Regeling vervallen per 01-01-2019

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 (6e wijziging)

Geldend van 31-10-2014 t/m 31-12-2018

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 (6e wijziging)

GEWIJZIGDE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GEMEENTE VELSEN 2009

6e wijziging

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringgronden

Artikel 1:9 Toepassen lex silencio positivo

Artikel 1:10 Niet toepassen lex silencio positivo

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2 Betogingen en samenkomsten

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen en samenkomsten tot belijden van

godsdienst of levensovertuiging of vergaderingen op openbare

plaatsen

Afdeling 3 Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:3 Beperking aanbieding e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg of het strand

Artikel 2:4 Straatartiest

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:5 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de

publieke functie van de weg

Artikel 2:6 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:7 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg/ in duingebied

Artikel 2:8 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:9 Winkelwagentjes

Artikel 2:10 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:12 Maken filmopnamen e.d.

Artikel 2:13 Aanwezigheid LPG

Artikel 2:14 Bezit gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2:15 Verbod gebruik metaaldetector

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:16 Begripsbepaling

Artikel 2:17 Evenement

Artikel 2:18 Ordeverstoring

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:19 Begripsbepalingen

Artikel 2:20 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2:21 Toelatingstijd

Artikel 2:22 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:23 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2:24 Handel in horecabedrijven

Artikel 2:25 Ordeverstoring

Artikel 2:26 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:27 Nadere regels

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:28 Begripsbepaling

Artikel 2:29 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:30 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:31 Speelgelegenheden

Artikel 2:32 Speelautomaten

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:33 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:34 Plakken en kladden

Artikel 2:35 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:36 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

Artikel 2:37 Vervoer verontreinigend middel tijdens luilak

Artikel 2:38 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel 2:39 Verboden drankgebruik

Artikel 2:40 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:41 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:42 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:43 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Artikel 2:44 Bespieden van personen

Artikel 2:45 Loslopende honden

Artikel 2:46 Verontreiniging door honden

Artikel 2:47 Overlast door honden

Artikel 2:48 Gevaarlijke honden

Artikel 2:49 Verontreiniging door paarden

Artikel 2:50 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:51 Loslopend vee en pluimvee

Artikel 2:52 Bedelarij

Artikel 2:53 Toestand woningen, andere bouwwerken of bijbehorende erven

Artikel 2:54 Overlast van bouwplaats

Afdeling 12 Vuurwerk

Artikel 2:55 Begripsbepaling

Artikel 2:56 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk jaarwisseling

Artikel 2:57 Bezigen van consumentenvuurwerk

Afdeling 13 Drugsoverlast

Artikel 2:58 Drugshandel/-gebruik op straat

Afdeling 14 Toezicht op grow-, smart- en headshops

Artikel 2:59 Begripsbepaling

Artikel 2:60 Vergunningplicht

Artikel 2:61 Gedragseisen leidinggevende

Artikel 2:62 Nadere regels

Artikel 2:63 Vergunningaanvraag

Artikel 2:64 Beslistermijn

Artikel 2:65 Weigeringgronden

Artikel 2:66 Vergunning

Artikel 2:67 Aanwezigheid leidinggevende

Artikel 2:68 Intrekkinggronden

Artikel 2:69 Vervallen vergunning

Artikel 2:70 Sluitingsuur

Artikel 2:71 Sluiting van inrichtingen

Artikel 2:72 Toegang ambtenaren van politie

Artikel 2:73 Overgangsbepaling

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht

op openbare plaatsen

Artikel 2:74 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:75 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:76 Stadionomgevingsverbod

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

E.D..

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2 Seksinrichtingen, Straatprostitutie, Sekswinkels e.d..

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitatie en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografischegoederen, afbeeldingen e.d.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

Artikel 3:13 Weigeringgronden

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN

ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Overige geluidhinder

Artikel 4:5 (Geluid)hinder in de openlucht

Artikel 4:6 (Geluid)hinder door dieren

Artikel 4:7 (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Artikel 4:8 (Geluid)hinder door vrachtauto’s

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:9 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:10 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en

putten buiten gebouwen

Artikel 4:11 Gevelreiniging

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:12 Begripsomschrijvingen

Artikel 4:13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:14 Weigeringgronden

Artikel 4:15 Bijzondere vergunningvoorschriften

Artikel 4:16 Herplant-/ instandhoudingplicht

Artikel 4:17 Schadevergoeding

Artikel 4:18 Bestrijding iepziekte

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:19 Bescherming groenvoorzieningen

Artikel 4:20 Beschermde planten; hout sprokkelen

Artikel 4:21 Ruiters in parken of plantsoenen

Artikel 4:22 Ruiterbewijs in parken

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:24 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Afdeling 6 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:25 Begripsbepaling

Artikel 4:26 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:27 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepaling

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:21 Begripsbepaling

Artikel 5:22 Organiseren van snuffelmarkten

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:23 Begripsbepaling

Artikel 5:24 Ligplaatsvergunning woonboot

Artikel 5:25 Nadere regels woonboot

Artikel 5:26 Vervangen woonboot

Artikel 5:27 Verbouwen woonboot

Artikel 5:28 Woonverblijf anders dan op een woonboot

Artikel 5:29 Ligplaatsvergunning bedrijfsvaartuig

Artikel 5:30 Nadere regels bedrijfsvaartuig

Artikel 5:31 Vervangen bedrijfsvaartuig

Artikel 5:32 Verbouwen bedrijfsvaartuig

Artikel 5:33 Passagiersvaartuigen

Artikel 5:34 Pleziervaartuigen

Artikel 5:35 Stationerende vaartuigen

Artikel 5:36 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:37 Beschadiging waterstaatswerken

Artikel 5:38 Reddingsmiddelen

Artikel 5:39 Orde en veiligheid m.b.t. de scheepvaart

Artikel 5:40 Veiligheid op het water

Artikel 5:41 Overlast aan vaartuig

Afdeling 7 Toezicht op strand en zee

Artikel 5:42 Berijden strand met voertuigen

Artikel 5:43 Berijden of gebruik rij- en trekdieren

Artikel 5:44 Vaartuigen

Artikel 5:45 Open vuur

Artikel 5:46 Tenten, strandstoelen en windschermen

Artikel 5:47 Spel of sport

Artikel 5:48 Vervoer van personen

Artikel 5:49 Zwemverbod bij de pieren

Artikel 5:50 Overlast in of op zee

Artikel 5:51 Aanwijzing door (politie)ambtenaar of reddingswezen

Artikel 5:52 Aanwijzing plaats voor ongeklede openbare recreatie

Afdeling 8 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:53 Crossterreinen

Artikel 5:54 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 9 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:55 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins

vuur te stoken

Afdeling 10 Verstrooiing van as

Artikel 5:56 Begripsbepaling

Artikel 5:57 Verboden plaatsen

Artikel 5:58 Hinder of overlast

HOOFDSTUK 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water:wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk

    zijn;

  • d.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak enige zggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Velsen;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    strand: de al dan niet begroeide of ingerichte zandstrook met inbegrip van het binnenmeergebied tussen de duinen die als primaire waterkering dienen en de Noordzee - met inbegrip van de duinhellingen of het beloop van de duinen en de afritten van wegen en paden, welke toegang geven tot deze zandstrook - alsmede de zandstrook van de ten westen van het sluizencomplex gelegen havens en kanalen en de havenhoofden en strekdammen;

  • k.

    zee: het gedeelte van de Noordzee, gelegen tussen het strand en de gemeentegrens in de Noordzee, alsmede het water van de havens en kanalen gelegen ten westen van het sluizencomplex.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegde orgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:6 of artikel 4:13.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of de ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 1.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en

    godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare

    manifestaties.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen, samenkomsten tot belijden van godsdienst of

levensovertuiging of vergaderingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat deze wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, samenkomst of vergadering;

    • c.

      de datum waarop de betoging, samenkomst of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die hij die de betoging, samenkomst of vergadering houdt zal treffen om

      een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis aan huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG OF HET STRAND

Artikel 2:4 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiekals straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:5 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie

e rvan

  • 1.

    Het is verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de

    publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

      bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een

      belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet

      aan redelijke eisen van welstand.

    • c.

      Het gebruik gevaar oplevert voor personen en/of zaken.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere

    regels stellen ten aanzien van terrassen. Uitstallingen en reclameborden.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid

    bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid,

    onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:16;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de

    Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een

W eg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden

      bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te

      brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft

      gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste

      uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt

      ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare

      parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:8 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te

    laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of

    artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. De eigenaar van dan wel rechthebbende op een gebouw of terrein is verplicht om het

    trottoir langs dat gebouw of terrein zoveel mogelijk sneeuw- en ijsvrij te maken en te

    houden.

Artikel 2:9 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten

    behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van

    de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat

    bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te

    verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op een openbare plaats te bevinden buiten

    de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf

    gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum.

    Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of

    het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die

    weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter

    te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde is geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp

    wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolpunt, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:12 Maken filmopnamen e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college film- en foto-opnamen te maken in de openbare ruimte voor andere dan privé doeleinden.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist indien:

    • a.

      de opnamen plaatsvinden tussen 08.00 uur en 24.00 uur;

    • b.

      wordt gewerkt met een kleine ploeg, maximaal 12 personen aanwezig op de set (film- en opnamecrew) en drie camera’s vanaf de schouder of op statief;

    • c.

      geen objecten op de rijweg of fietspad worden geplaatst;

    • d.

      voetgangers niet worden gehinderd en maximaal 6 attributen (elk maximaal 1m2, geen

      voertuigen) op het voor voetgangers bedoelde deel van de weg worden geplaatst;

    • e.

      geen omleidingen of afzettingen worden geplaatst;

    • f.

      maximaal 5 reguliere parkeerplaatsen worden afgezet (gereserveerd) waarbij niet meer

      dan de helft van het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de straat wordt gebruikt;

    • g.

      parkeerplaatsen alleen worden gebruikt door auto’s en busjes die belangrijk zijn voor de

      opname en elk een normale parkeerplaats innemen;

    • h.

      geen geweldscènes of scènes met speciale effecten plaatsvinden;

    • i.

      niet meer dan twee aaneengesloten dagen wordt gefilmd;

    • j.

      de organisator binnen ten minste 4 weken voorafgaand aan de opnamen daarvan

      melding heeft gedaan aan het college met een door deze vastgesteld meldingsformulier.

  • 4.

    Indien binnen 3 weken na ontvangst van het meldingsformulier door het college geen

tegenbericht is verzonden, kunnen de opnamen zoals gemeld plaatsvinden.

Artikel 2:13 Aanwezigheid van LPG

  • 1. Het is verboden LPG voor handen te hebben, anders dan voor het voortbewegen van voertuigen voorzien van een deugdelijke installatie.

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 2:14 Bezit gevaarlijke voorwerpen

  • 1. Het is verboden op door het college aangegeven wegen en daaraan gelegen voor het

    publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere

    voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën

    I, II, III, en IV van de Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van

    deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:15 Verbod gebruik metaaldetector

  • 1.

    Het is verboden om met een metaaldetector, een gelijksoortig instrument of anderszins, metalen voorwerpen op te sporen in de deelgebieden Heerenduinen, Midden-Heerenduin en landgoed Duin- en Kruidberg van het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en in het aangrenzend gebied zoals door het college aangewezen.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod aan het Explosieven Opruimings Commando van de Koninklijke Landmacht.

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:16 Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder:

A. Evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering

van:

  • 1.

    bioscoopvoorstellingen;

  • 2.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;

  • 3.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;

  • 4.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • 5.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet Openbare Manifestaties;

  • 6.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 en 2:31 van deze verordening.

    • B.

      Klein evenement:

      Een evenement dat geen noemenswaardige belasting vormt voor of impact heeft op de leefomgeving, de openbare orde en veiligheid en aan de volgende criteria voldoet:

      -er worden geen doorgaande wegen afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

      -er worden minder dan 500 bezoekers/deelnemers verwacht.

    • C.

      Evenementengebied:

      Een al dan niet afgesloten gebied waar een evenement plaatsvindt.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening,

      op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg of op openbaar water;

    • e.

      een klein evenement.

Artikel 2:17 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan voor het houden van een evenement een gebied aanwijzen als evenementengebied.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden voor het aanvragen van een (klein) evenement een termijn van uiterlijk (vier) acht weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt. De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van het evenement van deze termijn afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend.

  • 4.

    Er is geen gebruiksvergunning krachtens de brandbeveiligingsverordening nodig wanneer er een evenementenvergunning conform dit artikel is verleend.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het evenement tussen 10.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

    • b.

      het evenement niet meer dan 2 straten omvat;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht vóór 10.00 uur of na 23.00 uur;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of

      anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2

      per object en niet meer dan 2 objecten per straat;

    • f.

      een zo nodig vereiste gebruiksvergunning op grond van de Brandbeveiligings-

      verordening is verleend;

    • g.

      er een organisator is;

    • h.

      de organisator binnen ten minste 4 weken voorafgaand aan het evenement daarvan

      melding heeft gedaan aan de burgemeester met een door deze vastgesteld meldingsformulier

  • 6.

    Indien binnen 3 weken na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.

  • 7.

    Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, (muziek)voorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 8.

    De organisator c.q. vergunningaanvrager van door de burgemeester aan te wijzen categorieën vergunningplichtige vechtsportwedstrijden of gala’s, is niet van slecht levensgedrag.

  • 9.

    De burgemeester weigert een vergunning als de organisator c.q. vergunningaanvrager van een evenement als bedoeld in lid 8 van slecht levensgedrag is.

  • 10.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 2:18 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

Artikel 2:19 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

    Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbareinrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een horecabedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen.

  • d.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in het horecabedrijf.

Artikel 2:20 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de

    burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning, indien de exploitatie van de openbare inrichting

    in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning voorts indien de aanvrager geen verklaring

    omtrent gedrag van hemzelf en eventuele leidinggevenden overlegt die uiterlijk drie

    maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten

    van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine- of restaurant.

  • 7.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien

    • a.

      zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen

      incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel

      hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringgronden

      voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:20, tweede of vierde lid.

  • 8.

    De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld

in het zevende lid, onder a.

9.Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing

Artikel 2:21 Toelatingstijd

  • 1. Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden hierinbezoekers toe te laten

    tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere toelatingstijden

    vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 3. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:20, zesde lid, onder a, gelden

    dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 4. Het verbod van lid 1 is niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer wordt voorzien.

Artikel 2:22 Afwijking toelatingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of

    gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare

    inrichtingentijdelijk andere toelatingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b Opiumwet voorziet.

Artikel 2:23 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf ingevolge een op grond van artikel 2:22, lid 1 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:24 Handel binnen openbare inrichtingen

1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de

algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek

van Strafrecht.

2.De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:25 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:26 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:20 tot en met 2:22 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:27 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 2:20 genoemde belangen kan de burgemeester nadere regels stellen ter zake van de exploitatie van het horecabedrijf en de handhaving hiervan.

AFDELING 8a. BIJZONDERE BELPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:27a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijterijbedrijf, en

  • -

    zwakalcoholhoudende drank

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet,

Artikel 2:27b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon kan onverminderd het bepaalde in artikel 2:21 alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die zijn gericht op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN

NACHTVERBLIJF

Artikel 2:28 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft, waaronder ook wordt begrepen de jachthaven ten zuiden van de Zuidpier.

Artikel 2:29 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:30 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:31 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen, waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de

      Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel

      bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen of te spelen op

      speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen, dat de woon- en leefsituatie in de

      omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze

      nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend

      bestemmingsplan.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 2:32 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de Kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande

dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:33 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een

    niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te

    betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor

    publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor

    publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal

    wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:34 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen

      aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

    bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het

    aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

    bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de

    meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 8. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan

    een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:35 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg, het strand of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn gebruikt of niet bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:34.

Artikel 2:36 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3. Het is verboden op de openbare weg in de nabijheid van winkels een tas of ander hulpmiddel, kennelijk uitgerust om winkeldiefstal mee te plegen, bij zich te hebben of te vervoeren.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die tas of dat ander hulpmiddel niet is bestemd voor het plegen van winkeldiefstal.

Artikel 2:37 Vervoer verontreinigend middel tijdens luilak

Het is verboden tussen de vrijdagavond om 22.00 uur en zaterdagochtend tot 08.00 uur vóór

Pinksteren op of aan de weg te vervoeren of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren,

kaars, zeep meel, mayonaise, lijm en/of andere middelen met het kennelijke doel roerende

en/of onroerende zaken te besmeuren.

Artikel 2:38 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

    • c.

      op openbare plaatsen te vechten, te schreeuwen of ander lawaai te veroorzaken, op te

      dringen, anderen overlast aan te doen of op enigerlei wijze de openbare orde te

      verstoren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

    artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de

    Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:39 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op: a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:40 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te

      zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:41 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, galerijen, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:42 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:43 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:44 Bespieden van personen

1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of

woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit

gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevinden de persoon, te bespieden.

2.Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, een woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:45 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid, onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:46 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een openbare plaats, tenzij die plaats is aangewezen als losloopplaats zoals bedoeld in artikel 2:45 lid 2;

    • b.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

3.De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op een openbare plaats bevindt, een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben voor verwijdering van

uitwerpselen van de hond.

4.De eigenaar of houder van een hond die zich met die hond op een opebare plaats bevindt, is verplicht het hulpmiddel als genoemd in lid 3 op eerste vordering te laten zien aan de

toezichthoudend ambtenaar.

5.De zorgplicht van lid 1 geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden.

6.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:47 Overlast door honden

De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat het dier anderen geen overlast aandoet, hinder of burengerucht veroorzaakt.

Artikel 2:48 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of een openbare plaats of het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de

      eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht

      en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk

      vindt;

  • 2.

    In afwijking van artikel 2:45, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide

stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is

aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die

zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten

ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe

delen binnen de korf aanwezig zijn;

b.kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand

b. tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:49 Verontreiniging door paarden

  • 1. De eigenaar of houder van een paard is verplicht ervoor te zorgen dat een paard zich niet van uitwerpselen ontdoet op een gedeelte van de weg dat bestemd of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers en fietsers.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van een paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen worden verwijderd.

Artikel 2:50 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

  • d.

    te voeren.

    • 2.

      Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

    • 3.

      Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen en krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

    • 4.

      Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve

fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.”

Artikel 2:51 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:52 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:53 Toestand woningen en andere bouwwerken of bijbehorende erven

  • 1. Het is verboden in, op of aan een woning, een ander bouwwerk of een bijbehorend erf

    voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na

    te laten waardoor voor de omgeving overlast, hinder of gevaar voor de gezondheid wordt

    veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden door de aanwezigheid van schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door

    verontreiniging van de woning, het bouwwerk of het erf hinder, overlast dan wel gevaar

    voor de gezondheid van omwonenden te veroorzaken.

Artikel 2:54 Overlast van bouwplaats

1.De eigenaar of ontwikkelaar van een bouwplaats is verplicht er zorg voor te dragen dat het

bouwrijp maken en ontwikkelen van deze bouwplaats geen overlast oplevert voor de

omgeving in de vorm van stuifzand op de weg of een openbare plaats. Hij treft tijdig

afdoende maatregelen om deze overlast te voorkomen.

2.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt

opgeheven, indien de eigenaar of ontwikkelaar er zorg voor draagt dat het stuifzand

onmiddellijk wordt verwijderd.

AFDELING 12. VUURWERK

Artikel 2:55 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:56 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:57 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 13. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:58 Drugshandel/ -gebruik op straat

1.Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te

vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een

voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel

om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al

dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te

zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

  • 3.

    Het verbod van lid 1 en 2 geldt niet voor voorwerpen en handelingen die in het belang van

    de volksgezondheid, in het bijzonder preventie, bestrijding van drugsverslaving of

    hulpverlening aan verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

AFDELING 14. TOEZICHT OP GROW-, SMART- en HEADSHOPS

Artikel 2:59 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang

alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden

verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in

het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

  • b.

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden,

voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

  • 2.

    de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • 3.

    de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • c.

      bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

  • 1.

    de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders

wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner;

2.de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:60 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).

Artikel 2:61 Gedragseisen leidinggevende

  • 1. Iedere leidinggevende moet voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      staat niet onder curatele;

    • b.

      is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • c.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • d.

      heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2. Naast de in lid 1 genoemde gedragseisen voor leidinggevenden wordt bovendien voldaan

aan de eisen genoemd in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.

Artikel 2:62 Nadere regels

De burgemeester kan nadere regels stellen over het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend, de vestiging en exploitatie van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2:59 onder a.

Artikel 2:63 Vergunningaanvraag

1.Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden

Ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 2.

    De ondernemer vraagt de vergunning aan met overlegging van:

    • a.

      de persoonsgegevens van de leidinggevende voor wiens rekening en risico de inrichting

wordt geëxploiteerd;

  • b.

    de persoonsgegevens van iedere overige leidinggevende;

  • c.

    het adres en de aard van de inrichting;

  • d.

    het bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en

Fabrieken, indien de ondernemer is gevestigd in Nederland;

  • e.

    een verklaring waaruit blijkt dat de ondernemer gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • f.

    een nauwkeurige omschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte

daarvan alsmede de plattegrondtekening schaal 1:100.

3.Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:64 Beslistermijn

1.De burgemeester beslist binnen 12 weken na de datum waarop de aanvraag met

bijbehorende bescheiden is ontvangen.

2.De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het 1e lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:65 Weigeringgronden

1.De vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:61

geldende gedragseisen voor leidinggevenden

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de

aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of

leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    De vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de nadere regels van de burgemeester, als bedoeld in artikel 2:62

  • 5.

    Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de

aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 6.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te

      liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te

      staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in

      andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van een inrichting in het verleden.

Artikel 2:66 Vergunning

  • 1. In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten

  • 2. De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:67 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning.

Artikel 2:68 Intrekkinggronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

a.zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen,

dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid

en zedelijkheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving

van de inrichting;

  • b.

    is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2:59 tot en met 2:73 bepaalde;

  • c.

    een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de

inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft.

Artikel 2:69 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt, indien:

a.geen exploitatie van de inrichting plaatsvindt gedurende drie maanden en geen sprake is

van overmacht;

b.er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is

aangevraagd;

  • c.

    een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • d.

    De vergunning vervalt op het moment dat blijkt dat geen nieuwe vergunning is

aangevraagd binnen een week nadat de op de vergunning vermelde leidinggevende de

hoedanigheid van leidinggevende heeft verloren of in de inrichting een aanmerkelijke

wijziging van bouwkundige aard heeft plaatsgevonden;

Artikel 2:70 Sluitingsuur

  • 1.

    Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2.

    Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben

of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de

tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het

publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2:71 Sluiting van inrichtingen

1.De burgemeester kan de sluiting bevelen van een inrichting in het belang van de openbare

orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

  • 3.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een inrichting indien:

    • a.

      die inrichting wordt geëxploiteerd zonder vergunning als bedoeld in artikel 2:60;

    • b.

      die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning, als bedoeld in

      artikel 2:60, verbonden voorschriften;

  • 4.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het 1e en het 3e

lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

6.Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:72 Toegang ambtenaren van politie

De leidinggevende van een inrichting als bedoeld in artikel 2:59 is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie

het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2:73 Overgangsbepaling

Op bestaande inrichtingen als bedoeld in artikel 2:59 is het bepaalde in artikel 2:60 (vergunningplicht) niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 13 weken na inwerkingtreding daarvan;

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien binnen deze termijn door een daartoe bevoegde een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:60 is ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN,

STADIONOMGEVINGSVERBOD EN CAMERATOEZICHT OP

OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:74 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in een noodbevel, een noodverordening dan wel de navolgende artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven:

artikel 2:1 (samenscholingsverbod),

artikel 2:5 (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg),

artikel 2:6 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg),

artikel 2:10 (openen straatkolken e.d.),

artikel 2:14 (bezit gevaarlijke voorwerpen),

artikel 2:38 (hinderlijk gedrag op of aan de weg),

artikel 2:39 (verboden drankgebruik),

artikel 2:40 (verboden gedrag in of bij gebouwen),

artikel 2:41 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten),

artikel 2:58 (bezigen van consumentenvuurwerk),

artikel 5:47 (verbod om vuur te stoken).

Artikel 2:75 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied. Hij zal - behoudens onvoorziene omstandigheden - voorafgaand aan de aanwijzing de raad consulteren.

Artikel 2:76 Stadiomomgevingsverbod

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden binnen een straal van 500 meter van een stadion van een betaald voetbal organisatie vanaf 4 uur vóór het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan 2 jaar.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen

met een ander tegen vergoeding;

c.seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte (waaronder begrepen

een voer- of vaartuig, dan wel een gedeelte daarvan) waarin bedrijfsmatig, of in een

omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen

van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk

geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een

prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in

combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijk persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen

      noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS E.D.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een

      situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • e.

      een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal

      van tenminste 1:100;

    • f.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

      3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positvieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch

      ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

      ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke

      vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse

      Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar

      Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van

      het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk

      veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een

      andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van

      Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de

    Absintwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273f,

    300 tot en met 303, 416, 417,417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van

    Strafrecht;

  • 3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163

    van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 1. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het

      Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake

      rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 2. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op

      de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking

      van deze vergunning.

  • 3. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder

    geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het

    bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4,

    eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin

    bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 24.00

    en 05.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4

    voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de

    tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel

    3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde

    onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van

    strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6 eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren

      vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele

      sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het

    bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend

    overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de

    ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de

    seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de

      titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid),

      XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het

      Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de

      Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten

    tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan de weg;

    • b.

      zichtbaar vanaf de weg;

    • c.

      op een andere dan onder a en b bedoelde openbare plaats.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door

    politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te

    verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door

    politieambtenaren aan personen het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een

    bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen

    personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid,

    bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar

    middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden als genoemd in het

    besluit.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met

    de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod

    als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,

    opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van

    erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen aan, aan te bieden of aan te

    brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat

      de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de

      woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de

      openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,

    aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of

    geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten

    en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als

    bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag

    ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting, de sekswinkel of het escortbedrijf in

      strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of een vastgesteld ontwerp voor een bestemmingsplan of een ontwerp voor een herziening daarvan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zin

      of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of

      krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      Het maximaal af te geven aantal vergunningen voor seksinrichtingen of escortbedrijven

      is verleend.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden

    geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee;

AFDELING 4. BEEINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde

    exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen één week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant

    daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of

    het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen één week na

    de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd

    bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd

    bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning

    overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste

    lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden

    uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in

    het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR-SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoel in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is

    verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden

    niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende

    de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de

    buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het

    college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te

    wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de

    aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van het nieuwe

    kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een

    festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het college kan ten aanzien van een collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid

    nadere regels vaststellen die zien op het maximale geluidsniveau als gevolg van de

    inrichting en gedragsmaatregelen ter voorkoming of beperking van geluidhinder. De

    houder van de inrichting is verplicht deze nadere regels na te leven.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 dagen incidentele festiviteiten per

    kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en

  • 2. 20 van het Besluit niet van toepassing zijn, onder voorwaarde dat:

    • a.

      de houder van de inrichting ten minste 10 dagen voor de aanvang van de festiviteit het

      college daarvan in kennis heeft gesteld;

    • b.

      de festiviteit overeenkomstig de kennisgeving wordt uitgevoerd.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteiten de verlichting langer

    aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid van het

    Besluit niet van toepassing is, onder voorwaarde dat:

    • a.

      de houder van de inrichting ten minste 10 dagen voor de aanvang van de festiviteit het

      college in kennis heeft gesteld;

    • b.

      de festiviteit overeenkomstig de kennisgeving wordt uitgevoerd.

  • 3. Het college stelt een (digitaal) formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. Omwonenden dienen ten minste 3 werkdagen voorafgaand aan de festiviteit (schriftelijk)

    op de hoogte te worden gebracht.

  • 5. Het college kan wanneer een incidentele festiviteit redelijkerwijs niet was te voorzien, deze

    festiviteit terstond toestaan op verzoek van de houder van de inrichting.

  • 6. Het ongebruikt laten van een collectieve dag betekent niet dat het aantal incidentele

    dagen evenredig toeneemt. Uitwisseling tussen collectieve en incidentele festiviteiten is

    niet toegestaan.

  • 7. Het college kan ten aanzien van een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid

    nadere regels vaststellen ter voorkoming of beperking van geluidhinder tijdens een

    incidentele festiviteit. De houder van de inrichting is verplicht deze nadere regels na te

    leven.

Artikel 4:4 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

    de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het

    Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.”

Artikel 4:5 (Geluid)hinder in de openlucht

  • 1. Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een

    (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of

    overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid,

    niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing

    aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines,

    voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter

    voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • -

      het maximale geluidsniveau;

    • -

      de situering van geluidsbronnen;

    • -

      de frequentie en tijden van gebruik.

Artikel 4:6 (Geluid)hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4:7 (Geluid)hinder door motorvoertuig, bromfiets e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4:8 (Geluid)hinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a. van het Reglement

    verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor

    voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:9 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg/ strand zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:10 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten

gebouwen.

De eigenaar van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen, is verplicht ervoor te zorgen dat deze zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:12 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen:

    • a.

      die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1 (lijst monumentale- en waardevolle bomen in de Gemeente Velsen);

    • b.

      die staan weergegeven op de overzichtstekeningen opgenomen onder bijlage 2, voor zover het gaat om een houtopstand met een diameter van 15 cm of groter op 1.30 m hoogte.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4:14 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 4.

    Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:15 Vervaltermijn vergunning

  • 1.

    De vergunning tot vellen van een houtopstand als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de ontheffing gebruik is gemaakt.

  • 2.

    In het geval het een vergunning voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de vergunning voor alle bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of enkele bomen al geveld zijn.

Artikel 4:16 Meldingsplicht

De eigenaar van een in de bomenlijst of op de overzichtstekeningen opgenomen houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een in de bomenlijst of op de overzichtstekeningen opgenomen houtopstand, anders dan door vellen op grond van een verleende vergunning.

Artikel 4:17 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. De waarde en omvang van de te herbeplanten houtopstand kan worden vastgesteld overeenkomstig de boomwaarde van de tenietgedane houtopstand.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:18 Bestrijding boomziekten en –plagen

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de boom te vellen;

    • b.

      conform de richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van boomziekten wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

AFDELING 4. BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4:19 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen, of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken, straatbomen of bloembakken verboden hieraan enige schade toe te brengen dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4:20 Beschermde planten; hout sprokkelen

  • 1. Het college is bevoegd:

    • a.

      plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of dorps-/ stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    • b.

      bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op een door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats:

    • a.

      de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel

    • b.

      hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechtshebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    • c.

      voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4. Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    • a.

      ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4:13 gestelde

      verbod niet van toepassing is;.

    • b.

      ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het

      Bosschap.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6. Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen

    van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

Artikel 4:21 Ruiters in parken of plantsoenen

  • 1. Het is verboden zich in de parken of plantsoenen, als ruiter te bevinden buiten de als zodanig aangeduide ruiterpaden.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid wordt onder ruiter verstaan hij, die paard of pony berijdt of begeleidt.

Artikel 4:22 Ruiterbewijs in parken

  • 1. Ruiters van 12 jaar en ouder zijn verplicht om in parken in het bezit te zijn van een door de

    Minister erkend geldig ruiterbewijs.

  • 2. Een ruiter jonger dan 12 jaar mag slechts in de parken rijden, indien hij wordt begeleid

    door iemand met een ruiterbewijs.

  • 3. Manegehouders mogen maximaal 12 ruiters zonder ruiterbewijs begeleiden

AFDELING 5. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:25 of onderdelen daarvan en boten, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland.

Artikel 4:24 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

AFDELING 6. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:25 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:26 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of

    geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is

    bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

    rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het

    belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing

Artikel 4:27 Aanwijzing kampeerplaatsen

1.Het verbod van artikel 4:26, eerste lid is niet van toepassing op door het college

aangewezen plaatsen.

1.Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in

1. artikel 4:26, vierde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels

    en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in

      totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt

      wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen

    te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te

      parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van

      deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen/ aanhangwagens

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan

    verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de

      weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel

      schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve

fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.”

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of

    goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden

    van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij

    het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen

    wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een

    liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante

    handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te

    bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter

      exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden

      van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h,

      van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van

      diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de

    volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden - met uitzondering van het strand - te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag tussen 17.00 en 09.00 uur. Het verbod geldt voor het strand van zondag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 09.00 uur.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

1.Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of

geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in

artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve

  • 4.

    fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats - met uitzondering van het Noordzeestrand - te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder een standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef

en onder h, van de Gemeentewet;

b.een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:16.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te

    hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet

      aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van

      de gemeente redelijkerwijs is te verwachten dat door het verlenen van de vergunning

      voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau

      voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats is of wordt ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepaling

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal

    wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:21 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek

    toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden

    verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de

      Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:16.

Artikel 5:22 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij

niet tijdig beslissen) is van toepassing.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:23 Begripsbepaling

In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Woonboot: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf; burgemeester en wethouders kunnen categorieën van woonboten vaststellen;

  • b.

    Bedrijfsvaartuig: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet-zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;

  • c.

    Passagiersvaartuig: een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk binnen de gemeente gebruikt voor of bestemd tot vervoer van personen of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie;

  • d.

    Pleziervaartuig: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

  • e.

    Stationerend vaartuig: een vaartuig, daaronder begrepen een object, dat afgemeerd is te water en niet tot enig andere in deze verordening genoemde categorie behoort, alsmede een schip, vaartuig of casco in aanbouw tot woonboot, pleziervaartuig, bedrijfsvaartuig, passagiersvaartuig of ander stationerend vaartuig.

Artikel 5:24 Ligplaatsvergunning woonboot

  • 1. Het is verboden met een woonboot ligplaats in te nemen of te hebben op door burgemeester en wethouders aangegeven gedeelten openbaar water.

  • 2. Het is verboden, in de niet op grond van lid 1 aangewezen gedeelten, zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats- en vaartuiggebonden.

  • 3. Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing op plaatsen die zijn aangewezen op grond van artikel 31 Wet op de woonwagens en woonschepen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van ordening van het gebruik van het water, de openbare orde, de veiligheid, het milieu en het stadsschoon de vergunning weigeren dan wel ter behartiging van genoemde belangen voorwaarden verbinden aan het innemen van een plaats als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Het is verboden, nadat een vergunning als bedoeld in het tweede lid is geweigerd, in de gemeente ligplaats in te nemen.

  • 6. Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders bedrijfsmatige activiteiten op een woonboot uit te oefenen.

Artikel 5:25 Nadere regels woonboten

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels vast met betrekking tot registratie en veiligheid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot afmetingen; zij kunnen daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met het oog op het milieu.

  • 4. De vergunninghouder dan wel degene die ligplaats heeft op een aangewezen plaats als bedoeld in artikel 5:24 derde lid, is verplicht op door burgemeester en wethouders te bepalen termijn aan te tonen dat de woonboot voldoet aan de op grond van dit artikel gestelde regels.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen de in het vierde lid bedoelde personen aanschrijven de woonboot binnen een bepaalde termijn in overeenstemming te brengen met de op grond van of krachtens deze verordening gestelde regels; degene tot wie de aanschrijving is gericht, is verplicht hieraan te voldoen.

Artikel 5:26 Vervangen woonboot

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonboot te vervangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen ten aanzien van het vervangen nadere regels met betrekking tot afmetingen; zij kunnen daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.

  • 3. Artikel 5:24 derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:27 Verbouwen woonboot

1.Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonboot

te verbouwen.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing in het geval het verbouwen geen wijzigingen van de afmetingen of de uiterlijke staat tot gevolg heeft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het

    verbouwen.

  • 4.

    Artikel 5:24 derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:28 Woonverblijf anders dan op een woonboot

  • 1. Het is verboden woonverblijf te hebben op water indien geen vergunning als bedoeld in artikel 5:24, tweede lid is verleend of indien geen ligplaats op een aangewezen plaats als bedoeld in artikel 5:24, derde lid wordt ingenomen.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor zee- en binnenschepen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod, vermeld in het eerste lid, ontheffing verlenen indien het betrokken vaartuig niet hoofdzakelijk als woonverblijf wordt gebruikt of is bestemd.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod, vermeld in het eerste lid, ontheffing verlenen voor woonverblijf op een voormalig binnenschip aan een voormalig schipper.

  • 5. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels vast omtrent het in het vierde lid

    bepaalde.

Artikel 5:29 Ligplaatsvergunning bedrijfsvaartuig

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen; de vergunning is persoons-, bedrijfs-, ligplaats- en vaartuiggebonden.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing voor het innemen van een ligplaats die burgemeester en wethouders hebben aangewezen ten behoeve van een specifieke categorie bedrijfsvaartuigen.

  • 3. De vergunning kan alleen worden verleend indien de uit te oefenen werkzaamheden of activiteiten watergebonden zijn of wanneer het gaat om de aan- of afvoer van materialen over water en de vereiste vergunningen voor het uitoefenen van die werkzaamheden of activiteiten zijn verleend.

  • 4. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het gestelde in het derde lid.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen voorts in afwijking van het derde lid vergunning verlenen voor incidentele sociaal-culturele activiteiten die een korte periode duren.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een bedrijfsvaartuig waarmee uitsluitend watergebonden activiteiten worden uitgeoefend en dat niet langer dan tien achtereenvolgende dagen ligplaats inneemt; burgemeester en wethouders kunnen de termijn van tien dagen met maximaal tien dagen verlengen.

  • 7. Artikel 5:25, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het is verboden, nadat een vergunning als bedoeld in het eerste lid is geweigerd, in de

    gemeente ligplaats in te nemen.

Artikel 5:30 Nadere regels bedrijfsvaartuigen

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels vast met betrekking tot registratie en veiligheid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de afmetingen en met het oog op het milieu.

  • 3. De vergunninghouder dan wel degene die ligplaats heeft op een aangewezen plaats als bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, is verplicht op een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn aan te tonen dat het vaartuig voldoet aan de op grond van dit artikel gestelde regels.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in het derde lid bedoelde personen aanschrijven het bedrijfsvaartuig binnen een bepaalde termijn in overeenstemming te brengen met de op grond van dit artikel gestelde regels; degene tot wie een zodanige aanschrijving is gericht, is verplicht hieraan te voldoen.

Artikel 5:31 Vervangen bedrijfsvaartuig

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een bedrijfsvaartuig te vervangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen ten aanzien van het vervangen nadere regels met betrekking tot afmetingen.

  • 3. Artikel 5:25, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:32 Verbouwen bedrijfsvaartuig

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een bedrijfsvaartuig te verbouwen.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing in het geval de verbouwing geen wijzigingen van afmetingen of uiterlijke staat tot gevolg heeft.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het

    verbouwen.

  • 4. Artikel 5:25, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:33 Passagiersvaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een passagiersvaartuig te exploiteren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid en milieu.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op de in het tweede lid genoemde belangen, ter beperking van het aantal passagiersvaartuigen de vergunning weigeren dan wel bij de vergunning een maximum bepalen van het aantal te exploiteren

    vaartuigen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de vergunning tevens

    bepalen welke wateren, al of niet met enige beperking, mogen worden bevaren,

    alsmede op welke plaatsen mag worden afgemeerd; zij kunnen hierbij onderscheid

    maken naar categorieën passagiersvaartuigen.

  • 5. Artikel 5:25, derde lid is van overeenkomstige toepassing; burgemeester en wethouders kunnen hierbij onderscheid maken naar categorieën passagiersvaartuigen.

  • 6. Het bepaalde in het vijfde lid is niet van toepassing voor zover in of krachtens de Binnenschepenwet eisen zijn gesteld met betrekking tot de vermelde onderwerpen.

Artikel 5:34 Pleziervaartuigen

  • 1. Onverminderd het op grond van artikel 5:35 bepaalde is het verboden pleziervaartuigen die langer zijn dan 12 meter, op de lengte over het dek gemeten, af te meren op andere dan door burgemeester en wethouders aangewezen ligplaatsen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het tweede lid ontheffing verlenen; zij kunnen hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 5:35 Stationerende vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een stationerend vaartuig ligplaats in te nemen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het eerste lid ontheffing

    verlenen.

  • 3. Het is verboden, nadat een ontheffing als bedoeld in het tweede lid is geweigerd, in de gemeente ligplaats in te nemen.

Artikel 5:36 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet

    zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te

    hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging

    gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en

    veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en

    onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een

    permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk

    twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen

    wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het

    Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale

    vaarwegenverordening Noord-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerd

    Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:37 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5:38 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:39 Orde en veiligheid met betrekking tot de scheepvaart

1.Hij, aan wie bij ordeverstoring of dreigende ordeverstoring op het openbaar water door een

1. politieambtenaar het bevel gegeven wordt zich te verwijderen, is verplicht aan dit bevel

onmiddellijk te voldoen en wel langs de weg of in de richting door die politieambtenaar

aangeduid.

2.De schipper of andere gebruiker van een vaartuig aan wie bij ordeverstoring of dreigende

2. ordeverstoring op het openbaar water door een politieambtenaar het bevel gegeven wordt

zijn vaartuig te verwijderen, is verplicht aan dit bevel onmiddellijk te voldoen en wel langs

de weg of in de richting door die politieambtenaar aangeduid.

3.Onder openbaar water in het eerste lid wordt in dit verband mede verstaan de hierin,

3. hieraan of hierover gelegen kunstwerken.

Artikel 5:40 Veiligheid op het water

1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer of als beoefenaar van de watersport in

een openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaart- verkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

2.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswater-staatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5:41 Overlast aan vaartuig

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar

    water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7. TOEZICHT OP STRAND EN ZEE

Artikel 5:42 Berijden strand met voertuigen

  • 1. Het is verboden met gemotoriseerde voertuigen, zeilwagens, windrijders of andere dergelijke voor de recreatie bestemde voertuigen, op het strand te rijden, deze op het strand te brengen of te hebben.

  • 2. Het verbod van lid 1 geldt niet voor fietsen.

  • 3. Het college kan van het verbod van lid 1 ontheffing verlenen.

  • 4. Het college kan plaatsen en/of tijden aanwijzen waarop het verbod van lid 1 niet geldt voor zeilwagens, windrijders of andere dergelijke voor de recreatie bestemde voertuigen. Aan een dergelijke aanwijzing kunnen voorschriften en voorwaarden worden verbonden.

  • 5. Van het verbod van lid 1 zijn uitgezonderd bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen in dienst van het als zodanig erkende reddingswezen, de dienst tot onderhoud van zeewering en andere kunstwerken, de algemeen erkende hulpdiensten, de gemeente en de strandvonderij, allen in de uitoefening van hun taak.

Artikel 5:43 Berijden of gebruik rij- en trekdieren

  • 1. Het is verboden op het strand een paard, een pony of een ander rij- of trekdier, al dan niet met bijbehorende wagens, mee te voeren of te gebruiken.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ambtenaren van politie bij de uitoefening van hun taak.

  • 3. Het college kan plaatsen en/of tijden aanwijzen waarop het verbod niet geldt. Aan deze aanwijzing kunnen voorschriften en voorwaarden worden verbonden.

Artikel 5:44 Vaartuigen

  • 1. Het is verboden een vaartuig, waaronder begrepen een waterscooter, op het strand te brengen, te hebben of vanaf het strand in zee te brengen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op vaartuigen in gebruik bij de politie, het door het college als zodanig erkende reddingswezen en overige vaartuigen ten behoeve waarvan door het college ontheffing is verleend;

  • 3. Het verbod is eveneens niet van toepassing op vaartuigen, waaronder begrepen waterscooters, mits:

    • a.

      gebruik wordt gemaakt van door het college nader aan te wijzen gedeelten van het strand;

    • b.

      deze vaartuigen 300 meter uit de waterlijn vandaan blijven, behalve bij het vertrek vanaf het strand en bij de aanlanding op het daarvoor aangewezen gedeelte van het strand;

      • c. bij het gebruik van deze vaartuigen wordt voldaan aan de door het college te stellen

      • voorschriften;

    • d.

      deze vaartuigen voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 8 van het Binnenvaart-politiereglement.

Artikel 5:45 Open vuur

  • 1. Het is verboden op het strand enigvuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het gebruik van een daartoe geschikt toestel om te barbecueën, een vuurkorf of een

    terrashaard aan de achterzijde van een strandhuisje of op het terras van een paviljoen is

    toegestaan, mits dit gebruik geen hinder, gevaar of anderszins overlast oplevert voor de

    (directe) omgeving en eventuele (as)resten worden opgeruimd.

Artikel 5:46 Tenten, strandstoelen en windschermen

Het is verboden op het strand tussen 22.00 en 06.00 tenten, strandstoelen of windschermen te hebben of te laten staan.

Artikel 5:47 Spel of sport

  • 1. Het is verboden op of aan het strand enig spel of enige sport te beoefenen, indien daarvan gevaar of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen is te duchten.

  • 2. Het oplaten van bestuurbare vliegers, flexifoils of hoe dan ook genaamd, is in ieder geval zodanig gevaarlijk en overlast veroorzakend, dat het onder het verbod van het eerste lid valt.

  • 3. Het college kan plaatsen en/ of tijden aanwijzen waarop het onder lid 1 en 2 gestelde niet geldt. Aan een dergelijke aanwijzing kunnen voorschriften en voorwaarden worden verbonden.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor gevallen, waarin artikel 350, 351, 351bis of 424 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5:48 Vervoer van personen

Het is aan personen, die daarvan hun beroep maken, verboden zonder vergunning van het college op of aan het strand hun diensten aan te bieden tot het vervoer van personen met vaar- of voertuigen, personen in of uit die vaar- of voertuigen te dragen of deze tot het bereiken daarvan behulpzaam te zijn.

Artikel 5:49 Zwemverbod bij de pieren

Het is verboden zich zonder noodzaak vanaf een havenhoofd, strekdam of pier in zee te begeven of in de naaste omgeving daarvan te baden of te zwemmen.

Artikel 5:50 Overlast in of op zee

  • 1. Het is verboden bij het baden of zwemmen in zee, bij het gebruik van vaartuigen, of bij het

    gebruik van drijfmiddelen in of op zee, zich zodanig te gedragen dat daardoor gevaar of

    overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen te duchten is.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Scheepvaartverkeerswet.

  • 3. Het is verboden om binnen een afstand van 250 meter vanaf de laagwaterlijn te vissen,

    met gebruikmaking van staande, drijvende of soortgelijke netten gedurende de periode

    van 1 april tot 1 oktober tussen 09.00 uur en 21.00 uur.

Artikel 5:51 Aanwijzing door (politie)ambtenaar of reddingswezen

  • 1. Op de gedeelten van het strand en de zee waar baden, zwemmen of sport en spel is

    toegestaan, zijn baders, zwemmers en beoefenaren van sport en spel verplicht aan de

    aanwijzingen, gegeven door een politieambtenaar of een lid van het door het college als

    zodanig erkende reddingswezen in het belang van hun en andermansveiligheid

    onmiddellijk gevolg te geven.

  • 2. Op de gedeelten van de pier die voor het publiek toegankelijk zijn, zijn daar aanwezige

    personen verplicht aan de aanwijzingen, gegeven door een (politie)ambtenaar of een lid

    van het door het college als zodanig erkende reddingswezen in het belang van de

    veiligheid, onmiddellijk gevolg te geven.

  • 3. Het is verboden de pieren te betreden, indien de burgemeester of een lid van het door het

    college als zodanig erkende reddingswezen dit in verband met de weersomstandigheden

    als gevaarlijk voor de veiligheid van personen heeft geoordeeld en kenbaar gemaakt.

Artikel 5:52 Aanwijzing plaats geschikt voor ongeklede openbare recreatie

Het strand tussen strandpaal 58.000 en de gemeentegrens van de gemeente Bloemendaal is geschikt als plaats voor ongeklede openbare recreatie, als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 8. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN

NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:53 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig en een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen

terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze

terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

    • 3.

      Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de

      Wegenver keerswet 1994 daaronder verstaat.

    • 4.

      Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet Milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5:54 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen

terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze

terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van het publiek.

    • 3.

      Het verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere

    krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door

    de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen

    als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten

    worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

    • 4.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening “Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

    • 5.

      Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    • 6.

      Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 9. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:55 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

Stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden

      verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor

      de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 en 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 10. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:56 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as las bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:57 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat

    op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond

van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid,

behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:58 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel

1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten

hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn

    belast: de daartoe aangewezen personen van bouw- en woningtoezicht, alsmede de

    parkeer- en milieupolitie, medewerkers van de Milieudienst IJmond, ambtenaren van de

    Veiligheidsregio Kennemerland, de ambtenaren van de Regiopolitie Kennemerland, de

    ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), Dienst Waterpolitie, en de

    vanwege het Recreatieschap Spaarnwoude aangewezen personen voor dat deel van de

    gemeente dat binnen het recreatiegebied is gelegen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze

    verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

De 1e en 2e wijziging van gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 treden in werking op 1 oktober 2010.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening vastgesteld op 2 april 2009, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: gewijzigde Algemene plaatselijke verordening gemeente Velsen 2009.

Deze verordening treedt in werking daags na officiële bekendmaking van dit besluit.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van ………………..

De raad van de gemeente Velsen,

De griffier, De voorzitter,

A.Overbeek F.M. Weerwind

APV, bijlage 1

APV, bijlage 2