Artikel 7b Afvalverwerking

  • 1.

    Met betrekking tot de afvalverwerking worden door de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, aan de omgevingsdienst de taken en bevoegdheden opgedragen inzake de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het afvalverwerkingsbeleid.

  • 2.

    Tot het afvalverwerkingsbeleid behoren in elk geval:

    • a.

      de nazorg van gesloten stortplaatsen, met dien verstande, dat dit taakonderdeel zich, tot nadere besluitvorming, zal beperken tot deelname aan een meerjarig onderzoek;

    • b.

      het uitvoeren van toezicht- en handhavingactiviteiten in het kader van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer;

    • c.

      deel te nemen aan de vereniging van contractanten;

    • d.

      uitvoering van de Provinciale Milieuverordening voor zover dit in het kader van de afvalverwerking noodzakelijk is;

    • e.

      het beheer van de in het gebied gelegen stortplaats te Oss (Voorste Heide);

    • f.

      het opstellen van een regionaal uitvoeringsplan voor de afvalverwerking.

Artikel 7c Volkshuisvesting

  • 1.

    Met betrekking tot de volkshuisvesting worden door de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 - met uitzondering van de gemeente Oss - aan de omgevingsdienst de taken en bevoegdheden opgedragen inzake de uitvoering van het Besluit Woninggebonden Subsidies.

  • 2.

    Tot de uitvoering van het Besluit Woninggebonden Subsidies behoren in ieder geval:

  • a.

    de besteding van de budgetten, door de minister aan het Streekgewest Brabant, het Regionaal Milieubedrijf en de omgevingsdienst toegedeeld, voorover betrekking hebbend op het Besluit Woninggebonden Subsidies, door verlening van geldelijke steun aan belanghebbenden;

  • b.

    het voeren van bijbehorende verplichtingen- en kasadministratie c.q. budgetbeheer;

  • c.

    de verantwoording naar de rijksoverheid toe;

  • d.

    de besteding van de vrijvallende middelen ten behoeve van de volkshuisvesting.

Artikel 7d Afvalinzameling

  • 1.

    Met betrekking tot de afvalzinzameling worden door de gemeenten uit het Land van Cuijk en Boekel aan de omgevingsdienst de taken en bevoegdheden opgedragen voor het uitvoeren van de ingevolge de Wet milieubeheer geldende verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Tot het uitvoeren van de wettelijke taak van het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen behoort in ieder geval:

    • a.

      de bevoegdheid te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen;

    • b.

      het vaststellen van uitvoeringsregels en het nemen van aanwijzingsbesluiten krachtens de afvalstoffenverordening Land van Cuijk en Boekel.

Artikel 7e Sanering verkeerslawaai

  • 1.

    Met betrekking tot de sanering van verkeerslawaai wordt door de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, aan de omgevingsdienst de taak opgedragen tot het uitvoeren van een met deze dienst aangegane overeenkomst voor de geluidsanering van woningen in de periode 2010-2014.

  • 2.

    Tot het uitvoeren van deze taak behoort in ieder geval:

  • a.

    het namens de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, aanvragen van de bijdragen uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van het ministerie van I&M bij de provincie Noord-Brabant voor het uitvoeren van de geluidssaneringen aan woningen binnen de gemeenten in de periode 2010-2014;

  • b.

    het namens de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, besteden van het ISV-budget voor de periode 2010-2014 voor de geluidsanering van woningen in de gemeenten;

  • c.

    het namens de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, verantwoorden van de besteding van het ISV-budget 2010-2014.

Hoofdstuk 3 Bestuursorganen

Artikel 8 Bestuursorganen

Het openbaar lichaam kent, onverminderd de mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies als bedoeld in artikel 21 van deze regeling de volgende bestuursorganen:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

§1. Het algemeen bestuur

Artikel 9 Het Algemeen bestuur

  • 1.

    Het openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur. Gedeputeerde Staten en de colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan. Ook wijzen zij uit hun midden ieder tenminste één lid aan die het door hen aangewezen lid bij ontstentenis vervangt.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van in principe 4 jaar en treden af op de dag waarop in het kader van een nieuwe zittingsperiode van de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten een nieuw geïnstalleerd college een besluit neemt tot aanwijzing van een lid en plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 3.

    De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden door en uit het algemeen bestuur gekozen.

  • 4.

    Wanneer het lidmaatschap van het college van gedeputeerde staten of van het college van burgemeester en wethouders eindigt, eindigt ook het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Een (plaatsvervangend) lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 6.

    Indien tussentijds de plaats van een (plaatsvervangend) lid vacant komt, wijst het daartoe bevoegde college zo spoedig mogelijk een nieuw (plaatsvervangend) lid aan.

  • 7.

    Een lid van het algemeen bestuur dat op basis van het vijfde lid van dit artikel zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 8.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 9.

    Wanneer iemand wordt aangesteld om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen , zou aftreden.

  • 10.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 10 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert minimaal twee maal per jaar. Meerdere vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, wanneer ter voldoening aan het bepaalde in artikel 16, tweede lid van deze regeling een of meer leden van het dagelijks bestuur moeten worden aangewezen of wanneer tenminste 1/5e van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren zijn gesloten wanneer 1/5e van het aantal leden dit nodig acht.

  • 4.

    In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen over: de wijziging van de gemeenschappelijke regeling; de toelating van nieuwe leden; de begroting, de wijzigingen daarvan en de rekening; het invoeren, wijzigen of afschaffen van verordeningen.

  • 5.

    In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen over: het doen van een uitgave voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd; het onderhands aanbesteden van werken of leveranties.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs.

  • 7.

    Artikel 15, eerste lid Gemeentewet en artikel 15, eerste lid Provinciewet en artikel X8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 11 Geheimhouding

Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 12 Vergaderquorum

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 3.

    Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan in dat geval over alle onderwerpen, waaronder de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken, beraadslagen en besluiten nemen ongeacht het aanwezige quorum.

Artikel 13 Besluitvorming

  • 1.

    Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Besluiten betreffende vaststelling van de begroting, begrotingswijzigingen en jaarrekening worden genomen met een meerderheid van stemmen, met dien verstande dat de meerderheid van stemmen eveneens ten minste de helft van de omzet vertegenwoordigt welke de omgevingsdienst in het voorafgaande jaar heeft gegenereerd.

  • 4.

    De omzet als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op basis van de basistaken en verzoektaken als bedoeld in artikel 3 en 4.

  • 5.

    Als toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 7, 7a, 7b, 7c, 7d en 7e van deze regeling zijn lid 3 en lid 4 van dit artikel niet van toepassing en onthouden de vertegenwoordigers van niet aan de behartiging van deze taken deelnemende partijen zich bij de besluitvorming daaromtrent van stemming.

  • 6.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 7.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 14 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de deelnemers de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college van de gemeente of aan Gedeputeerde Staten die dit lid heeft aangewezen de door één of meerdere leden van deze raad of Provinciale Staten gevraagde of ongevraagde inlichtingen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door het college van de gemeente of door Gedeputeerde Staten die dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

§2. Het dagelijks bestuur

Artikel 15 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit 5 leden waaronder de voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is eveneens voorzitter van het dagelijks bestuur

  • 3.

    De leden en plaatsvervangende leden worden uit en door het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering, waarin het algemeen bestuur in een nieuwe samenstelling bijeen komt, dan wel in de eerst volgende vergadering van het algemeen bestuur, volgend op de beëindiging van het lidmaatschap van één of meer van de leden van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de volgende leden:

    • a.

      Vertegenwoordiger gemeente met meer dan 70.000 inwoners;

    • b.

      Vertegenwoordiger namens de gemeenten van de Meierij

    • c.

      Vertegenwoordiger van de gemeenten in de deelregio Maasland / Uden-Veghel

    • d.

      Vertegenwoordiger namens de gemeenten van het Land van Cuijk

    • e.

      Vertegenwoordiger provincie Noord-Brabant.

Artikel 16 Zittingsduur

  • 1.

    Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur aangewezen lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen zou aftreden.

  • 3.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 17 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste drie leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 5.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, binnen twee weken opnieuw een vergadering.

  • 7.

    Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 18 Geheimhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 19 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden ervan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 6.

    De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter.

§3 De voorzitter

Artikel 20

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur gekozen.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

  • 5.

    De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

§ 4Commissies

Artikel 21Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan adviescommissies als bedoeld in artikel 24 van de Wet en bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de Wet instellen.

  • 2.

    Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      De samenstelling;

    • b.

      De bevoegdheid /bevoegdheden;

    • c.

      De werkwijze;

    • d.

      De openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      Het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • f.

      De verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • g.

      De verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • h.

      Wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld;

    • i.

      De benoeming van de voorzitter van de commissie.

  • 3.

    Ingevolge het eerste lid van dit artikel is een commissie met bestuursbevoegdheid ingesteld voor:

    a.de afvalinzameling in het Land van Cuijk en Boekel.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikel 22 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

  • 1.

    Aan het algemeen bestuur behoren, binnen het kader van deze regeling, alle bevoegdheden, die niet bij of krachtens de wet aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter zijn opgedragen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur is bevoegd de toegekende bevoegdheden over te dragen aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter. Daarbij kan niet worden overgedragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • c.

      het vaststellen van de jaarrekening.

Artikel 23 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

1 Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

  • a.

    Het algemeen beheer van het openbaar lichaam;

  • b.

    De voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

  • c.

    De uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • d.

    Het toezicht op het beheren van de financiën van het openbaar lichaam;

  • e.

    Het toezicht op en het beheren van de eigendommen van het openbaar lichaam;

  • f.

    Het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening.

2 Het dagelijks bestuur oefent de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 23A Bestuurlijk Brabantbreed RUD-platform

  • 1.

    Separaat aan deze regeling wordt tevens een Bestuurlijk Brabantbreed RUD-platform ingesteld.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Brabant Noord neemt deel aan het RUD-platform, dan wel wijst een ander lid uit het algemeen bestuur hiervoor aan.

  • 3.

    Het Bestuurlijk RUD-platform heeft tot doel om gezamenlijk de aanpak van Brabantbrede en regio-overstijgende zaken te bepalen en provinciebreed afstemming te regelen.

  • 4.

    De instelling en werkwijze van het RUD-platform wordt geregeld in een bestuursconvenant zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de regeling.

Artikel 24 De directeur

  • 1.

    De omgevingsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur belast is met de leiding van de omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door deze dienst.

  • 2.

    Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat op voordracht van het dagelijks bestuur de directeur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd in spoedeisende gevallen de directeur te schorsen. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn volgende vergadering bekrachtigt.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur legt de instructie van de directeur vast in een Directiestatuut.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt de hoofdstructuur van de organisatie, de directie, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de ambtelijke organisatie vast.

  • 6.

    Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de directeur.

Artikel 25 De secretaris

1.De directeur van de omgevingsdienst fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 26 Personeel

  • 1.

    Bij de omgevingsdienst is personeel werkzaam.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt voor het personeel van de omgevingsdienst de arbeidsvoorwaardenverordening vast conform de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel (CAR/UWO), dan wel de (gewijzigde) collectieve arbeidsvoorwaardenregeling die daarvoor in de plaats komt.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur heeft de bevoegdheid tot het vaststellen van overige arbeidsvoorwaarden.

  • 5.

    Aanstelling, schorsing en ontslag van personeel geschieden door het dagelijks bestuur, behoudens het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur kan de bevoegdheid tot het aanstellen, schorsing en ontslag van personeel mandateren aan de directeur.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 27Begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast inzake het financieel- en administratieve beheer van het lichaam. De artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet en de artikelen 216 en 217 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De omgevingsdienst heeft een begroting met afzonderlijke programma’s voor minimaal het basistakenpakket (artikel 3), verzoektaken (artikel 4) en bestaande taken Regionaal Milieubedrijf Brabant Noordoost (artikel 7a t/m e).

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 1 april een ontwerpbegroting van het lichaam voor het komende kalenderjaar, met bijbehorende toelichting, toe naar de raden van de gemeenten en Provinciale Staten.

  • 4.

    In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 5.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 6.

    De deelnemers kunnen binnen 6 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijzen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur, de commentaren en zienswijzen van de deelnemers toe.

  • 7.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waar deze voor dient, vast. Terstond na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting naar de deelnemers, en in ieder geval voor 15 juli naar de minister van Binnenlandse Zaken.

Artikel 28 Begrotingswijziging

  • 1.

    Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in artikel 27, uitgezonderd het vijfde lid, zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor wijzigingen van de begroting, die niet leiden tot een wijziging van de bijdrage van de deelnemers, alsmede geen afwijking inhouden van het door het Algemeen Bestuur vastgestelde financiële beleid, is artikel 27 niet van toepassing.

Artikel 29 Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, rekening houdend met artikel 27, lid 2 en met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks voor 1 juni ter voorlopige vaststelling aan het algemeen bestuur en de deelnemers.

  • 2.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast op uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop zij betrekking heeft.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling in het algemeen bestuur met bijbehorende stukken aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het jaarverslag dient in ieder geval voor 15 juli te worden verzonden.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      Ten laste te brengen van de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Te bestemmen voor een egalisatiereserve;

    • b.

      Uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

Artikel 30Vergoeding voor geleverde diensten

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen voorschotnota’s en financiële bijdragen.

  • 2.

    De te betalen vergoeding voor de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt aan de hand van inzet/prestaties en/of afgenomen producten per deelnemer vastgesteld op basis van de door het bestuur vastgestelde prijzen en tarieven.

  • 3.

    Op basis van de begroting kan iedere deelnemer aan de hand van de daarin vastgelegde tarieven en/of productprijzen berekenen welke bijdrage verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft. Voor elke deelnemer wordt een werkprogramma gemaakt waarin de begrote vergoeding voor de afname van taken zijn berekend. De verrekening van de gerealiseerde vergoeding is op basis van geleverde prestaties/inzet per deelnemer.

  • 4.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in artikel 29, lid 4 een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt bij het bepalen van de bijdrage per deelnemer het uitgangspunt gehanteerd, dat de financiële gevolgen worden toegedeeld aan de deelnemers die dat aangaat.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan op basis van externe mandaten namens de betrokken deelnemers volgens de door hen gehanteerde norm geheven leges innen voor het op aanvraag leveren van diensten.

Artikel 30A Eerbiediging vergoeding bestaande taken

  • 1.

    De vergoedingen van de in artikel 7a bedoelde taken worden voor zover zij niet op een andere wijze worden gedekt, door de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, gedragen naar rato van het aantal inwoners op 1 januari van het dienstjaar en overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

  • 2.

    Het inwonertal van het samenwerkingsverband is de som van de inwonertallen van de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1. Als inwonertal van de gemeente wordt aangehouden het bevolkingscijfer op 1 januari van het betreffende dienstjaar.

  • 3.

    Het algemeen bestuur bepaalt in alle gevallen, waarin een andere toekenning redelijk en mogelijk is, dat de kosten, verbonden aan het uitvoeren van bepaalde taken of taakonderdelen, op een andere dan op de in het voorgaande leden aangegeven wijze aan de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, worden toegerekend.

  • 4.

    De vergoedingen van de in artikel 7b, 7c en 7d bedoelde taken worden, voor zover ze niet middels Modelovereenkomst zijn vastgelegd, in rekening gebracht bij die gemeente die erom verzoekt respectievelijk deelneemt.

  • 5.

    Vergoedingen van de in artikel 7b, 7c en 7d bedoelde taken, voor zover niet vastgelegd middels Modelovereenkomst, die jaarlijks in de begroting zijn opgenomen, komen voor rekening van de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, die om deze taak verzocht hebben naar rato van de kosten van de in het begrotingsjaar afgenomen taak als bedoeld in artikel 7b,7c en 7d.

  • 6.

    Baten van de in artikel 7b, 7c en 7d bedoelde taken, voor zover niet vastgelegd middels Modelovereenkomst, die jaarlijks in de begroting zijn opgenomen, komen ten gunste van de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, die om deze taak verzocht hebben naar rato van middels de Modelovereenkomst aangegane overeenkomsten uitgedrukt in uren.

  • 7.

    De vergoedingen van de in artikel 7e bedoelde taken worden gedragen door de gemeenten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, op basis van een aangegane overeenkomst voor de geluidssanering van woningen in de periode 2010-2014, als genoemd in artikel 7e.

Artikel 31 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Deze gemeenschappelijke regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur naar rato van afname.

  • 5.

    Bij de ontbinding van het lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 32 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig en volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling ingevolge artikel 40 van de Archiefwet 1995.

  • 2.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbestanden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen wordt een archiefbewaarplaats aangewezen.

Artikel 33 Geschillen

  • 1.

    Voordat een geschil wordt neergelegd bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken, wordt geprobeerd gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2.

    Wanneer niet tot overeenstemming kan worden gekomen, ook niet door Onze Minister, zal het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

Artikel 34 Toetreding

Indien het algemeen bestuur daarmee instemt kan een gemeente, provincie, waterschap, het Rijk toetreden krachtens daartoe strekkende besluiten van haar daartoe bevoegde bestuursorganen. De deelneming gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.

Artikel 35 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uit de regeling treden. Het algemeen bestuur regelt na overleg met de betrokken gemeente of de provincie, onder mededeling aan Gedeputeerde Staten en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de financiële verplichtingen, alsmede de overige gevolgen van de uittreding. Daarbij brengt het algemeen bestuur in elk geval de financiële consequenties van de uittreding in beeld en draagt zij er zorg voor dat het openbaar lichaam een redelijke periode krijgt om haar begroting en formatie in overeenstemming te brengen met het nieuwe aantal deelnemers. Verplichtingen die specifiek voor de uittredende gemeente zijn aangegaan zullen daarbij in principe ook door die gemeente nagekomen dienen te worden.

  • 2.

    Uittreden kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 36 Slotbepalingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd en wordt uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd door middel van een rapportage aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur bepaalt zo nodig nadien een nieuw evaluatiemoment.

  • 3.

    Wijziging van deze regeling vindt op dezelfde wijze plaats als het aangaan van de regeling overeenkomstig artikel 51, derde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 37 Citeertitel

1.Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Brabant Noord en treedt in werking d.d. 1 april 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door:
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant dd
Na verkregen toestemming van provinciale staten dd
De commissaris De secretaris
Het college van burgemeester en wethouders van….. dd
Na verkregen toestemming van de gemeenteraad van…….dd
De burgemeester De secretaris

Toelichting

Gemeenschappelijke Regeling

Omgevingsdienst Brabant Noord (OBN)

1 april 2013

Algemeen

De Omgevingsdienst Brabant Noord krijgt vorm door een gemeenschappelijke regeling, een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid, middelen en personeel . In de gemeenschappelijke regeling wordt vastgelegd, dat minimaal het landelijke basistakenpakket (versie 25 mei 2011) wordt ingebracht en dat afspraken kunnen worden gemaakt over het inbrengen van verzoektaken. De omgevingsdienst krijgt de voor haar opdracht benodigde middelen en mandaten en voldoet operationeel aan de eisen die landelijk zijn gesteld. Het openbaar lichaam wordt gevormd door 20 gemeenten en de provincie Noord-Brabant.

De naam van de regeling wordt gewijzigd van Regionaal Milieubedrijf Brabant Noordoost in Omgevingsdienst Brabant Noord. Met deze naamswijziging wordt ook uitdrukking gegeven aan de wens van het Algemeen Bestuur om een doorontwikkeling mogelijk te maken waarbij het takenpakket uit het omgevingsrecht, en op het gebied van de fysieke leefomgeving, op verzoek van een of meerdere gemeenten kan worden geleverd. Andere partners zoals de waterschappen kunnen desgewenst toetreden tot de omgevingsdienst..

De Brabantbrede afstemming wordt geborgd via het in te stellen Bestuurlijk platform omgevingsrecht en het Openbaar Ministerie. Voor dit platform wordt een apart convenant gesloten tussen de Brabantse omgevingsdiensten en de provincie.

De gemeenschappelijke regeling krijgt vorm door de Meierij-gemeenten en de provincie Noord-Brabant te laten toetreden tot de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost, waarin de landelijke basistaken en eventueel aanvullende taken van gemeenten en provincie worden ondergebracht. De gemeenteraden van de deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf besluiten om deze regeling zodanig te wijzigen dat de provincie hiertoe kan toetreden. De Meierij-gemeenten kunnen op basis van de huidige regeling toetreden, omdat sprake is van een gemeenten-regeling.

In plaats van de bestaande gemeenschappelijke regeling in zijn geheel te ontmantelen en hiervoor in de plaats een geheel nieuwe entiteit op te richten, kan hetzelfde resultaat worden bewerkstelligd door de bestaande gemeenschappelijke regeling om te bouwen en aan te passen waardoor als gezegd een nieuwe regeling van gemeenten en provincie ontstaat. Een aantal bestaande (verzoek)taken welke reeds voor gemeenten werden uitgevoerd door het openbaar lichaam Regionaal Milieubedrijf zullen voor zover van toepassing worden voortgezet onder de nieuwe regeling met eerbiediging van bestaande regels, contracten en verplichtingen voor betrokken gemeenten. De nieuwe regeling betreft een gemeenschappelijke regeling tussen colleges. Gemeenteraden en Provinciale Staten moeten toestemming verlenen om deze aan te gaan.

Relatie gemeenschappelijke regeling, dienstverleningsovereenkomsten en werkprogramma’s

Er is bewust gekozen voor een gemeenschappelijke regeling, waarin de van belang zijnde zaken in hoofdlijnen worden geregeld om te voorkomen, dat bij veranderingen in de manier van werken van de omgevingsdienst telkenmale de regeling moet worden aangepast. Ook heeft in dat verband de overweging, dat met iedere individuele deelnemer apart bilaterale afspraken gemaakt moeten kunnen worden, een rol van betekenis gespeeld om in de gemeenschappelijke regeling niet alles in detail te regelen. Wel moet de tekst van de regeling voldoende zijn om de rechten en verplichtingen van de deelnemers naar elkaar toe tot zijn recht te laten komen. De kaderregeling, zoals die voorligt voldoet aan dat criterium.

De bilaterale afspraken tussen omgevingsdienst en iedere individuele deelnemer worden, zoals gezegd, vastgelegd in dienstverleningsovereenkomsten, waarnaar in de regeling op diverse plaatsen wordt verwezen. In deze overeenkomsten staan, meer in detail, de rechten en verplichtingen van de omgevingsdienst en de deelnemers aan de regeling. Om te voorkomen dat met iedere deelnemer afwijkende rechten en verplichtingen worden afgesproken wordt een model-dienstverleningsovereenkomst opgesteld, die door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

Tot slot worden met iedere deelnemer jaarlijkse afspraken gemaakt over de diensten die door de omgevingsdienst aan die deelnemer geleverd moeten worden. Die afspraken worden vastgelegd in jaarlijkse werkprogramma’s. Op die manier ontstaat een instrumentarium van globaal naar gedetailleerd.

Artikelsgewijze toelichting

De tekst voorziet in twee besluiten.

In sub 1 wordt de bestaande gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost gewijzigd. De artikelen I en II hebben hierop betrekking.

In sub 2 wordt de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Brabant Noord vastgesteld welke in de plaats treedt van de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf. Hierop zien de artikelen 1 t/m 37.

Sub 1

Artikel I:

De gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost is een regeling tussen gemeenten. De provincie kan hiertoe niet zonder meer toetreden. Ingevolge artikel 48 van de regeling kunnen de gemeenteraden besluiten de regeling te wijzigen.

In artikel I besluiten de gemeenteraden van Bernheze, Boekel, Boxmeer, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, Sint Oedenrode, Uden en Veghel, de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf zodanig te wijzigen dat naast gemeenten in het vervolg ook de provincie Noord-Brabant en eventueel andere openbare lichamen kunnen toetreden.

Artikel II:

In dit artikel wordt het bestaande doel van de regeling gewijzigd. De doelstelling lijkt op het eerste gezicht ‘ruim’ geformuleerd, maar sluit op deze wijze optimaal aan bij de mogelijke taken en werkzaamheden die de omgevingsdienst gaat verrichten. Het gaat om werkzaamheden op het terrein van de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat milieutaken worden uitgevoerd in het kader van de basistaken voor gemeenten, maar ook Wabo-brede taken in het kader van de basistaken voor de provincie. De term fysiek leefomgeving komt daaraan tegemoet. Ook kunnen Wabo-brede-taken als verzoektaak voor gemeenten worden uitgevoerd. Kortom, de aanduiding ‘fysieke leefomgeving’ sluit alle mogelijke werkzaamheden in zich. De omgevingsdienst is een gemeenschappelijke regeling op publiekrechtelijke leest geschoeid en in die zin verlengd lokaal en provinciaal bestuur. Alle opdrachtgevers zijn mede-eigenaar en bestuurlijk vertegenwoordigd. Uiteindelijk worden de werkzaamheden verricht met het oog op een ‘hoger’ gelegen doel en dat is een bijdrage leveren aan een leefbare en veilige werk- en leefomgeving.

Er worden bij deze regeling geen bevoegdheden overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling. De autonomie blijft bij de opdrachtgevende gemeenten en provincie. Er is sprake van een ‘beleidsarme’ uitvoeringsorganisatie. Wel zal de omgevingsdienst werken aan uniforme uitvoeringskaders ten behoeve van vergunningverlening, toezicht en handhaving.

Sub 2

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 2:

In het derde lid is de doelstelling van het openbaar lichaam beschreven. Zie hiervoor.

Hoofdstuk 2 Taken en bevoegdheden

Artikel 3:

Het Landelijk Basistakenpakket is momenteel het resultaat van het overleg van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het IPO en de VNG. Verwacht wordt dat dit takenpakket in de komende tijd nog aan wijziging onderhevig zal zijn, het zij op basis van aanvullende bestuursakkoorden (package deal), hetzij op basis van nieuwe wetgeving. Het is erg onpraktisch om telkenmale wijziging van regeling aan de deelnemers voor te leggen, zeker als ter zake geen beleidsvrijheid bestaat. Gekozen is voor de werkwijze om het basistakenpakket inhoudelijk te vermelden in bijlage 1. Aanpassing van deze bijlage geschiedt als daar aanleiding toe is door het algemeen bestuur waarin alle deelnemers vertegenwoordigd zijn. In de jaarlijkse begroting zal door het algemeen bestuur aan de deelnemers melding gedaan worden van de actuele omvang van het landelijk basispakket. In de op jaarbasis per deelnemer af te sluiten dvo zal inzichtelijk gemaakt worden wat hiervan voor de betreffende deelnemer de gevolgen zijn.

De basistaken in artikel 3 worden in de regeling aangeduid met de term Landelijke Basistaken om duidelijk te maken dat deze taken voortvloeien uit het akkoord tussen Rijk, IPO, VNG (package deal). Dit is het juridisch kader voor het verplichte basistakenpakket. Over de basistaken kan op die wijze geen discussie bestaan.

Hiermee wordt tevens voorkomen dat er verwarring ontstaat over de situatie dat deelnemers taken die niet tot de package deal (en dus tot het Landelijk Basistakenpakket) behoren, en deze wel als verzoektaak structureel willen inbrengen, als basistaak zouden willen aanmerken. Dit zijn geen basistaken. Een en ander kan los worden gezien van de vraag op welke wijze vanuit bedrijfsvoeringsoogpunt met structureel geborgde verzoektaken in de exploitatiebegroting wordt omgegaan.

In het tweede lid wordt rekening gehouden met de situatie dat het Landelijk Basistakenpakket in de toekomst kan wijzigen. Deze wijziging kan wettelijk worden geregeld of in onderling overleg worden bewerkstelligd (zoals de package deal). Om dan niet de regeling te hoeven wijzigen, is in dit artikel de flexibiliteit ingebouwd dat het algemeen bestuur de omschrijving in een bijlage bij deze regeling dienovereenkomstig aanpast.

In het derde lid wordt gesteld dat tot het Landelijk Basistakenpakket ook de taken behoren die nodig zijn om een vergunning te kunnen maken. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld de beoordeling van een bijgevoegd geluidrapport, luchtrapport, geurrapport, veiligheidsonderzoek, bodemonderzoek of MER-(beoordelings)rapport. Ook in het kader van toezicht of de follow-up van een vergunning worden rapporten beoordeeld. Ook deze werkzaamheden behoren tot het Landelijk Basistakenpakket. De provincie voert specialistische werkzaamheden uit op alle milieubelastende thema’s en compartimenten ten behoeve van het VTH-domein.

Een deel van deze werkzaamheden wordt voor gemeenten ook reeds uitgevoerd door de afdeling TABC van het Regionaal Milieubedrijf. Deze vallen voor een deel onder het Landelijk Basistakenpakket en zullen derhalve eveneens verplicht deel gaan uitmaken van de taken van de omgevingsdienst. Voor het deel van de werkzaamheden dat niet onder het Landelijk Basistakenpakket valt, kunnen voor zover van toepassing de werkzaamheden van de provincie en de afdeling TABC als vrijwillige verzoektaken worden beschouwd. Verwezen wordt hiervoor naar de toelichting op artikel 4, tweede lid.

Artikel 4:

Het eerste lid regelt dat naast het Landelijk Basistakenpakket de omgevingsdienst ook taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) die hier niet toe behoren kan verrichten op verzoek van een of meer deelnemers. Voorbeelden hiervan zijn de meest eenvoudige inrichtingen (meldingsplichtige-, mededelingsplichtige inrichtingen). Andere voorbeelden zijn de Wabo-vergunningen waarvoor de gemeenten bevoegd gezag zijn anders dan de voormalige vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer (bouwvergunningen, reclamevergunningen, inritvergunningen, kapvergunningen, sloopvergunningen).

Onder de werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid vallen onder meer adviserende en ondersteunende taken op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het verrichten van allerlei milieuonderzoeken ten behoeve van planvorming en bestemmingsplannen in gemeenten (gemeentelijke initiatieven).

In het bijzonder is voor uitvoering van VTH-taken specialistische kennis nodig op het gebied van juridische vraagstukken en procedures, fijn stof, geur, bodem, geluid, lucht, archeologie, externe veiligheid, ruimtelijke ordening, energie, afval, communicatie, water, e.d. Deze kennis is ook noodzakelijk voor een integrale aanpak van complexe vraagstukken op het gebied van de fysieke leefomgeving. Overheden worden daar steeds vaker mee geconfronteerd.

De afdeling TABC van het Regionaal Milieubedrijf is gericht op ondersteuning van gemeenten in het cyclische proces van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving: van aanleiding, idee en planvorming tot en met uitvoering, beheer en onderhoud, van waaruit het weer kan overgaan in het begin van een nieuwe cyclus. De werkzaamheden van de omgevingsdienst passen in de procescyclus van een ontwikkeling in de fysieke leefomgeving. Zij hebben betrekking op advisering over vergunningverlening, handhaving en toezicht en vormen zo een onderdeel van de fase van uitvoering en beheer.

Artikel 5:

Bekend is dat er deelnemers overwegen om meer dan het Landelijk Basistakenpakket onder te brengen bij de omgevingsdienst. Dat geldt bijvoorbeeld voor de provincie voor wat betreft de handhaving Wabo-breed. Deze taken vallen binnen het VTH-domein, maar kunnen ook daarbuiten vallen. De afspraken worden vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst (DVO) die jaarlijks wordt geactualiseerd. In financieel opzicht geldt dat er door het omgevingsdienst drie afzonderlijke programmabegrotingen worden bijgehouden: een voor de taken als bedoeld in artikel 3, een voor de taken als bedoeld in artikel 4 en een voor de bestaande taken Regionaal Milieubedrijf Noordoost (zie Hoofdstuk 2A).

Artikel 5, tweede lid, regelt de grondslag voor beëindiging van verzoektaken in de dienstverleningsovereenkomst. In dezelfde contracten waarin werkafspraken worden gemaakt over de uitvoering van taken, worden ten aanzien van de verzoektaken afspraken gemaakt over de financiële afwikkeling indien een deelnemer een verzoektaak beëindigt. De wijze waarop dit geschiedt, wordt niet ‘dichtgeregeld’ in de GR zelf. Het kan hierbij gaan om structurele verzoektaken (die bijvoorbeeld langer dan 3 jaar worden uitgevoerd) of kortlopende (maximaal 1 jaar) c.q. incidentele verzoektaken.

De financiële consequenties worden in de dienstverleningsovereenkomst met de deelnemer geregeld. Het algemeen bestuur zal zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de GR een model-dienstverleningsovereenkomst vaststellen waarin onder andere de financiële afwikkeling van de beëindiging van verzoektaken uniform wordt geregeld.

Artikel 6:

Hier zijn bedoeld de incidentele opdrachten, die niet worden vastgelegd in een jaarlijkse dvo. Denkbaar is dat het omgevingsdienst werkzaamheden verricht voor een andere uitvoeringsdienst als er sprake is van specialisatie of tijdelijke bezettingsproblemen. Denkbaar is ook dat niet deelnemende gemeenten of provincies ad hoc taken wegleggen bij het omgevingsdienst.

Het uitvoeren van deze opdrachten kan ondersteunend werken voor de bedrijfsvoering. Geregeld wordt dat het algemeen bestuur uit hoofde van de budgetverantwoordelijkheid aard en omvang van de externe dienstverlening jaarlijks bepaald.

De omvang van deze werkzaamheden voor derden mag op grond van Europese regelgeving niet meer bedragen dan 10%. Het algemeen bestuur zal een “governance document protocol” vaststellen waarin het kader en de reikwijdte van de werkzaamheden voor derden worden beschreven.

Hoofdstuk 2A Eerbiediging bestaande taken Regionaal Milieubedrijf Brabant Noordoost

Artikel 7:

Dit artikel komt voort uit de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf en regelt de eerbiediging van bestaande taken. Na inwerkingtreding van de nieuwe gemeenschappelijke regeling zal deze in de plaats treden van de bestaande regeling.

Een aantal bestaande taken welke reeds voor gemeenten werden uitgevoerd door het openbaar lichaam Regionaal Milieubedrijf zullen voor zover van toepassing worden voortgezet onder de nieuwe regeling met eerbiediging van bestaande regels, contracten en verplichtingen voor betrokken gemeenten. Ook de beëindiging, uittreding en/of opheffing terzake geschiedt onder eerbiediging van bestaande regels, contracten en verplichtingen voor betrokken gemeenten.

Het gaat om een aantal nader te noemen bestaande taken die uitsluitend de gemeenten aangaat. Hiermee worden deze taken ‘losgetrokken’ van de andere taken in het domein van het omgevingsrecht, in het bijzonder de VTH-taken die de omgevingsdienst onder de paraplu van de Omgevingsdienst Brabant-Noord uitvoert (zie artikel 3 en 4). De taken worden eveneens losgetrokken van de bemoeienis en verantwoordelijkheid van de provincie die het niet aangaat.

Artikel 7a tot en met 7e:

De taak ‘ontwikkeling, afstemming en coördinatie van milieubeleid’ uitgezonderd, gaat het om bestaande verzoektaken. Genoemd worden achtereenvolgens afvalverwerking, volkshuisvesting, afvalinzameling en sanering verkeerslawaai.

In artikel 30A is de eerbiedigende werking van de vergoeding van deze bestaande (verzoek)taken geregeld. De systematiek van bekostiging is afkomstig uit de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf.

Hoofdstuk 3 Bestuursorganen

Artikel 9, derde lid:

Op grond van artikel 13 lid 9 juncto artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen. De voorzitter heeft stemrecht in het algemeen en dagelijks bestuur. Verantwoordelijk voor de keuze van de voorzitter is het algemeen bestuur.

Het is wenselijk dat de te kiezen voorzitter voldoende beschikbaar is om te fungeren als aanspreekpunt voor de directeur en om leiding te geven aan een goed verloop van de bestuurlijke besluitvormingsprocessen binnen het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur wijst ook een plaatsvervangend voorzitter aan.

Artikel 10:

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Ingevolge het tweede lid vergadert het algemeen bestuur minimaal twee maal per jaar. Indien de intensiteit als te laag wordt ervaren, kan het algemeen bestuur bepalen vaker te vergaderen.

Artikel 12:

Het algemeen bestuur heeft in een tweede vergadering nadat in een eerste vergadering het vereiste quorum voor besluitvorming niet aanwezig is dezelfde bevoegdheden als een bestuur dat wel aan het quorumvereiste voldoet. De Provinciewet is geen belemmering voor de regeling zoals geformuleerd in artikel 11. In artikel 20, lid 1 van de Provinciewet staat: “De vergadering van provinciale staten wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.” Vervolgens staat in het tweede lid: “Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de commissaris van de Koning, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.” In het derde lid van artikel 20 staat dan: “Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Provinciale staten kunnen echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.”Kortom: voor de tweede vergadering is men vrij zaken te regelen, als maar wordt voorkomen, dat er besluiten genomen worden over zaken die in de eerste vergadering niet aan de orde waren.

Artikel 13, derde en vierde lid:

In bestaande gemeenschappelijke regelingen zien we zowel “one-man-one-vote”-constructies als gewogen stemverhoudingen terugkomen. In de DCMR (uitvoeringsdienst Rijnmond) hebben de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam ieder 37,5% van de stemmen en de overige gemeenten samen 25%. De huidige Regionale Milieudienst West-Brabant kent het principe van “one-man-one-vote”. Het Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost kent eveneens het principe van “one-man-one-vote”. De SRE waarvan de milieudienst SRE deel uitmaakt kent wel een principe van gewogen stemverhouding.

Vraag is of er in absolute zin een gewogen balans moet zijn tussen stemverhouding en financiële risico’s die deelnemers lopen en of het belang van deelnemers die veel taken door de uitvoeringsdienst laten verrichten, en dus veel financiële inbreng hebben, ook anderszins goed geborgd kan worden. “One-man-one-vote” gaat uit van een bestuurscultuur op basis van vertrouwen en enige gelijkwaardigheid in inbreng. Dit principe komt in beginsel onvoldoende tegemoet aan de inbreng en financiële belangen/risico’s van de grote deelnemers.

Anderzijds, het feit dat het financieel belang van een kleine deelnemer in de omgevingsdienst vanuit eigen perspectief (lees: als percentage van de begroting van de eigen organisatie) net zo groot is als het belang van een grote deelnemer rechtvaardigt het zo simpel mogelijk houden van de stemverhouding: geen weging van stemverhoudingen, maar “one man one vote”. Randvoorwaarde hierbij is dan wel dat financiële belangen van grote deelnemers (in absolute zin) worden gewaarborgd.

Het derde lid geeft een tussenoplossing, het goede van twee werelden. De praktijk in gemeenschappelijke regelingen leert dat het in het Algemeen Bestuur primair gaat over de koers van de organisatie en daarbij behorende impact op begroting, begrotingswijzigingen en jaarrekening. De gewenste zeggenschap focust zich bij uitstek hierop. De belangen van de deelnemers en het beginsel van vertrouwen als basis van de samenwerking komen gelijkelijk tot uitdrukking door iedere deelnemer één stem toe te delen. Door ten aanzien van begrotingsbesluiten en jaarrekening een voorwaarde te stellen dat de meerderheid van stemmen overeenkomt met ten minste de helft van de omzet wordt voorkomen dat deelnemers met grote financiële inbreng bij het minste of geringste ‘overruled’ zouden kunnen worden. De zeggenschap en het belang van de deelnemers die een hoge omzet genereren, wordt hiermee (collectief) geborgd zonder afbreuk te doen aan de betrokkenheid en zeggenschap die kleine deelnemers ook toekomt in de vorm van “one man one vote”.

Idee is om de omzet als criterium te hanteren voor de zeggenschap over financiële besluitvorming. Inwonertal is geen goede maatstaf vanwege het feit dat een gemeente met veel inwoners niet gelijk is aan een deelnemer met veel taakinbreng in de omgevingsdienst. Bovendien is inwonertal niet bruikbaar in gemeenschappelijke regelingen met de provincie.

In het vierde lid wordt de omzet bepaald op basis van basistaken en verzoektaken. In beginsel zou alleen het landelijk basistakenpakket kunnen worden gehanteerd om de omzet te bepalen, omdat hierin het verplichtende karakter zit. Dat lijkt ook logisch, omdat de andere taken (verzoektaken) aanvullend en vrijwillig zijn en alleen mogen worden uitgevoerd als deze de wettelijke taakuitvoering niet verstoren. Het is logisch dat de afnemers van de ‘basistaken’ deze afweging maken.

Anderzijds is er een aantal deelnemers dat de verzoektaken (geheel of gedeeltelijk) structureel zal inbrengen. Hieraan zou niet voorbijgegaan mogen worden. Door uit te gaan van basistaken én verzoektaken ter bepaling van de omzet worden gemeenten in de verleiding gebracht om verzoektaken bij de omgevingsdienst onder te brengen zodat een robuuste organisatie wordt gebouwd met voldoende deskundigheid. Deelnemers worden uitgenodigd zoveel mogelijk taken in te brengen in plaats van voorheen werkzaamheden uit te besteden aan adviesbureaus. Voorkomen moet worden dat gemeenten het idee hebben dat zij hierdoor ‘gedwongen’ worden meer verzoektaken in te brengen om zeggenschap te hebben. Dit is niet het geval.

Artikel 13, vijfde lid:

Dit artikel komt voort uit de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf en borgt dat alleen deelnemers stemmen over voorstellen indien het hen aangaat. Tevens vindt besluitvorming over de bestaande (verzoek)taken uitsluitend plaats op basis van het principe “one man one vote”. De leden 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing.

Ter verduidelijking: hier is de scheiding tussen VTH-taken (RUD-taken) en oude RMB-taken geregeld waar het de wijze van besluitvorming betreft. Bij besluitvorming over oude RMB-taken hebben alleen die partijen stemrecht die daaraan deelnemen. Dus niet de provincie en niet de Meierij-gemeenten. Over de oude RMB-taken beslissen de deelnemers die het wel aangaat conform het tweede lid van artikel 13 bij meerderheid van stemmen, zoals ook het geval was in de oude RMB-regeling .

Artikel 14:

Artikel 14 eerste lid is een letterlijke vertaling van artikel 17 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Artikel 14, tweede en derde lid, zijn een vertaling van het bepaalde in artikel 18 en 19 Wet gemeenschappelijke regelingen, waarbij een relatie gelegd wordt naar artikel 16 Wet gemeenschappelijke regelingen dat betrekking heeft op raadsregelingen (amendement van der Burgt bij aanpassing van de Wgr).

Artikel 18 Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt dat artikel 16 van de wet overeenkomstig van toepassing is op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders.

In artikel 19 is expliciet de verantwoordingsrelatie geregeld van het lid van het algemeen bestuur met betrekking tot het verstrekken van inlichtingen aan de raad van de gemeente waar het lid van het algemeen bestuur zitting heeft in het college van burgemeester en wethouders (zie artikel 14 tweede lid)

In artikel 14, derde lid, is de individuele verantwoordingsplicht geregeld van een lid van het algemeen bestuur aan het college, dat hen heeft aangewezen (artikel 18 juncto artikel 16 Wet gemeenschappelijke regelingen). Dat college kan het door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur ook ontslaan wegens gebrek aan vertrouwen.

Artikel 15:

Het dagelijks bestuur bestaat uit 5 leden waaronder de voorzitter.

Het gaat hier om de bestuurlijke invulling van de ‘eigenaarrol’ van de omgevingsdienst. Hiervan wordt onderscheiden de ‘opdrachtgeverrol’ welke meer het individuele belang van de deelnemers behelst en tot uitdrukking komt in de afzonderlijke DVO’s. Een evenwichtige samenstelling van het dagelijks bestuur, leidt tot voldoende representativiteit van de deelnemers. Deze samenstelling is op basis van het principe “gelijkwaardigheid”, zonder door te schieten naar “belangenbehartiging”. De provincie is in alle gevallen lid van het dagelijks bestuur, gezien de zwaarte van het ingebrachte takenpakket en de solopositie van de provincie als middenbestuurslaag ten opzichte van de gemeenten.

Artikel 17:

Het Dagelijks Bestuur is een collegiaal bestuur. Het ligt in de rede daarin dan niet te werken met gewogen stemverhouding, maar voor de optie “one man one vote” te kiezen.

Artikel 21:

De bevoegdheid om commissies in het leven te roepen is hier gegeven. Het is aan het algemeen bestuur om na aantreden te bezien of het wenselijk is te gaan werken met een of meer bestuurs- en/of adviescommissies. Enige terughoudendheid lijkt op zijn plaats in verband met het streven om bestuurlijke drukte te voorkomen. Met het oog op specifiek te behartigen belangen (voor een aantal deelnemers) is een commissie ingesteld voor:

-de afvalinzameling in het Land van Cuijk en Boekel.

Van toepassing hierop is de Verordening op de bestuurscommissie afvalinzameling Land van Cuijk en Boekel, vastgesteld op 1 juli 1999 door het Algemeen Bestuur van het Regionaal Milieubedrijf. Hetgeen hierin is geregeld en/of hieruit voortvloeit, valt onder de eerbiedigende werking van artikel 7 van deze regeling.

Ten aanzien van het vraagstuk of alle oude RMB-taken in een bestuurscommissie zouden kunnen worden ondergebracht zij vermeld dat het Algemeen Bestuur van de onderhavige (nieuwe) regeling de bevoegdheid heeft een bestuurscommissie in het leven te roepen. Deze bevoegdheid is geregeld in deze regeling en de Wet gemeenschappelijke regelingen. Een bestuurscommissie voor oude RMB-taken is hiermee in beginsel dus mogelijk.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikel 22:

De benadering in dit artikel is dat het Algemeen Bestuur alle bevoegdheden heeft die niet aan de andere bestuursorganen toekomen. Het Algemeen Bestuur kan voorts alle bevoegdheden overdragen, behoudens die bevoegdheden waarvan dat wettelijk niet is toegestaan. Deze worden in het tweede lid onder a t/m c genoemd.

Artikel 23:

Dit artikel gaat over de (eigen) bevoegdheden van het openbaar lichaam. Sub f van dit artikel bijvoorbeeld beoogt dus niet het namens deelnemende bestuursorganen voeren van juridische procedures.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 23A:

Al bij de totstandkoming van de afspraken in “Brabants Bont” is gesignaleerd dat een aantal zaken om bovenregionale aandacht vraagt. Deze bovenregionale afstemming krijgt vorm in dit platform van bestuurders. Het ligt niet voor de hand om het platform in deze regeling of in de gemeenschappelijke regeling van de Omgevingsdienst Brabant-Noord op te nemen. Het platform heeft een reikwijdte die verder gaat dan de omgevingsdienst. Voor het platform wordt een apart bestuursconvenant tussen betrokken partijen ingesteld. Het platform zelf kan dus niet bij deze regeling worden ingesteld. Wat wel in deze regeling kan worden verduidelijkt, is dat de Omgevingsdienst Brabant Noord deelneemt aan dit platform. De voorzitter van het algemeen bestuur van het gemeenschappelijk orgaan van deze omgevingsdienst neemt, samen met de voorzitters van de algemene besturen van de andere omgevingsdiensten, deel aan het platform.

Het bestuurlijk platform omgevingsrecht zal tot doel hebben gezamenlijk de aanpak van Brabantbrede en regio-overstijgende zaken te bepalen en provinciebreed afstemming te regelen. Met bepalen wordt bedoeld dat in het platform gezamenlijk de agenda wordt gevormd om welke Brabantbrede en regio-overstijgende zaken het gaat. De besluitvorming hierover wordt voorgelegd aan en vindt plaats in het algemeen bestuur van de individuele omgevingsdienst. De werkwijze van het platform wordt geregeld in een bestuursconvenant. Het convenant zal worden gesloten zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 24:

Vastgelegd is dat de omgevingsdienst onder leiding staat van een directeur. In artikel 25 is neergelegd dat de directeur tevens fungeert als secretaris van de regeling. In het vierde lid van artikel 24 is neergelegd dat het dagelijks bestuur de hoofdstructuur van de organisatie, de directie, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de ambtelijke organisatie vastlegt. Hierin zal worden geregeld wie als vervanger van de directeur optreedt en uit dien hoofde ook fungeert als loco secretaris van de regeling.

Artikel 26, derde lid:

Het dagelijks bestuur beslist op basis van dit lid eveneens over de overige arbeidsvoorwaarden. Hieronder valt – naast de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling genoemd in het tweede lid – de Uitwerkingsovereenkomst voor het gemeentepersoneel (CAR-UWO), zoals deze nu luidt en in de toekomst zal luiden. Terzake van de onderwerpen waartoe de CAR/UWO opdracht geeft tot of ruimte biedt voor eigen regelingen kan het dagelijks bestuur met toepassing van het overeenstemmingsvereiste met de commissie voor het Georganiseerd Overleg dan wel met toepassing van het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad deze regelingen vaststellen.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 27:

Het systeem van financiële verantwoording en- beheer zal worden uitgewerkt in een Financiële verordening, waarvoor de grondslag is gelegd in de Gemeentewet en Provinciewet en artikel 27, eerste lid van deze regeling.

Op dit moment hebben de gemeenten hun werkprogramma nog niet definitief opgesteld. Derhalve kan niet goed duidelijk zijn welke bijdrage een gemeente verschuldigd is. Wel is mogelijk een wat grovere primitieve begroting op te stellen waarin de relevante ontwikkelingen zijn doorgerekend en waarmee rekening is gehouden met ingeschatte loon- en prijsontwikkeling. Dit kan geschieden via het reguliere begrotingsproces. Een exacte begroting kan dan bij begrotingswijziging (zie artikel 28) worden vastgesteld.

Artikel 28:

De uitgebreide inspraakprocedure is niet van toepassing als het gaat om ‘verschuivingen’ binnen de begroting waarbij de vermogenspositie van de uitvoeringsdienst en/of de financiële bijdragen van de deelnemers niet wijzigen.

Artikel 29:

Hoewel er aan de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf in het verleden nooit een extra bijdrage is verwerkt, hangen aan de uitvoering van taken door het uitvoeringstation financiële risico’s die moeten worden afgedekt door de deelnemers. De risico’s hangen samen met de aard van de taken alsmede de wens van deelnemers om uitsluitend basistaken dan wel eveneens verzoektaken op vrijwillige basis in de omgevingsdienst in te brengen. Deze omstandigheid in aanmerking genomen en het feit dat de provincie niet aan alle taken deelneemt, is het goed om de risicoverdeling (lees: aandeelhouderschap) tegen het licht te houden.

De omgevingsdienst kent een drietal taakgebieden.

  • 1.

    Landelijke basistaken

  • 2.

    Verzoektaken

  • 3.

    Bestaande (verzoek)taken

De taken zullen in de begroting van de omgevingsdienst ieder afzonderlijk begrotingstechnisch worden aangeduid. Voor wat betreft de taken onder 1 en onder 2 wordt het aandeel van de deelnemers gebaseerd op basis van het contractvolume van de deelnemers waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het basistakenpakket en verzoektaken. De omgevingsdienst zal in de bedrijfsvoering inzichtelijk maken welke taken worden uitgevoerd als basistaken en welke taken als afzonderlijke verzoektaken worden aangeboden.

De ratio hierachter is dat deelnemers die alleen basistaken willen inbrengen, hebben aangegeven geen verantwoordelijkheid te willen dragen voor de kosten die samenhangen met verzoektaken. Om dit te kunnen bewerkstelligen, dient de begroting te worden onderverdeeld in twee programma’s. Een programma voor de basistaken. Deze zijn verplicht voor iedere deelnemer. En een programma voor verzoektaken. De risico’s hiervan worden uitgaande van een robuuste organisatie en gedegen bedrijfsvoering eveneens beperkt geacht en gedragen door de deelnemers die verzoektaken inbrengen. Met andere woorden de deelnemers die geen verzoektaken inbrengen, dragen hiervoor geen financiële verantwoordelijkheid (zie ook artikel 30, lid 4).

Artikel 29, lid 4, geeft de bepaling weer over afdekking van een nadelig exploitatiesaldo. Volgens dit lid kan dat op twee manieren: Door af te boeken van de reserves, dan wel ten laste te brengen van de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft. Lid 5 bevat een bepaling over de bestemming van een positief exploitatiesaldo: Door toe te voegen aan de reserve dan wel uit te keren naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft. De wijze waarop reserves worden gevormd en tot welke hoogte behoeft wel nadere regeling, echter niet in de tekst van deze gemeenschappelijke regeling, maar kan elders door de deelnemers worden bepaald.

De taken onder 3 – de bestaande (verzoek)taken – worden van de eerdergenoemde taken budgettair ‘losgetrokken’. De provincie en de Meierij-gemeenten nemen hieraan niet deel en lopen financieel geen risico. Artikel 30A inzake ‘eerbiediging vergoeding bestaande (verzoek)taken’ is hierop van toepassing.

Het is met deze toelichting niet noodzakelijk het bestaan van drie programma’s in de begroting in de tekst van de regeling zelf op te nemen. In de regeling wordt gesproken van dé begroting. In combinatie met het vast te stellen bedrijfsplan en deze toelichting is voldoende duidelijk dat de begroting bestaat uit meerdere onderdelen. Indien hierover de inzichten veranderen, zou de regeling weer moeten worden aangepast, hetgeen niet wenselijk is. De systematiek van het werken met drie programma’s in de begroting kan zo nodig nader worden ingevuld in de Financiële verordening op basis van artikel 27, lid 1, door het Algemeen Bestuur.

Artikel 30:

Dit artikel geeft globale kaders voor de wijze waarop de kosten voor geleverde diensten worden bepaald. De specifieke invulling en verplichtingen op het niveau van de werkprogramma’s vloeien voort uit de dienstverleningsovereenkomsten.

Artikel 30, lid 4 maakt duidelijk dat indien gemeenten bij te dragen hebben aan een nadelig exploitatiesaldo, of een uitkering te ontvangen op basis van een voordelig exploitatiesaldo, dit enkel betrekking heeft op de taken voor zover het hen aangaat. Basistaken worden afgerekend in het kader van de begroting van basistaken; verzoektaken worden afgerekend in het kader van de begroting van verzoektaken. Indien een deelnemer geen verzoektaken bij de omgevingsdienst neerlegt, draagt de deelnemer hiervoor geen financiële gevolgen.

Artikel 30A:

In dit artikel is de eerbiedigende werking van de vergoeding van bestaande taken als genoemd in Hoofdstuk 2A geregeld. De systematiek van bekostiging is afkomstig uit de gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf.

Deze taken worden begrotingstechnisch ‘losgetrokken’ van de andere taken in het domein van het omgevingsrecht, in het bijzonder de VTH-taken die de omgevingsdienst uitvoert. De taken worden eveneens losgetrokken van de bemoeienis en financiële verantwoordelijkheid van de provincie en de Meierij-gemeenten die het niet aangaan. Zie ook de toelichting op artikel 29.

Het betreft de volgende taken, genoemd in artikel 7 tot en met 7e:

a.Ontwikkeling, afstemming en coördinatie milieubeleid/regionaal samenwerkingsbudget (voormalige type-1 taken). Deze taak wordt gefinancierd met een bijdrage per inwoner. De aandeelverhouding met betrekking tot dit samenwerkingsbudget worden gebaseerd op basis van de jaarlijkse bijdrage. Mocht de provincie of andere gemeenten wellicht op enig moment ook willen deelnemen aan deze taak, dan kan met deze verdeelsleutel ook het aandeel van de provincie op eenvoudige wijze worden berekend. Deze risico’s zijn beperkt en feitelijk gekoppeld aan de formatie die voor deze taak is ingepland (op dit moment 4,5 FTE).

Voor wat betreft de andere taken waar de provincie niet in deelneemt blijft de verdeling gelijk aan de situatie die er was voor het toetreden van de provincie.

  • b.

    Afvalverwerking: Op basis van inwoneraantal van de deelnemende gemeenten (exclusief de provincie). Voor het afwikkelen van de verkoop van de stortplaatsen en de stortplaats Voorste Heide in Oss waarvoor verantwoordelijkheid bestaat voor de eeuwigdurende nazorg; deelnemende gemeenten, exclusief de VESHM gemeenten, op basis van inwoneraantal.

  • c.

    Besluit Woninggebonden Subsidies: Op grond van inwoneraantal van de deelnemende gemeenten exclusief de gemeente Oss.

  • d.

    Afvalinzameling: De gemeenten die deelnemen aan deze taak. Dat zijn de gemeenten in het Land van Cuijk en Boekel.

  • e.

    Sanering verkeerslawaai: Op basis van inwoneraantal van de deelnemende gemeenten (exclusief de provincie) en daarop gebaseerde overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 32:

Artikel 40 van de Archiefwet schrijft voor dat een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen tevens een voorziening in behoort te houden omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen of gemeenschappelijke organen (denk hierbij bijvoorbeeld aan vergaderstukken en besluitenlijsten van Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur, de personeelsdossiers, stukken betreffende het financieel beleid, financiële administratie en website van de omgevingsdienst).

Deze voorziening dient zoveel mogelijk te worden getroffen in lijn met de bepalingen in de Archiefwet. Concreet betekent dit onder meer dat ervoor moet worden gezorgd dat er een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer worden vastgesteld en dat er een archiefbewaarplaats wordt aangewezen voor de te bewaren archieven van de omgevingsdienst.

Voor alle deelnemers aan de omgevingsdienst geldt als uitgangspunt dat het Landelijke Basistakenpakket bij de omgevingsdienst wordt ondergebracht. Daarnaast kunnen gemeenten en de provincie besluiten om aanvullende taken te laten uitvoeren door de omgevingsdienst. Duidelijk is dat de provincie en gemeenten bevoegd gezag blijven. Twee scenario’s zijn dan mogelijk:

  • 1.

    De omgevingsdienst wordt door het bevoegd gezag gemandateerd om besluiten te nemen. In dit scenario wordt er bij de uitvoering van taken één dossier gevormd dat zowel de documenten uit de voorbereidingsfase bevat als het uiteindelijke besluit.

  • 2.

    De omgevingsdienst krijgt geen mandaat en doet enkel de voorbereiding voor de vergunningverlening. In dit scenario worden er twee dossiers gevormd; De omgevingsdienst vormt een dossier met daarin de voorbereiding en de provincie / de gemeente vormt een dossier in het kader van de besluitvorming.

Aangezien de provincie en gemeenten bevoegd gezag blijven, blijven zij ook zorgdrager. Met andere woorden: voor de dossiers die de omgevingsdienst vormen bij het uitvoeren van taken voor de provincie blijft de provincie zorgdrager, voor de dossiers die de Omgevingsdienst vormt bij het uitvoeren van taken voor een bepaalde gemeente blijft die gemeente zorgdrager. Dat betekent voor het archiefbeheer bij de omgevingsdienst onder meer het volgende:

§De analoge en digitale dossiers van de verschillende zorgdragers dienen van elkaar gescheiden te kunnen worden. Als de omgevingsdienst met eigen systemen gaat werken dan zal er bij de inrichting van die systemen aan gedacht moeten worden dat de mogelijkheid wordt geboden om bij ieder dossier vast te leggen wie het bevoegd gezag is.

Het bovenstaande in ogenschouw nemend dienen goede afspraken te worden gemaakt tussen bevoegd gezag en de omgevingsdienst over het archiefbeheer.

Medewerkers van de provincie en gemeenten die bij de omgevingsdienst aan de slag gaan, zullen in dienst treden van de omgevingsdienst. Dat betekent dat de personeelsdossiers van deze medewerkers op het moment van uitdiensttreding bij de provincie en gemeenten worden afgesloten en dat bij de omgevingsdienst nieuwe personeelsdossiers worden gevormd.

Artikel 33:

Het betreft hier een geschil over de uitleg van de regeling en niet een geschil tussen een gemeente en de omgevingsdienst over bijvoorbeeld de uitvoering van een opdracht. Het voorleggen van een geschil aan de minister van Binnenlandse Zaken is niet gebaseerd op een expliciete wettelijke bepaling in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Voor regelingen tussen uitsluitend gemeenten is dit in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wel geregeld en ligt de bevoegdheid bij de provincie. Nu de provincie deel uitmaakt van deze gemeenschappelijke regeling ligt het in de rede om de minister van Binnenlandse Zaken hiertoe aan te wijzen. Een en ander is in lijn met andere bevoegdheden op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen die aan de minister worden toegedeeld in situaties waarin de provincie deel uitmaakt van een gemeenschappelijke regeling.

Artikel 34:

Hoewel het op dit moment niet voor de hand ligt dat andere overheden zouden toetreden aan de omgevingsdienst kan in de toekomst niet uitgesloten worden dat de geografische indeling van de omgevingsdienst wijzigt, of zelfs wordt losgelaten. Om op dat moment ook op die ontwikkelingen in te kunnen spelen zijn in deze regeling bepalingen opgenomen met betrekking tot zowel de toetreding als de uittreding.

Artikel 35:

Een deelnemer aan de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Brabant Noord kan in theorie uittreden waar het gaat om de uitvoering van het verplichte Landelijk Basistakenpakket, tenzij landelijke wetgeving of anderszins de mogelijkheid tot uittreding beperkt. Als een deelnemer geen gebruik meer wenst te maken van het omgevingsdienst met betrekking tot de verzoektaken dan is dat geen uittreding, maar een vermindering van de omzet.

Bijlage 1 Landelijk Basistakenpakket gemeenten en provincie

Het landelijk basistakenpakket (versie 2.3 van 25 mei 2011) is maatgevend voor de toekomstige Omgevingsdienst.

Het betreft de volgende typen bedrijven:

  • -

    BRZO-bedrijven

  • -

    IPPC-bedrijven

  • -

    Een groot aantal Barim type B- en alle type C- bedrijven (type B = meldingsplichtig, type C = vergunningplichtig).

Taken betreffen in hoofdzaak:

(Hier worden de meest voorkomende taken uit het landelijk basistakenpakket genoemd; Voor het volledig overzicht zie het landelijk basistakenpakket versie 2.3 van 25 mei 2011). http://www.uitvoeringmetambitie.nl/bestanden/110525_werkdocument_basistakenpakket_RUDs__def_[1].pdf

Vergunningverlening

  • 1.

    BRZO*-, IPPC- en Type C-bedrijven: De voorbereiding van het milieudeel van de omgevingsvergunning (Indien GS bevoegd gezag: alle Wabovergunningen).

  • 2.

    Voor type B- en C-bedrijven de voorbereiding van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) indien van toepassing. Dit betreft inrichtingen in de categorieën windturbines, RWZI’s, autodemontage, metaalrecycling, opslag banden, combibedrijven. (Indien GS bevoegd gezag: alle Wabovergunningen)

Toezicht

  • 1.

    Het milieutoezicht bij vergunningplichtige (BRZO*-, IPPC- en type C-) bedrijven. (Indien GS bevoegd gezag: het toezicht op alle Wabovergunningen)

  • 2.

    Het milieutoezicht op type B-bedrijven die:

    • -

      OBM-plichtig zijn (Indien GS bevoegd gezag: het toezicht op alle Wabovergunningen) of;

    • -

      vallen onder het Besluit landbouw, het Besluit glastuinbouw of het Vuurwerkbesluit inrichtingen of;

    • -

      genoemd zijn in de limitatieve lijst onder punt 5 van het basistakenpakket versie 2.3 van 25 mei 2011.

Toelichting: Het verdient de aanbeveling om deze lijst kritisch door te nemen op activiteiten die uitgezonderd worden.

3.Milieutoezicht, zijnde

  • -

    Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft;

  • -

    Het milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft;

  • -

    (Ketentoezicht) Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest, vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen, voor zover het die activiteiten betreft.

  • -

    BOA-milieu bestuursrechtelijk (niet in basistakenpakket maar in PUmA-checklist criteria RUD-vorming).

*BRZO: Bevoegd gezag brengt de BRZO-taak in bij de Omgevingsdienst in de eigen regio. De Omgevingsdienst zorgt voor de uitvoering van BRZO-taak door de gespecialiseerde BRZO-Omgevingsdienst.

Onder het milieutoezicht wordt ook verstaan het beoordelen van PRTR-verslagen