Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening eigen bijdragen gemeente Utrecht maatschappelijke opvang en vrouwenopvang 2011

Geldend van 07-02-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening eigen bijdragen gemeente Utrecht maatschappelijke opvang en vrouwenopvang 2011

(raadsbesluit van 9 december 2010, waarin opgenomen het raadsbesluit van 24 januari 2013)

De raad van de gemeente Utrecht;

Gelezen:

de Wet maatschappelijke ondersteuning, Staatsblad 2006 nr. 351, artikel 1, eerste lid aanhef en onder c en eerste lid aanhef en onder d, artikel 1, eerste lid aanhef en onder g sub 7, artikel 15, artikel 16;

het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Staatsblad 2006 nr. 450, artikel 4.6;

de Wet Werk en Bijstand (WWB), Staatsblad 2003 nr. 388, artikelen 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30;

de Algemene Subsidieverordening 2008 van de gemeente Utrecht (Gemeenteblad van Utrecht 2012, nr. 42), artikelen 7, 9, 10, 14, 21, 24 en 25

de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2012 (Gemeenteblad van Utrecht 2012, nr. 13), artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10;

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

VERORDENING eigen bijdragen gemeente Utrecht maatschappelijke opvang en vrouwenopvang 2011

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen van de vigerende Algemene Subsidieverordening zijn op deze verordening van toepassing.

  • 2. In deze verordening wordt geen onderscheid gemaakt tussen de Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang. Waar het begrip Maatschappelijke opvang wordt gebruikt, wordt zowel Maatschappelijke opvang als Vrouwenopvang bedoeld.

  • 3. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

    • c.

      instelling: een instelling van maatschappelijke opvang, die voltijdopvang, crisisopvang, begeleid wonen of nachtopvang biedt bij psychosociale en maatschappelijke problemen;

    • d.

      voltijdopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn; de voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding;

    • e.

      crisisopvang: het bieden van tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling;

    • f.

      begeleid wonen: een woonvorm waarbij cliënten of zelfstandig wonen of in een kleine gemeenschap, begeleiding en of dagbesteding krijgen, maar (nog) geen regie hebben over een aantal aspecten van het wonen en een bijdrage of huur aan een instelling voor opvang betalen en niet zelfstandig rechtstreeks aan een woningcorporatie;

    • g.

      nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht met al dan niet voeding door een instelling;

    • h.

      de cliënt: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder, die eventueel samen met minderjarige kinderen, gebruik maakt van het voornoemde aanbod van een instelling;

    • i.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm exclusief vakantietoeslag op 1 januari van het kalenderjaar in de artikelen 20 tot en met 30 van de Wet Werk en Bijstand en in hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ), vermeerderd voor personen jonger dan 21 jaar met de van toepassing zijnde toeslagen in de artikelen 6 en 7 van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht;

    • j.

      inkomen: de werkelijke inkomsten van de cliënt dan wel indien dit hoger is de hiervoor benoemde van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • k.

      norm persoonlijke uitgaven: de toepassing zijnde normbedragen exclusief vakantietoeslag ingevolge artikel 23, eerste lid van de Wet Werk en Bijstand bij verblijf in een inrichting (het zak- en kleedgeld), vermeerderd met de premie voor de Collectieve ziektekostenverzekering, die de gemeente Utrecht aanbiedt aan mensen met een uitkering op bijstandsniveau en verminderd met de zorgtoeslag;

    • l.

      bijdrage: de eigen bijdrage die de cliënt verschuldigd is op basis van deze verordening.

Artikel 2 Eigen bijdragen voor de maatschappelijke opvang

  • 1. Gedurende het gebruik maken van door een instelling aangeboden voltijdopvang, crisisopvang, begeleid wonen dan wel nachtopvang, is de cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten van de opvang, uitgezonderd de kosten van begeleiding.

  • 2. De bijdrage wordt uitgezonderd de nachtopvang bepaald per maand, voor de nachtopvang wordt de bijdrage per dag bepaald. De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de cliënt gebruik maakt van het aanbod van de instelling. Een gedeelte van een maand wordt naar rato van het aantal dagen berekend op basis van het werkelijke aantal dagen in de betreffende kalendermaand.

  • 3. De bijdrage als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van het soort opvang en uitsluitend voor voltijdopvang en crisisopvang is de bijdrage afhankelijk van het verschil tussen de bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien bij gehuwden een van beide partners gebruik maakt van voltijdopvang of crisisopvang wordt bij het bepalen van de bijstandsnorm de regelgeving in de Wet Werk en Bijstand voor opname in een inrichting gevolgd.

  • 4. De bijdrage voor voltijdopvang en voor crisisopvang bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven, behoudens wat in deze verordening op de bijdrage in mindering mag worden gebracht. Er is geen bijdrage verschuldigd voor de kosten van begeleiding.

  • 5. Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, wordt de bijdrage verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is voor gelijk aan het bedrag, dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent als gemiddelde kosten. In het geval dit bedrag niet bekend is, bepaalt het college het bedrag dat hiervoor in de plaats komt.

  • 6. Voor cliënten die gebruik maken van de crisisopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage gedurende maximaal zes maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm. Het bepaalde in artikel 4 is hierbij nadrukkelijk van toepassing.

  • 7. De bijdrage voor Begeleid wonen is gebaseerd op de volledige feitelijke woonlasten, ongeacht het inkomen van de cliënt. De hoogte van de bijdrage voor begeleid wonen wordt jaarlijks op 1 januari verhoogd of verlaagd op basis van de stijging van deze woonlasten. Het bepaalde in artikel 4 is hierbij nadrukkelijk van toepassing.

  • 8. De bijdrage voor de nachtopvang wordt door het college bepaald na overleg met de instelling. Deze bijdrage kan voor elk aanbod van nachtopvang verschillend worden vastgesteld door het college. De vaststelling en aanpassing van de bijdrage geschiedt impliciet middels een verleningbeschikking voor de subsidie aan de instelling.

  • 9. De hoogte van de bijdrage voor Voltijdopvang en crisisopvang wordt jaarlijks op 1 januari opnieuw bepaald op basis van de dan geldende bijstandnormen, de hoogte van de premie voor de ziektekostenverzekering en de zorgtoeslag en de norm voor persoonlijke uitgaven. Het college hoeft hier geen nieuw besluit over te nemen, zonder nader besluit worden de bedragen automatisch aangepast op basis van deze verordening. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vaststelling van de eigen bijdrage middels een collegebesluit dan wel middels de verleningbeschikking voor de subsidie aan de instelling.

Artikel 3 Innen van de eigen bijdragen voor de maatschappelijke opvang

  • 1. Het college draagt de inning van de bijdragen op aan de instelling, die de maatschappelijke opvang verzorgt, tenzij het college in de verleningbeschikking aan de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

  • 2. De instellingen verlenen slechts voltijdopvang, crisisopvang, begeleid wonen of nachtopvang aan cliënten, die zich tegenover hen verplichten tot het betalen van de in deze verordening bepaalde eigen bijdrage. De instellingen zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen, uitgezonderd bijzondere regelingen zoals de koudweerregeling.

  • 3. De instellingen mogen de bijdrage die zij innen splitsen in specifieke onderdelen, als dit voor hen van belang is. De totale eigen bijdrage per cliënt mag hierdoor niet wijzigen.

  • 4. Indien een cliënt zich niet heeft verzekerd tegen ziektekosten dan wel als een cliënt de premie ziektekostenverzekering niet (tijdig) heeft betaald, kan de instelling de te innen eigen bijdrage verhogen met de norm voor de ziektekostenverzekering, zoals gehanteerd bij het bepalen van de norm persoonlijke uitgaven. De verschuldigde eigen bijdrage blijft gelijk, de instelling stelt het extra geïnde bedrag later weer ter beschikking van de cliënt voor de betaling van de achterstallige premie van de ziektekostenverzekering.

  • 5. Bij cliënten jonger dan 21 jaar kan de instelling maandelijks maximaal EUR 50,00 extra innen bovenop de eigen bijdrage, mits zij dit bedrag apart zet voor de cliënt. Dit extra ingehouden spaarbedrag wordt uitgekeerd aan de cliënt bij de uitstroom naar zelfstandigheid wonen.

  • 6. Bij de subsidieverlening voor de maatschappelijke opvang wordt bij het bepalen van het benodigde subsidiebedrag voor de instellingen vooraf de verwachte te innen bijdrage door de instelling in mindering gebracht op het subsidiebedrag. Bij de vaststelling van de subsidie wordt de te innen werkelijke eigen bijdrage berekend op basis van de verordening en in mindering gebracht op de subsidie. De instelling mag daarbij de redelijke kosten van administratie, incasso en oninbaarheid in mindering brengen, waarbij maximaal 5% van het totale te innen bedrag voldoende is. Dit percentage wordt vastgesteld bij de verleningbeschikking en bij de vaststelling niet aangepast ongeacht de werkelijke kosten en oninbaarheid. Er wordt geen extra subsidie verleend in het geval de instelling minder eigen bijdragen int dan de berekende bijdragen. Buiten bovengenoemde herberekening bij de vaststelling wordt de subsidie niet aangevuld dan wel teruggevorderd. Het college kan op grond van redelijkheid en billijkheid in uitzonderingsgevallen afwijken van het bepaalde in dit lid.

  • 7. Het college verleent aan de instellingen, die de eigen bijdragen van de cliënten innen, het mandaat om met in acht nemen van het bepaalde in deze verordening de bijdrage van de individuele cliënten te bepalen. De instelling mag de verlaging van de bijdrage op basis van artikel 2, zesde lid, evenals op basis van artikel 4 in hun berekening van de bijdrage verwerken, als de cliënt aan de gestelde voorwaarden voldoet. De instelling dient het college minimaal elk half jaar te informeren over het toepassen van deze verlagingen middels een overzicht.

  • 8. Het college kan andere regels stellen ten aanzien van de inning van de bijdragen middels een collegebesluit dan wel middels de verleningbeschikking voor de subsidie aan de instelling.

Artikel 4 Bijzondere omstandigheden

In het geval op jaarbasis het werkelijk inkomen verminderd met de op basis van deze verordening bepaalde bijdrage minder bedraagt dan de norm voor persoonlijke uitgaven, wordt de bijdrage zodanig verminderd, dat de norm voor persoonlijke uitgaven beschikbaar blijft. Indien de bijdrage geen voeding omvat, mogen de normkosten voor voeding (artikel 2, vijfde lid) als bijdrage worden beschouwd. Dit artikel wordt niet toegepast als de cliënt naar het oordeel van het college verzuimt om voldoende inkomen te verwerven (zoals huurtoeslag, kinderbijslag en woonkostentoeslag).

Het college kan besluiten om de bijdrage te verminderen, als zij op basis van de persoonlijke omstandigheden de hoogte van de bijdrage onredelijk vindt.

Artikel 5 Mandatering

Het college mandateert de directeur van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en aan de directeur van de GG & GD om besluiten te nemen in het kader van deze verordening, elk voor de onderdelen waarvoor hun dienst subsidie verleent. De directeuren kunnen op basis dit mandaat binnen hun dienst ondermandaat verlenen aan de managers van hun dienst.

Artikel 6 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op alle instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, die gesubsidieerde voltijdopvang, crisisopvang, begeleid wonen of nachtopvang aanbieden in de gemeente Utrecht.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt het Bijdragebesluit Maatschappelijke opvang van de gemeente Utrecht uit 2000.

Artikel 8 Verwijzing naar wetten, richtlijnen en verordeningen

In het geval van wijzigingen van wetten, verordeningen en richtlijnen, die zijn vermeld in deze verordening, dan wel nadrukkelijke vervanging van deze wetten, verordeningen en richtlijnen door andere wetten, verordeningen en richtlijnen worden alle verwijzingen in deze verordening naar deze wetten, verordeningen en richtlijnen geacht te zijn naar de gewijzigde dan wel vervangen wetten, verordeningen en richtlijnen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Eigen bijdragen Gemeente Utrecht Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang 2011, dan wel verkort als Verordening Eigen Bijdragen 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 9 december 2010.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 22 december 2010.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010, NR. 130

TOELICHTING

Artikel 1

In aansluiting op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is de verordening alleen van toepassing op natuurlijke personen van 18 jaar en ouder. Met de begripsbepaling van de cliënt is de verordening daarmee tot deze groep personen beperkt.

Bij het bepalen van de bijstandsnorm is rekening gehouden met de afwijkende bepalingen in de Wet Werk en Bijstand voor personen van 18 tot 21 jaar. Voor de berekening van de eigen bijdrage worden de toeslagen die vanuit de Bijzondere Bijstand mogelijk zijn meegerekend.

Het werkelijke inkomen van de cliënt is van belang als dit hoger is dan de bijstandsnorm voor het bepalen van eventuele verlagingen van de verschuldigde bijdrage.

Bij het bepalen van de norm voor de persoonlijke uitgaven gaan wij uit van de premie voor de Collectieve ziektekostenverzekering, die de gemeente Utrecht aanbiedt. Deze premie dekt tevens de eigen bijdrage en is zodoende hoger dan de standaardpremie voor de basisverzekering.

Zowel bij de bijstandsnorm als bij de norm voor persoonlijke uitgaven wordt de vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. Deze toeslag is noodzakelijk voor bijzondere uitgaven zoals schuldaflossing en om te sparen voor grotere uitgaven.

Artikel 2, eerste, tweede en derde lid

Bij de voltijdopvang en de crisisopvang wordt de bijdrage bepaald op basis van het norminkomen, de bijstandsnorm. Er is geen bijdrage verschuldigd voor begeleiding. In het geval een van beide gehuwde partners gebruik van de voltijdopvang of de crisisopvang wordt de regelgeving van de Wet Werk en Bijstand (WWB) gevolgd voor opname in een inrichting. Indien een van beide partners in een inrichting is opgenomen, gaat de WWB voor beide partners uit van de bijstandsnorm voor alleenstaanden.

Artikel 2, vierde lid

Voor voltijdopvang en crisisopvang wordt de eigen bijdrage bepaald op basis van de bijstandnorm gekoppeld aan de persoonlijke situatie en gemaximeerd op het verschil tussen die bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven. Gehuwden waarvan een van beide partners gebruik maakt van de opvang, worden vrijwel altijd als alleenstaande behandeld ten aanzien van de eigen bijdrage.

De gemeente verstrekt jaarlijks een tabel, waarin het bedrag staat aan eigen bijdrage op basis van de bijstandnorm voor de te onderscheiden categorieën. Daarbij wordt geen rekening gehouden met vermindering op basis van persoonlijke omstandigheden.

Artikel 2, vijfde lid

In het geval de instelling geen voeding verstrekt aan de cliënt wordt de bijdrage verlaagd met een redelijk bedrag voor voeding. Daarbij sluiten wij aan bij een onafhankelijke norm, namelijk van het Nibud. Bij volwassenen wordt uitgegaan van het bedrag voor een man van 14-65 jaar met een eenpersoonshuishouden. Voor kinderen wordt een gemiddeld bedrag gehanteerd, dat het Nibud hanteert voor kinderen tot 13 jaar, gecombineerd met de korting bij huishoudens met twee of meer personen.

Dit bedrag wordt op basis van dit lid in mindering gebracht op de bijdrage. Dat leidt nooit tot een negatieve bijdrage, maar bij alleenstaanden jonger dan 21 jaar mogelijk wel tot nihil. In het geval het Nibud dit bedrag niet meer vaststelt of bekend maakt, bepaalt het college een andere basis voor dit bedrag.

Artikel 2, zesde lid

Bij de crisisopvang is het mogelijk, dat de cliënt nog kosten heeft voor een zelfstandige woonruimte en zodoende redelijkerwijs de berekende bijdrage niet kan betalen. Het uitgangspunt is dat Crisisopvang een kortdurende voorziening is, waarbij een termijn van zes maanden voldoende is om ofwel weer zelfstandig te kunnen wonen dan wel om door te stromen naar een andere vorm van opvang. De eigen bijdrage wordt daarom voor een periode van maximaal zes maanden verlaagd met een forfaitair bedrag van 20% van de bijstandsnorm. In de Richtlijnen voor Bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een huurquotum van 16,5% tot 19% van het inkomen, zodat 20% als aftrekpost redelijk is.

In het geval het werkelijk resterend inkomen ondanks deze verlaging onder de norm voor persoonlijke uitgaven komt, wordt de bijdrage verder verlaagd op basis van artikel 4. Dit kan worden veroorzaakt door relatief hoge woonlasten ten opzichte van het inkomen.

De gemeente verstrekt een tabel, waarin per categorie aangegeven, wat de vermindering is van de eigen bijdrage en wat de resterende bijdrage is. In de tabel wordt uitgegaan van de forfaitaire vermindering van 20% van de bijstandsnorm.

Artikel 2, zevende lid

Het uitgangspunt bij Begeleid wonen, is dat de cliënt zelfstandig woont. De instelling stelt de cliënt onderdak ter beschikking en biedt daarbij woonbegeleiding. Iedere cliënt kan minimaal over de bijstandsnorm als inkomen beschikken. Met dit inkomen kan iedereen al dan niet in combinatie met de huurtoeslag of de woonlastentoeslag zelfstandige woonruimte bekostigen. Het is redelijk, dat de cliënten net als anderen met zelfstandige woonruimte de volledige woonlasten zelf betalen als eigen bijdrage. De eigen bijdrage voor Begeleid wonen is gekoppeld aan de woonlasten en wordt jaarlijks daaraan aangepast door de instelling. De verlaging dan wel vrijstelling van de eigen bijdrage in de laatste maand is bedoeld om de uitstroom naar volledig zelfstandig wonen (geen begeleiding of uitsluitend ambulante woonbegeleiding) te stimuleren. Hiermee worden de extra kosten bij het uitstromen deels gecompenseerd.

Artikel 2, achtste lid

Voor de nachtopvang is een algemene eigen bijdrage niet zinvol, het aanbod is te verschillend. De instelling doet in haar subsidieaanvraag een voorstel voor de te innen eigen bijdrage. Het college kan dit voorstel volgen of ervan afwijken. De vaststelling van de eigen bijdrage wordt middels de verleningbeschikking impliciet bepaald.

Artikel 2, negende lid

De eigen bijdrage voor de voltijdopvang en de crisisopvang wordt jaarlijks per 1 januari automatisch aangepast aan de nieuwe bijstandsnormen en andere in de verordening opgenomen normbedragen. Als het college de eigen bijdrage anderszins wil aanpassen, neemt zij daar een expliciet besluit over, dat aan de instellingen kenbaar wordt gemaakt.

De eigen bijdrage voor de nachtopvang wordt niet jaarlijks aangepast aan kostenstijgingen, mede omdat we ronde bedragen willen hanteren. In overleg met de instellingen wordt gekeken of er een verhoging nodig is.

Artikel 3, eerste, tweede en derde lid

Het innen van de eigen bijdragen kan niet door het CAK plaatsvinden, zoals bij de andere eigen bijdragen vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Het is logisch om de instellingen de inning te laten uitvoeren. Het college kan hier van afwijken, als daar reden voor is.

Het kan voor instellingen of voor cliënten in bepaalde gevallen handig zijn om de bijdrage te splitsen in een bijdrage voor specifieke onderdelen. De instellingen hebben de vrijheid om dit te doen, zolang de totale bijdrage niet verandert.

Artikel 3, vierde lid

In de norm persoonlijke uitgaven is een bedrag opgenomen voor de verplichte ziektekostenverzekering. Indien een cliënt zich niet verzekerd dan wel als een cliënt de premie niet (tijdig) betaalt, wordt de compensatie van de gemeente voor de te betalen premie oneigenlijk gebruikt door de cliënt. Om deze ongewenste situatie te voorkomen kan de instelling een extra bedrag innen ter grootte van de premie ziektekostenverzekering. Het extra geïnde bedrag wordt later weer ter beschikking gesteld van de cliënt om de (achterstallige) premie ziektekostenverzekering te betalen.

Artikel 3, vijfde lid

Bij cliënten jonger dan 21 jaar blijkt de overgang naar zelfstandig wonen (zonder begeleiding of alleen met ambulante woonbegeleiding) financieel veel problemen op te leveren. De instelling kan deze overgang vergemakkelijken door middels een extra bijdrage de cliënt verplicht een maandelijks bedrag te laten sparen. Het gespaarde bedrag wordt aan de cliënt uitgekeerd bij de uitstroom naar zelfstandig wonen.

Artikel 3, zesde lid

Bij de subsidieverlening voor de maatschappelijke opvang wordt bij het bepalen van het benodigde subsidiebedrag voor de instellingen vooraf de verwachte te innen bijdrage door de instelling in mindering gebracht op het subsidiebedrag. Bij de vaststelling van de subsidie wordt de te innen werkelijke eigen bijdrage berekend op basis van de verordening en in mindering gebracht op de subsidie.

De instelling mag daarbij de redelijke kosten van administratie, incasso en oninbaarheid in mindering brengen, waarbij maximaal 5% van het totale te innen bedrag voldoende is. Dit percentage wordt vastgesteld bij de verleningbeschikking en bij de vaststelling niet aangepast ongeacht de werkelijke kosten en oninbaarheid.

Er wordt geen extra subsidie verleend in het geval de instelling minder eigen bijdragen int dan de berekende bijdragen. Buiten bovengenoemde herberekening bij de vaststelling wordt de subsidie niet aangevuld dan wel teruggevorderd.

Het college kan op grond van redelijkheid en billijkheid in uitzonderingsgevallen afwijken van het bepaalde in dit lid.

Artikel 3, zevende lid

De instellingen zijn verantwoordelijk voor het innen van de bijdragen. Zij beschikken over alle relevante informatie om de bijdragen te bepalen. De verlaging van de bijdrage in het geval van dubbele woonlasten (crisisopvang) of bij een te laag inkomen voor de woonlasten (begeleid wonen) kan de instelling prima beoordelen of een verlaging past binnen de verordening. De gemeente kan achteraf middels de ontvangen overzichten desgewenst controleren of de verordening juist wordt toegepast. De snelle afhandeling is in het belang van de cliënten. Bij twijfels over de interpretatie van de verordening kunnen de instellingen altijd contact opnemen met de gemeente.

Artikel 4

Wij willen voorkomen, dat de bijdrage leidt tot een resterend inkomen van de cliënt, dat te laag is voor de noodzakelijke uitgaven. De cliënt dient voldoende middelen te hebben voor de kosten van voeding en persoonlijke uitgaven. De beoordeling is op jaarbasis omdat het maandinkomen kan fluctueren en over een langere periode dan een maand beoordeeld moet worden of toepassing van dit artikel noodzakelijk is. De beoordelingsperiode blijft wel beperkt tot de periode dat de cliënt gebruik maakt van het aanbod van de instelling.

Het uitgangspunt is daarbij, dat de cliënt alle mogelijke moeite doet om voldoende inkomen te verwerven. De cliënt dient huurtoeslag of bijzondere bijstand voor woonlasten aan te vragen. Als de cliënt naar het oordeel van het college anderszins verzuimt om extra inkomen te verwerven, wordt dit artikel niet toegepast. Niet in alle woonsituaties is huurtoeslag mogelijk (dan wel bijzondere bijstand voor woonlasten), de woonlasten kunnen relatief hoog zijn door de locatie van de woning (de cliënt heeft maar een beperkte keuze hierin) en met name voor jongeren is het vaak lastig om voldoende inkomen te genereren. Het is belangrijk, dat de cliënten gebruik kunnen maken van de voorzieningen zonder onnodige drempels en hindernissen.

Artikel 5

De verordening dient praktisch eenvoudig uitvoerbaar te zijn. Daarvoor is mandatering naar de ambtelijke organisatie noodzakelijk om te voorkomen, dat het college daadwerkelijk steeds collegebesluiten dient te nemen. Deze mandatering is bij de verlening van subsidie eveneens gebruikelijk.

Artikel 6

De verordening is niet gericht op specifieke instellingen, maar op alle gesubsidieerde aanbieders van de genoemde vormen van maatschappelijke opvang in de gemeente Utrecht.

Artikel 7

Wij vinden het belangrijk om de verordening zo snel mogelijk in te voeren met het in acht nemen van de nodige zorgvuldigheid. Wij kiezen voor een invoering per 1 januari 2011, omdat dit goed aansluit met de jaarlijkse cycli van beschikkingen en andere aanpassingen.

Artikel 8

In de verordening wordt verwezen naar meerdere wetten, verordeningen en richtlijnen, die aan verandering onderhevig zijn. De naamgeving kan wijzigen (zoals het jaartal), evenals artikelnummering of de wet, verordening of richtlijn wordt vervangen door een andere wet, richtlijn of verordening. Het is niet zinvol om de verordening daar tussentijds voor aan te passen. In het geval er een wezenlijke verandering plaatsvindt of redelijkerwijs niet duidelijk meer is, wat de verwijzing inhoudt, zal de verordening vanzelfsprekend worden aangepast.

Ter verduidelijking van de artikelen in de verordening en om een beeld te krijgen van de bedragen van de eigen bijdrage in de verschillende persoonlijke omstandigheden zijn er middels tabellen en anderszins voorbeeldberekeningen gemaakt van de bijdrage. Aan de voorbeeldberekeningen kunnen geen rechten worden ontleend. Zij dienen alleen als toelichting en illustratie van de verordening zelf. Bij discrepantie dan wel twijfel is de tekst van de verordening leidend.

In veel voorbeeldberekeningen is nadrukkelijk uitsluitend aangegeven met of tot welk bedrag het college de bijdrage kan verlagen. Deze verlagingen zijn een recht van het college, zij kan dit toepassen maar zij kan ook besluiten om dit niet toe te passen. De cliënten noch de instellingen kunnen enig recht ontlenen aan de artikelen en voorbeeldberekeningen waarin de mogelijke verlaging van de bijdrage is opgenomen.