Regeling vervallen per 01-01-2015

Algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009

Geldend van 01-04-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009

Algemene regels

Inleiding

In principe zijn alle handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen die op de één of andere manier van invloed (kunnen) zijn op waterstaatwerken, volgens de Keur Waterschap Rivierenland 2009, verboden. Onder bepaalde voorwaarden, zoals opgenomen in de beleidsregels behorend bij de Keur, kunnen voor specifieke activiteiten vergunningen van die verboden worden verleend. Een vergunningaanvraag doorloopt een daartoe ingerichte procedure, welke doorgaans enkele weken in beslag neemt. Daarnaast zijn legeskosten verbonden aan het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag.

De ervaring leert dat bepaalde, regelmatig voorkomende activiteiten weinig invloed hebben op de staat van wateren en/of waterkeringen in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Om de administratieve lasten voor zowel het waterschap als voor burgers/bedrijven te verminderen, en om de regelgeving omtrent deze activiteiten in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken te vereenvoudigen, zijn voor deze veelvoorkomende, weinig risicovolle activiteiten algemene regels opgesteld.

Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten niet langer vergunningplichtig, maar dienen ze wel te worden gemeld. Aan het behandelen van een melding zijn geen legeskosten verbonden.

Indien bij een melding blijkt dat wordt afgeweken van de in de algemene regels gestelde voorwaarden, dienen de activiteiten alsnog conform de algemene regels te worden uitgevoerd, of dient er een vergunningaanvraag te worden ingediend.

Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningplichtige als meldingsplichtige activiteiten, zoals bedoeld in deze algemene regels, worden uitgevoerd, dient voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag te worden ingediend. De aanvraag wordt dan getoetst aan de beleidsregels behorend bij de Keur

De algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009 hebben betrekking op de kern- en beschermingszones van A-, B- en C-wateren en waterkeringen. In Bijlage 1 is uiteengezet wat hier precies onder wordt verstaan.

Ten aanzien van de volgende verboden zijn algemene regels opgesteld:

1.  Het graven van C-wateren

(Het gaat hierbij om wateren met uitsluitend een waterbergende functie en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur  waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het graven van wateren met uitsluitend een waterbergende functie.

Toelichting op de algemene regel

Het komt regelmatig voor dat wateren worden gegraven ten behoeve van een perceelscheiding of als landschappelijk element. Deze wateren worden niet gegraven om een demping of een uitbreiding van verhard oppervlak te compenseren.

Het waterschap heeft geen direct belang bij het graven van nieuwe wateren, wanneer dit niet noodzakelijk is ter compensatie van bergingsverlies ten gevolge van de demping van wateren. Het waterschap heeft wel een belang bij nieuwe wateren wanneer deze worden aangesloten op het watersysteem dat door het waterschap wordt beheerd.

Voor het dempen van en compenseren in C-wateren geldt een aparte algemene regel. Voor het graven van nieuw water ter compensatie van een uitbreiding van verhard oppervlak of de demping van een A- of B-water dient een vergunning te worden aangevraagd.

Bij het graven van nieuw water met uitsluitend een waterbergende functie kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het graven van wateren welke in verbinding komen te staan met het watersysteem, en voor zover deze wateren uitsluitend extra waterbergende functie zullen krijgen, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. door het graven van nieuw water mag geen directe verbindinding ontstaan tussen verschillende peilvakken;

  • 2. bij het graven van nieuw water dient een minimale taludverhouding van 1:1 te worden aangehouden;

  • 3. indien ter plaatse van een te graven water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het graven van het water minimaal 1,00 meter uit het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het te graven water te liggen of te worden gelegd;

  • 4. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem, in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder;

  • 5. indien het nieuw te graven water zal aansluiten op een A-water en daarbij een doorgaande onderhoudsroute doorkruist, dient in het nieuw te graven water ter plaatse van de onderhoudsroute een dam met duiker te worden geplaatst met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van 500 millimeter. Dit dient te gebeuren in overleg met de toezichthouder van het waterschap;

  • 6. het graven van het water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 dient een situatietekening en dwarsprofiel te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te graven water staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te graven water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld overeenkomstig de bijbehorende voorbeeldtekening;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

2. Het verbreden en/of verlengen van C-wateren

(Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het verbreden en/of verlengen van C-wateren.

Toelichting op de algemene regel

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben C-wateren alleen een waterbergende functie. Wanneer deze wateren worden verbreed en/of verlengd wordt er meer waterberging gecreëerd. Het waterschap staat hier positief tegenover. De waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het verbreden en/of verlengen van bestaande C-wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. door het verlengen van een bestaande C-water mogen geen directe verbindingen ontstaan tussen verschillende peilvakken;

  • 2. bij het verbreden van een bestaande C-water dient een minimale taludverhouding van 1:1 aangehouden te worden;

  • 3. bij het verlengen van een bestaand C-water dient het bestaande profiel te worden doorgetrokken;

  • 4. indien ter plaatse van een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, en voorafgaand aan het verbreden en/of verlengen van het water, minimaal 1,00 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

  • 5. het verbrede en/of verlengde water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder;

  • 6. indien door de verlenging van een C-water een doorgaande onderhoudsroute langs een A-water wordt doorsneden, dient in het C-water een dam met duiker te worden gelegd met een minimale bovenbreedte van 5 meter en een minimale diameter van 500 millimeter. Dit dient te gebeuren in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder van het waterschap;

  • 7. het verbreden en/of verlengen van C-wateren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding zoals bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbreden en/of te verlengen C-water staat afgebeeld, evenals de afmetingen van het te verbreden en/of te verlengen water. De locatie en de afmetingen dienen te worden afgebeeld zoals is afgebeeld op de bijbehorende voorbeeldtekening;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

3. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs B- en C-wateren  (Met uitzondering van B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs B- en C-wateren.

Toelichting op de algemene regel

Een natuurvriendelijke oever is een oever die zo is ingericht dat er ook rekening is gehouden met de ecologische en landschappelijke functie. De algemene regel geldt voor B- en C wateren met uitzondering van die B-wateren die door het waterschap worden onderhouden.

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarbij nadrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Een oever wordt natuurvriendelijker naarmate groepen planten en dieren die er van nature thuis horen er voordeel van ondervinden. Een belangrijk kenmerk is de natuurlijke overgang van nat naar droog: meestal hebben natuurvriendelijke oevers flauwe taluds waarbij een duidelijke begroeiing waarneembaar is. Natuurvriendelijke oevers zijn belangrijk voor de waterkwaliteit. Sommige planten en dieren die in het water voorkomen, hebben plaatsen nodig op de oever waarin zij bijvoorbeeld kunnen schuilen. Ook kunnen kikkers en padden in ondiep water hun eitjes afzetten. Hoe meer de natuur zijn gang kan gaan, hoe beter de kwaliteit van het water wordt. Het resultaat is helder en gezond water. En een natuurlijke uitstraling geeft ook een veel prettiger beeld.

Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk, waarbij de waterhuishoudkundige belangen gewaarborgd kunnen worden door het stellen van voorwaarden in een algemene regel. 

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever langs B- en C- wateren is geen vergunning op grond van artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de diepte van het plas-drasbanket ligt 30 tot 50 cm onder het laagste peil;

  • 2. de vooroever wordt om de 25 meter voorzien van een opening van 1,00 meter breed;

  • 3. het ondertalud heeft een schuinte van minimaal 1:2;

  • 4. het talud boven de plas-drasoever is minimaal 1:3;

  • 5. het plas-drasbanket is minimaal 2 meter breed;

  • 6. Indien alleen het talud wordt aangepast (vergraven) tot een natuurvriendelijk talud, krijgt het talud een schuinte van minimaal 1:3;

  • 7. indien ter plaatse van een aan te leggen natuurvriendelijke oever kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, en voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, minimaal 1,00 meter buiten het te realiseren profiel (water + natuur-vriendelijke oever) van het water te liggen of te worden gelegd;

  • 8. het aanleggen van een natuurvriendelijke oever wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9. bij de melding als bedoeld onder 8 wordt een situatietekening gevoegd waarop duidelijk de locatie van de aan te leggen natuurvriendelijke oever staat afgebeeld, evenals de afmetingen van de aan te leggen natuurvriendelijke oever;

  • 10. de uitvoering van de toegestane werken wordt binnen één jaar na dagtekening van deze melding gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

4.  Het dempen van C-wateren

(Het gaat hierbij om wateren die in de legger zijn aangeduid als C-wateren en waarbij de compensatie plaatsvindt in bestaande en/of nieuwe C-wateren, die niet in de kern- en/of beschermingszones van waterkeringen zijn gelegen)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het dempen van wateren.

Daarnaast is het op grond van artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 verboden om zonder vergunning van het bestuur [...] waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) aan te leggen of te graven met als oogmerk deze te verbinden met bestaande waterstaatswerken. Hieronder is ook begrepen het graven van nieuwe wateren ter compensatie van dempingen van wateren.

Toelichting op de algemene regel

Wanneer het gaat om de waterhuishouding hebben C-wateren in principe alleen een waterbergende functie. Het actief dempen van C-wateren is niet toegestaan, omdat dat gepaard gaat met een acuut verlies aan waterberging. Een demping van een C-water dient dan ook te allen tijde gecompenseerd te worden.

Bij dempingen van wateren dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Wanneer de demping wordt gemeld door een aannemer en de grond die wordt gebruikt voor de demping van een andere locatie komt dan waar de demping plaatsvindt (dus niet de grond die vrijkomt bij het realiseren van de compensatie), dient ook een melding in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gedaan. Particulieren hoeven in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit geen melding te doen. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Wanneer het waterbergingsverlies ten gevolge van een demping van een C-water wordt gecompenseerd in een reeds bestaand of een nieuw C-water of B-min, is geen vergunning op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.2 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het dempen van een C-water mag er niet toe leiden dat een deel van het water wordt geïsoleerd van het watersysteem;

  • 2. het verlies aan waterberging dient evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij zomerpeil, volledig in hetzelfde peilvak te worden gecompenseerd door het graven van een nieuw C- of B-min-water en/of het verbreden van een bestaand C- of B-min-water;

  • 3. de compensatie dient voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de demping te worden uitgevoerd;

  • 4. bij compensatie door het verbreden van een bestaand C-water en/of het graven van een nieuw C-water dient een taludverhouding van minimaal 1:1 aangehouden te worden;

  • 5. indien ter plaatse van een te verbreden en/of te verlengen water kabels en/of leidingen aanwezig zijn, dienen deze voorafgaand aan het verbreden en/of verlengen van het water, en in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1,00 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water te liggen of te worden gelegd;

  • 6. het nieuwe water dient te worden aangesloten op het bestaande watersysteem in overleg met en ter goedkeuring van de toezichthouder van het waterschap;

  • 7. de functie van eventueel aanwezige afvoeren van aanliggende percelen die (hemel)water lozen op het (de) te dempen water(en) dienen in stand te blijven, zonodig in overleg met de eigenaren/gebruikers van de afvoeren;

  • 8. eventueel wateroverlast voor derden als gevolg van de demping dient door de initiatiefnemer van de demping verholpen te worden, al dan niet op aanzeggen van  het Waterschap en in overleg met de toezichthouder van het Waterschap;

  • 9. het dempen en compenseren van C-wateren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 10. bij de melding als bedoeld onder 9 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de te dempen en nieuw te graven water(en) staat afgebeeld overeenkomstig de bijbehorende voorbeeldtekening;

  • 11. indien bij een demping meerdere eigenaren betrokken zijn dient bij de melding als bedoeld onder 9 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd;

  • 12. indien de demping wordt uitgevoerd in de Provincie Zuid-Holland dient bij de melding als bedoeld onder 9 een ingevuld slootdempingsformulier van de provincie Zuid-Holland te worden gevoegd;

  • 13. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken+

  • 14. bij het toepassen van grond en/of baggerspecie meer dan 50 m3, dient dit teworden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (http://www.agentschapnl.nl/).

5. Het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een B-water (Met uitzondering van B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen en/of verlengen van een dam met duiker in een B-water.

Toelichting op de algemene regel

Het belang van het waterschap bij het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een B-water betreft voornamelijk de doorstroming van het betreffende water. Door de plaatsing of verlenging van een dam met duiker treedt er een plaatselijke versmalling van het water op, waardoor de doorstroming van het water wordt verminderd en opstuwing kan ontstaan. Het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een B-water betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een A-water is vergunningplichtig. Voor het plaatsen, verlengen of vervangen van dammen met duikers in C-wateren geldt een aparte algemene regel.

Bij het  plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker moet worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

Wanneer een dam met duiker wordt geplaatst of verlengd ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg moet ook toestemming worden gevraagd aan de wegbeheerder.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een B-water is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de te plaatsen of te verlengen dam met duiker dient ter onsluiting van een perceel;

  • 2. de plaatsing wordt overeenkomstig principetekening 6a uitgevoerd;

  • 3. indien de watergang watervoerend is, wordt het water, voor het starten van de werkzaamheden, afgedamd met damwanden of schotten. Eventueel aanwezige kabels en leidingen mogen daarbij niet worden beschadigd;

  • 4. de minimale binnendiameter van een duiker in een B-water in landelijk gebied (het gebied buiten de bebouwde kom) bedraagt 500 millimeter;

  • 5. de minimale binnendiameter van een duiker in een B-water in stedelijk gebied (het gebied binnen de bebouwde kom) bedraagt 800 millimeter;

  • 6. de totale duikerlengte na aanleg of verlenging bedraagt maximaal 10 meter wanneer het een ontsluiting van een woonperceel betreft;

  • 7. de totale duikerlengte na aanleg of verlenging bedraagt maximaal 12 meter wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft;

  • 8. bij een binnendiameter tot 800 millimeter wordt de duiker gelegd op een verdicht zandbed van 300 millimeter;

  • 9. bij een binnendiameter groter dan 800 millimeter wordt de duiker gelegd op een verdicht zandbed van 600 millimeter;

  • 10. de vrije ruimte in de duiker en boven het winter- of boezempeil bedraagt minimaal 200 mm.;

  • 11. indien het winterpeil (of het zomerpeil wanneer er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) zich onder de vaste bodem van het water bevindt, wordt de binnen onderkant van de duiker op gelijke hoogte met de vaste bodem van het water gelegd;

  • 12. bij verlengingen kan de reeds aanwezige duiker alleen blijven liggen indien deze op de in de vergunning of algemene regel voorgeschreven hoogte ligt en wanneer de binnendiameter van de bestaande duiker overeenstemt met die van de nieuw te leggen duiker (minimaal 500 mm);

  • 13. het toe te passen materiaal is beton, of een gelijkwaardig materiaal (ter beoordeling van het waterschap). In veengebieden kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal;

  • 14. de aanvulling van de dam wordt vanaf het zandbed tot halverwege de buishoogte gemaakt van zand, daarna van gebiedseigen grond tot 0,20 meter boven de bovenkant van de duiker en vervolgens grond, zand of verharding;

  • 15. de taluds aan de uiteinden van de duiker worden opgezet onder een helling van ten minste 1:1 en als volgt afgewerkt:

  •  bekleding met klei, welke wordt ingezaaid met bermgras óf

  •  taludbescherming tot op de bodem van het water, zoals grasbetonstenen, welke wordt opgevangen door een betuining;

  • 16. de duikerbuizen worden in een rechte lijn en in het hart van het water gelegd en waterdicht op elkaar aangesloten;

  • 17. de dam met duiker wordt niet binnen een afstand van 8 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) geplaatst, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting;

  • 18. de dam met duiker wordt op een afstand van ten minste 20 meter van een eventuele stuw geplaatst, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting;

  • 19. indien het water door Waterschap Rivierenland wordt onderhouden, wordt de dam met duiker geplaatst op een afstand van tenminste 8 meter van aanwezige bermobjecten als bomen, lantaarnpalen en verkeersborden e.d., gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting;

  • 20. de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct opgevolgd;

  • 21. het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een B-water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van het waterschap. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Met de werkzaamheden mag pas worden gestart als deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 22. bij de melding als bedoeld onder 21 is een situatietekening gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven, inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, binnendiameter en hoogte);

  • 23. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst, verlengd (gedeeltelijk) of vervangen in eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, is bij de melding als bedoeld onder 21 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/ belanghebbende(n) gevoegd;

  • 24. met de uitvoering van de toegestane werken wordt binnen één jaar na dagtekening van deze meldinggestart. Hierna vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

6. Het plaatsen en/of verlengen van een dam met duiker in een C-water

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een C-water.

Toelichting op de algemene regel

  • Wateren die in de legger zijn aangemerkt als C-wateren hebben in principe slechts een waterbergende functie. Het belang van het waterschap bij het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een C-water betreft dan ook de waterberging van het betreffende water. Door de plaatsing of verlenging van een dam met duiker wordt er waterberging weggenomen. Het plaatsen, verlengen of vevangen van een dam met duiker in een C-water betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

  • Het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een A-water is vergunningplichtig. Voor het plaatsen, verlengen of vervangen van dammen met duikers in B-wateren geldt een aparte algemene regel.

  • Bij het  plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker dient te worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit. Het waterschap kan hierover, indien nodig, informatie verstrekken.

  • Wanneer een dam met duiker wordt geplaatst of verlengd ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg, moet toestemming worden gevraagd aan de wegbeheerder.

  • Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een C-water is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de te plaatsen, of te verlengen dam met duiker dient ter onsluiting van een perceel;

  • 2. de plaatsing wordt overeenkomstig principetekening 6a uitgevoerd;

  • 3. de minimale binnendiameter van een duiker bedraagt 500 millimeter;

  • 4. de totale duikerlengte na aanleg of verlenging bedraagt maximaal 10 meter wanneer het een ontsluiting van een woonperceel betreft;

  • 5. de totale duikerlengte na aanleg of verlenging bedraagt maximaal 12 meter wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft;

  • 6. indien het winterpeil (of het zomerpeil indien er geen sprake is van een vastgesteld winterpeil) zich onder de vaste bodem van het water bevindt, wordt de binnen onderkant van de duiker op gelijke hoogte met de vaste bodem van het water gelegd;

  • 7. het toe te passen materiaal is beton, of een gelijkwaardig materiaal (ter beoordeling van het waterschap). In veengebieden kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal;

  • 8. de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct  opgevolgd;

  • 9. het plaatsen, verlengen of vervangen van een dam met duiker in een C-water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van het waterschap. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Met het werk mag pas worden gestart als deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 10. bij de melding als bedoeld onder 9 is een situatietekening gevoegd waarop de locatie van het uit te voeren werk duidelijk staat aangegeven, inclusief de afmetingen van de dam met duiker (lengte, binnendiameter en hoogte);

  • 11. wanneer het water waarin een dam met duiker wordt geplaatst of verlengd (gedeeltelijk) eigendom is van (een) belanghebbende(n) anders dan de aanvrager, is bij de melding als bedoeld onder 9 een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en)/belanghebbende(n) gevoegd;

  • 12. de uitvoering van de toegestane werken wordt binnen één jaar na dagtekening van deze melding gestart. Hierna vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

7.  Het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid 1 onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers.

Toelichting op de algemene regel

Frontmuren worden aan de uiteinden van dammen met duikers geplaatst, waarna de ruimte tussen de frontmuren wordt opgevuld met grond, zodat de breedte van de dam met duiker optimaal kan worden benut bij de ontsluiting van een perceel. Het belang van het waterschap bestaat er voornamelijk uit dat er bij het aanbrengen van de frontmuren geen materialen in het water terecht (kunnen) komen en dat het gebruikte materiaal geen negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Frontmuren zijn eenvoudige constructies die de waterhuishouding niet méér negatief beinvloeden dan de dammen met duikers waar ze worden geplaatst. De waterhuishoudkundige belangen kunnen daarom voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen van frontmuren bij dammen met duikers is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de uiteinden van de duiker worden voorzien van frontmuren van rotvrij, niet-uitlogend materiaal, geplaatst op een deugdelijke fundatie;

  • 2. de frontmuren van de duiker worden onderling verankerd ;

  • 3. de aanvulling van de dam, tussen de frontmuren, wordt gemaakt van schone grond of zand;

  • 4. het plaatsen van de frontmuren wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Met het werk mag pas worden gestart als deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 5. bij de melding als bedoeld onder 4 is een situatietekening gevoegd waarop duidelijk de locatie van de betreffende dam met duiker staat afgebeeld;

  • 6. de uitvoering van de toegestane werken wordt binnen één jaar na dagtekening van deze melding gestart. Hierna vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

8. Het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren

(met uitzondering van B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder valt ook het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren.

Toelichting op de algemene regel

Bruggen, mits geplaatst volgens de hieronder beschreven voorwaarden, hebben vrijwel geen effect op de waterhuishouding, aangezien een brug de doorstroming van een water niet of nauwelijks beïnvloedt. Daarnaast worden B-wateren onderhouden door de eigena(a)r(en) van de aangrenzende percelen. Waterschap Rivierenland heeft met betrekking tot het onderhoud dan ook geen direct belang bij de plaatsing van bruggen over B- en C-wateren. (Wel heeft Waterschap Rivierenland zelf een aantal B-wateren in onderhoud. deze zijn van deze algemene regel uitgezonderd). Er worden eisen gesteld aan de constructie van een brug om de stabiliteit van de oevers van het betreffende water te waarborgen.

Het plaatsen van bruggen over C-wateren hoeft, gezien het geringe waterhuishoudkundige belang, niet te worden gemeld, maar dient wel te voldoen aan de overige, onderstaande voorwaarden.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen van bruggen over B- en C-wateren (met uitzondering van B-wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland) is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de plaatsing van een brug dient conform principetekeningen nummers 9 of 9a te worden uitgevoerd;

  • 2. de melder/initiatiefnemer is onderhoudsplichtig voor het water (inclusief taluds) onder de brug;

  • 3. indien het water watervoerend is, dient het water voor het starten van de werkzaamheden te worden afgedamd met damwanden of schotten. Eventueel aanwezige kabels en leidingen mogen daarbij niet worden beschadigd;

  • 4. de minimale afstand tussen het zomerpeil en de onderkant van de brug bedraagt 0,30 meter;

  • 5. brughoofden mogen de stabiliteit van de oevers niet aantasten;

  • 6. voor wateren met een bovenbreedte tot 5,00 meter geldt dat in de wateren of taluds geen ondersteuningspunten mogen worden aangebracht;

  • 7. bruggen mogen niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) worden geplaatst, gemeten in zowel beneden- als bovenstroomse richting;

  • 8. wanneer bruggen dienen ter ontsluiting naar de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

  • 9. het plaatsen van bruggen over B-wateren dient te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 10. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een duidelijke situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de brug(gen) duidelijk staan afgebeeld;

  • 11. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

9. Het aanbrengen en hebben van steigers

(Hieronder vallen niet steigers in vaarwegen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de keur en in de kern- en beschermingszones van waterkeringen)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen en hebben van steigers.

Toelichting op de algemene regel

Onder een steiger wordt een constructie verstaan welke gedeeltelijk over een water is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel. In dit verband wordt onder ‘stedelijk gebied' verstaan, dat gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom' aangewezen gebied. Een steiger wordt (meestal) voor recreatieve doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld om vis- of vaarwater goed te kunnen bereiken. Om de waterkwaliteit en de functie van het water te waarborgen worden eisen gesteld met betrekking tot de maximale afmetingen en uitvoering van een steiger. Het één en ander is onder andere afhankelijk van de afmetingen van het betreffende water.

Steigers zijn niet bedoeld om het tuinareaal te vergroten ten koste van het watersysteem. Dergelijke steigers vallen buiten deze algemene regel.

In de praktijk blijkt dat er nogal eens verwarring bestaat over het onderscheid tussen een steiger en een vlonder. Een vlonder wordt door het waterschap gezien als een constructie die niet over een water is geplaatst. Vlonders worden echter wel regelmatig toegepast in de beschermingszones van A-wateren en kunnen het doelmatig onderhoud aan die wateren daardoor belemmeren. Vlonders vallen buiten deze algemene regel. Een vergunningaanvraag voor vlonders wordt getoetst aan beleidsregel 5.5 Het plaatsen van objecten in en langs wateren.

Om te voorkomen dat de scheepvaart in vaarwegen wordt belemmerd door het aanbrengen van steigers, moeten aanvragen voor steigers in vaarwegen per geval worden getoetst. Voor het aanbrengen van steigers in vaarwegen dient dan ook een vergunning te worden aagevraagd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

    • Voor het aanbrengen van een steiger in stedelijk gebied, langs particuliere tuinen buiten vaarwegen en buiten de kern- en beschermingszones van waterkeringen is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het water waarin de steiger wordt geplaatst dient een minimale bovenbreedte te hebben van 7 meter en dient aan te sluiten op het eigendom van de initiatiefnemer;

  • 2. de steiger dient conform principetekening 5a te worden geplaatst. De maximale lengte van de steiger bedraagt 3 meter, waarbij de steiger maximaal 1 meter vanaf de insteek van het water mag oversteken;

  • 3. De minimale afstand van de onderzijde van de steiger ten opzichte van zomerpeil bedraagt minimaal 30 centimeter en 20 centimeter in de Alblasserwaard;

  • 4. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen met de toezichthouder van Waterschap Rivierenland. Zijn aanwijzigingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 5. het aanbrengen van een steiger dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de te plaatsen steiger duidelijk staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

10. Het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren

(Het gaat hierbij om wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen)

(Hieronder vallen niet de A- en B-wateren in gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3))

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen van anti-worteldoek binnen de kernzone van A- en B-wateren.

Toelichting op de algemene regel

Bij veel tuinen van particulieren wordt anti-worteldoek in de kernzones van wateren toegepast om de tuin ter plaatse een net afgewerkt karakter te geven en het onderhoud te vereenvoudigen. Op plaatsen waar anti-worteldoek wordt toegepast kan het bij onderhoud aan de betreffende wateren door het waterschap echter lastig zijn om maaisel ‘op de kant te zetten’. Daarnaast zijn grote stroken met anti-worteldoek bedekte taluds niet bevorderlijk voor de ecologie rondom en in de wateren. Stroken anti-worteldoek in wateren zijn in deze gevallen qua omvang echter relatief beperkt, waardoor de waterhuis¬houd¬kundige uitgangspunten voldoende kunnen worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Met betrekking tot (delen van) A-wateren die zich niet langs bedrijven in stedelijk gebied of langs particuliere tuinen bevinden, blijft het verbod op anti-worteldoek van kracht. In dit verband wordt onder ‘stedelijk gebied’ verstaan, dat gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

Het aanbrengen van anti-worteldoek in ecologisch aangewezen wateren is niet toegestaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. om te voorkomen dat het anti-worteldoek in het oppervlaktewater terecht komt, wordt het ant-worteldoek met een beschoeiing vastgezet. De beschoeiing wordt geplaatst conform principetekening 1;

  • 2. als de beschoeiing in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, worden de palen van de beschoeiing grondverdringend aangebracht;

  • 3. de beschoeiing wordt in het talud en op zomerpeil geplaatst;

  • 4. het anti-worteldoek wordt zodanig verankerd dat het niet kan opwaaien;

  • 5. de melder moet het anti-worteldoek en de beschoeiing in goede staat onderhouden;

  • 6. eventuele begroeiing wordt zo laag mogelijk gehouden met een maximale hoogte van 30 centimeter;

  • 7. de begroeiing wordt zodanig bijgehouden, dat de beschoeiing te allen tijde duidelijk zichtbaar blijft;

  • 8. het aanbrengen van het anti-worteldoek wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland, of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9. bij de melding als bedoeld onder 8 wordt een situatietekening gevoegd, waarop duidelijk de locatie(s) van het anti-worteldoek en de daarbij behorende beschoeiing staan afgebeeld;

  • 10. binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

11. Het plaatsen van een betuining in wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een betuining.

Toelichting op de algemene regel

Een betuining is een constructie die, in tegenstelling tot een beschoeiing, onder het waterpeil en geheel verzonken in het talud van een water wordt geplaatst, ter versteviging van de oever. Een betuining heeft daardoor een puur waterhuishoudkundige functie. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij het plaatsen van een betuining, hebben tot doel dat het doorstromingsprofiel van het water in stand blijft. Het plaatsen van een betuining neemt geen waterberging weg. Omdat een betuining geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen van een betuining in wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de plaatsing van de betuining wordt conform principetekening 2 uitgevoerd;

  • 2. als de betuining in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, worden de palen van de betuining grondverdringend aangebracht;

  • 3. de betuining wordt in zijn geheel in het talud geplaatst en mag dus niet zichtbaar zijn;

  • 4. de betuining bestaat uit niet-uitlogend materiaal (geen gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout);

  • 5. de constructie van de betuining moet dusdanig stevig zijn dat deze niet kan vervormen;

  • 6. degene die de melding van het plaatsen van de betuining doet moet de werken in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de betuining met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de betuining direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct worden opgevolgd;

  • 7. het aanbrengen van een betuining in een water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 wordt een situatietekening worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de te plaatsen betuining en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 9. binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

12. Het plaatsen van een beschoeiing

(Hieronder vallen niet beschoeiingen in gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een beschoeiing.

Toelichting op de algemene regel

Een beschoeiing is een oeververstevigende constructie die in voorkomende gevallen in het talud van een water kan worden geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij het plaatsen van een beschoeiing hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

Beschoeiingen zijn in gebieden met specifieke natuurdoelen (bijlagen 2 en 3) niet toegestaan. In de algemene criteria van de beleidsregels wordt beschreven dat voor bepaalde beschoeiingen, die ecologisch verantwoord zijn, wel een watervergunning kan worden aangevraagd.

Ook is het plaatsen van een beschoeiing in een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:2 of flauwer is niet toegestaan, omdat de stabiliteit van de oever reeds door de flauwe taludverhouding is gewaarborgd.

Voorkomen moet worden dat een beschoeiing in de kernzone van een water wordt geplaatst om het gebruiksareaal van een perceel te vergroten, ten koste van het profiel van dat water. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de beschoeiing wordt doorgetrokken tot aan het maaiveld en de ruimte achter de beschoeiing wordt opgevuld met grond. Dit geldt vooral voor de wateren waarin tussen zomerpeil en maaiveld een groter verschil dan 0,60 meter bestaat. Dergelijke constructies worden aangemerkt als damwanden. Voor damwanden geldt een aparte algemene regel.

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is, kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen van een beschoeiing buiten gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3) en beschermingszones van waterkeringen is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de oever mag niet flauwer zijn dan 1:2

  • 2. de plaatsing van de beschoeiing wordt conform principetekening 1 uitgevoerd;

  • 3. als de beschoeiing in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, moeten de palen van de beschoeiing grondverdringend worden aangebracht;

  • 4. de beschoeiing wordt op zomerpeil in het talud van het water geplaatst;

  • 5. als het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse meer is dan 0,60 meter, dan mag de beschoeiing, gemeten vanuit het talud, maximaal 0,20 meter hoog zijn;

  • 6. als het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse 0,60 meter of minder is, dan mag de beschoeiing worden doorgetrokken tot aan het maaiveld;

  • 7. de beschoeiing mag niet boven het maaiveld uitsteken;

  • 8. de beschoeiing bestaat uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en aan de achterzijde voorzien van anti-worteldoek. Gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout of een ander uitlogend materiaal is niet toegestaan;

  • 9. de beschoeiing wordt op deugdelijke wijze verankerd in het achterliggende perceel, op een zodanige manier dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 10. de melder en diens rechtsopvolgers moeten de werken in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de beschoeiing met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de beschoeiing direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder van het waterschap. Zijn aanwijzingen worden direct worden opgevolgd;

  • 11. het aanbrengen van een beschoeiing in een water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 12. bij de melding als bedoeld onder 11 wordt een situatietekening worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de te plaatsen beschoeiing en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 13. binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

13. Het plaatsen van een damwand

(Hieronder vallen niet damwanden in gebieden met specifieke natuurdoelen  (aangegeven op de bijlagen 2, 3 en 4) en  kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren die in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland)

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een damwand.

Toelichting op de algemene regel

  • Een damwand is een grondkerende constructie die, in tegenstelling tot een beschoeiing, niet in het talud van een water, maar op de insteek van een water wordt geplaatst, om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een damwand hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

  • Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

  • Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen van een damwand buiten gebieden met specifieke natuurdoelen (zie de bijlagen 2, 3 en 4) en kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of wateren welke niet in onderhoud zijn bij Waterschap Rivierenland is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de plaatsing van de damwand dient conform principetekening 1a te worden uitgevoerd;

  • 2. de damwand dient op de insteek van het water te worden geplaatst, zodanig dat het natte profiel van het water niet wordt verkleind;

  • 3. de damwand mag niet boven het maaiveld uitsteken;

  • 4. de damwand dient te bestaan uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en aan de achterzijde te worden voorzien van anti-worteldoek. Gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout of een ander uitlogend materiaal is niet toegestaan;

  • 5. de damwand dient op deugdelijke wijze te worden verankerd in het achterliggende perceel, op een zodanige wijze dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 6. de melder en diens rechtverkrijgenden dienen de werken in goede staat te onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de damwand met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de damwand direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 7. het aanbrengen van een damwand in een water dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen damwand en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

14. Het plaatsen van een permanent onttrekkingspunt in A- en B-wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daar­over of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aan­wezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een onttrekkingspunt.

Toelichting op de algemene regel

Het onttrekken van oppervlaktewater aan het watersysteem gebeurt voornamelijk in de agrarische sector, enerzijds om te kunnen beregenen in tijden van droogte en anderzijds om schade aan gewassen ten gevolge van nachtvorst tegen te gaan.

In veel gevallen wordt ten behoeve van de onttrekking van oppervlaktewater een permanent onttrek­kings­punt in het talud van de watergang aangelegd. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van het onttrekkingspunt. De waterhuis­houd­kundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Wanneer onttrekkingen plaatsvinden zonder een aangelegd werk, maar bijvoorbeeld met een zuigslang die los in het water wordt geplaatst, is de algemene regel "Het plaatsen van een tijdelijk onttrekkingspunt in A- en B-wateren" van toepassing.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen van een onttrekkingspunt en het onttrekken van oppervlaktewater is geen vergun­ning van artikelen 3.1 eerste lid onder b vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het onttrekkingspunt dient te bestaan uit een deugdelijke, afdoende gefundeerde taludbak van niet uitlogend materiaal, die geheel verzonken in het talud van het water dient te worden aan­gebracht conform principetekening nummer 7 of 7a;

  • 2. de taludbak, de zuigleiding, het vuilrooster of andere constructies dienen buiten het natte profiel van het water te worden aangebracht;

  • 3. de taludbak mag maximaal 0,80 meter landinwaards in het talud van het water worden aange­bracht, gerekend vanaf het talud op zomerpeilniveau;

  • 4. de taludbak, pompinstallatie en lei­dingen dienen zodanig te worden aangebracht, dat de in de Keur Waterschap Rivierenland 2009 bedoelde strook van 4 meter (5 meter in de gebieden in Alblasserwaard, Vijfherenlanden, Alm en Biesbosch) uit de insteek van een A-water en 1 meter uit de insteek van een B-water vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

  • 5. de onttrekker en diens rechtsopvolgers zijn verplicht het onttrekkingpunt in goede staat te onderhouden;

  • 6. indien naar het oordeel van het waterschap het onttrekkingspunt geen functie meer vervult ten behoeve van droogte- en/of nachtvorstbestrijding, dient het onttrekkingspunt met bijbehorende werken, op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden, te worden verwijderd;

  • 7. het aanbrengen van een onttrekkingspunt dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duide­lijk de locatie van het onttrekkingspunt / de onttrekkingspunten staa(n)(t) afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

15. Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening voor hemelwater of uitmondingen van drainageleidingen in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen en hebben van uitstroomvoorzieningen voor hemelwater en uitmondingen van drainageleidingen. Onder het maken en hebben van een uitstroomvoorziening wordt uitdrukkelijk niet begrepen het lozen van water zelf.

Toelichting op de algemene regel

Het lozen van hemelwater of drainagewater vindt doorgaans plaats via een leiding in de kernzone van een water. Een uitstroomvoorziening of een uitmonding van een drainageleiding betreft een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in wateren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Met betrekking tot het onderhoud van het water is het daarbij van belang dat de uitstroomvoorziening of de uitmonding van de drainageleiding zodanig wordt aangebracht dat deze het onderhoud niet belemmert of bij dit onderhoud niet kan kan worden beschadigd. Ook moet uitspoeling van het talud worden voorkomen. Dit is vooral belangrijk bij wateren die door het waterschap worden onderhouden. Voor uitstroomvoorzieningen en uitmondingen van drainageleidingen in C-wateren of B-wateren, waarvan het onderhoud niet bij legger aan het waterschap is opgedragen, is geen vergunning nodig en behoeft ook niet aan deze algemene regel te worden voldaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen en hebben van uitstroomvoorzieningen voor hemelwater of drainage in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen is geen vergunning op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de uitmonding van het lozingspunt voor de hemelwaterafvoer wordt in het talud van het water aangebracht door middel van een uitstroomvoorziening (bak) van niet uitlogend materiaal, welke zich verzonken in het talud en buiten het profiel van het water bevindt conform principetekening 4, 11, 12 of 12a;

  • 2. de uitmonding van elke drainageleiding wordt voorzien van een drainage-uitmonding met taludgoot om uitspoeling van het talud te voorkomen (principetekening 4). De taludgoot moet minimaal reiken vanaf de onderkant van de drain tot aan het winterpeil of streefpeil.

  • 3. de uitmondingen met taludgoot worden ca. 0,10 meter teruggehouden in het talud van het water om beschadiging te voorkomen bij onderhoudswerkzaamheden (principetekening 4);

  • 4. de uitstroomvoorziening met bijbehorende werken wordt zodanig aangebracht, dat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

  • 5. als de uitstroomvoorziening naar het oordeel van het waterschap geen functie meer vervult, wordt deze op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden verwijderd;

  • 6. de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct opgevolgd;

  • 7. het aanbrengen van een uitstroomvoorziening voor hemelwater of een uitmonding van een draiangeleiding wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 wordt een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de plaatsen uitstroomvoorziening(en) staat afgebeeld;

  • 9. Binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet met het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

16. Het lozen van hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak zonder verplichte compensatie

Kader

Op grond van artikel 3.5  van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak op een water te lozen. 

Toelichting op de algemene regel

Indien het hemelwater afkomstig van het nieuw verhard oppervlak afstroomt naar een perceel dat minder dan 100 meter is verwijderd van oppervlaktewater wordt dit beschouwd als een lozing op oppervlaktewater.

In beleidsregel 5.16 is hiervoor het beleid vastgesteld.

Om te voorkomen dat voor kleine voorzieningen zoals woninguitbreiding, opritten en dammen en andere verhardingen moet worden gecompenseerd is er een vrijstelling voor de compensatieplicht van 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied.

Voor dergelijke kleinere oppervlakken geldt een vrijstelling van de compensatieplicht.

Omdat het niet wenselijk is dat een belanghebbende meerdere malen op een zelfde perceel gebruik maakt van de vrijstelling is het wenselijk om ook die oppervlakken die vrijgesteld zijn van compensatieplicht en vergunningsplicht in een bestand op te nemen en bij te houden.

De initiatiefnemer, die nieuw verhard oppervlak wil aanleggen, dat voldoet aan de vrijstellingscriteria voor de compensatieplicht van beleidsregel 5.16 kan volstaan met een melding indien er voor dezelfde activiteit geen andere vergunningsplichtige activiteiten worden aangevraagd.

Voor maken van een lozingspunt (uitstroomvoorziening) kan een melding worden gedaan op grond van algemene regel nummer 15.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het lozen van hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak is geen vergunning op grond van artikel 3.5 vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er bestaat een vrijstelling voor de compensatieplicht overeenkomstig de toetsingcriteria van beleidsregel 5.16;

  • 2. er vinden geen andere vergunnnigsplichtige activiteiten plaats voor hetzelfde werk;

  • 3. ten minste twee weken voor het realiseren van het nieuwe verhard oppervlak dienen de werkzaamheden te worden gemeld door middel van een meldingsformulier van Waterschap Rivierenland;

  • 4. bij de melding als bedoeld onder 3 dient een situatietekening te worden gevoegd, waarop duidelijk het perceel is weergegeven met het nieuwe verhard oppervlak en de grootte van het verhard oppervlak;

  • 5. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is vervalt het recht om van deze melding gebruik te maken.

17. Het lozen van bronneringswater op wateren

Kader

  • Op grond van artikel 3.7 onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het zonder vergunning van het bestuur verboden om

  • 1. meer dan 100 m3 water per uur te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als A-wateren;

  • 2. meer dan 30 m3 water per uur te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als B-wateren;

  • 3. meer dan 1 m3 water te lozen in oppervlaktewaterlichamen die op de legger staan vermeld als C-wateren.

  • Hieronder wordt ook verstaan het lozen van bronneringswater.

Toelichting op de algemene regel

Het lozen van bronneringswater op wateren komt voornamelijk voor bij bronneringswerkzaamheden ten behoeve van bijvoorbeeld bouwprojecten. Het belang voor het waterschap bij het lozen van bronneringswater op wateren betreft voornamelijk de bergingscapaciteit en doorstroming van de wateren waarop wordt geloosd. Om schadelijke gevolgen aan de waterhuishouding te voorkomen worden normen gesteld met betrekking tot de duur van de bronnering en de hoeveelheid te lozen water.

In de praktijk blijkt dat de duur van een ruime meerderheid van de aangevraagde bronneringen minder dan een half jaar bedraagt en dat de hoeveelheid te lozen water geen negatieve gevolgen heeft voor de bergingscapaciteit en de doorstroming van de wateren.Voor lozingen als gevolg van bronneringen kunnen de waterhuishoudkundige belangen dan ook voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het lozen van bronneringswater op wateren is geen vergunning vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de lozingsperiode is korter dan een half jaar;

  • 2. de lozing mag een debiet van 100 m3 /uur en 100.000 m3 /jaar niet overschrijden;

  • 3. het te lozen water is schoon (géén saneringswater);

  • 4. het gehalte onopgeloste bestanddelen bedraagt maximaal 50 milligram per liter;

  • 5. het zuurstofgehalte van het te lozen water bedraagt minimaal 5 milligram per liter;

  • 6. er mogen ten gevolge van de lozing geen visuele verontreinigingen in het water optreden;

  • 7. door de lozing mag geen overlast bij derden of waterschap ontstaan;

  • 8. voor de lozing geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • de lozing dient plaats te vinden op een A-water. Indien er binnen een redelijke afstand van de bronneringslocatie geen A-water is gelegen, mag de lozing op een B-water plaatsvinden. Lozing op een C-water heeft géén voorkeur, maar wordt toegestaan nadat een toets van de melding heeft uitgewezen dat de lozing daar geen schadelijke gevolgen kan hebben;

  • 9. de lozing dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 10. bij de melding als bedoeld onder 9 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de uit te voeren werkzaamheden en het lozingspunt staan afgebeeld.

18. Het plaatsen en hebben van een afrastering langs wateren

Kader

Op grond van artikel 2.1 eerste lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kunnen de eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken [...] door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden. Op grond van artikel 2.1 tweede lid kan het bestuur algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

Het gebod van artikel 2.1 eerste lid van de keur geldt niet voor de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, gezien de aard en het karakter van het gebied.

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt onder andere begrepen het plaatsen, hebben en onderhouden van afrasteringen langs wateren.

Toelichting op de algemene regel

Afrasteringen kunnen enerzijds worden gezien als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren, terwijl ze anderzijds, in de vorm van een veekering, juist voorkomen dat het vee de gesteldheid van waterstaatswerken aantast. Wanneer aan de hieronder beschreven voorwaarden wordt voldaan komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, indien nodig, vrij eenvoudig worden verwijderd.

Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Een melding voor het plaatsen van een afrastering langs wateren is niet nodig, mits aan de hieronder beschreven voorwaarden wordt voldaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen van een afrastering langs wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de afrastering wordt parallel aan het water geplaatst;

  • 2. de afrastering bestaat uit palen met draad of gaas met een maximale hoogte van 1,00 meter boven het maaiveld;

  • 3. de afrastering wordt tussen 0,50 meter en 1,00 meter vanaf de insteek van het water geplaatst;

  • 4. de afrastering is van een zodanige constructie dat het onderhoud aan de wateren door of in opdracht van het waterschap niet wordt belemmerd.

19. Het planten van bomen langs A- en B-wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het planten van bomen langs A-wateren en B-wateren.

Toelichting op de algemene regel

Het te dicht op elkaar plaatsen van bomen langs door het waterschap te onderhouden wateren kan het doelmatig onderhoud van die wateren belemmeren. Een te korte afstand tussen de bomen en de insteek van de wateren kunnen daarnaast op termijn leiden tot aantasting van het talud. Knotbomen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden vormen, vanwege de zwaarwegende landschappelijke waarde, een uitzondering ten opzichte van bomen in overige gebieden binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Knotbomen worden van oudsher op de insteek van wateren geplant en vormen als zodanig belangrijke cultuurhistorische, beeldbepalende elementen in het landschap.

Deze algemene regel heeft geen betrekking op productiegewassen in de laanbomen- of fruit(bomen)teelt. Deze bomen vallen onder de beleidsregel betreffende ‘objecten'.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het planten van bomen langs A- en B-wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. bomen mogen niet in het talud van een water worden geplant;

  • 2. de afstand van de te planten bomen tot de insteek van het water dient bij A-wateren  en bij B-wateren 1 meter te bedragen. Knotbomen mogen op een afstand van 0,50 meter uit de insteek van wateren worden geplant;

  • 3. de minimale hart-op-hart afstand van de bomen onderling en ten opzichte van andere obstakels bedraagt 10 meter. Voor knotbomen bedraagt de minimale hart-op-hart-afstand 7 meter;

  • 4. in de beschermingszone mogen binnen een straal van 10 meter van een kunstwerk (bijvoorbeeld een dam met duiker, brug of stuw) geen bomen worden geplaatst, gemeten in zowel beneden- als bovenstroomse richting;

  • 5. de bomen dienen zodanig te worden onderhouden en opgesnoeid, dat van deze bomen geen takken afhangen binnen 5 meter boven het maaiveld;

  • 6. achter de bomen (aan de landzijde) dient, parallel aan het A-water, een strook van 4 meter (5 meter in het gebied van de Alblasserwaard, Vijfheerenlanden, Alm en Biesbosch) vrij te blijven van obstakels, in verband met onderhoudswerkzaamheden;

  • 7. het planten van bomen langs A- en B-wateren dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te planten bomen staat afgebeeld;

  • 9. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

20. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit de kern- en beschermingszone van wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen van objecten/kunstwerken uit de keurzone van wateren.

Toelichting op de algemene regel

Het verwijderen van een object/kunstwerk uit een water heeft een positief effect op de waterhuishouding, met name omdat daardoor de doorstroming van het water verbetert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een object/kunstwerk is er in gelegen dat het water in goede staat wordt hersteld. De risico's bij het verwijderen van een object/kunstwerk zijn zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.

Peilscheidende en -regulerende kunstwerken of kunstwerken die onderdeel uitmaken van een onderhoudsroute (veelal dammen met duikers) mogen onder geen enkele voorwaarde worden verwijderd. Dit om mogelijke negatieve invloeden op de waterhuishouding te voorkomen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het verwijderen van objecten/kunstwerken uit wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het object/kunstwerk wordt volledig verwijderd uit de kern- en/of beschermingszone van het water, inclusief bijbehorende werken en eventuele landhoofden;

  • 2. nadat het object/kunstwerk is verwijderd, wordt het ter plaatse aanwezige profiel van het water hersteld;

  • 3. eventueel aanwezige kabels en leidingen worden, in overleg met de kabel-/leidingeigenaar, minimaal 1 meter onder het leggerprofiel van het water gebracht (bij het ontbreken van een leggerprofiel worden de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt gehanteerd);

  • 4. het talud ter plaatse van het verwijderde object/kunstwerk wordt ingezaaid met bermgras;

  • 5. bij eventuele verzakkingen van het talud tijdens of na de werkzaamheden wordt, op aanwijzing van de toezichthouder, een beschoeiing geplaatst;

  • 6. het verwijderen van een object/ kunstwerk wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Met het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 6 wordt een situatietekening gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verwijderen object/kunstwerk staat afgebeeld;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken wordt binnen één jaar na dagtekening van deze melding gestart. Hierna vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

21. Het aanbrengen en hebben van objecten binnen 1 meter uit de insteek (gemeten landinwaarts) van de Giessen, Alblas en Graafstroom

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen en hebben van objecten in de boezemgebieden van de Giessen, Alblas en Graafstroom.

Toelichting op de algemene regel

De boezemgebieden hebben een zeer belangrijke waterbergende functie. Als de wateren en riviertjes buiten hun oevers treden, wordt het water geborgen in de boezem. De boezem is dus een noodvoorziening die zijn functie altijd moet behouden. Op die manier wordt voorkomen dat de rivieren en wateren overstromen en daarbij grote schade aanrichten in bewoonde gebieden en aan percelen die op verschillende manieren in gebruik zijn.

Voor objecten is in het algemeen volumecompensatie nodig op grond van beleidsregel nummer 5.3. Voor deze objecten geldt te allen tijde een vergunningsplicht. Voor de bewoners langs deze wateren geldt dat men in de praktijk behoefte heeft aan allerlei voorzieningen in de tuin en nabij de oever. Vanwege de noodzakelijke stabiliteit van de oever worden echter géén vergunningen verleend voor objecten als opstallen e.d., indien deze binnen 1 meter vanuit de insteek zouden zijn gewenst.

Binnen die 1 meter zijn allerlei kleinschalige objecten zoals bijvoorbeeld vlonders, tuinhekjes, (sier)bestrating e.d. wel mogelijk.

Dergelijke objecten zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudige werken, waarbij de waterhuishoudkundige belangen gewaarborgd kunnen worden door het stellen van voorwaarden in een algemene regel.

Buiten de oever/insteek worden géén andere objecten toegestaan dan steigers conform beleidsregel nummer 5.8.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen van objecten binnen 1 meter uit de insteek, landinwaarts gemeten, van de Giessen, Alblas en Graafstroom is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder a vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de aan te leggen objecten mogen niet oversteken/overkragen het water in;

  • 2. te plaatsen hekwerken/tuinhekjes mogen niet hoger zijn dan 1,00 meter en mogen zowel parallel als haaks op het water worden aangelegd;

  • 3. Haaks op het water te plaatsen hekwerken/tuinhekjes mogen tot aan de insteek worden aangebracht;

  • 4. de werken dienen in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij dient vooraf contact opgenomen met de toezichthouder van Waterschap Rivierenland. Zijn aanwijzigingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 5. het aanbrengen van de werken dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop de locatie en de afmetingen van de te plaatsen steiger duidelijk staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

22. Het aanbrengen en hebben van gras en éénjarige gewassen in de beschermingszones van waterstaatswerken

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen in de beschermingszones van wateren en waterkeringen.

Toelichting op de algemene regel

Het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige belangen van Waterschap Rivierenland. Binnen de kernzone van zowel waterkeringen als wateren is gras als taludbescherming zelfs gewenst.

Voor het hebben en aanbrengen van gras en éénjarige gewassen binnen de beschermingszones van A-en B-wateren en waterkeringen is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 vereist en hoeft ook geen melding te worden gedaan.

23. Het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van waterkeringen en wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen.

Hieronder wordt ook verstaan het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van wateren en waterkeringen.

Toelichting van de algemene regel

Aan de uitvoering van de werkzaamheden in deze beheersobjecten kunnen risico's zijn verbonden, welke in het algemeen goed kunnen worden afgewogen in het kader van beoordeling van vergunningsaanvragen. Met het vaststellen van een algemene regel, waarmee een vrijstelling van de vergunningsplicht wordt bereikt, moet er vooral zekerheid bestaan over de omvang van die risico's.

De werkzaamheden in de bovenvermelde beheersobjecten worden veelal uitgevoerd door of namens nutsbedrijven die voorzieningen van algemeen nut en in het algemeen belang aanleggen. In dit verband wordt onder voorzieningen van algemeen nut verstaan, gas-, water-, electriciteits- en telecommunicatievoorzieningen. Door deze bedrijven worden in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland jaarlijks honderden werken uitgevoerd. Omdat het om vele aanvragen met betrekking tot soortgelijke werken gaat, leent deze activiteit zich voor een Algemene Regel.

Aan de in principe aanwezige risico's van het vergunningsvrij werken wordt voldoende tegemoet gekomen door onderstaande toetsingscriteria en voorwaarden.

wateren (inclusief vaarwegen)

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van A-, B- en C-wateren betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende water. Kabels en leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan wateren en/of ten gevolge van scheepvaart op de als vaarweg aangewezen wateren.

waterkeringen

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van waterkeringen is de stabiliteit van de waterkering. Indien wordt voldaan aan de onderstaande criteria en voorwaarden, hebben deze werkzaamheden een gering effect op de staat van een waterkering.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het leggen, hebben, onderhouden en vervangen van kabels en/of leidingen en bijbehorende ondergrondse werken binnen de kern- en beschermingszone van A-, B- en C-wateren, primaire en regionale waterkeringen in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 nodig als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • algemene voorwaarden

  • 1. minimaal twee weken voor aanvang moeten de werkzaamheden met een daarvoor bestemd meldingsformulier ter goedkeuring aan  het college van dijkgraaf en heemraden te worden gemeld. Dit formulier kan worden gedownload via de website (www.wsrl.nl) of aangevraagd bij de afdeling vergunningen (0344 - 64 94 94);

  • 2. bij het meldingsformulier moet een duidelijke situatietekening van de uit te voeren werkzaamheden worden gevoegd, waarop is aangegeven:

    • de exacte locatie (plaatsaanduiding) waar de kabels en/of leidingen zullen worden gelegd of verwijderd (indien mogelijk met straatnamen en huisnummers) voor het bepalen van de locatie is voorwaarde 46 van belang;

    • soort kabel of leiding;

    • materiaalkeuze en toe te passen bijbehorende (ondergrondse) voorzieningen;

    • de diepteligging en de exacte locatie;

    • legenda;

  • 3. het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een toestemmingsbrief als de melding akkoord is;

  • 4. de werken mogen pas worden uitgevoerd zodra er een schriftelijke akkoordverklaring van het college van dijkgraaf en heemraden is verkregen;

  • 5. de aanvang en voltooiing van de werkzaamheden dienen telefonisch te worden gemeld bij de toezichthouder van het waterschap;

  • 6. het tijdstip waarop met de uitvoering van de toegestane werkzaamheden mag worden begonnen, wordt vastgesteld in overleg met de toezichthouder van Waterschap Rivierenland;

  • 7. de werken dienen conform de tekening(en) bij de akkoordverklaring en de voorwaarden in deze algemene regel te worden uitgevoerd;

  • 8. tijdens de uitvoering van de werken dient een afschrift van de akkoordverklaring met gewaarmerkte tekening(en) ter plaatse aanwezig te zijn. De melder moet ervoor zorgen dat de aannemer/uitvoerder van de werken op de hoogte is van de voorwaarden van deze algemene regel;

  • 9. de kabel en/of leidingwerkzaamheden waarvoor een akkoordverklaring is verstrekt, moeten zonder onderbreking worden uitgevoerd, waarbij alle aanwijzingen door of namens het waterschap, onmiddellijk moeten worden opgevolgd;

  • 10. spoedreparaties aan een kabel en/of leiding als gevolg van een calamiteit dienen direct te worden gemeld bij de toezichthouder en achteraf schriftelijk te worden gemeld;

  • 11. na het gereedkomen van de werken waarvoor een akkoordverklaring is verstrekt, dienen de werken onderworpen te worden aan een laatste controle door het waterschap;

  • 12. de melder is verplicht de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen, om schade aan eigendommen van het waterschap en/of derden, als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden te voorkomen;

  • 13. afsluiters, pomp- of inspectieputten en dergelijke in de berm moeten duidelijk aangegeven worden met een tegelverharding rondom de ondergrondse constructie. De juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld moet worden onderhouden, om maaischade te voorkomen;

  • 14. voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet toestemming van de eigenaar van de grond zijn verkregen;

  • 15. grond, die als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden is of wordt verontreinigd, moet op kosten van de melder worden verwijderd en afgevoerd;

  • 16. na voltooiing van de uitvoering van de werkzaamheden moet de melder ervoor zorgdragen dat alle achtergebleven materialen, gereedschappen, werktuigen en/of tijdelijke voorzieningen worden verwijderd. Bij nalatigheid zal het op last van het college van dijkgraaf en heemraden gebeuren op kosten van de melder of van diens rechtverkrijgenden;

  • 17. de melder is te allen tijde aansprakelijk voor optredende gebreken (zoals beschadigingen, deformaties, verzandingen enz.) aan de waterstaatswerken inclusief kunstwerken ontstaan door de toegestane werkzaamheden en/of objecten. Deze moeten op eerste aanmaning en tot genoegen van het college van dijkgraaf en heemraden op kosten van de melder worden hersteld, waarbij het college nadere eisen kan stellen aan de wijze van uitvoering;

  • 18. als uitvoeringseisen, die worden gesteld in vergunningen van andere overheden, in strijd zijn met de in deze algemene regel opgenomen voorwaarden, moett de melder ervoor zorg te dragen dat er overleg tussen de diverse partijen zal plaatsvinden om overeenstemming te bereiken over de wijze waarop de werkzaamheden alsnog kunnen worden uitgevoerd. Zonder overeenstemming mogen de akkoord bevonden werkzaamheden niet worden uitgevoerd;

  • 19. een akkoordverklaring komt te vervallen zonder dat intrekking heeft plaatsgevonden indien niet binnen één jaar na dagtekening van de akkoordverklaring met de werkzaamheden is gestart;

  • wateren

  • 20. de ontgraving, persing/boring en/of aanvulling van een sleuf in de beschermingszone van een water moet zodanig uitgevoerd worden dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïnvloed;

  • 21. de afstand tussen de insteek van het water en de ontgraving moet zo groot mogelijk worden gehouden, maar minimaal 1 meter te bedragen;

  • 22. als de minimale afstand van 1 meter tussen de insteek van het water en de ontgraving niet kan worden gehaald en het talud van het water binnen één jaar na uitvoering van de werkzaamheden is komen te verzakken, dan moeten ter plekke oeverherstelwerkzaamheden (in overleg met de toezichthouder) worden uitgevoerd;

  • 23. binnen de kernzone mogen kabels en/of leidingen niet in de in de lengterichting van het water worden gelegd;

  • 24. een te graven sleuf ten behoeve van een parallel aan het water te leggen kabel en/of leiding mag niet breder dan 0,50 meter en niet dieper worden dan 1,00 meter;

  • 25. teelaarde, klei en zand moeten elk gescheiden van overige grondsoorten worden ontgraven en opgeslagen;

  • 26. na het leggen van de kabel en/of leiding moet de sleuf weer worden gevuld met de weggenomen grond, die vast moet worden aangestampt in lagen, elk ten hoogste 0,20 meter dik en afgedekt overeenkomstig de ter plaatse bestaande bezoding;

  • 27. op de aanvulling van de sleuf in de kernzone van het water is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Dat betekent dat de aanvulling van de sleuf met schone grond dient te worden uitgevoerd;

  • 28. bij het kruisen van een water door middel van een ontgraving/zinker of een persing/boring moet de kabel en/of leiding een gronddekking hebben van minimaal 1,00 meter onder het gehele leggerprofiel (bij het ontbreken van een leggerprofiel dienen de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt te worden gehanteerd);

  • 29. bij het kruisen van een door het waterschap aangewezen vaarweg voor scheepvaart door middel van een boring of persing moet de kabel en/of leiding een gronddekking hebben van minimaal 2,00 meter onder het gehele leggerprofiel (bij het ontbreken van een leggerprofiel dienen de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt te worden gehanteerd);

  • 30. waar de kabel en/of leiding door middel van open ontgraving onder het water wordt gelegd, moeten de taluds, in overleg met en met goedkeuring van de toezichthouder, tegen inzakking worden beschermd, één en ander conform principetekening nummer 3 van het waterschap. Vergraven taluds moeten met stapelzoden worden opgezet en worden voorzien van een azobébetuining met onbehandelde perkoenpalen. De betuining moet aan weerszijden van de vergraving een lengte hebben van minimaal 3 meter;

  • 31. in veengebieden moeten kabels en/of leidingen die een water kruisen worden gelegd door middel van een persing of boring;

  • 32. een kabel en/of leiding mag alleen over een kunstwerk worden gelegd als kan worden aangetoond dat er al andere kabels en/of leidingen over het kunstwerk liggen;

  • 33. als de kabel en/of leiding over een aanwezig kunstwerk wordt gelegd, mag het kunstwerk bij de werkzaamheden niet worden beschadigd en moet de kabel en/of leiding minimaal 10 centimeter boven de bovenkant van het kunstwerk worden gelegd;

  • 34. bestaande kabels en/of leidingen die uit gebruik worden of zijn genomen, moeten volledig worden verwijderd en worden afgevoerd uit de keurzone van het water, tenzij in overleg en met goedkeuring van de toezichthouder anders wordt overeengekomen;

  • 35. de aan- en afvoer van water moet door het treffen van voldoende voorzieningen te allen tijde te worden gegarandeerd. Overleg over de aard van de voorziening moet plaatsvinden met de toezichthouder van het waterschap. Door hem gegeven aanwijzingen dienen onmiddellijk te worden opgevolgd;

  • 36. de taluds en waterbodem moeten onder strak profiel worden afgewerkt, zodanig dat de waterdoorvoer niet wordt gestremd;

  • 37. materialen, grond, bagger en dergelijke die als gevolg van de werkzaamheden in het betrokken water zijn geraakt, moeten direct en volledig uit het water worden verwijderd;

  • 38. eventueel aan te brengen markeringspalen moeten op 0,50 meter uit de insteek van het water worden geplaatst en mogen niet hoger dan 1,00 meter zijn;

  • 39. revisiegegevens omtrent de exacte ligging, het materiaal en de maatvoering van het werk moeten binnen acht weken nadat het werk is uitgevoerd worden opgestuurd naar het waterschap. De gegevens moeten zowel analoog als digitaal worden aangeleverd. Hierbij moet het kenmerk van de brief waarin de melding akkoord is verklaard, worden vermeld. De manier waarop de digitale gegevens moeten worden aangeleverd, is te lezen op de website van het waterschap (www.wsrl.nl) of op te vragen bij het team Geodata en Monitoring van het waterschap;

  • waterkeringen

  • wanneer mogen werken worden uitgevoerd?

  • 40. de werkzaamheden in de waterkeringen en bijbehorende beschermingszones moeten tussen 1 april en 15 oktober van elk jaar worden uitgevoerd. De dijksluitingsperiode geldt niet voor de boezemkades van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek);

  • 41. uitgesloten van de dijksluitingsperiode zijn de niet-dijkkruisende huisaansluitingen en bijbehorende lasgaten. Deze mogen in de dijksluitingsperiode worden uitgevoerd als ze voldoen aan de onderstaande voorwaarden en de kortst mogelijke route naar het aan te sluiten huis is gekozen;

  • 42. als het nodig is, kan het bestuur bepalen dat het graafwerk later dan 1 april moet starten of eerder dan 15 oktober moet zijn afgerond;

  • 43. bij hoge rivierwaterstanden kan het college bepalen dat de werkzaamheden tussentijds moeten worden gestaakt, waarbij voor de waterkering beschermende maatregelen kunnen worden opgelegd;

  • 44. als door de uitvoering van de werkzaamheden en/of door een hoge waterstand gevaar of hinder voor de waterkering ontstaat, kan het college bepalen dat de werkzaamheden tussentijds moeten worden gestaakt, waarbij voor de waterkering beschermende maatregelen kunnen worden opgelegd. Ook kan het college zonder voorafgaande ingebrekestelling de nodig maatregelen treffen tot opheffing van het gevaar of de hinder.

  • waar mogen werken worden uitgevoerd?

  • 45. de te verrichten werkzaamheden hebben betrekking op netwerkuitbreidingen, netwerkonderhoud en/of huisaansluitingen;

  • 46. het streven is om kabels en leidingen buiten de keurzone van de waterkering te leggen. Daarom moeten kabels en leidingen  met de volgende prioritering gelegd worden:

    • 1.

      buiten de kern- en beschermingszone van de waterkering;

    • 2.

      als de aanvrager aantoont dat dit niet mogelijk is, in de beschermingszone;

    • 3.

      als ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone gelegd worden. De noodzaak hiervoor moet aangetoond worden;

    • 4.

      de motivering voor de punten 2 en 3 moet bij de melding worden aangeleverd . Hierbij moet rekening gehouden worden met het zwaarwegende belang van de waterkering;

  • 47. te leggen kabels en/of leidingen in de kernzone op de kruin van de waterkering moeten langs de binnenkruin van de waterkering worden gelegd. In geen geval mogen de kabels/leiding in het dijktalud of binnen 2 meter van de teen van de dijk gelegd worden;

  • 48. als de gelegenheid zich voordoet, moeten de kabels en leidingen verlegd worden naar een tracé buiten de kern- en beschermingszone. Dit geldt in ieder geval voor leidingen van voor 1972;

  • 49. een nieuwe kabel en/of leiding moet, als deze niet verlegd kan worden, zoveel mogelijk in de sleuf van de oude kabel en/of leiding worden gelegd;

  • 50. bestaande kabels en/of leidingen in de kern- en beschermingszone van een waterkering die worden vervangen of komen te vervallen, moeten met bijbehorende voorzieningen volledig worden verwijderd en afgevoerd;

  • 51. de juiste ligging van bestaande kabels en/of leidingen, die beïnvloed kunnen worden door de uit te voeren werkzaamheden en gelegen zijn binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering, moet door middel van met de hand gegraven proefsleuven worden vastgesteld;

  • welke materialen mogen worden gebruikt?

  • 52. bij de voorbereiding, uitvoering en afwerking van aan te brengen werken moeten de voorschriften en richtlijnen zoals omschreven in de laatste en vastgestelde versie van de NEN 3650-serie worden toegepast;

  • 53. een drukleiding moet conform de bepalingen van de NEN 3650-serie op dichtheid en sterkte worden beproefd. Op eerste aanmaning van het waterschap moet de melder de meetgegevens aanleveren bij de toezichthouder;

  • 54. leidingen hebben een maximale diameter van 110 mm en/of een maximale druk van 3,5 bar;

  • 55. leidingen moeten worden uitgevoerd in HDPE (PE80/100) SDR11;

  • 56. toe te passen HDPE-leidingen moeten door middel van spiegellassen of electrolasmoffen worden gekoppeld (flensstukken, huisaansluitingsmoffen en andere appendages). Bij verruimen van de diameter moeten verlooplasmoffen worden toegepast;

  • 57. kabels en/of leidingen binnen de kern- en/of beschermingszone van een waterkering mogen alleen door middel van een open ontgraving worden aangelegd;

  • 58. als kabels en/of leidingen een waterkering kruisen moet dit gebeuren door middel van een open ontgraving. Boringen, persingen en geslagen leidingen/buizen zijn niet toegestaan;

  • 59. ter plaatse van op- en afritten met bestrating mag buiten het leggerprofiel en parallel aan de waterkering door middel van een persing een mantelbuis onder het wegdek van de op- en afrit worden aangebracht;

  • 60. kabels en/of leidingen moeten een waterkering haaks kruisen;

  • 61. het kruisen van waterkerende constructies (vb. damwanden, coupures) is niet toegestaan;

  • 62. als een kabel en/of leiding een waterkering kruist, moet ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm worden aagebracht met een minimale afmeting van 1 meter rondom buiten de kabel- en/of leidingdiameter;

  • 63. het ontwerp van een kwelscherm moet voldoen aan één van de principetekeningen (Kwelscherm type I, II, III);

  • 64. als de kabel en/of leiding geheel of gedeeltelijk de waterkering kruist, moet deze binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering uit één stuk bestaan;

  • 65. een drukleiding met een diameter van 110 mm die de waterkering kruist moet door middel van afsluiters drukloos kunnen worden gemaakt. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 66. afsluiters die om andere redenen al onderdeel uitmaken van het leidingontwerp kunnen worden aangemerkt als afsluiters voor de waterkering mits deze voldoen aan de voorgaande voorwaarden. Bij aanwezigheid van bestaande afsluiters moet in overleg met de toezichthouder worden bepaald of deze kunnen volstaan of dat extra afsluiters moeten worden geplaatst;

  • 67. een eventueel te plaatsen afsluiter moet conform de NEN 3650-bepalingen aan de leiding worden verbonden;

  • 68. leidingen die worden voorzien van glasvezel moeten na het inbrengen van de glasvezelkabel worden afgesloten met 20-30 cm flexibel synthetisch rubber;

  • welke eisen worden aan de sleuf gesteld?

  • 69. een te graven sleuf mag niet dieper en breder worden uitgegraven dan strikt noodzakelijk is, met een maximum van 0,80 meter diep en 0,50 meter breed;

  • 70. ontgravingen moeten laagsgewijs plaatsvinden, waarbij verschillende grondsoorten gescheiden moeten worden;

  • 71. de gehele kabel en/of leiding moet op ongeroerde grond rusten. Om dit te bereiken moeten bij machinale ontgraving de laatste 10 cm met handkracht worden ontgraven;

  • 72. de oorspronkelijke afdekking, bezoding, taludverdediging, wegverharding en dergelijke moet op de gedichte sleuf te worden aangebracht;

  • 73. zowel voor het einde van de dagelijkse werktijd als na de voltooiing van het werk moet de sleuf worden gedicht met de uitkomende grond;

  • 74. alle ontgravingen moeten worden gedicht met de uitkomende grond, zo nodig aangevuld met gelijkwaardige grond, die in lagen van maximaal 0,20 meter mechanisch vast moet worden aangestampt. De grond moet ter plaatse zoveel mogelijk dezelfde samensteling, opbouw en draagkracht verkrijgen als voor aanvang van het graafwerk het geval was;

  • algemene opmerkingen

  • 75. het is niet toegestaan het talud van de waterkering te gebruiken als opslagplaats voor materialen en/of materieel;

  • 76. het is niet toegestaan aan kabels en/of leidingen gerelateerde bovengrondse objecten (vb. schakelkasten, transformatorhuisjes) binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering te plaatsen;

  • 77. afsluiters moeten jaarlijks door de melder op de goede werking worden gecontroleerd. Het college kan een schouw uitvoeren op de werking;

  • 78. als de gelegenheid zich voordoet, moeten de kabels en leidingen verlegd worden naar een tracé buiten de kern- en beschermingszone;

  • 79. leidingen van vóór 1972 moeten te allen tijde worden vervangen.

24. Het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering ten behoeve van veekering in de kern- en beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 2.1 eerste lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kunnen de eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken [...] door het bestuur verplicht worden langs hun percelen een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.

Op grond van artikel 2.1 tweede lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 kan het bestuur [...] algemene regels stellen omtrent afrasteringscontructies en wijze van plaatsing.

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen van afrasteringen.

Toelichting op de algemene regel

Afrasteringen kunnen aan één kant gezien worden als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren, terwijl ze, in de vorm van een veekering, aan de andere kant juist voorkomen dat vee de gesteldheid van waterstaatswerken aantasten. Wanneer aan de hieronder gestelde voorwaarden wordt voldaan, komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, indien nodig, vrij eenvoudig verwijderd worden.

Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering in de kern- en beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de afrastering is voldoende veekerend, met een maximale hoogte van 1,00 meter, waarbij de palen tot een diepte van maximaal 0,60 meter reiken;

  • 2. de afrastering wordt geplaatst op de perceels- en/of eigendomsgrens zoals vastgelegd in het Kadaster;

  • 3. de afrastering dient in goede staat te worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op het aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de dijkbeheerder. Zijn aanwijzigingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • 4. het plaatsen van de afrastering dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 5. bij de melding als bedoeld onder 4 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de te plaatsen afrastering staat afgebeeld;

  • 6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

25. Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkering als tuin en bouwland

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.1 derde lid van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten en in de kernzone van een waterkering bemesting toe te passen. Hieronder is ook begrepen het gebruik van percelen grond als tuin of bouwland.

Toelichting op de algemene regel

Bij werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van een waterkering is het van groot belang dat het profiel, en dus ook de functie, van de waterkering tijdens en na de werkzaamheden is gewaarborgd. Wanneer werkzaamheden in de ondergrond nabij een waterkering worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de functie van de waterkering. Afhankelijk van de diepte waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, zou bijvoorbeeld kwelwerking kunnen optreden en wateroverlast kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk van belang bij zogenaamde ‘pipingzones', waar een kleilaag voorkomt dat water, dat onder de waterkering doorloopt, te dicht bij de teen van de waterkering naar boven komt, met als mogelijk gevolg dat er verzakkingen optreden.

Onder werkzaamheden die worden uitgevoerd bij het gebruik van percelen als tuin of bouwland kunnen voor deze algemene regel de volgende activiteiten worden gerekend:

  • het spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep);

  • het zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

  • bemesten;

  • het planten en onderhouden van bomen die van nature laag blijven, struiken en overblijvende planten.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden worden er op relatief beperkte schaal werkzaamheden in de ondergrond van de beschermingszone van de waterkering uitgevoerd. Daarnaast gaat het hier om werkzaamheden op vlakke percelen, waardoor er een relatief klein risico bestaat met betrekking tot de waarborging van de functie van de waterkering. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval dan ook voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Voor het beweiden van de kernzone van een waterkering dient een afzonderlijke, schriftelijke overeenkomst te worden afgesloten tussen het waterschap en de eigenaren van het vee. Deze algemene regel is daarom niet van toepassing op kernzones van waterkeringen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het gebruik van de beschermingszone van een waterkering als tuin of bouwland is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a en artikel 3.1 derde lid vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de werkzaamheden bestaan uit:

    • spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep), en/of

    • bemesten, en/of

    • zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen en/of

    • het planten en onderhouden van bomen die van nature laagblijven, struiken en overblijvende planten;

  • 2. de werkzaamheden vinden plaats in de beschermingszone van de waterkering;

  • 3. er is ter plaatse geen pipingzone aanwezig of er is een pipingzone met een kleilaag met een dikte van meer dan 1,00 meter. Zonodig kan het waterschap daarover informatie verstrekken;

  • 4. de gewassen en beplantingen vormen geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering;

  • 5. het gebruik van percelen binnen de beschermingszone van een waterkering als tuin of bouwland dient twee weken voorafgaand aan de ingebruikname te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijke de locatie van het betreffende perceel/de betreffende percelen staat afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

26. Het aanbrengen van en klein onderhoud aan erfverharding in de beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het aanbrengen van erfverharding in de beschermingszone van een waterkering. Het klein onderhoud valt onder artikel 3.1 eerste lid onder a.

Toelichting op de algemene regel

Het aanbrengen van en klein onderhoud aan verharding komt veel voor op plaatsen waar percelen (gedeeltelijk) binnen de beschermingszone van een waterkering zijn gelegen. De aanleg van erfverharding dient zodanig te worden uitgevoerd dat de stablilteit en de functie van de waterkering worden gewaarborgd. Het aanbrengen van erfverharding betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt in veel gevallen echter een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze algemene regel staat los van de eventuele compensatieplicht voor de versnelde afvoer van hemelwater ten gevolge van een uitbreiding van het verhard oppervlak. Zolang de uitbreiding van het verhard oppervlak onder de 500m2 blijft, hoeft er geen compensatie te worden gerealiseerd.

Zodra de erfverharding zich zowel binnen de beschermingszone van een water, als binnen de beschermingszone van een waterkering bevindt is een vergunning vereist.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het aanbrengen van en klein onderhoud aan erfverharding in de beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a en  b vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. waar sprake is van een zogenaamde ‘pipingzone' (een zone met een kleilaag die voorkomt dat water te dicht op de teen van de waterkering omhoog komt) dient te allen tijde een kleilaag met een minimale dikte van 1,00 meter in stand gehouden te worden. Zonodig kan het waterschap over deze zone informatie verstrekken;

  • 2. in het geval van aanbrengen bedraagt de erfverharding minder dan 500m2;

  • 3. de constructie van de (half)verharding inclusief fundering reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • 4. het gewicht van de nieuwe constructie is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

  • 5. het aanbrengen van een erfverharding dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van de aan te brengen verharding staat afgebeeld, evenals het gebruikte materiaal;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

27. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het plegen van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen.

Toelichting op de algemene regel

In de kern- en beschermingszones van veel waterkeringen zijn wegen aanwezig. Om de functie van de wegen te waarborgen zijn onderhoudswerkzaamheden aan de wegen noodzakelijk. Het is daarbij echter wel van belang dat, bij de uitvoering van die werkzaamheden, ook de functie van de betreffende waterkering is gewaarborgd.

Onder klein onderhoud aan een openbare weg kan bijvoorbeeld het vervangen van de toplaag van die weg worden verstaan, voor zover daarbij geen sprake is van een uitbreiding van de verharding. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen en onderhouden van RVV-borden en het roven en aanvullen van de berm. Van groot onderhoud is sprake wanneer de werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, zoals bij het vervangen van de complete fundering van de weg. Voor dergelijke werkzaamheden dient een vergunning te worden aangevraagd.

Het plegen van klein onderhoud aan wegen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomende werkzaamheid. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het uitvoeren van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszones van waterkeringen geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder a vereist, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. bij het plaatsen van RVV-borden dienen deze te worden aangebracht op palen, zonder betonnen voet en dient te worden voldaan aan de richtlijnen ‘Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer';

  • 2. bij het roven van de berm dient het vrijkomende materiaal te worden afgevoerd;

  • 3. bij het uitvullen van de berm dient gebruik te worden gemaakt van puingranulaat of grond;

  • 4. de werkzaamheden mogen alleen in de periode van 1 april tot 15 oktober worden uitgevoerd;

  • 5. het uitvoeren van de werkzaamheden dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het uit te voeren werk en de aard van de werkzaamheden staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

28. Het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen, hebben en onderhouden van tijdelijke/semi-permanente objecten, zoals speeltoestellen, demontabele zwembaden en brievenbussen.

Toelichting op de algemene regel

Onder tijdelijke/semi-permanente objecten worden objecten verstaan die voor onbepaalde tijd in de beschermingszone van een waterkering worden geplaatst, maar die, wanneer nodig, eenvoudig verwijderd kunnen worden. Semi-permanente objecten zijn niet voorzien van een in de grond aangebrachte, gestorte, geslagen of soortgelijke fundatie.

Gedacht kan worden aan objecten zoals speeltoestellen, prefab tuinhuisjes, demontabele zwembaden en brievenbussen. Dergelijke objecten hebben (meestal) geen effect op het functioneren van de waterkering, maar dienen wel verwijderd te kunnen worden wanneer dat noodzakelijk blijkt ten behoeve van bijvoorbeeld dijkverzwaringen.

Het plaatsen van tijdelijke/semi-permanente objecten in de beschermingszone van een waterkering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een tijdelijk/semi-permanent object in de beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het te plaatsen object (met uitzondering van de stellaag) wordt niet ingegraven;

  • 2. de eventuele stellaag van het tijdelijke/semi-permanente object reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • 3. waar sprake is van een zogenaamde ‘pipingzone' (een zone met een kleilaag die voorkomt dat water te dicht op de teen van de waterkering omhoog komt) dient te allen tijde een kleilaag met een minimale dikte van 1 meter in stand gehouden te worden. Zonodig kan het waterschap hierover informatie verstrekken;

  • 4. het gewicht van de eventuele stellaag is niet minder dan dat van de verwijderde bovenlaag;

  • 5. het aanbrengen van het object dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 6. bij de melding als bedoeld onder 5 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van het te plaatsen object staan afgebeeld;

  • 7. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt de melding;

  • 8. wanneer een object dient te worden verwijderd ten behoeve van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals dijkverzwaringen, dient dit te gebeuren op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden en op kosten van de melder.

29. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder wordt ook verstaan het uitvoeren van inwendige verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.

Toelichting op de algemene regel

Bij een interne verbouwing van een pand vindt geen uitbreiding van dat pand plaats. Er is dan ook geen risico dat het profiel van vrije ruimte wordt verkleind. Het risico met betrekking tot het functioneren van de waterkering blijft daarnaast ook op een gelijk niveau.

Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden of het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering betreft een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Wanneer iemand voornemens is een bestaand pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering uit te breiden of te vervangen door nieuwbouw, dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Aangeraden wordt om hierover vooroverleg te plegen met de afdeling Vergunningen van Waterschap Rivierenland.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er vindt geen wijziging van een kelder, fundering of vloerpeil plaats, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes en vervanging van (houten) vloeren door plaatvloeren;

  • 2. er vindt geen grondroering plaats;

  • 3. de stabiliteit van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed;

  • 4. het uitvoeren van een interne verbouwing van een bestaand pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering dient twee weken voorafgaand aan de uitvoering te worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 5. bij de melding als bedoeld onder 4 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verbouwen pand staat afgebeeld;

  • 6. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

30. Het uitvoeren van verticale boringen en sonderingen en het plaatsen van peilbuizen in de beschermingszone van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder a van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Hieronder is ook begrepen het uitvoeren van verticale boringen voor grond-, grondwater- en milieuonderzoek.

Toelichting op de algemene regel

Bij het waterschap komen regelmatig watervergunningsaanvragen binnen voor het verrichten van grond-, geotechnisch, geohydrologisch onderzoek. Bij deze onderzoeken is het vaak nodig om verticale boringen te verrichten voor het nemen van grondmonsters, het plaatsen van peilbuizen of het maken van sonderingen.

Voor verticale boringen die niet aan deze algemene regel voldoen, geldt beleidsregel 5.22.

Voor het maken van verticale boringen voor een Koude Warmte Opslag (KWO) systeem, geldt beleidsregel 5.24.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor de uitvoering van sonderingen en/of grondboringen in de beschermingszone van de waterkering is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. totaal worden er minder dan 20 sonderingen en/of boringen (met of zonder peilbuis), uitgevoerd;

  • 2. de sonderingen en/of boringen worden uitgevoerd buiten de invloedslijnen van piping;

  • 3. voor het uitvoeren van sonderingen en/of grondboringen geldt geen dijksluitingsperiode. De werkzaamheden mogen echter niet worden uitgevoerd als de rivierwaterstanden hoger zijn dan in tabel A is aangegeven. Voor de te verwachten waterstanden moet contact worden opgenomen met de toezichthouder; 

  • 4. de (boor)gaten worden na afronding van de werkzaamheden volledig opgevuld met (vloeibare) zwelklei;

  • 5. peilbuizen reiken niet dieper dan 3 meter onder de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en blijven maximaal 2 weken staan;

  • 6. het maken van de sonderingen en/of grondboringen moet minimaal twee weken voorafgaand aan de uitvoering  worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 7. bij de melding als bedoeld onder 7 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van de sonderingen, boringen en/of peilbuizen staat aangegeven, evenals de diepte van de sonderingen, boringen en/of peilbuizen en het GHG;

  • 8. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

    Tabel A: Verwachte waterstanden waarbij grondonderzoek in de beschermingszone van primaire en regionale waterkeringen niet is toegestaan

    Benedenrivierengebied (ten westen van de lijn Schoonhoven, Werkendam, Geertruidenberg)

    bij een binnen 2 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 2,00 m + NAP bij Dordrecht en/of wannneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen 

    Bovenrivierengebied (ten oosten van de lijn Schoonhoven, Werkendam en Geertruidenberg)

    bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 13,00 m + NAP bij Lobith en/of wannneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen 

    Voor de Rijn en zijn vertakkingen

    bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 13,00 m + NAP  bij Lobith en/of wannneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen 

    Voor de Maas en zijn vertakkingen

    bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 9,50 m +NAP  bij Mook en/of wannneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen 

    Boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek)

    contact opnemen met de toezichthouder, die wordt vermeld in de onder 6 genoemde bevestigingsbrief

31. Het verwijderen van bouwwerken en bomen/struiken uit de beschermingszone van waterkeringen

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het verwijderen van bouwwerken of bomen/struiken uit de beschermingszone van waterkeringen.

Toelichting op de algemene regel

Het verwijderen van een bouwwerk of een boom/struik van een waterkering is positief voor de stabiliteit en het onderhoud van de waterkering. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een bouwwerk of een boom is er in gelegen dat de dijk in goede staat wordt hersteld. De risico's bij het verwijderen van bouwwerken of bomen zijn echter zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.

Waterstaatkundige constructies (bijv. coupures of damwanden) mogen onder geen enkele voorwaarde worden verwijderd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • Voor het verwijderen van bouwwerken en bomen en/of struiken uit de beschermingszone van een waterkering is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Voor bouwwerken

  • 1. het verwijderen van het bouwwerk uit de waterkering mag alleen gebeuren in de periode tussen 1 april en 15 oktober en niet tijdens een hoogwaterperiode;

  • 2. bij het slopen van het bouwwerk, wordt de afwatering van de waterkering en het omliggende terrein niet gehinderd;

  • 3. bij het slopen van het bouwwerk worden alle elementen van het bouwwerk uit het dijklichaam  verwijderd. Een uitzondering hierop zijn de funderingspalen. Deze moet worden verwijderd tot 1,00 meter onder het maaiveld;

  • 4. over de manier waarop grondkerende muren in fundering en kelders gesloopt worden, moet  overleg met de toezichthouder plaatsvinden;

  • 5. na het slopen van de bebouwing wordt het perceel, inclusief eventuele extra ontgravingen die nodig waren voor de sloop, aangevuld tot de oorspronkelijke maaiveldhoogte. Hierbij blijft een afdekkende kleilaag van minimaal 1,00 meter dikte gehandhaafd of wordt deze aangebracht;

  • 6. het te herstellen talud wordt aangesloten op en overeenkomend met de aangrenzende taluds;

  • 7. de ontgravingen die zijn ontstaan door het verwijderen van het bouwwerk worden met de uitkomende grond en goedgekeurde kleigrond aangevuld. Goedgekeurde kleigrond is:

    • voor het buitentalud: klei met erosiebestedigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25%-37%;

    • voor het binnentalud: klei met erosiebestedigheid categorie 2-3, met een lutumpercentage tussen 15%-25%;

  • 8. de grond waar het bouwwerk heeft gestaan, wordt na het rooien en aanvullen met klei, ingezaaid met een graszaadmengsel type D1, in een hoeveelheid van 40-70 kg/ha;

  • 9. als het bouwwerk in het buitentalud van de waterkering staat, moet de afwerking van de dijk uiterlijk voor 15 oktober van het jaar van de uitvoering volledig klaar zijn. Als de grasmat of taludbescherming op genoemde tijdstip nog niet hersteld is, moet het profiel van de dijk tegen hoogwater worden beschermd. Daarvoor moet een strook tot minimaal 5 meter links en rechts van het af te werken gedeelte dijktalud worden voorzien van een winterkrammat of een PE80 kunststofdoek of gelijkwaardig. Deze mat/doek moet reiken tot minimaal 4,0 meter uit de buitenteen van de dijk. De mat/doek moet tot 1 april van het daaropvolgende jaar blijven liggen;

  • Voor bomen en/of struiken

  • 10. het verwijderen van bomen/struiken uit de waterkering mag alleen gebeuren in de periode tussen 1 april en 15 oktober;

  • 11. bij het verwijderen mag niet meer grond worden vergraven of losgemaakt dan nodig is;

  • 12. de broekeinden van de gerooide bomen en de wortels van de struiken worden uit de grond verwijderd;

  • 13. de gerooide bomen, takken, wortels en andere boom- en/of struikresten worden uit de kern- en/of beschermingszone afgevoerd;

  • 14. de gaten die zijn ontstaan door het verwijderen van de bomen en/of struiken moeten met de uitkomende grond en goedgekeurde kleigrond worden aangevuld. Goedgekeurde kleigrond is:

    • voor het buitentalud: klei met erosiebestedigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25%-37%;

    • voor het binnentalud: klei met erosiebestedigheid categorie 2-3, met een lutumpercentage tussen 15%-25%;

  • 15. de grond waar de bomen en/of struiken gestaan hebben, zaait u na het rooien en aanvullen met klei, in met een graszaadmengsel type D1, in een hoeveelheid van 40-70 kg/ha;

  • Algemeen

  • 16. het verwijderen van een bouwwerk of bomen/struiken uit de beschermingszone van de waterkering moet twee weken voorafgaand aan de uitvoering worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 17. bij de melding als bedoeld onder 24 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie van het te verwijderen bouwwerk of boom/struik staat afgebeeld;

  • 18. de uitvoering van de toegestane werken dient binnen één jaar na dagtekening van deze melding te zijn gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken. 

32. Het plaatsen van een tijdelijke onttrekkingsconstructie in A- en B-wateren

Kader

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daar­over of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aan­wezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een tijdelijke onttrekkingsconstructie.

Toelichting op de algemene regel

Het onttrekken van oppervlaktewater aan het watersysteem gebeurt voornamelijk in de agrarische sector. Enerzijds om te kunnen beregenen in tijden van droogte en anderzijds om schade aan gewassen als gevolg van nachtvorst tegen te gaan. In artikel 3.17 van de Keur van Waterschap Rivierenland 2009 is een algemene vrijstelling opgenomen van het in artikel 3.8 van de Keur genoemde verbod om water te onttrekken. In artikel 3.17 wordt aangegeven hoeveel water er maximaal in incidentele situaties aan het watersysteem onttrokken mag worden.

Wanneer onttrekkingenspunten aangelegd zijn in een permanente constructie, is  de algemene regel 6 "Het plaatsen van een permanent onttrekkingspunt in A- en B-wateren" van toepassing. De in deze algemene regel bedoelde tijdelijke onttrekkingsconstructies zijn (meestal) drijvende constructies en/of zuigslangen die via het talud in de watergang hangen. Bovendien staat in veel gevallen een pomp of tractor in de beschermingszone. Het is van belang deze onttrekkingsconstructies het doelmatig onderhoud aan de watergang niet belemmer en.

Deze algemene regel heeft betrekking op grote tijdelijke ontrekkingsconstructies welke langdurig op of net onder het wateroppervlak drijven en meestal de gehele zomerperiode blijven staan (1 april tot 1 november). Daarbij staan vaak ook pompen, tractoren of hijsconstructies in de onderhoudsstrook van de watergang.

De waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Voor kortdurende tijdelijke onttrekkingsconstructies (< een week) of voor onttrekkingen met een gering debiet (< 5 m³) die handmatig te verwijderen zijn, geldt het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 niet. Voor deze voorzieningen hoeft dus geen melding te worden gedaan.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1. De gehele constructie moet bestaan uit deugdelijk, niet uitlogend materiaal;

  • 2. De gehele constructie, inclusief eventuele hijsinstallatie, moet binnen 24 uur na aanzegging van het waterschap uit de watergang en de bijhorende beschermingszone worden verwijderd, en mag pas nadat het onderhoud is uitgevoerd worden teruggeplaatst; de beschermingszones zijn vastgelegd in de legger;

  • 3. De onttrekkingsconstructie mag niet buiten de periode van één april tot één november in de watergang aanwezig zijn;  .

  • 4. In de watergang geplaatste drijvende installaties moeten zijn voorzien van een duidelijke zichtbare drijver op het oppervlaktewater;

  • 5. De houder van de gemelde tijdelijk onttrekkingsconstructie is verantwoordelijk voor het verwijderen van het eventuele (drijf)vuil dat wordt veroorzaakt door onderdelen van de onttrekkingsconstructie.

  • 6. De onttrekker en diens rechtsopvolgers zijn verplicht de onttrekkingsconstructie in goede staat te onderhouden;

  • 7. Indien naar het oordeel van het waterschap de onttrekkingsconstructie geen functie meer vervult ten behoeve van droogte- en/of nachtvorstbestrijding, dient deze op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden, te worden verwijderd;

  • 9. Het aanbrengen van een tijdelijke onttrekkingsconstructie moet twee weken voorafgaand aan de uitvoering éénmalig worden gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief met ‘akkoord melding' is ontvangen;

  • 10. Bij de melding als bedoeld onder 8 dient een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de onttrekkingsconstructie(s) staat(n) afgebeeld;

  • 11. Het hebben van een tijdelijke onttrekkingsconstructie als aangelegd zoals is beschreven in deze algemene regel geeft de onttrekker geen bijzonder recht op aanvoer van oppervlaktewater.

  • 12. Indien door of vanwege het waterschap schade zou worden veroorzaakt aan tijdelijke onttrekkingsconstructies in watergangen die niet zijn gemeld of die niet tijdig zijn verwijderd, dan acht het waterschap zich daarvoor niet aansprakelijk.

  • 13. Als er voor het waterschap kosten ontstaan voor meerwerk voor onderhoud als de voorziening niet tijdig of voldoende is verwijderd, zal het waterschap deze kosten verhalen op de eigenaar van de voorziening.

  • 14. Als tijdelijke onttrekkingsvoorzieningen niet tijdig of onvoldoende zijn verwijderd, zal het waterschap deze voorzieningen met behulp van bestuursdwang verwijderen, een en ander op kosten van de overtreder.

33. Werken in de Giessenzoom

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Keur, voor het plaatsen en behouden van objecten en het uitvoeren van werkzaamheden in de binnen het gebied weergegeven op de tekening behorende bij deze algemene regel, voor zover het betreft:

  • 1.

    een erfafscheiding (haag, schutting of hekwerk) en/of een toegangspoort in de beschermingszone van een waterkering en/of oppervlaktewaterlichaam;

  • 2.

    een brug van maximaal 2,00 meter breed over een oppervlaktewaterlichaam en op een waterkering ter ontsluiting van maximaal één perceel;

  • 3.

    een dam met duiker met een inwendige diameter van minimaal 500 mm en een maximale buislengte van 2,40 meter in een oppervlaktewaterlichaam ter ontsluiting van maximaal één perceel;

  • 4.

    het graven van een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen en buiten de kern- en/of beschermingszone van de water­kering ter compensatie van ruimte-inname in het boezemgebied van de Giessen;

  • 5.

    een damwand en/of beschoeiing in een oppervlaktewaterlichaam;

  • 6.

    een steiger en/of een botenhuis boven een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen;

  • 7.

    een recreatiewoning en bijgebouwen in de beschermingszone van een waterkering en een oppervlaktewaterlichaam;

  • 8.

    een vlonder in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en een water­kering.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een van de bovengenoemde objecten plaatst en behoudt en werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 1:

  • 1.

    tast de stabiliteit van de oevers van een oppervlaktewaterlichaam en de taluds van een waterkering niet aan;

  • 2.

    brengt géén ondersteuningspunten aan in oppervlaktewaterlichamen met een bovenbreedte kleiner dan 5,00 meter;

  • 3.

    voorziet de taluds onder de brug en tot 1,00 meter aan weerszijden hiervan van een bodembescherming;

  • 4.

    belemmert en/of beperkt de waterdoorvoer niet;

  • 5.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van het object die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • 6.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor het object;

  • 7.

    werkt de beschoeiing/damwand gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal van achter de beschoeiing/damwand in de watergang kan komen;

  • 8.

    sluit de beschoeiing/damwand geheel aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing/damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

  • 9.

    brengt bij plaatsing van de beschoeiing/damwand in (de beschermingszone van) een waterkering de palen grondverdringend aan;

  • 10.

    verankert de beschoeiing/damwand zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 11.

    plaatst de beschoeiing/damwand zodanig dat deze niet hoger wordt dan het aanwezige maaiveld van het perceel.

  • 12.

    plaatst een erfafscheiding (haag, schutting, hekwerk) en/of toegangspoort aan de noordzijde (perceelszijde) op minimaal 0,50 meter afstand van de insteek van de B-min-watergang;

  • 13.

    plaatst de recreatiewoning en/of het bijgebouw buiten de (kernzone van de) waterkering en graaft ter compensatie open water op hetzelfde perceel buiten de keurzones van de waterkering;

  • 14.

    plaatst een steiger boven de insteekhaven zodanig dat deze niet binnen het leggerprofiel van de Giessen (= A-water) komt.  

Artikel 3 Melding

  • 1.

    Degene die objecten als bedoeld in artikel 1 wil plaatsen, houden en onderhouden, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

 

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het omgevingsloket online of met behulp van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert;

  • b.

    het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

  • c.

    gegevens over het aan te leggen werk;

  • d.

    de aard van de werkzaamheden;

  • e.

    een situatietekening waarop duidelijk de locatie en de afmetingen van het te plaatsen object staan afgebeeld;

 

  • 3.

    Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag starten nadat deze bevestigingsbrief is ontvangen.

 

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen één jaar na dagtekening van de bevestigingsbrief. Als dit niet het geval is, vervalt de melding.

Artikel 4 Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

  • 2.

    Indien het aanleggen of behouden van tijdelijke en semipermanente objecten als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

  • 3.

    Indien het aanleggen of behouden van tijdelijke en semipermanente objecten als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens artikel 3.2, eerste lid, van de Keur in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoelt in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Op grond van artikel 3.9 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling  

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld. 

Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil.

Motivering  

Het aanbrengen van de objecten benoemd in deze algemene regel betreft vanuit waterstaatskundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante belangen van het waterschap kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

bijlage 1

bijlage 2: Meetpunten KRW

bijlage 3: Natte natuurgebieden

Deel 1 algemene regels: inleiding t/m algemene regel 13

Deel 2 algemene regels: algemene regel 14

Deel 3 algemene regels: algemene regel 15 t/m 31

Deel 4 algemene regels: algemene regel 32

principetekening 1

principetekening 1a

principetekening 2

principetekening 4

principetekening 5

principetekening 5a

principetekening 5b

principetekening 6a

principetekening 6b

principetekening 7

principetekening 7a

principetekening 8

principetekening 9

principetekening 10

principetekening 9a

principetekening 10

principetekening 11

principetekening 12

principetekening 12a

principetekening 13

principetekening 14

principetekening 14a

principetekening 15

principetekening 16

Voorbeeldtekening

Principetekening Kwelscherm type I, II en III

Tekening AR 33 Werken in de Giessenstroom