Nota uitvoeringsbeleid Basisregistratie personen en persoonsgebonden adresgegevens 2017

Geldend van 05-05-2017 t/m heden

Intitulé

Nota uitvoeringsbeleid Basisregistratie personen en persoonsgebonden adresgegevens 2017

NOTA UITVOERINGSBELEID Basisregistratie personen en persoonsgebonden adresgegevens 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

Besluit: vast te stellen de

NOTA UITVOERINGSBELEID BRP en persoonsgebonden adresgegevens 2017

Overzicht en uitgangspunten van uitvoeringsbeleid

1 Inleiding

Deze nota vervangt de beleidsnota zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders (B&W) op 5 maart 2013. De reden voor actualisatie van deze nota is gelegen in de invoering van de Basisregistratie personen (BRP) op 6 januari 2014, welke de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (GBA) volledig heeft vervangen. In de BRP zijn een tweetal ontwikkelingen opgenomen: de modernisering van de GBA en de keuze om naast gegevens over ingezetenen (kort gezegd personen die met een adres in Nederland zijn ingeschreven) ook gegevens bij te houden van niet-ingezetenen (registratie niet-ingezetenen).

Hoewel er in formele zin sprake is van een volledige nieuwe wettelijke regeling komt een aanzienlijk aantal bepalingen van de oude Wet GBA terug in de Wet BRP. Daarnaast zijn er een aantal wijzigingen aangebracht om de wetgeving beter op de praktijk te laten aansluiten. Hierbij wordt onder andere gedoeld op de invoering van de bestuurlijke boete en voor het indienen het wijzigen van de aangifte termijn voor het indienen van een aangifte van adreswijziging.

1.1 Doel van de nota

De wetgeving voor het registreren van persoonsgebonden adresgegevens is voor meerdere uitleg vatbaar. Daarom is het noodzakelijk nadere regels vast te stellen. Deze nota heeft als doel: Het vaststellen van uitvoeringsregels waardoor er een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit van de BRP en fraude wordt bestreden.

In de nota wordt aangehaakt op regels die in de Wet BRP zijn beschreven. Eerst wordt het wettelijke kader weergegeven. Vervolgens is beschreven hoe de gemeente Utrecht de wettelijke regels uitvoert. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de volgende onderwerpen:

• Wanneer er bewijsstukken zullen worden gevraagd;

• wanneer er extra onderzoek plaatsvindt naar aanleiding van een aangifte van adreswijziging;

• hoe er wordt gehandeld in geval van incomplete aangiften van adreswijziging;

• wanneer en in welke situaties een briefadres verstrekt kan worden en

• hoe er gehandhaafd wordt op het gebied van aangiften van adreswijzigingen.

1.2 Doel van de BRP

De essentie van de bijhouding van de BRP is dat de overheid haar burgers kent en weet te bereiken. Dit betekent dat een ingezetene in de BRP altijd over een adres moet beschikken: een woonadres of een briefadres.

Actuele en correcte adresgegevens in de BRP zijn van groot belang. Organisaties van de overheid gebruiken immers het adres dat in de BRP is opgenomen. De BRP beschrijft de administratieve situatie; de registratie en de bewoning van een adres dan wel het hebben van een briefadres. Daarnaast is er de feitelijke situatie; dit is de feitelijke bewoning van een adres, dus het aantal personen dat daadwerkelijk op het betreffende adres verblijft. De feitelijke situatie kan afwijken van de administratieve situatie. Om te zorgen dat de gegevens in de BRP zo actueel mogelijk zijn, is het noodzakelijk over het registreren van burgers op adressen nader uitvoeringsbeleid vast te stellen.

De Wet BRP legt de verantwoordelijkheid voor een juiste registratie in de BRP hoofdzakelijk neer bij de individuele burger. In de praktijk blijkt dat regelmatig burgers, soms uit onwetendheid en soms uit berekening, te laat, een foutieve of helemaal geen adreswijziging doorgeven. Hierdoor ontstaat spookbewoning, onrechtmatige bewoning etc. Hierbij kan sprake zijn van misbruik van wet en regelgeving met maatschappelijke schade als gevolg. Deze indicaties geven aanleiding tot een adresonderzoek door de verantwoordelijke van de BRP.

De wet gaat er vanuit dat in de BRP de administratieve werkelijkheid zoveel mogelijk een weergave is van de feitelijke situatie. Dit belang dient meerdere zaken onder andere:

• Het feit dat overheidsinstanties voor hun bedrijfsvoering afhankelijk zijn van de persoonsgebonden adresgegevens uit de BRP. Bijvoorbeeld bij het bepalen van de hoogte van een uitkering, het recht op toeslag of de hoogte van de gemeentelijke heffingen.

• Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de coördinatie bij calamiteiten (zoals bij de vliegtuigramp in de Bijlmer, de vuurwerkramp in Enschede, maar ook de asbestproblematiek in Kanaleneiland te Utrecht). Immers de gemeente kan, wanneer grote groepen personen hun adres niet duidelijk bekend maken, de uitvoering van haar beleid hieromtrent niet juist inrichten en gaat dan niet van de juiste feiten uit. Het hoofddoel van de BRP is juist dat de burger bereikbaar is voor de overheid.

2 Beleid met betrekking tot het woonadres

2.1 Definitie

Onder het woonadres wordt verstaan:

• Het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten (artikel 1.1 sub o, onder 1 Wet BRP).

• Het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder artikel 1.1. sub o, onder 1 Wet BRP, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten (artikel 1.1 sub o, onder 2 Wet BRP).

2.2 Registratie in de BRP (wettelijk kader)

2.2.1 Inschrijving/adreswijziging

De artikelen 2.38 , 2.39 en 2.43 Wet BRP beschrijven de verplichtingen van de burger voor de inschrijving (immigratie) en de wijziging (verhuizing) van een adres en het vertrek naar het buitenland (emigratie).

Artikel 2.39 lid 2 de Wet BRP geeft aan dat de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is niet eerder dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging van het adres bij het college van B&W van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen.

Artikel 2.45 Wet BRP geeft aan dat degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 t/m 2.40 en 2.43 Wet BRP, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen verschaft ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisadministratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.

Artikel 2.47 van de Wet BRP geeft aan dat degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijk vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43 van de Wet BRP op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen verstrekt en de geschriften overlegt die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.

2.2.2 Datum van opneming in de BRP

In artikel 2.19 lid 4 Wet BRP is opgenomen dat bij een aangifte van verblijf en vestiging in Nederland als inschrijfdatum de dag wordt opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.

Uit artikel 2.20 lid 3 Wet BRP volgt dat als datum van adreswijziging wordt opgenomen:

a.de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan;

(tijdig is o.g.v. artikel 2.39 lid 2 niet eerder dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging)

  • b.

    de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;

  • c.

    de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.

    • 2.

      3 Uitvoeringsregels

Registratie in de BRP is bepalend voor het gegevensverkeer met de overheid. Hierbij kan gedacht worden aan de toekenning van toeslagen, uitkeringen en de opbouw van de AOW. Het is dan ook van groot belang dat de inschrijvingen in de BRP overeenkomen met de feitelijke situatie. Niet alleen voor de overheid maar ook de burger zelf.

Om te voorkomen dat personen misbruik maken van de registratie in de basisadministratie vraagt de gemeente Utrecht standaard om aanvullende inlichtingen en geschriften ten aanzien van de aangifte van verblijf en adres of adreswijziging. Deze bevoegdheid is geregeld in artikel 2.45 Wet BRP.

In de gevallen waarin getwijfeld wordt aan de juistheid van de aangifte van adreswijziging of dat uit verkregen of ingewonnen informatie blijkt dat de feitelijke situatie niet overeenstemt met de gegevens in de BRP, wordt er een adresonderzoek gestart. Bij dit adresonderzoek worden aanvullende inlichtingen en geschriften gevraagd om de feitelijke bewoning vast te kunnen stellen. De bevoegdheid hiertoe is vastgelegd in de artikelen 2.45 en 2.47 Wet BRP.

2.3.1 Eisen aangifte

Om onjuiste registraties in de BRP te voorkomen worden aan de aangifte van vestiging, adreswijziging en vertrek de volgende eisen gesteld:

• De identiteit van de betrokkene wie de aangifte betreft wordt conform artikel 2.20 lid 4 Wet BRP deugdelijk vastgesteld. De identiteitsvaststelling wordt op grond van de artikelen 2.45, 2.47, 2.52 Wet BRP en artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht op de volgende manier vastgesteld:

o Bij een persoonlijke aangifte aan de balie, moet de burger een geldig identiteitsbewijs overleggen.

o Bij een schriftelijke aangifte van adreswijziging of vertrek per post, moet een kopie van een geldig identiteitsbewijs zijn bijgevoegd.

o Bij een aangifte van adreswijziging of vertrek via internet, wordt de identiteit van de aangever vastgesteld via DigiD.

• De bevoegdheid van de aangever moet worden vastgesteld;

De bevoegdheid van de aangever moet blijken doordat er wordt voldaan aan het gestelde in de artikelen 2.48, 2.49 Wet BRP en artikel 30 Besluit BRP en dit uit de overgelegde documenten blijkt.

Bevoegd én verplicht zijn:

o De aangever voor zichzelf, mits ouder dan 16 jaar;

o ouders, voogden en verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar;

o ouders, voogden en verzorgers voor inwonende minderjarigen van 16 jaar of ouder, tenzij de minderjarige zelf de verplichting vervult;

o curatoren voor onder curatele gestelden;

Bevoegd zijn:

o de ouder en zijn meerderjarige kind, indien beiden hetzelfde woonadres hebben, voor elkaar;

o echtgenoten dan wel geregistreerde partners die hetzelfde woonadres hebben, voor elkaar;

o elke meerderjarige voor een persoon die hem daartoe schriftelijk gemachtigd heeft;

o het hoofd van een instelling voor gezondheidszorg voor een in die instelling verblijvende persoon die wegens de toestand van zijn gezondheid niet in staat kan worden geacht aan zijn verplichtingen te voldoen of een machtiging daartoe te geven, dan wel de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel of de bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad van een zodanig persoon, onder overlegging van een schriftelijke verklaring ter zake van het hoofd van de desbetreffende instelling.

• Aanvullende eisen ten aanzien van de aangifte van adreswijziging in de Gemeente Utrecht;

o De aangifte van adreswijziging is rechtmatig indien de aangever verklaart de eigenaar van de woning te zijn, dan wel over een huurcontract te beschikken.

o De aangifte van adreswijzing is rechtmatig indien het nieuwe adres onbewoond is. Onbewoond is een adres waar volgens de Wet BRP niemand staat ingeschreven. Ook wordt een adres als onbewoond gezien indien de aangever verklaart dat het adres onbewoond is. Tevens kan het gaan om het adres van een nieuwbouwwoning dat nog niet in de BRP voorkomt.

o Bij inwoning of samenwoning zal de rechtmatigheid van de aangifte van adreswijziging te allen tijde moeten worden aangetoond door overlegging van een verklaring van instemming .

Het college van B&W als verantwoordelijke voor de BRP houdt zich het recht voor om naar eigen beoordeling o.g.v. de artikelen 2.45 en 2.47 Wet BRP aanvullende stukken te vragen die niet in deze beleidsnotitie genoemd zijn.

Voorts bestaat de mogelijkheid dat er, ondanks bovenstaande situaties of overgelegde dan wel gevraagde en ontvangen documenten, twijfel blijft bestaat over de registratie. Er zal dan een nader adresonderzoek worden gestart ten aanzien van de aangifte van adreswijziging. In deze gevallen kan er ook een huisbezoek plaatsvinden door het Team Adresonderzoek van Publiekzaken.

2.3.2 Uitzonderingen op de over te leggen stukken

Het overleggen van een verklaring van instemming bij een aangifte voor inschrijving/adreswijziging in de BRP is in de volgende situaties niet nodig:

• Bij inschrijving in een instelling (zoals verzorgingshuis, verpleeghuis, penitentiaire inrichting) wanneer de instelling zelf de aangifte van inschrijving of adreswijziging verzorgt;

• De inschrijving in de BRP gebeurt in verband met een aangifte van geboorte;

• De inschrijving in de BRP gebeurt ambtshalve.

2.3.3 Over te leggen stukken bij minderjarige kinderen

Op grond van artikel 2.48 sub a Wet BRP ligt de plicht tot het doen van aangifte van adreswijziging bij de ouders, voogden en verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar. Indien de ouders op verschillende adressen wonen en een ouder aangifte doet van adreswijziging van een kind naar diens adres, kan toestemming van de andere ouder worden gevraagd die woont op het huidige adres van dit kind. Als de gevraagde toestemming niet wordt gegeven wordt onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van het kind. Pas als vastgesteld is dat het kind daadwerkelijk op het nieuwe adres woont wordt overgegaan tot verwerking van de aangifte van adreswijziging in de BRP.

Wordt geconstateerd dat het kind niet woont op het adres zoals vermeld in de aangifte, dan wordt de aanvraag tot adreswijziging geweigerd conform artikel 2.20 lid 1 jo artikel 2.60 Wet BRP.

2.3.4 Risicoprofielen

Ter voorkoming van fraude wordt bij elke aangifte van adreswijziging beoordeeld of deze mogelijkerwijs valt binnen een zogeheten risicoprofiel. Deze risicoprofielen geven aan in welke situaties een aangifte als risicovol kan worden beschouwd en hoe de aangifte van adreswijziging verder behandeld dient te worden. Bijvoorbeeld of de aangifte van adreswijziging vóór de verwerking in de BRP of juist hierna gecontroleerd dient te worden. Deze risicoprofielen zijn door de Directeur Publiekszaken vastgesteld.

Wordt geconstateerd dat betrokkene feitelijk woont op het betreffende adres dan zal worden overgegaan tot inschrijving op dat adres in de BRP.

Wordt geconstateerd dat betrokkene niet woont op het adres dan wordt de aanvraag tot adreswijziging geweigerd conform artikel 2.60 Wet BRP.

2.3.5 Incomplete aangifte woonadres

Alleen complete aangiften tot inschrijving of adreswijziging kunnen worden aangenomen ter verwerking in de BRP. Een complete aangifte voldoet aan de volgende eisen:

• Zekerheid omtrent de identiteit van de aangever;

• De bevoegdheid van de aangever is vastgesteld;

• Vermelding van de ingangsdatum van de adreswijziging

• Vermelding van NAW gegevens van de aangever/verhuizer met het oude en nieuwe adres;

• Vermelding van de personen die eventueel meeverhuizen met inbegrip van de NAW gegevens;

• De rechtmatigheid is bepaald;

• De aangifte van adreswijziging is voorzien van dagtekening

• De aangifte van adreswijziging is ondertekend; bij een digitale aangifte van adreswijziging volstaat hiervoor de validatie door DigiD.

Is de aangifte incompleet, dan wordt de aangever, conform de regels van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht, schriftelijk in de gelegenheid gesteld binnen een in de brief gestelde termijn het verzuim te herstellen en de aangifte alsnog aan te vullen met het ontbrekende(n) stuk(ken). Wanneer betrokkene niet binnen de gestelde termijn zijn aangifte tot adreswijziging aanvult wordt er een beschikking gestuurd met de mededeling dat de aangifte buiten behandeling is gesteld.

Indien de burger de aangifte van adreswijziging niet kan herstellen wegens het feit dat, de meerderjarige bewoner dan wel eigenaar/verhuurder van het nieuwe adres weigert een verklaring van instemming af te geven of wel een verklaring van instemming afgeeft waarbij hij aangeeft bezwaar te hebben tegen de registratie, dan wordt er een controle uitgevoerd door het Team Adresonderzoek van Publiekszaken op het betreffende adres.

Wanneer uit het onderzoek door het Team Adresonderzoek blijkt dat de aangever daadwerkelijk woont op het adres wordt de aangifte van adreswijziging alsnog, zonder verklaring van instemming, verwerkt in de BRP.

3 Beleid met betrekking tot het briefadres

3.1 Definities

Onder het briefadres wordt verstaan:

• Het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen (artikel 1.1 sub p Wet BRP).

Onder de briefadresgever wordt verstaan:

• De natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 2.42, die een briefadres ter beschikking stelt.

3.2 Registratie in de BRP (wettelijk kader)

3.2.1 Inschrijving/adreswijziging

De artikelen 2.38 en 2.39 Wet BRP beschrijven de verplichtingen van de burger voor de inschrijving (immigratie) en de wijziging (verhuizing) van een adres. In deze artikelen is de wettelijke verplichting voorgeschreven dat op het moment dat de burger niet over een woonadres beschikt er gekozen dient te worden voor een briefadres.

Artikel 2.23 lid 1 Wet BRP stelt dat, op het moment dat het woonadres ontbreekt, er op aangifte een briefadres moet worden opgenomen.

Artikel 2.23 lid 2 Wet BRP geeft het college van B&W de bevoegdheid om ambtshalve een briefadres in de basisadministratie op te nemen indien het woonadres ontbreekt en er geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Uitgangspunt van het tweede lid is dat iedere ingezetene in de basisadministratie van een adres moet zijn voorzien. De briefadresgever dient wel in te stemmen met het ambtshalve opnemen van dit briefadres.

3.2.2 Datum van opneming in de BRP

Uit artikel 2.20 lid 3 Wet BRP volgt dat als datum van adreswijziging wordt opgenomen:

a.de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan;

(tijdig is o.g.v. artikel 2.39 lid 2 niet eerder dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging)

  • b.

    de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;

  • c.

    de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.

    • 3.

      3 Uitvoeringsregels

3.3.1 Eisen aangifte

Het houden van een briefadres is op grond van artikel 2.23 Wet BRP alleen mogelijk als betrokkene geen woonadres heeft, in een aangewezen instelling verblijft of vanwege veiligheidsredenen niet op woonadres ingeschreven kan worden. In de aangifte van het briefadres dienen de redenen voor de aangifte van een briefadres te worden medegedeeld. Dit op grond van artikel 2.45 lid 2 Wet BRP.

Voordat er een briefadres wordt opgenomen, wordt de aangifte onderzocht om fraude tegen te gaan. Het onderzoek bestaat uit een vragenlijst die de aanvrager moet invullen. Bij twijfel wordt betrokkene uitgenodigd bij de afdeling Burgerzaken om het verzoek persoonlijk toe te lichten.

Een briefadres kan worden gekozen binnen elke gemeente in Nederland. Het is niet verplicht om een briefadres te kiezen in de gemeente waar voor het laatst een woonadres werd gehouden. De aangifte van een briefadres wordt altijd gedaan in de gemeente waar het briefadres zich bevindt.

Bij de aangifte van een briefadres dient een schriftelijke verklaring van instemming te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden conform artikel 2.45 lid 2 jo 2.23 Wet BPR. Een briefadresgever kan op grond van artikel 2.42 Wet BRP zowel een natuurlijke persoon zijn, die als ingezetene is ingeschreven, alsook een rechtspersoon die zijn zetel in Nederland heeft en is aangewezen door het college van B&W.

De briefadresgever draagt ervoor zorg dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover, aan de houder van het briefadres worden doorgegeven of medegedeeld (artikel 2.45 lid 3 Wet BRP).

Het is niet mogelijk een briefadres te hebben op een postbus of leeg adres. Een "leeg adres" is een woonadres waarop geen personen staan ingeschreven. Het is mogelijk het kantooradres van een opvanghuis, zoals bijvoorbeeld een blijf-van-mijn-lijfhuis, te gebruiken voor de inschrijving van een briefadres mits het kantooradres niet hetzelfde is als die van de feitelijke opvang.

Eventuele uitzonderingen worden door de ambtenaar Burgerzaken met het afdelingshoofd Burgerzaken besproken. Een besluit daarop wordt alleen door het afdelingshoofd Burgerzaken genomen.

3.3.2 Redenen briefadres

Een persoon die geen woonadres heeft, is verplicht een briefadres te kiezen (artikelen 2.38 en 2.39 Wet BRP).

Daarnaast kan er in de volgende situaties voor een briefadres worden gekozen:

  • 1.

    Als er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 2.40 Wet BRP, waarbij het gaat om personen, die in een instelling wonen waarbij opname op een woonadres de persoonlijke levenssfeer mogelijk zou kunnen schaden. Hieronder vallen onder andere Verpleeg- en verzorgingshuizen, Blijf-van-mijn-lijfhuizen en penitentiaire inrichtingen.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van de burgemeester het om veiligheidsredenen niet wenselijk is dat het woonadres wordt opgenomen kan de betrokkene, in afwijking van artikel 2.38 lid 1 en 2.39 lid 1 Wet BRP, in plaats van een woonadres een briefadres kiezen conform artikel 2.41 Wet BRP en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

Naast de situaties waarin de burger kan kiezen voor een briefadres is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ambtshalve, dus zonder verzoek van de burger daartoe, een briefadres op te nemen (artikel 2.23 lid 2 Wet BRP).

De volgende situaties zijn in ieder geval géén redenen om een briefadres te houden;

• verblijf in het buitenland voor meer dan acht maanden;

• wanneer betrokkene kiest voor een briefadres wegens uitkerings- of subsidieproblemen;

• wanneer betrokkene verklaart op diverse adressen te verblijven. In dit geval wordt het adres waar betrokkene de meeste malen overnacht conform artikel 1.1 sub o Wet BRP aangemerkt als het woonadres.

Er kunnen andere redenen zijn voor een burger om een aangifte voor een briefadres in te dienen. In dergelijke gevallen worden deze afzonderlijk beoordeeld.

3.3.3 Briefadres van dakloze uitkeringsgerechtigden

Op grond van artikel 2.40 vierde lid Wet BRP heeft het college van burgemeester en wethouders op het terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, in dit kader Werk en Inkomen aangewezen als instelling om uitkeringsgerechtigden zonder vast woonadres de mogelijkheid te bieden zich in te schrijven met een briefadres. Door deze inschrijving is het voor uitkeringsgerechtigde mogelijk een identiteitsbewijs aan te vragen. Dit document is op zijn beurt weer noodzakelijk voor het verkrijgen van een uitkering. De gemeente Utrecht is aangewezen als centrumgemeente voor de regio.

3.3.4 Duur van de inschrijving op een briefadres

Een briefadres dient in de regel ter overbrugging van de tijdelijke situatie dat iemand niet beschikt over een (vast) woonadres. Om het tijdelijke karakter van een briefadres te benadrukken, wordt iedere zes maanden de rechtmatigheid van inschrijving op een briefadres gecontroleerd.

Door een medewerker van het Team Adresonderzoek wordt onderzocht of de aanvrager na zes maanden (tenzij anders afgesproken) inmiddels een woonadres heeft of dat er gegronde redenen zijn om de inschrijving op een briefadres voort te zetten. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Het vorenstaande geldt niet voor mensen die een briefadres hebben aangevraagd bij de afdeling Werk en Inkomen. In dat geval is Werk en Inkomen de organisatie die bepaalt wanneer en voor hoelang iemand op hun adres met een briefadres ingeschreven mag staan.

3.3.5 Incomplete aangifte briefadres

Ontbreekt bij de aangifte tot briefadres één of meer van de benodigde stukken, dan wordt de aangifte behandeld als een incomplete aangifte. De aangever wordt door middel van een brief in de gelegenheid gesteld binnen een in de brief bepaalde termijn het verzuim te herstellen en de aangifte aan te vullen met de ontbrekende stukken. Van de gestelde termijn kan worden afgeweken indien de burger gegronde redenen heeft waarom hij niet aan de gestelde termijn kan voldoen.

Wanneer betrokkene niet binnen de gestelde termijn zijn aangifte aanvult en er geen gegronde reden is om niet aan de gestelde termijn te voldoen, kan er een beschikking gestuurd worden waarin de aangifte buiten behandeling wordt gesteld. Dit vloeit voort uit artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

4 Toezicht en handhaving

4.1 Algemeen

Het nalaten van de wettelijke plicht tot aangifte van adreswijziging door de burgers zorgt ervoor dat de gemeente op haar beurt niet kan voldoen aan de plicht om de adresgegevens overeenkomstig de feitelijke werkelijkheid te registreren. De BRP is leidend voor de andere overheidsinstanties. In het geval van een onjuiste BRP registratie kunnen deze instanties niet op de juiste manier hun (publiekrechtelijke) taak uitoefenen. In rampensituaties kan dit leiden tot cruciale belemmeringen, enerzijds bij de opsporing en registratie van mogelijke slachtoffers en anderzijds bij het genereren en verstrekken van informatie.

De Wet BRP geeft de gemeente verschillende bevoegdheden om een burger te bewegen te voldoen aan zijn verplichtingen. Als een burger het nalaat aan zijn verplichtingen te voldoen kan de gemeente ambtshalve besluiten nemen. Naast de mogelijkheden genoemd in de Wet BRP, heeft de gemeente ook toezichthouders aangewezen die beschikken over de toezichthoudende bevoegdheden als genoemd in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.2 Toezichthouders BRP

Artikel 4.2 Wet BRP verplicht het college van B&W toezichthouders aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de burger ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5. De gemeente Utrecht heeft de medewerkers die werkzaam zijn bij de afdeling Burgerzaken aangewezen als toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat deze ambtenaren beschikken over de toezichthoudende bevoegdheden als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De bevoegdheden mogen alleen ingezet worden als dit noodzakelijk is voor de uit te voeren werkzaamheden.

4.2.1 De verplichtingen van de burger

Hieronder volgt een opsomming welke verplichtingen de burger op grond van de Wet BRP heeft. Daarna is aangegeven op wie deze verplichting rust.

De burger is verplicht om:

• Aangifte van vestiging uit het buitenland te doen: uiterlijk de vijfde dag na de dag van vestiging in Nederland. De verwachting moet zijn dat de burger twee derde van de tijd binnen een halfjaar in Nederland gaat verblijven.

• Aangifte van adreswijziging (woonadres of briefadres) binnen Nederland te doen: niet eerder dan vier weken voor de verhuizing en uiterlijk de vijfde dag na de dag van verhuizing.

• Aangifte van vertrek naar het buitenland te doen als er gedurende de periode van een jaar langer dan acht maanden buiten Nederland wordt verbleven: aangifteplicht start vijf dagen voor het vertrek en vindt uiterlijk op de dag van vertrek plaats.

• Alle feiten die in het buitenland hebben plaatsgevonden met betrekking tot de persoonlijke staat te melden bij de gemeente. Daarbij gaat het om gegevens over de naam, ouders, kinderen of gegevens over huwelijk of geregistreerd partnerschap.

• Mee te werken aan een oproep van de gemeente om informatie te verstrekken over het overlijden van een nauw familielid. De gemeente kan de burger verplichten om documenten over deze zaken te overleggen.

• Te voldoen aan een verzoek om het identiteitsdocument te tonen als hij in persoon verschijnt bij de gemeente.

Op wie rust de genoemde verplichtingen?

De verplichtingen rusten op:

• de burger voor zichzelf, mits ouder dan 16 jaar;

• ouders, voogden en verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar;

• ouders, voogden en verzorgers voor inwonende minderjarigen van 16 jaar of ouder, tenzij de minderjarige zelf de verplichting vervult;

• curatoren voor onder curatele gestelde personen.

• De echtgenoot, de geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en met de tweede graad van een ingezetene die in het buitenland is overleden.

4.3 Aangifte bij justitie

Het uitgangspunt bij handhaving is dat burgers te goeder trouw zijn, maar dat in bijzondere situaties aangifte bij justitie zal worden gedaan.

Een burger die opzettelijk een valse aangifte van adreswijziging of vertrek doet voor zichzelf of voor iemand anders begaat een strafbaar feit. Dit geldt ook in het geval van het doen van valse (schriftelijke) verklaringen.

Het doen van aangifte bij justitie zal telkenmale besproken worden met het hoofd Burgerzaken.

4.4 Uitzonderingssituaties op handhaving

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een spanningsveld ontstaat tussen de wettelijke regels (Wet BRP) en andere maatschappelijke belangen. Bijvoorbeeld de situatie waarin personen direct gevaar lopen voor lijf en goed. Meestal betreft het personen die niet (meer) in een opvanginstelling verblijven maar in een particuliere woning. Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het waarborgen van de veiligheid van deze personen mogen de adressen waar deze personen verblijven niet bekend raken bij diegene(n) met wie de betrokkene problemen heeft. Deze en andere soortgelijke situaties verdienen een bijzonder zorgvuldige behandeling.

Handhaving op uitzonderingssituaties zal plaatsvinden in overleg met het hoofd Burgerzaken.

Deze beleidsnota treedt in werking op de dag na bekendmaking, met gelijktijdige intrekking van de nota Uitvoeringbeleid Gemeentelijke basisadministratie (GBA) en persoonsgebonden adresgegevens.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Utrecht, gehouden op 2 mei 2017

De secretaris, De burgemeester,