Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen (Wet BRP) gemeente Voorst

Geldend van 25-10-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen (Wet BRP) gemeente Voorst

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;

gelet op artikel 4.17 van de Wet BRP en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

gelet op de circulaire bestuurlijke boete van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 januari 2014 en de handreiking bestuurlijke boete van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken;

overwegende dat het wenselijk is om burgers aan te zetten tot het nakomen van verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt, om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom die verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;

overwegende dat het wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de ingeschrevenen in de Basisregistratie personen verder te verhogen;

overwegende dat het wenselijk is om de uitvoering van het handhavingsinstrument van de bestuurlijke boete uit artikel 4.17 van de Wet BRP voor de gemeente Voorst in een beleidsregel vast te leggen;

B E S L U I T:

vast te stellen de Beleidsregel bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen gemeente Voorst:

Artikel 1 Begripsbepalingen:

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet BRP;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de wet;

  • d.

    overtreder: iemand die niet heeft voldaan aan de verplichtingen vermeld in artikel 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 tot en met 2.47, 2.50 tot en met 2.52 van de wet;

  • e.

    toezichthouder: de toezichthouder die is benoemd volgens artikel 4.2 van de wet;

  • f.

    recidivisten: personen die opnieuw een overtreding van de wet begaan;

  • g.

    gelegenheidsgever: de persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de wet.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Het college kan een boete opleggen wanneer er een overtreding wordt begaan welke valt onder artikel 4.17 van de wet.

  • 2.

    Voordat een boete mag worden opgelegd, is de overtreder eerst gewaarschuwd over het risico van de oplegging van de boete wanneer er niet wordt voldaan aan verplichtingen die worden gesteld in de wet.

  • 3.

    In het geval de verplichtingen als bedoeld in de wet dienen te worden vervuld door een wettelijke vertegenwoordiger of curator, wordt de bestuurlijke boete in voorkomend geval opgelegd aan de wettelijk vertegenwoordiger of curator.

  • 4.

    Een bestuurlijke boete wordt binnen drie jaar na constatering van de overtreding door het college opgelegd.

  • 5.

    De boete kan slechts éénmaal worden opgelegd per geconstateerde overtreding.

  • 6.

    Indien de overtreder vóór inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd wanneer de persoon een verwijtbare gedraging heeft begaan.

  • 2.

    In het geval dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond, kan er geen bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • 3.

    Het ontbreken van verwijtbaarheid wordt in beginsel niet aangenomen, in de volgende situaties waarin de overtreder:

    • a.

      al eerder een zelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • b.

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente zegt niet te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      er wordt gesteld dat overtreder niet bekend is met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      niet kan aantonen dat de verplichtingen in een eerder stadium wel zijn voldaan;

    • e.

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook verstaan tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • f.

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat hij er niet woont.

Artikel 4 Hoogte van de boete

  • 1.

    De hoogte van de standaard boete is € 200;

  • 2.

    De hoogte van de verhoogde boete is € 325. De verhoogde boete kan worden opgelegd indien:

    • a.

      het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43 van de wet bewust niet is nagekomen;

    • b.

      het aannemelijk is, dat de verplichting opgenomen in artikel 2.46 van de wet bewust niet wordt nagekomen;

    • c.

      er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de wet;

    • d.

      er sprake is van recidive;

    • e.

      er sprake is van valsheid in geschrifte.

Artikel 5 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    De toezichthouder BRP dient aangifte te doen bij de politie wanneer er sprake is van valsheid in geschrifte.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de strikte bepaling, wanneer zich een situatie voordoet welke niet kan worden opgevat volgens deze regeling.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen gemeente Voorst 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 oktober 2018 van burgemeester en wethouders.

E.J.M. van Leeuwen, secretaris

drs. J.T.H.M. Penninx, burgemeester

Algemene toelichting

Sinds 6 januari 2014 is de Wet BRP van kracht, welke de Wet gemeentelijke basisadministratie personen (Wet GBA) vervangt. De Wet BRP biedt gemeentebesturen een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de verplichtingen die de burgers op grond van nieuwe wetgeving hebben. Deze verplichtingen zijn onder andere: tijdig aangifte doen van vestiging, verhuizing, emigratie en overleggen van bescheiden, voldoen aan informatieplicht, etc. Deze verplichtingen zijn opgesteld ter verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

De Wet BRP biedt de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete indien de burger zich niet aan de verplichtingen houdt die in deze wet worden benoemd. Het doel van de boete is burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen, niet het opleggen van de bestuurlijke boete op zich.

Er kan enkel een bestuurlijke boete worden opgelegd in het geval dat er een overtreding is begaan van een wettelijke regel. Het betreft een onvoorwaardelijke sanctie, wat inhoudt dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd in het geval dat er alsnog aan de verplichting wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete staan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open.

De Awb is van toepassing, meer specifiek titel 5.4. In deze titel is onder andere geregeld wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie bevoegd is tot het opleggen van de boete, op welke manier de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Ook wordt in deze titel benoemd dat het vereist is dat er een wettelijke grondslag moet zijn om de boete op te leggen. De Wet BRP voorziet hierin door het bepaalde in artikel 4.17, dat luidt als volgt:

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 325 opleggen:

  • 1.

    ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52 van de wet;

  • 2.

    aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon op datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die van toepassing zijn.

Artikel 2

In het geval de verplichtingen van de Wet BRP rusten op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. Minderjarigen tot 16 jaar zijn niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen. Aan hen kan ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten worden opgelegd. Die verplichtingen rusten op de wettelijk vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels oplegging van een bestuurlijke boete) kan worden aangesproken.

Artikel 5:43 Awb geeft aan dat er geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien de overtreder reeds eerder een bestuurlijke boete heeft opgelegd gekregen wegens dezelfde overtreding. Artikel 5:45 lid 2 Awb geeft aan dat de bevoegdheid voor het opleggen van een bestuurlijke boete na drie jaar na constatering van het begaan van de overtreding vervalt. Artikel 5:42 Awb geeft aan dat een bestuurlijke boete niet kan worden opgelegd als de overtreder is overleden. Indien een bestuurlijke boete al is opgelegd maar nog niet is betaald bij overlijden, zal de boete vervallen.

Artikel 3

Om een bestuurlijke boete op te kunnen leggen, moet er sprake zijn van verwijtbaar gedrag van de overtreder. Deze verwijtbaarheid valt uiteen in de objectieve en subjectieve verwijtbaarheid. Het college legt geen boete op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond; artikel 5:5 Awb.

Objectieve verwijtbaarheid:

Bij de objectieve verwijtbaarheid gaat het om het doen of nalaten van de betrokkene. Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten blijkt dat er geen verplichting is nagelaten, is er geen sprake van objectieve verwijtbaarheid. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.

Subjectieve verwijtbaarheid:

Bij de subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon die de overtreding begaat. Wist hij of behoorde hij te weten dat hij een verplichting had moeten nakomen? Afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond, bepaalt de gemeente en eventueel de rechter of er sprake is van een overmacht situatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet.

In het tweede lid is bepaald in welke situaties het ontbreken van verwijtbaarheid in beginsel niet aangenomen wordt. Dit is een niet-limitatieve lijst van omstandigheden. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden kunnen worden aangevoerd, die niet leiden tot het ontbreken van verwijtbaarheid.

Artikel 4

Verantwoording betreffende boetebedragen

Artikel

Boetebedrag

Overtreding

2.38, eerste, tweede en vierde lid

€ 325

Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

2.38 derde lid

€ 200

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende de burgerlijke staat of de nationaliteit bij vestiging vanuit het buitenland

2.39

€ 325

Het niet doen van aangifte van adreswijziging binnen Nederland, dan wel het doen van aangifte met valse gegevens of documenten

2.40 vijfde lid2.45 tweede tot en met vijfde lid2.50

€ 200

Het niet voldoen aan informatie- en zorgverplichting jegens ingeschrevene of de gemeente

2.43

€ 325

Het niet doen van aangifte van emigratie

2.44

€ 200

Het niet overleggen van brondocumenten van feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en in de BRP opgenomen moeten worden

2.46

€ 200

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende burgerlijke staat of nationaliteit op verzoek van het gemeentebestuur

2.47

€ 200

Het niet verstrekken van inlichtingen over een mogelijke adreswijziging

2.51

€ 200

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

2.52

€ 200

Het niet voldoen aan de identiteitsplicht

4.17 sub b

€ 325

Gelegenheidsgever

Recidivisten

€ 325

Er is eerder een overtreding begaan

Artikel 5

Toelichting: bij valsheid in geschrifte moet het in principe gaan om een schriftelijk document. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift geldt als valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte als hier bedoeld, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Awb. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd.