Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier houdende regels omtrent arbeidsvoorwaarden CAR-UWO 2019

Geldend van 13-02-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier houdende regels omtrent arbeidsvoorwaarden CAR-UWO 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

gelet op de verkregen overeenstemming van de commissie voor het Georganiseerd Over-leg op 19 december 2018

B E S L U I T:

vast te stellen de

Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/ Uitwerkingsover-eenkomst (CAR-UWO) 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt ver-staan onder:

    • a.

      ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

    • b.

      functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform artikel 3:1;

    • c.

      pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

    • d.

      pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • e.

      arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaal-de periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • f.

      arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een be-paalde dag is vastgesteld;

    • g.

      formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;

    • h.

      feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

    • i.

      (gereserveerd);

    • j.

      arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;

    • k.

      dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd, of een op-roepovereenkomst;

    • l.

      overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktij-denregeling geldt, in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;

    • m.

      werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;

    • n.

      werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    • o.

      uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig dienstverband her-berekende - salaris van de ambtenaar per maand;

    • p.

      Zvw: de Zorgverzekeringswet;

    • q.

      CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

    • r.

      UWO: Uitwerkingsovereenkomst;

    • s.

      (vervallen);

    • t.

      (vervallen);

    • u.

      LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;

    • v.

      WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • w.

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO;

    • x.

      WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

    • y.

      WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • z.

      IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

    • aa.

      IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;

    • bb.

      WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

    • cc.

      WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;

    • dd.

      Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;

    • ee.

      WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    • ff.

      Wazo: Wet arbeid en zorg;

    • gg.

      SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • hh.

      uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    • ii.

      pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • jj.

      WPA: de Wet privatisering ABP;

    • kk.

      (vervallen);

    • ll.

      (vervallen);

    • mm.

      volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur per jaar en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur per week;

    • nn.

      ZW: de Ziektewet;

    • oo.

      ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;

    • pp.

      UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;

    • qq.

      salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toege-kend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur;

    • rr.

      salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te we-ten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelma-tige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend. Deze werden tot 1 ja-nuari 2016 tot de bezoldiging gerekend;

    • ss.

      functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;

    • tt.

      periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;

    • uu.

      salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;

    • vv.

      achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.

    • ww.

      vakantietoelage: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende sa-laristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.

  • 2. Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:

    • a.

      het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;

    • b.

      het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onder-wijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit on-derwijspersoneel;

    • c.

      de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;

    • d.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;

    • e.

      de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbe-zoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

    • f.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opspo-ringsbevoegdheid;

    • g.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbe-voegdheid;

    • h.

      hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uit-zondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorzie-ning;

    • i.

      de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder 'medewerker', van de sector-cao Ambulancezorg.

  • 2. Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.

  • 3. Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van toepassing.

Artikel 1:2:1

  • 1. Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aange-gaan, zijn artikel 3.11, 3.13, 3.25 3.26 en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschap-pelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van perso-nen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofd-stukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.

  • 5. De ambtenaar bedoeld in de leden 2, 3 of 4 van dit artikel, heeft recht op:

    • a.

      8% vakantietoelage, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b.

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een be-drag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband, en

    • c.

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris.

Artikel 1:2:2 Leer-werkbaan

(Gereserveerd)

Artikel 1:2:3 Instapplan

(Gereserveerd)

Artikel 1:2a Stageplaats

  • 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een sta-geplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.

  • 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.

  • 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhan-kelijk is van de leerdoelen van de stagiair.

  • 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.

  • 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2b Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.

  • 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.

  • 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een perio-de van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.

  • 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor ade-quate begeleiding.

  • 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.

  • 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenregle-ment Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak

  • 1. In afwijking van artikel 3:1 kan het college voor de ambtenaar die onder een doel-groep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en onvoldoende ar-beidsvermogen heeft om een reguliere functie te bekleden, een samenstel van taken vaststellen.

  • 2. Het college kan voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen, in afwijking van artikel 3:3, een salaris vaststellen met toepassing van salarisschaal A.

  • 3. Het college kan voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden of niet in aanmerking komt voor loondispensatie, op grond van artikel 3:3 een salaris vaststellen aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa.

  • 4. Indien loondispensatie wordt toekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde conform de loondispensatie verminderen. Het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar vermeerderd met de Wajong-aanvullingsuitkering is gelijk aan het wettelijk minimumloon.

  • 5. Indien loonkostensubsidie wordt toegekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde niet verminderen. Het salaris van de ambtenaar is gelijk aan het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie vergoedt aan het college het verschil tussen het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar en het wettelijk minimumloon.

  • 6. Voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt, gelden niet de in artikel 3:28, lid 2, onderdelen a, b en c genoemde minimumbedragen.

  • 7. Voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden, gelden als minimumbedragen genoemd in artikel 3:28, lid 2, onderdelen a, b en c naar rato van de loonwaarde en de deel-tijdfactor.

Artikel 1:3 Toepassing

  • 1. De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn ge-steld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.

  • 2. Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uit-werkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretari-aat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.

Artikel 1:3:1

(Gereserveerd)

Artikel 1:3a

Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werk-zame ambtenaren is de raad bevoegd.

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:

  • a.

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze rege-ling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b.

    instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO

  • 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.

  • 2. Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid be-doelde stukken:

    • a.

      de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • b.

      de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtena-ren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

    • c.

      de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;

    • d.

      ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Artikel 1:4:3

  • 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem gel-dende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

  • 2. Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van de betrekking

Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.

Artikel 1:6 Vrijstelling

  • 1. In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de sa-laristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In de commissie voor ge-organiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aan-wijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor geor-ganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze re-geling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevo-ren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelf-standig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.

Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Artikel 2:1 Aanstelling: het bevoegd gezag

Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aan-stelling door het college.

Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst

  • 1. De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.

  • 2. Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter uitvoering van dit artikel.

  • 3. De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.

Artikel 2:1B

  • 1. De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2. Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar ver-plicht om:

    • a.

      tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

    • b.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werk-tijden;

    • c.

      beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden.

  • 3. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaar-heidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 4. Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstan-digheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaam-heden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

Artikel 2:2 Aanstelling: onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid

  • 1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie – na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek – kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

  • 2. Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ont-vangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

  • 3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat betrokkene een recente verkla-ring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overlegt.

  • 4. Bij een functiewijziging, tewerkstelling of overplaatsing kan als vereiste worden ge-steld dat de ambtenaar een recente verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in lid 3 overlegt.

  • 5. De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsver-gunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel 2:3 Aanstelling: geneeskundig onderzoek

  • 1. Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waar-bij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische ge-schiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskun-dig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig on-derzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.

  • 2. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling

  • 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die el-kaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 3. Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben op-gevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, on-geacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvol-ger te zijn.

  • 5. Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, geldt de aanstel-ling als aanstelling voor onbepaalde tijd vanaf de dag waarop:

    • a.

      de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussen-pozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b.

      meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.

  • 6. Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, worden alleen de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling

  • 1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstel-ling. Dit bericht vermeldt:

    • a.

      de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid onderdeel a tot en met j van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993,635);

    • b.

      de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar;

      • i.

        de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld: in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

      • ii.

        in een aanstelling bij wijze van proef;

      • iii.

        voor een project met een eenmalig en uniek karakter;

      • iv.

        hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische op-leiding of vorming;

      • v.

        als vakantiekracht;

      • vi.

        voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van per-sonen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen;

      • vii.

        als werkzoekende in tijdelijke dienst.

  • 2. Een wijziging bedoeld in het eerste lid onderdeel c wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld.

  • 3. De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.

Artikel 2:4:2 Vacatures

  • 1. De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van de ge-meente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4:3

(Gereserveerd)

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst

  • 1. Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burger-lijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.

  • 2. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

  • 3. Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de per-soon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.

Artikel 2:5:1

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten

De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het be-treffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst

De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:

  • a.

    de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamhe-den aan de oproepkracht aan te bieden;

  • b.

    de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroe-pen te zijn - te verrichten;

  • c.

    een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feite-lijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te ge-ven;

  • d.

    de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;

  • e.

    een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht wor-den geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feite-lijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;

  • f.

    indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, ter-wijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.

Artikel 2:5:4 Betaling bij ziekte van de oproepkracht

  • 1. De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende salaristoelage(n) van de op-roepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.

  • 2. Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemid-deld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waar-op de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.

Artikel 2:5:5

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:6

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:7

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:8

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:9 Oproepkrachten

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:10

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:11

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:12

(Gereserveerd)

Artikel 2:5:13 Inwerkingtreding

(Gereserveerd)

Artikel 2:6 Overgangsrecht

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur

  • 1. Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als amb-tenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele ar-beidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uur van een volledig dienstverband, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 2. Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als amb-tenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de werktijden aan te passen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen ver-zetten.

  • 3. Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een persoon die is aangesteld als amb-tenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn arbeidsplaats.

  • 4. De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon met wie een arbeids-overeenkomst is aangegaan die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 2:7a

  • 1. Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

  • 2. Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

    • 1.

      de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

    • 2.

      het salaris evenredig wordt verhoogd;

    • 3.

      de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

    • 4.

      de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;

    • 5.

      het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28, lid 2, sub a evenredig wordt ver-hoogd;

    • 6.

      het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28, lid 2, sub b evenredig wordt ver-hoogd;

    • 7.

      instemming van de ambtenaar is vereist;

    • 8.

      de koop van vakantie-uren op grond van artikel 3:29, lid 1, sub 1 voor de duur van de verruiming niet is toegestaan.

  • 3. Wanneer lid 1 van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.

  • 4. Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

Artikel 2:8 Aanstelling na 65 jaar

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Functies en functiewaardering

  • 1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke or-ganisatie kunnen worden bekleed.

  • 2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.

  • 3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functie-waarderingssysteem.

Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

  • 1. Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te ver-richten.

  • 2. De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Paragraaf 2 Salaris

Artikel 3:3 Vaststelling salaris

1. Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functie-schaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.

2. Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.

Artikel 3:4 Salarisverhoging

  • 1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toege-kend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de ambtenaar functioneert voldoende;

    • b.

      de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;

    • c.

      er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling, zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.

  • 2. Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.

  • 3. Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambte-naar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal

  • 1. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en re-gelgeving, een grond aanwezig is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden her-plaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkom-stige aanpassing van het salaris.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.

Artikel 3:7 Uitloopschaal

Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de in-stroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.

Paragraaf 3 Salaristoelagen

Artikel 3:8 Functioneringstoelage

  • 1. Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.

  • 2. De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gron-den waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.

  • 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage

  • 1. Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel.

  • 2. De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.

  • 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage

  • 1. Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een ho-gere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemings-toelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.

  • 2. Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.

  • 3. Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst

  • 1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:

    • -

      maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%

    • -

      maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%

    • -

      zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%

    • -

      zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%

  • Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.

  • 2. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.

  • 3. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage

  • 1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

  • 2. De buitendagvenstertoelage bedraagt:

    • -

      50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dag-venster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;

    • -

      75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

    • -

      100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

  • 3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage.

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst

  • 1. De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.

  • 2. De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen ge-noemd in artikel 4:5 derde lid.

  • 3. Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.

Artikel 3:15 Garantietoelage

Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage

  • 1. De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toe-lage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt ver-laagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien

    • -

      hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende ten minste drie jaren heeft genoten én

    • -

      met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van ten minste 3% van zijn salaris.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • -

      op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of

    • -

      indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.

  • 3. De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.

  • 4. Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.

  • 5. Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aan-vaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage ver-rekend met de salarisverhoging.

Paragraaf 4 Overige vergoedingen en uitkeringen

Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam

  • 1. De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO'er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoe-ding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2. De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding

  • 1. De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waar-over een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onre-gelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.

  • 2. De overwerkvergoeding bestaat uit:

    • a.

      verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,

    • b.

      het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:

      • a.

        100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • b.

        75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • c.

        75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tus-sen 0.00 en 6.00 uur;

      • d.

        50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;

      • e.

        50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrij-dag tussen 20.00 en 24.00 uur;

      • f.

        25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.

  • 3. Het verlof, bedoeld in het vorige lid wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.

  • 5. De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.

  • 6. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.

Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering

(Vervallen)

Artikel 3:19 Ambtsjubileum

  • 1. Een ambtenaar ontvangt eenmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.

  • 2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.

  • 3. Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding

Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de ver-goeding op basis van het 2e klasse tarief.

Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.

Artikel 3:23 Overlijdensuitkering

  • 1. Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.

  • 2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen – een overlijdenduitkering, die be-staat uit: driemaal het laatst genoten salaris en de toegekende salaristoelage(n), te-zamen vermeerderd met 8%.

  • 3. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst

  • 1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.

  • 2. De uitkering bedraagt één jaarsalaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk vooraf-gaande aan de maand van overlijden.

  • 3. Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uit-kering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft ver-zekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.

  • 4. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zus-ters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • 1. De ambtenaar heeft recht op een tegemoetkoming in zijn kosten van de zorgverzeke-ring als hij één van de volgende aanvullende zorgverzekeringen heeft: Extra Zorg 3 of 4 bij IZA, Plus Collectief of Top Collectief bij CZ, Collectief Aanvullend 3 of 4 bij Men-zis.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering wordt eenmaal per kalen-derjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 168,00 per jaar.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 296,00 per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.

  • 3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.

  • 4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelij-king van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.

Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget

Artikel 3:27 Algemeen

  • 1. De ambtenaar heeft recht op een Individueel Keuzebudget, hierna te noemen: IKB.

  • 2. Het college is beheerder van het IKB.

  • 3. Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan gebruiken voor de doelen genoemd in artikel 3:29, op de wijze zoals vastgelegd is in deze paragraaf.

Artikel 3:28 Opbouw IKB

  • 1. Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen pensioen wordt opgebouwd.

  • 2. Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a.

      8% van de voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris ver-meerderd met de salaristoelagen genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b.

      6,75% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 145,83 bij een volledig dienstverband, en

    • c.

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een be-drag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband.

  • 3. Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a.

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, en

    • b.

      indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien ver-stande dat dit voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9, lid 1, onderdeel b van toepassing is.

  • 4. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde sa-laris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.

  • 5. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3, lid 2 tot en met 4 dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).

  • 6. Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan zijn een persoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoals omschreven in paragraaf 7 van hoofdstuk 3.

  • 7. Op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 is lid 2, onderdeel c van dit artikel niet van toepassing. De vorige volzin geldt niet voor de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:50.

Artikel 3:29 Doelen IKB

  • 1. De ambtenaar kan het IKB gebruiken voor:

    • a.

      het kopen van vakantie-uren, tot een maximum van vier maal de aanstellingsduur per week gedurende het kalenderjaar;

    • b.

      extra inkomen door uitbetaling van het IKB tot een maximum van het tot aan de datum van de uitbetaling opgebouwde IKB;

    • c.

      het financieren van een opleiding, indien en voor zover deze niet door de gemeente wordt vergoed en de geldende fiscale regelgeving de besteding van het IKB aan dit doel belastingvrij mogelijk maakt.

  • 2. Het college kan de bestedingsdoelen zoals omschreven in lid 1 aanvullen.

Artikel 3:30

  • 1. De ambtenaar kan elke maand een keuze maken om zijn IKB te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 3:29 genoemde doelen. Hij heeft voor deze keuze geen toe-stemming nodig.

  • 2. Het college wijst in verband met de salarisverwerking voor elke maand een uiterste datum aan waarop de ambtenaar zijn keuze kenbaar moet maken.

  • 3. Als de ambtenaar geen keuze maakt, of bij zijn keuze slechts een deel van zijn IKB ge-bruikt, dan wordt het IKB over die maand, of het resterende deel daarvan gereser-veerd. De ambtenaar kan het gereserveerde IKB op een later moment in het lopende kalenderjaar besteden.

  • 4. Heeft de ambtenaar na de sluitingsdatum van de salarisverwerking in december nog een resterend IKB dan wordt dit bij de salarisbetaling van die maand uitbetaald.

  • 5. Besteding van het IKB kan alleen voor zover het beschikbare budget toereikend is. De keuze voor een doel heeft uitsluitend betrekking op hetzelfde kalenderjaar.

  • 6. Bedragen die uit het IKB zijn gebruikt, kunnen niet meer worden teruggestort in het IKB.

Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur

Als de ambtenaar kiest voor het kopen van vakantie-uren dan wordt het IKB per vakantie-uur verlaagd met het voor de ambtenaar geldende uurloon in de maand waarin hij de va-kantie-uren koopt.

Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband

  • 1. Bij beëindiging van het dienstverband wordt het resterende IKB bij de laatste salaris-betaling aan de ambtenaar uitbetaald.

  • 2. Bij overlijden van de ambtenaar wordt in aanvulling op de overlijdensuitkering het resterende IKB uitbetaald aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 3:23, lid 2 en 3.

Artikel 3:33 Wet- en regelgeving

  • 1. Het gebruik van het IKB kan gevolgen hebben voor loonheffingen, pensioen en socia-le verzekeringen. De ambtenaar wordt geacht deze gevolgen te kennen.

  • 2. Als blijkt dat een bedrag uit het IKB ten onrechte belastingvrij is uitgekeerd doordat de ambtenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, verhaalt het college de verschuldigde loonheffing of eventuele boetes op de ambtenaar.

  • 3. Als een netto voordeel voor de ambtenaar vervalt door wijzigingen van wet- en regel-geving wordt dat niet gecompenseerd door het college.

  • 4. Alle transacties in het IKB moeten in overeenstemming zijn met geldende wet- en re-gelgeving.

Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016

  • 1. De vakantietoelage die de ambtenaar heeft opgebouwd in de periode van juni 2016 tot en met december 2016 op grond van artikel 6:3 zoals dat gold op 31 december 2016 wordt uitbetaald bij de salarisbetaling van mei 2017. Dit bedrag maakt geen on-derdeel uit van het IKB.

  • 2. Indien de ambtenaar ontslag verleend wordt voor 1 mei 2017 dan wordt de opge-bouwde vakantietoelage over 2016 uitbetaald bij de laatste salarisbetaling.

Artikel 3:35 Overige bepalingen

Voor de ambtenaar die werkzaam is in de kunsteducatie en op wie artikel 19b:10 van toe-passing is, is artikel 3:28, lid 3 niet van toepassing.

Paragraaf 6 Overige individuele keuzemogelijkheden

Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren

  • 1. De ambtenaar kan elk kalenderjaar een verzoek doen om ten hoogste 72 uren boven-wettelijk vakantieverlof te verkopen. Bij een deeltijd dienstverband wordt dit aantal naar rato vastgesteld.

  • 2. Vakantie-uren die de ambtenaar heeft gekocht op grond van artikel 3:29, lid 1, sub a kunnen niet worden verkocht op grond van dit artikel.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt toegewezen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 4. Het college kan regels stellen over de aanvraagprocedure.

  • 5. Het bepaalde in artikel 3:31 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7

Artikel 3:37 Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari 2016

  • 1. Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.

Toelichting

1aBestaande garantietoelage en afbouwtoelagen

Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende amb-tenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toela-gen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals ge-regeld in dit overgangsrecht.

Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vin-den vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. 'Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend' geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, af-bouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.

1b.Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum

Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwali-ficeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.

Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.

  • 2.

    Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio's wordt uitgezonderd van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het overleg van de Brand-weerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.

  • 3.

    Lokale financiële arbeidsvoorwaarden 1 die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldi-gingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 ja-nuari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

Toelichting

Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.

  • 4.

    Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverorde-ning of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op ba-sis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:

    • a.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen

    • b.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.

  • Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

Toelichting

Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer be-loningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaris-toelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcom-pensatie vóór opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.

In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uit-gangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers wor-den gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie be-doeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk over-eengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband on-gewijzigd bestaan.

De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat ie-dereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet ieder-een ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverorde-ning is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.

De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toesla-gen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.

Geen roosters

Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de bere-kening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpa-troon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepa-ling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest het-zij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

Overwerk Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplemen-teerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor mede-werkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de per-centages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere rede-nen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovenge-noemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.

De term 'ander representatief refertetijdvak' mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.

Met 'onderling overleg' wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bij-zondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.

  • 5.

    Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

Toelichting

De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Eu-ro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.

De TOR is een nominaal bedrag en geldt voor de betreffende medewerker als een salaris-toelage. De TOR telt mee voor de vaststelling van de vakantietoelage en is onderdeel van de pensioengrondslag. De TOR telt niet mee bij de berekening van de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage.

  • 6.

    Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

Toelichting

Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewer-ker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.

  • 7.

    Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uit-betaald in de maand december.

Toelichting

De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uit-gangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.

  • 8.

    De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

Toelichting

Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.

  • 9.

    Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

  • 10.

    Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangs-recht H3 naar rato.

Toelichting

Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.

  • 11.

    Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.

Toelichting

De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve inge-val van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.

  • 12.

    Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen ge-maakt worden.

Toelichting

Zie punt 8.

  • 13.

    Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsju-bileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileum-gratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgrati-ficatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.

Toelichting

De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileum-gratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratifica-tie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastge-stelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De ge-meente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.

Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1

Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.

Paragraaf 1 Standaardregeling voor de werktijden

Artikel 4:2

  • 1. De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het dagvenster.

  • 2. Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 07:00 en 22:00 uur.

  • 3. De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk kalenderjaar afspraken. over de werktijden, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de ambte-naar, voor het komende jaar.

  • 4. Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als uitgangspunt dat:

    • a.

      hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de ambtenaar en het college;

    • b.

      de werktijden binnen de normen van de Arbeidstijdenwet blijven;

    • c.

      de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt afgeweken.

  • 5. Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over de werktijden aangepast worden.

  • 6. De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de werktijden in rela-tie tot de planning van de werkzaamheden.

  • 7. Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigd voort-zetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van de ar-beidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambte-naar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elk te veel gewerkt uur een vergoe-ding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.

  • 8. De ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk is. Voor de uren die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt geldt een buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12.

  • 9. Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster vanwege dienstbe-lang is het bepaalde in artikel 4:5 van overeenkomstige toepassing.

  • 10. Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de werktijden in overeen-stemming vast te stellen, dan stelt het college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die situa-tie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

  • 11. Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het col-lege hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 12. Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen gemotiveerd kan afwijken.

  • 13. Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een ruimer dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede lid dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster gelden.

Artikel 4:2:1

(Gereserveerd)

Artikel 4:2:2

(Gereserveerd)

Paragraaf 2 Bijzondere regeling voor de werktijden

Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

Artikel 4:3 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het college.

Artikel 4:3:1

(Gereserveerd)

Artikel 4:3:2

(Gereserveerd)

Artikel 4:3:3

(Gereserveerd)

Bijzondere regeling

Artikel 4:4 Vaststelling werktijden

  • 1. Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.

  • 2. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week.

  • 3. Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt het college deze vast in een rooster.

  • 4. Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels in acht genomen:

    • a.

      De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang bekend gemaakt aan de ambtenaar.

    • b.

      De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een toelage onregelmatige dienst wordt ontweken.

Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen

  • 1. De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag, tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

  • 2. Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt zoveel mogelijk ge-zorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt be-perkt.

  • 3. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede pinksterdag, de beide kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd.

  • 4. Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aan-zien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of natio-nale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.

  • 5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toe-passing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

Artikel 4:6

Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op zaterdag of zondag wordt ver-richt, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werk-dag ter vrije beschikking toegekend.

Artikel 4:7 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere regels stellen.

Paragraaf 3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters

Artikel 4:8

  • 1. De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.

  • 2. Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid van dit artikel een werktijdenregeling vast.

  • 3. Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er zorg voor dat de ar-beidsduur per jaar niet wordt overschreden.

Paragraaf 4 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

Artikel 4:9

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het ka-der van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;

    • b.

      kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opge-bouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitge-keerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

  • 2.

    Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.

  • 3.

    De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan en-kel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopre-geling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levens-looprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de rand-voorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloop-regeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een ver-zoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.

  • 4.

    In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde ver-loftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeen-stemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zo nodig wor-den verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het be-paalde in het tiende lid.

  • 5.

    In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, of 8:10 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opge-bouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opge-nomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 6.

    In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

  • 7.

    In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opge-bouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.

  • 8.

    In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met in-achtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verlof-tegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 9.

    In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag be-treft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

  • 10.

    Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

Hoofdstuk 4a

(vervallen)

Hoofdstuk 5 Seniorenmaatregelen

Artikel 5:1 56-jarigenregeling

(Gereserveerd)

Artikel 5:2 Pré-Vut

(Gereserveerd)

Artikel 5:3 60-jarigenregeling

(Gereserveerd)

Artikel 5:4 Ingangsdatum seniorenmaatregelen

(Gereserveerd)

Artikel 5:5 Overgangsbepalingen

(Gereserveerd)

Artikel 5:6 Slotbepalingen

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 5a

(vervallen)

Hoofdstuk 6 Vakantie en verlof

Artikel 6:1 Vakantie

In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 6:1:1

  • 1. De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gege-ven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.

  • 2. De vakantie wordt verleend door het college.

Artikel 6:2

  • 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledig dienstverband bedraagt ten minste 144 uur per kalenderjaar.

  • 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledig dienstverband - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 6:2:1

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.

  • 2. De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele ar-beidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

  • 3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtena-ren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de va-kantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toeko-mende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.

  • 5. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast.

  • 6. (vervallen).

Artikel 6:2:2

  • 1. De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.

  • 2. De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond an-ders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.

  • 3. De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, als-mede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zo-veel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere rede-nen van afwezigheid

  • 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn functie ver-vult.

  • 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid wordt een vermindering, be-doeld in het tweede lid niet toegepast:

    • a.

      gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;

    • b.

      gedurende afwezigheid wegens ziekte

  • 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.

  • 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze ver-goeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

Artikel 6:2:4

  • 1. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.

  • 2. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aan-eengesloten gedeelte daaraan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengeslo-ten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.

Artikel 6:2:5

  • 1. Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienst-belang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakan-tie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aan-tal genoten vakantie-uren.

  • 2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 6:2:6

  • 1. Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:

    • a.

      op verzoek van de ambtenaar;

    • b.

      als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of

    • c.

      als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzet-ten;

    • d.

      een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.

  • 2. De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet ver-leend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervul-len.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2, lid 1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetref-fend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

Artikel 6:2:7

Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn dienstver-band zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof

  • 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgeno-men, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de amb-tenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is ge-weest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.

  • 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.

Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof

Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgeno-men, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.

Artikel 6:3

(vervallen)

Artikel 6:3:1

(vervallen)

Artikel 6:4 Buitengewoon verlof

  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toe-gekende salaristoelage(n) kan worden verleend.

  • 3. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college bui-tengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van arti-kel 12:1, derde lid toegelaten organisatie.

  • 4. In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

Artikel 6:4:1

  • 1. Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het huwelijk of geregistreerd part-nerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

  • 2. De ambtenaar meldt ten minste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof

  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn sala-ris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen, vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.

  • 3. De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen we-gens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen, heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 4. De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.

  • 5. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

    • a.

      Centrales van overheidspersoneel;

      • -

        de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);

      • -

        de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs personeel (CCOOP);

      • -

        de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, on-derwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).

    • b.

      Verenigingen van ambtenaren de verenigingen van ambtenaren welke zijn aan-gesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

  • 2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) ver-leend aan de ambtenaar:

    • a.

      voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtena-ren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel in-dien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid van een landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke af-deling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afge-vaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

    • b.

      voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

    • c.

      voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegen-woordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

  • 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledig dienstverband buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:

    • a.

      om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewe-zen.

      • -

        om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheiden-lijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstel-lingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aange-sloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

      • -

        als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organi-satie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een or-ganisatie met meer dan 400 medewerkers;

      • -

        als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur

    • b.

      voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deel-nemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereni-ging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

  • 4. Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 5. Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledig dienstverband niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per ka-lenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

    • a.

      lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.

    • b.

      lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr.3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

      Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aange-steld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 6. Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 7. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambte-naar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid buitengewoon verlof met be-houd van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitge-schreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is be-paald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.

  • 8. Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid op een lager aantal uren kan worden gesteld.

Artikel 6:4:2a

(Gereserveerd)

Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof

  • 1. De ambtenaar met een volledig dienstverband kan voor maximaal 72 uur in elke peri-ode van 12 achtereenvolgende maanden aanspraak maken op het kortdurend zorg-verlof op grond van de Wazo.

  • 2. Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week naar even-redigheid verminderd.

  • 3. Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.

  • 4. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verreke-ning van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in ar-tikel 6:2 is mogelijk.

Artikel 6:4:4 Non-activiteit

  • 1. Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en va-kantietoelage.

  • 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn salaris en de toegekende salaris-toelage(n) over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof

Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder be-paalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn ge-noemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 6:4:5a

  • 1. Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.

  • 2. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar ra-to vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie

Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

Artikel 6:5 Ouderschapsverlof

  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele ar-beidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt ge-salarieerd volgens:

    • a.

      schaal 1: 90%

    • b.

      schaal 2: 85%

    • c.

      schaal 3: 80%

    • d.

      schaal 4: 70%

    • e.

      schaal 5: 60%

    • f.

      schaal 6 en hoger: 50%

  • 3. Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouder-schapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 4. Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof is arti-kel 6:9 niet van toepassing.

  • 5. De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een zwaarwegend dienst-belang zich daartegen verzet, stemt het college hiermee in. Instemming heeft tot ge-volg dat het resterende ouderschapsverlof wordt opgeschort.

Artikel 6:5:1 Voorwaarden

(Gereserveerd)

Artikel 6:5:2 Meerlingen

  • 1. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak betaald ouder-schapsverlof.

  • 2. De bepalingen uit artikel 6:5:4 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

Artikel 6:5:3 Ziekte

(Gereserveerd)

Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie

De duur van de vakantie van een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt vermin-derd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

Artikel 6:5:5 Terugbetaling

  • 1. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

  • 2. Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:

    • a.

      het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij een andere gemeen-te;

    • b.

      en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de amb-tenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

  • 3. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor minder uren dan hij direct voor-afgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toege-kende salaristoelagen, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

  • 4. De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruikmaakt, dient zich tevo-ren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

Artikel 6:5:6

(Gereserveerd)

Artikel 6:5:7

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.

Artikel 6:5a Overgangsrecht ouderschapsverlof

(Gereserveerd)

Artikel 6:5a:1

(Gereserveerd)

Artikel 6:6

(Gereserveerd)

Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

  • 1. De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wazo zwangerschaps- en bevallings-verlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledi-ge salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De Wazo-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, ver-plicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering on-dergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de Wa-zo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toe-doen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaris-toelagen in mindering gebracht.

Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof

  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De Wazo-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering door de ge-meente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de Wazo-uitkering ge-heel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in minde-ring gebracht.

  • 5. Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op.

Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levenslooprege-ling

  • 1. De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van ten minste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.

  • 2. De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald ver-lof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.

  • 3. Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.

  • 4. Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.

  • 5. De ambtenaar dient het verzoek ten minste drie maanden voor de gewenste in-gangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.

  • 6. Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ont-vangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.

  • 7. Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.

  • 8. Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden be-eindigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.

  • 9. Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een perio-de direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.

Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof

  • 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt vermin-derd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.

  • 2. Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoet-komingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.

  • 3. Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 3:26.

  • 4. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar ra-to vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Artikel 6:11 Samenloop met ziekte

  • 1. Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn dienstverband onbetaald ver-lof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.

  • 2. Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof

Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsver-lof.

Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling

Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b.

    instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als be-doeld in artikel 19g, vierde lid Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • d.

    levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzeke-ring, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • e.

    levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het ver-zekerd kapitaal.

Artikel 6a:2 Doel

(Gereserveerd)

Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling

  • 1. De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.

  • 2. Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.

  • 3. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 6a:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling

  • 1. De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levens-looprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkge-ver bij wie de ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aan-zien van dit levenslooptegoed.

  • 3. De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit le-venslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienst is.

  • 4. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet aan de voorwaar-den die de Wet op de Loonbelasting 1964 aan deelname stelt.

Artikel 6a:5 Inleg

  • 1. De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke le-vensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2. De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3. De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.

Artikel 6a:6 Bronnen

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit één of meer van de volgende bronnen:

  • a.

    het salaris;

  • b.

    het IKB indien het college de levensloopregeling op grond van artikel 3:29, lid 2 heeft aangewezen als bestedingsdoel van het IKB;

  • c.

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 3:36;

  • d.

    het opgebouwde verloftegoed, bedoeld in artikel 4:9, lid 3.

Artikel 6a:7

(Vervallen)

Artikel 6a:7a Uitbetaling levensloopbijdrage 2008

(Gereserveerd)

Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling

  • 1. Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden

  • 2. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:

    • a.

      bij overlijden van de ambtenaar;

    • b.

      bij ontslag van de ambtenaar;

    • c.

      op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed

Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van on-betaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar ten minste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 6a:10 Slotbepaling

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9b, met uitzon-dering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.

Artikel 6a:11 Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek

Paragraaf 1 Definities

Artikel 7:1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, gees-telijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • b.

      werkzaamheden in het kader van de re-integratie: loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c.

      scholing in het kader van de re-integratie: scholing die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • d.

      arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:

      • -

        de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstan-digheden waaronder deze moesten worden verricht of;

      • -

        in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werk-zaamheden moesten worden verricht; en die niet aan schuld of nalatig-heid van de ambtenaar is te wijten;

    • e.

      restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen;

    • f.

      arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Arbeidsom-standighedenwet;

    • g.

      inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvullende uitkering, na-wettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een gemeente;

    • h.

      postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die direct vooraf-gaand aan deze uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of in-actieve was.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Paragraaf 2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begelei-ding en geneeskundig onderzoek.

Artikel 7:2:1 Arbodienst

De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).

Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

  • 1.

    De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkom-stig het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2.

    De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door een arbo-dienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door het college te stellen regels.

Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar

De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbodienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen sa-menhangen.

Artikel 7:2:4 Periodiek geneeskundig onderzoek

(Gereserveerd)

Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek

  • 1. Het college is bevoegd de arbodienst opdracht te geven de ambtenaar aan een ge-neeskundig onderzoek te onderwerpen:

    • a.

      indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b.

      indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.

  • 2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid te on-derwerpen.

Artikel 7:2:6 Buitendienststelling

  • 1. Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrok-ken derden zich tegen voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.

  • 2. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbodienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziek-te.

Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar

  • 1. Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het be-lang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.

  • 2. De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid schriftelijk in kennis gesteld.

Paragraaf 3 Aanspraken tijdens ziekte

Artikel 7:3 Recht op bezoldiging

  • 1. De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als recht-streeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eer-ste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbe-taling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n)

  • 3. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedu-rende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 4. De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn salaris en de toe-gekende salaristoelage(n).

  • 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.

  • 6. De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toege-kende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:

    • a.

      zijn arbeid verricht;

    • b.

      passende arbeid verricht;

    • c.

      werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht;

    • d.

      scholing volgt in het kader van zijn re-integratie.

  • 7. De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de door-betaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) bij arbeidson-geschiktheid in en door de dienst.

  • 8. De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid die gedurende ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn re-integratie, ge-noemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% be-rekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar hij recht op heeft in-gevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaris-toelagen zoals genoemd in het eerste lid.

  • 9. De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.

  • 10. De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwanger-schaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwanger-schap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid op.

  • 11. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van on-geschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in ar-tikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 12. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.

  • 13. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op beloning tij-dens arbeidsongeschiktheid.

  • 14. Het college zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid het volledige salaris en de toegekende salaristoe-lage(n) wordt doorbetaald.

Artikel 7:4 Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en onbe-taald/gedeeltelijk betaald verlof

De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

  • 1. Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.

  • 2. De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toege-kende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar heeft genoten in het jaar vooraf-gaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsonge-schiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 95%

    65 tot 80%: 68,875%

    55 tot 65%: 57%

    45 tot 55%: 47,5%

    35 tot 45%: 38%

  • 3. De aanvullende uitkering eindigt:

    • a.

      indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid ge-noemde voorwaarden of;

    • b.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd be-reikt.

  • 4. De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsonge-schiktheidsuitkering of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 7:6 Overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

(Gereserveerd)

Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschikt-heid in en door de dienst

  • 1. Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kos-ten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2. Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.

Artikel 7:8 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen

Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toegekende salaristoelage(n), ten behoeve van de vaststelling van het sala-ris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging

Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van Artikel 2:7a

De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aan-vaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.

Paragraaf 4 Verplichtingen en sancties

Artikel 7:9 Verplichtingen college

  • 1. Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voor-schriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrich-ten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.

  • 2. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.

  • 3. Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid stelt het colle-ge in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in ar-tikel 25, tweede lid van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4. Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeids-gezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte

De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 7:10:1

(Gereserveerd)

Artikel 7:10:2

(Gereserveerd)

Artikel 7:10:3

(Gereserveerd)

Artikel 7:10:4

(Gereserveerd)

Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan re-integratie

  • 1. De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

    • a.

      gevolg te geven aan, door het college of een door hem aangewezen deskundi-ge, gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

    • c.

      zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid zijn opgenomen.

  • 2. Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.

Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek

  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:

    • a.

      of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn functie wegens ziekte;

    • b.

      in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

    • c.

      of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • d.

      of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te de-zen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heel-kundige aard zijn uitgezonderd;

    • e.

      of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • f.

      of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;

    • g.

      wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan worden hervat.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.

Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling

Geen aanspraak op doorbetaling van salaris en de toegekende salaristoelage(n) als be-doeld in artikel 7:3 en geen opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28 bestaat:

  • a.

    indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de in arti-kel 2:3, eerste lid bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of ge-gevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgege-ven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

Artikel 7:13:2 Staken van de doorbetaling

  • 1. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in arti-kel 7:3 en de opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28 worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

    • a.

      weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van mede-werking aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medische onder-zoek na te komen;

    • b.

      blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;

    • c.

      blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behan-delende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te wer-ken aan een ingreep van heelkundige aard;

    • d.

      zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedra-gingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • e.

      er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • f.

      tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ar-beid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toe-stemming heeft verleend;

    • g.

      weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbodienst in het belang van zijn genezing wen-selijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;

    • h.

      zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, ten-zij hij daarvoor een door de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgege-ven;

    • i.

      weigert om - op verzoek van het college - informatie te verstrekken die noodza-kelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 2. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.

Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar

  • 1. De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, lid 1, onderdeel c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.

  • 2. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in arti-kel 7:3 en de opbouw van het IKB bedoeld in artikel 3:28, worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

    • a.

      weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen des-kundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11, lid 1, onderdeel a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • b.

      weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11, lid 1, onderdeel b;

    • c.

      weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11, lid 2 verplicht is.

  • 3. De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB, bedoeld in lid 2 vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het lid 2.

Artikel 7:14:10

(Gereserveerd)

Artikel 7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar

  • 1. Het college kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, bepa-len dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 het niet uitbetaalde salaris en de toegekende salaristoelage(n), geheel of ten dele aan anderen dan de ambte-naar zal worden uitbetaald.

  • 2. Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32 van de Wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid

  • 1. Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid wordt de ambtenaar opgedragen:

    • a.

      door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

    • b.

      door plaatsing in een andere functie bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

    • c.

      bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering, zonder dat dit ge-paard gaat met een wijziging van de aanstelling.

  • 2. Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid aan de ambtenaar opgedragen door definitieve herplaatsing. Deze definitieve her-plaatsing vindt plaats door wijziging van de aanstelling.

  • 3. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.

  • 4. Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt onder een andere func-tie mede verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voor-waarden.

  • 6. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking geno-men.

  • 7. Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbre-king van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aan-sluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 8. De termijn van 24 maanden wordt verlengd:

    • a.

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid van de WIA en

    • b.

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzeke-ringen op grond van artikel 25, negende lid van de WIA heeft vastgesteld.

  • 9. De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.

Artikel 7:16:9 Bezwaar tegen geneeskundig oordeel

(Gereserveerd)

Artikel 7:17 Terugkeer in functie na ziekte

  • 1. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervul-len, kan worden bepaald dat hij zijn functie slechts weer zal mogen vervullen, indien het college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waar-in de hervatting kan geschieden.

  • 2. Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet op het advies van de arbodienst of van het UWV.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambte-naar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn functie te ver-vullen.

Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens re-integratie.

Artikel 7:18:1 Inkomsten uit andere betrekking

  • 1. Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbodienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn re-integratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.

  • 2. Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaat-singstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden be-trekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 5 Bijzondere situaties

Artikel 7:19 Samenloop met een ZW-uitkering

  • 1. Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrich-ten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.

  • 2. Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde ter-mijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel reke-ning gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel reke-ning gehouden met een volledige ZW-uitkering.

  • 4. De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.

  • 5. Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.

Artikel 7:20 Samenloop met een WW-uitkering

Indien de ambtenaar ter zake van het dienstverband waarbij de ongeschiktheid tot het ver-richten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.

Artikel 7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA

  • 1. Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschikt-heid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.

  • 2. Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstverbanden, wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de betaling wordt gedaan.

  • 3. Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA ge-stelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de perio-de dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepas-sing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.

  • 6. De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.

Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement

Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvul-ling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 7:22:2 Ziektewet als bodem

(Gereserveerd)

Artikel 7:23 Wajong/WAZ

Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een Wajong-of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkge-steld met een uitkering op grond van de WIA.

Artikel 7:23:1

(Gereserveerd)

Paragraaf 6 Tegemoetkoming kosten zorgverzekering

Artikel 7:24 Tegemoetkoming ziektekosten

De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactie-ven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 7:24a

(vervallen)

Artikel 7:25

(vervallen)

Artikel 7:25:1

(Gereserveerd)

Artikel 7:25:2

(Gereserveerd)

Artikel 7:25:3

(Gereserveerd)

Artikel 7:25:4

(Gereserveerd)

Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden

Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een derge-lijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.

Artikel 7:25b Inhouding ziektekostenpremies

(Gereserveerd)

Paragraaf 7 Overige bepalingen

Artikel 7:26 Overgangsbepaling

  • 1. Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 2. De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.

Artikel 7:27 Garantie-uitkering

  • 1. De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zo-danige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benut-ten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteer-de arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.

  • 2. De garantie-uitkering bedraagt, te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie, 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke functie.

  • 3. Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ont-vangt uit het dienstverband waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de ar-beidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.

  • 4. Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde, of de verloren gegane inkomsten.

  • 5. De garantie-uitkering eindigt:

    • a.

      met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar be-reikt;

    • b.

      bij ontslag.

Artikel 7:28 Overgangsartikel

  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid naar artikel 7:3, eerste lid gelezen moet worden als een ver-wijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.

  • 5. Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van on-geschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 7:28:1

  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid is artikel 7:18:1 zoals dat gold op 31 de-cember 2005, van toepassing.

Artikel 7:28a

  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 ge-legen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 ge-legen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 7:28b

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.

Hoofdstuk 8 Ontslag

Artikel 8:1 Ontslag op verzoek

  • 1. Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.

Artikel 8:1:1

  • 1. Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang van een datum ge-legen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het ver-zoek om ontslag is ingekomen.

  • 2. Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden af-geweken.

  • 3. Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het ne-men van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroe-pelijk is geworden.

Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd

  • 1. De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.

Artikel 8:2:1

(Gereserveerd)

Artikel 8:2a

  • 1. De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aan-stelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, lid 2 wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 geldt in geval van ziekte een opzegtermijn van 13 weken.

Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeids-krachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

  • 3. Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.

Artikel 8:3:1

Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid wordt overleg gepleegd in de commissie be-doeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medege-deeld.

Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid

  • 1. Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:

    • a.

      arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een WGA- uitkering;

    • b.

      arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een IVA- uitkering.

  • 2. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige ongeschikt-heid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Voor de toepassing van dit ar-tikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 3. Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.

  • 4. Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de re-sultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 5. Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag.

  • 6. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 7. Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het zesde lid genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

  • 8. Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwan-gerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking ge-nomen.

  • 9. Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt geno-ten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 10. De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid, wordt verlengd:

    • a.

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid van de WIA en

    • b.

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzeke-ringen op grond van artikel 25, negende lid van de WIA heeft vastgesteld.

Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van gedeeltelijke onge-schiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol ver-leend.

  • 2. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:

    • a.

      er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden:

    • b.

      het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.

  • 3. Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.

  • 4. Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake is van een situa-tie als bedoeld in het tweede lid op grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de eerste ziektedag.

  • 5. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.

  • 6. Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken

  • 7. Voor het bepalen van het in het tweede lid onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

  • 8. Voor het bepalen van het in het tweede lid onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallings-verlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak..

  • 9. De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid onderdeel a, wordt ver-lengd:

    • a.

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid van de WIA en

    • b.

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzeke-ringen op grond van artikel 25, negende lid van de WIA heeft vastgesteld.

  • 10. Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als be-doeld in artikel 7:16, derde of vierde lid aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.

Artikel 8:5:1

(Gereserveerd)

Artikel 8:5a

  • 1. De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

    • a.

      gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;

    • b.

      arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;

    • c.

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de WIA;

    • d.

      een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.

  • 2. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid wint het college een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.

Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:7 Overige ontslaggronden

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

  • a.

    verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

  • b.

    aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de functie zou uitslui-ten;

  • c.

    staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • d.

    toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • e.

    onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

  • f.

    het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 8:7:1

Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van eerder genoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgend op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 8:8

  • 1. Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij het be-sluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.

  • 2. Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

Artikel 8:8:1

De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

Artikel 8:9

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechte-lijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oor-deel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 8:10 Ontslag wegens Pré-VUT

(Gereserveerd)

Artikel 8:10:1

(Gereserveerd)

Artikel 8:11

(vervallen)

Artikel 8:11:1

(vervallen)

Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding

  • 1. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontsla-gen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aan-stelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

  • 2. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuit-breiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is ver-leend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

  • 3. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde, is vervallen.

  • 4. De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de om-standigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.

  • 5. Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet plaatsvinden wan-neer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn overschreden.

  • 6. Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aan-stelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.

Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding

  • 1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd

  • 1. Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid wordt een opzegtermijn in acht genomen:

    • a.

      van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbrei-ding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;

    • b.

      van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuit-breiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of lan-ger, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;

    • c.

      van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbrei-ding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.

  • 2. Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaris-toelage(n).

Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf

Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.

Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet op de ondernemingsraden;

    • b.

      ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;

    • c.

      ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de wet.

  • 2. Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:

    • a.

      wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in ar-tikel 9 van de wet;

    • b.

      wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;

    • c.

      wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;

    • d.

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een on-dernemingsraad;

    • e.

      van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.

  • 3. Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambte-naar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaats-vinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.

  • 5. Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op die secretaris.

Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college wor-den geschorst:

    • a.

      wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

    • b.

      wanneer tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;

    • c.

      wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt inge-steld;

    • d.

      in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

  • 2. Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

    • a.

      een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

    • b.

      een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gege-ven;

    • c.

      een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

Artikel 8:15:2

  • 1. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid onder b of c, kunnen het sala-ris en toegekende salaristoelage(n) voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te ke-ren bedrag, ook tot het volle bedrag, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 2. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid onder a, kan tot de in de straf-aanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de doorbeta-ling geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel ge-staakt.

  • 3. Het betaalbare gedeelte van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.

  • 4. Het ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde salaris inclusief de toegekende salaris-toelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de straf-rechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 5. De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde salaris en toegekende salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening

  • 1. Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de functie, laatstelijk door de ambtenaar vervuld

  • 2. Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

  • 3. Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

Artikel 8:16:1 Opzegtermijnen

(Gereserveerd)

Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering

(Verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 8:16a Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst

(Verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur

Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt terugge-bracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.

Artikel 8:18 Overgangsbepaling

  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 janua-ri 2004 zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die gol-den op 30 juni 2006, van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die gol-den op 30 juni 2006, van toepassing.

Artikel 8:19

  • 1. Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid is artikel 8:5, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.

Artikel 8:20

Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 no-vember 2008.

Hoofdstuk 9

(vervallen)

Hoofdstuk 9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een be-zwarende functie

Artikel 9a:1 Algemeen

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is ge-treden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leef-tijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.

Artikel 9a:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draai-en van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeien-de werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheids-klachten;

  • b.

    de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en die past bij de richting zoals afgesproken is in het loopbaan-plan.

Artikel 9a:3 Medische keuring

(Gereserveerd)

Artikel 9a:4 Het loopbaanplan

  • 1. De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende functie.

  • 2. De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de ambtenaar moge-lijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of buiten de gemeentelijke dienst.

Artikel 9a:5

  • 1. In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de volgende bepalingen.

  • 2. Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activi-teiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen. Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot mbo-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.

  • 3. Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te verlenen aan het opstel-len, evalueren en bijstellen van het loopbaanplan.

  • 4. Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding opgesteld.

  • 5. Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar geëvalueerd, geactuali-seerd en zo nodig bijgesteld.

  • 6. Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de belangen van het col-lege als met de belangen van de ambtenaar.

  • 7. In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd ver-lof en eventuele verdere medewerking van het college die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 8. De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het loopbaanplan opge-nomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

  • 9. In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten vastgelegd:

    • a.

      het aanspreekpunt binnen de organisatie;

    • b.

      het beroep of de richting die als tweede loopbaan gekozen wordt;

    • c.

      de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de activiteit plaatsvindt;

    • d.

      de te maken kosten;

    • e.

      de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit of de te volgen scho-ling;

    • f.

      de te maken voortgang binnen de activiteit of scholing;

    • g.

      de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of scholing;

    • h.

      de planning van vervolgafspraken;

    • i.

      de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of te ondernemen ac-tiviteit kan worden onderbroken of gestopt;

    • j.

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

Artikel 9a:6 Terugbetaling

De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed terug te betalen.

Artikel 9a:7 Tweede loopbaan binnen/buiten de gemeentelijke dienst

  • 1. Plaatsing van een ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief plaats.

  • 2. Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt plaats door aanpassing van de aanstelling.

  • 3. Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt plaats door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende functie.

Artikel 9a:8 Disciplinaire straf

  • 1. De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het loopbaanplan, niet na-komt, wordt disciplinair gestraft.

  • 2. Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet begonnen kan worden, wordt de amb-tenaar op grond van artikel 8:13 disciplinair ontslag verleend.

Artikel 9a:9 Gevolgen niet starten tweede loopbaan

  • 1. De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:

    • a.

      de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn ver-plichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;

    • b.

      de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.

    • c.

      Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.

  • 2. Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan begonnen wordt.

  • 3. Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.

Artikel 9a:10 Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering

  • 1. De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, ontvangt een overbruggingsuitkering.

  • 2. De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal jaren dat betrok-kene in een bezwarende functie werkzaam is geweest.

  • 3. Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de overbruggingsuitkering is 24 maanden.

  • 4. Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.

  • 5. De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12 maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het salaris.

  • 6. De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering gebracht op de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3.

  • 7. De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze hoger is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 7:3.

Artikel 9a:11 Garantiesalaris en afbouw toelagen

  • 1. In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom van:

    • a.

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid sub b,

    • b.

      de vakantie-uitkering,

    • c.

      de eindejaarsuitkering,

    • d.

      de functioneringstoelage,

    • e.

      de waarnemingstoelage en

    • f.

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emo-lumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de twee-de loopbaan.

  • 2. Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid on-derdeel c door in de oude bezoldiging.

  • 3. In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging van de feitelijke uit-betaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude bezoldiging.

  • 4. De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan be-gint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het ou-de en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 5. Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude be-zoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 6. De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoe-dingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:

    • a.

      het eerste jaar 100%;

    • b.

      het tweede jaar 75%;

    • c.

      het derde jaar 50%;

    • d.

      het vierde jaar 25%.

      De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke sala-risverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 7. Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisver-hoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

  • 8. De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeen-te ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.

Hoofdstuk 9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 9b:1 Werkingssfeer

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:

    • a.

      op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk beroepsbrandweer-korps of bij een gemeentelijke ambulancedienst; en

    • b.

      op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en

    • c.

      sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

  • 2. Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die:

    • a.

      overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente of ambulancedienst, of

    • b.

      overstapt naar een andere gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere gemeentelijke ambulancedienst tenzij bij de overstap tussen de werkgever en ambtenaar andere afspraken zijn gemaakt.

  • 3. Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens ar-tikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

Paragraaf 2 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrek-king van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

Artikel 9b:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bezoldiging: de optelsom van:

    • i.

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid onderdeel b;

    • ii.

      de vakantie-uitkering;

    • iii.

      de eindejaarsuitkering;

    • iv.

      de functioneringstoelage;

    • v.

      de waarnemingstoelage en

    • vi.

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emo-lumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die voort-vloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid ar-tikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met uitzonde-ring van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na deze datum geïn-dexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sec-tor wordt overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de be-zoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging;

  • b.

    bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draai-en van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeien-de werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheids-klachten;

  • c.

    dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk be-roepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is ingezet;

  • d.

    dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke am-bulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;

  • e.

    niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de definitie van onderdeel b;

  • f.

    tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de be-zwarende functie;

  • g.

    onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele arbeidsduur per week, zonder be-houd van bezoldiging.

Artikel 9b:3 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 janua-ri 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienst-jaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof ver-leend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor be-doeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:

    • a.

      100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt wordt een bonus wordt verstrekt van 20% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus;

    • b.

      50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken, tegen doorbeta-ling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging;

    • c.

      volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus.

      Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor on-derdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de daarbij behorende bezoldiging.

  • 2. De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste lid bedoelde datum het college door middel van een verzoek bekend naar welke variant zijn voorkeur uit-gaat.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4. De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te werken.

  • 5. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het derde lid de in het eerste lid gestelde keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar me-disch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6. De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het derde lid het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsda-tum daartoe verzoeken.

  • 7. De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het dienstbe-lang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruikmaakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager was ver-bonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De ambte-naar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruikmaakt van de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt eenmaal per ka-lenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbe-drag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan de reeds ontvangen vergoeding.

Artikel 9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van Artikel 9b:4

Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid onderdeel a en c wordt geen pensioen op-gebouwd.

Artikel 9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van Artikel 9b:4

Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

Artikel 9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van Artikel 9b:4

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

Artikel 9b:8

(Gereserveerd)

Artikel 9b:9 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van Artikel 9b:4

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is ver-leend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van Artikel 9b:4

  • 1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toege-past. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van toepas-sing is geworden.

  • 3. Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkom-sten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van ver-hoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepas-sing van artikel 9b:4.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in ver-band met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is ver-plicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het col-lege besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid gedeeltelijk doorbetaald vol-ledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3. Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.

  • 4. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, tel-kens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5. De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:12 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig ver-lof

  • 1. Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioen-premies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de pre-mies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

  • 2. Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioen-premies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de pre-mies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

Artikel 9b:13 Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof

(Gereserveerd)

Artikel 9b:14 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:15

(Gereserveerd)

Artikel 9b:16

(Gereserveerd)

Artikel 9b:17 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:18 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

Artikel 9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 ja-nuari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volle-dig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 res-pectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2. De ambtenaar, genoemd in het eerste lid wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.

  • 3. De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de be-zwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4. Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid zijn vanaf de datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.

  • 5. De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.

  • 6. De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwa-rende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

Artikel 9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte

  • 1. De ambtenaar die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ont-vangt.

  • 2. Wanneer de ambtenaar op grond van hoofdstuk 7 definitief herplaatst wordt in een functie met een lager totaalinkomen buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en de ambtenaar afspraken over een financiële regeling.

Artikel 9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.

Artikel 9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het ge-middelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.

  • 2. Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar ter beschikking gesteld.

  • 3. Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een be-zwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.

  • 4. Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het pensioenge-vend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 5. Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de bezoldiging.

  • 6. De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het ver-wachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het ge-schikte moment voor deze indicatie.

Artikel 9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.

  • 2. De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt:

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    18

    0,282

    33

    0,440

    48

    0,686

    19

    0,291

    34

    0,453

    49

    0,706

    20

    0,300

    35

    0,467

    50

    0,727

    21

    0,309

    36

    0,481

    51

    0,749

    22

    0,318

    37

    0,495

    52

    0,772

    23

    0,327

    38

    0,510

    53

    0,795

    24

    0,337

    39

    0,526

    54

    0,819

    25

    0,347

    40

    0,541

    55

    0,843

    26

    0,358

    41

    0,558

    56

    0,869

    27

    0,369

    42

    0,574

    57

    0,895

    28

    0,380

    43

    0,591

    58

    0,922

    29

    0,391

    44

    0,609

    59

    0,949

    30

    0,403

    45

    0,627

    60

    0,978

    31

    0,415

    46

    0,646

    61

    1,007

    32

    0,427

    47

    0,666

    62

    1,037

  • 3. Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.

Artikel 9b:22b Inkoop OP bij regionalisering

In afwijking van artikel 9b:22, derde lid wordt voor de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwa-rende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.

Paragraaf 3 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwa-rende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van ver-strekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als be-doeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uit-kering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen

Artikel 9b:23 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 janua-ri 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie en die op het eerst moge-lijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loop-baan gestart wordt

  • 1. Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de ambtenaar in het ka-der van het loopbaanplan hierover andere afspraken maken.

Artikel 9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt hoofdstuk 9a van toepassing, met inachtneming van de volgende leden.

  • 2. De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de be-zwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3. Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede loopbaan eerst ge-zocht wordt naar een functie binnen de organisatie van de gemeente.

  • 4. De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een procedure voor erken-ning verworven competenties zijn competenties laten erkennen.

  • 5. Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede loopbaan heeft de ambte-naar recht op vergoeding van de kosten, voor zover redelijk, van een extern loop-baanadvies.

  • 6. De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eer-ste tot en met zevende lid een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.

  • 7. Het college en de ambtenaar maken in het kader van het loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer de ambtenaar in het kader van de tweede loop-baan buiten de organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een lager to-taalinkomen.

Artikel 9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende forme-le arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar gel-dende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen nood-zakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als al-ternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3. De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld in het eerste lid in zijn bezwarende functie door te werken.

  • 4. De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in het eerste lid in zijn bezwarende functie door te werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid van toepassing.

  • 5. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid het in het eerste lid bedoelde moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6. De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het tweede lid het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangs-datum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:27 Pensioenopbouw tijdens periode van Artikel 9b:26

(Gereserveerd)

Artikel 9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van Artikel 9b:26

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respec-tievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

Artikel 9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar gebo-ren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een be-zwarende functie

  • 1. De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd be-reikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het per-centage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waar-aan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het per-centage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 ja-nuari 2006 van:

    • a.

      5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%

    • b.

      10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%

    • c.

      15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 3. De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

Artikel 9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van Artikel 9b:28

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de vol-ledige bezoldiging.

Artikel 9b:30 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van Artikel 9b:28

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is ver-leend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezol-diging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van Artikel 9b:26 en 9b:28

Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakan-tie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

Artikel 9b:32

(Gereserveerd)

Artikel 9b:33

(Gereserveerd)

Artikel 9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van Artikel 9b:26 en Artikel 9b:28

  • 1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is ge-worden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbe-taalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van toepas-sing is geworden.

  • 3. Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkom-sten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van ver-hoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepas-sing van artikel 9b:26.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in ver-band met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is ver-plicht daarvan de bewijzen over te leggen.

  • 8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het col-lege besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de me-dewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3. Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee het mo-ment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

  • 4. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5. De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

Artikel 9b:36 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig ver-lof

  • 1. Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioen-premies en de premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

  • 2. Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioen-premies en de premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.

Artikel 9b:37 Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof

(Gereserveerd)

Artikel 9b:38 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:39

(Gereserveerd)

Artikel 9b:40

(Gereserveerd)

Artikel 9b:41 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:42 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

Artikel 9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met min-der dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de da-tum, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2. Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50 jaar valt en die vol-ledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 res-pectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 3. De ambtenaar, genoemd in het tweede lid wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.

  • 4. De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de be-zwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 5. Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid blijven vanaf de datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van toepassing.

Artikel 9b:44 Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 ja-nuari 2006

Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.

Artikel 9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 ja-nuari 2006

  • 1. Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.

  • 2. Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20 dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd in het eerste lid gedeeld door 20 en verme-nigvuldigd met het aantal dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van 53 jaar.

  • 3. Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.

  • 4. Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar overgemaakt.

  • 5. Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een be-zwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid het in het eerste lid ge-noemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Ex-tra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.

  • 6. Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het pensioenge-vend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 7. Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de bezoldiging.

  • 8. Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan werken, als bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal ja-ren na 59 jaar.

  • 9. Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.

  • 10. De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het ver-wachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het ge-schikte moment voor deze indicatie.

Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • 1. De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.

  • 2. De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt:

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    leeftijd

    factor

    18

    0,282

    33

    0,440

    48

    0,686

    19

    0,291

    34

    0,453

    49

    0,706

    20

    0,300

    35

    0,467

    50

    0,727

    21

    0,309

    36

    0,481

    51

    0,749

    22

    0,318

    37

    0,495

    52

    0,772

    23

    0,327

    38

    0,510

    53

    0,795

    24

    0,337

    39

    0,526

    54

    0,819

    25

    0,347

    40

    0,541

    55

    0,843

    26

    0,358

    41

    0,558

    56

    0,869

    27

    0,369

    42

    0,574

    57

    0,895

    28

    0,380

    43

    0,591

    58

    0,922

    29

    0,391

    44

    0,609

    59

    0,949

    30

    0,403

    45

    0,627

    60

    0,978

    31

    0,415

    46

    0,646

    61

    1,007

    32

    0,427

    47

    0,666

    62

    1,037

  • 3. Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.

Artikel 9b:45b Inkoop OP bij regionalisering

In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid wordt voor de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwa-rende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden.

Paragraaf 4

(vervallen)

Paragraaf 5 De ambtenaar in een niet bezwarende functie

Artikel 9b:50 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.

Artikel 9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie

  • 1. De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leef-tijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.

  • 2. De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die direct voorafgaan aan 1 januari 2006.

  • 3. De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 9b:52

(vervallen)

Artikel 9b:52a

(vervallen)

Artikel 9b:53

(vervallen)

Paragraaf 6 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van verstrek-king van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:54 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 janua-ri 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 – als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO-uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:55 Analoge toepassing

De artikelen 9b:4 tot en met artikel 9b:10, artikel 9b:20, artikel 9b:22, artikel 9b:22a en arti-kel 9b:22b zijn van toepassing.

Artikel 9b:56 Volledig buitengewoon verlof

  • 1. De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid gedeeltelijk doorbetaald vol-ledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3 jaar, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar gel-dende bezoldiging.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 3. Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.

  • 4. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, tel-kens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 5. De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

  • 6. Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor aanvang van het vol-ledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar bij uittreden recht op volledig buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, dan is het zesde lid niet van toepassing en be-houdt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van Artikel 9b:56

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk ar-tikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

Artikel 9b:58 Premie IZA-verzekering tijdens periode van Artikel 9b:56

(Gereserveerd)

Artikel 9b:59 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van Artikel 9b:56

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:56 volledig buitengewoon verlof is ver-leend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van Artikel 9b:56

  • 1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met in-gang van of na de datum waarop artikel 9b:56 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging sa-men de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:56 van kracht is geworden.

  • 3. Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkom-sten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van ver-hoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepas-sing van artikel 9b:56.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in ver-band met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is ver-plicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het col-lege besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

Gedurende de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:56 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:55, leidt niet tot stopzetting van het volledig buitengewoon verlof.

Artikel 9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • 1. Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die volle-dig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 res-pectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 2. De ambtenaar, genoemd in het eerste lid wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.

  • 3. De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de be-zwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 4. Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid zijn vanaf de datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:10 alsmede artikel 9b:56 tot en met 9b:62 van toepassing.

  • 5. De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:56, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:56 van toepassing.

  • 6. De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwa-rende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

Artikel 9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf van toepassing.

Paragraaf 7 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwa-rende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment van ver-strekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006 - in aan-merking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.

Artikel 9b:65 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 janua-ri 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie en die op het eerst moge-lijke moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006 - in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen levens-loop heeft ontvangen.

Artikel 9b:66 Analoge toepassing

De artikelen 9b:24 tot en met artikel 9b:34, artikel 9b:45, artikel 9b:45a en artikel 9b:45b zijn van toepassing.

Artikel 9b:67 Volledig buitengewoon verlof

  • 1. De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3 jaar tegen doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 2. Wanneer op het moment bedoeld in het eerste lid nog geen 20 dienstjaren zijn be-reikt, dan wordt het buitengewoon volledig verlof als bedoeld in het eerste lid ver-leend naar rato van het aantal dienstjaren, dat op dat moment is bereikt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid gaat het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de me-dewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

  • 4. Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

  • 5. Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

  • 6. De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

  • 7. Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor aanvang van het vol-ledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar bij uittreden recht op buitenge-woon verlof als bedoeld in het eerste lid naar rato van aantal dienstjaren op dat mo-ment met een maximum van 20 dienstjaren.

  • 8. Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, dan is het zevende lid niet van toepassing en behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met zesde lid.

Artikel 9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van Artikel 9b:67

Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk arti-kel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

Artikel 9b:69 Premie IZA-verzekering tijdens de periode van Artikel 9b:67

(Gereserveerd)

Artikel 9b:70

De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:62 gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

Artikel 9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van Artikel 9b:67

  • 1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met in-gang van of na de datum waarop artikel 9b:67 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging sa-men de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:67 van kracht is geworden.

  • 3. Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkom-sten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van ver-hoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepas-sing van artikel 9b:67.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

  • 6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

  • 7. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in ver-band met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is ver-plicht daarvan de bewijzen te overleggen.

  • 8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het col-lege besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

Artikel 9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof

Gedurende de periode van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:67 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

Artikel 9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof

Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 9b:67, leidt niet tot stopzetting van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof.

Artikel 9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar

  • 1. De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de da-tum, bedoeld in artikel 9b:28.

  • 2. Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50 jaar valt en die vol-ledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 res-pectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.

  • 3. De ambtenaar, genoemd in het tweede lid wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.

  • 4. De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het college op 31 decem-ber 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de be-zwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

  • 5. Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid blijven vanaf de datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:34 alsmede 9b:67 tot en met 9b:73 van toepassing.

Artikel 9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering

Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf van toepassing.

Hoofdstuk 9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het col-lege krachtens Artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leef-tijdsgrenzen zijn bepaald Artikel 9c:1 Algemeen

(Gereserveerd)

Artikel 9c:2

(Gereserveerd)

Artikel 9c:2:1

(Gereserveerd)

Artikel 9c:2:2

(Gereserveerd)

Artikel 9c:3 Bedrag en duur

(Gereserveerd)

Artikel 9c:3:1 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid

(Gereserveerd)

Artikel 9c:3:2

(Gereserveerd)

Artikel 9c:3:3 Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval

(Gereserveerd)

Artikel 9c:4 Pensioenopbouw vanaf 62 jaar

(Gereserveerd)

Artikel 9c:5:1

(Gereserveerd)

Artikel 9c:6:1 Overlijdensuitkering

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke beroeps-brandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam wa-ren in een functie, waarvoor door het college krachtens Artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald 2

Artikel 9d:1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de gemeentelijke be-roepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die geboren is na 1949 of die ge-boren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.

Artikel 9d:2

  • 1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31 december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon verlof verleend met behoud van de volledige bezoldiging.

  • 2. Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar FLO-ontslag zou zijn verleend.

  • 3. Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld.

Artikel 9d:3

Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2 buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige bezoldiging worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van hoofdstuk 9b gebracht.

Artikel 9d:4

Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden op de aan-spraken op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht

Artikel 9e:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3 van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.

Artikel 9e:2 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht: een regeling als be-doeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • b.

      instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid Wet op de loonbelasting 1964;

    • c.

      levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblok-keerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • d.

      levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten ver-zekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • e.

      levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;

    • f.

      netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance af-gesloten verzekering met als productnaam 'Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

    • g.

      netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto spaarverzekering;

    • h.

      Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het product van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een levensloopverze-kering en een netto spaarverzekering.

  • 2. Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:

    • a.

      moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance en,

    • b.

      de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet stellen om in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance op het moment dat de werkgever deze levensloopbijdrage verstrekt en,

    • c.

      niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of 60-jarige leeftijd) tegoed op-neemt uit Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

Artikel 9e:3 Doel

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 9e:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling

  • 1. De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het college.

  • 2. Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 9e:5.

  • 3. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Artikel 9e:5 Voorwaarden deelname levensloopregeling

  • 1. De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levens-looprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkge-ver bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

  • 3. De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit le-venslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

  • 4. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 9e:6 Inleg

  • 1. De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke le-vensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2. De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3. De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7 genoemde bronnen.

Artikel 9e:7 Bronnen

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

  • a.

    het salaris

  • b.

    de vakantietoelage;

  • c.

    de eindejaarsuitkering;

  • d.

    de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en 9e:9;

  • e.

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;

  • f.

    het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3, lid 3.

Artikel 9e:8 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006

  • 1. De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.

  • 2. De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, be-doeld in artikel 9b:11, eerste lid een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levens-looptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een halfjaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 3. De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de da-tum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een halfjaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 4. Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van 210% respec-tievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.

  • 5. De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in ar-tikel 3.1, eerste lid sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 6. De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 7. De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:9 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

  • 1. De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.

  • 2. De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het be-reiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid en uitgaande van het berei-ken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een halfjaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 3. De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de da-tum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft over-eenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2.

    Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzeke-ringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een halfjaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

  • 4. In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 59 jaar.

  • 5. In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 60 jaar.

  • 6. Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van 210% respec-tievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.

  • 7. Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd nog geen 20 dienstja-ren zijn bereikt, voorziet de levensloopbijdrage in een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren, dat op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd is bereikt.

  • 8. De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in ar-tikel 3.1, eerste lid sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 9. De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 10. De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:10 Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht

  • 1. Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.

  • 2. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt daarnaast:

    • a.

      bij overlijden van de ambtenaar;

    • b.

      bij beëindiging van zijn bezwarende functie;

    • c.

      op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 9e:11 Afkoop levensloopbijdrage

  • 1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid en 9e:9, tweede lid wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig ver-lof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid of 9b:35, eerste lid heeft recht op een afkoopbedrag.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid en 9e:9, derde lid wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig ver-lof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid of 9b:35, tweede lid heeft recht op een afkoopbedrag.

  • 3. De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid zo-danig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.

  • 4. De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldi-ging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levensloopte-goed en het netto spaarverzekeringstegoed.

  • 5. Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van ontslag.

  • 6. De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald, waarbij:

    • a.

      het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op de dag voorafgaand aan het moment van ontslag;

    • b.

      er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante waardeberekening wordt gehanteerd;

    • c.

      het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren, afgerond op hele maanden naar beneden, bij de oud-werkgever.

  • 7. Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 8. Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1.

  • 9. Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel 9b:2.

Artikel 9e:11a Levensloopbijdrage bij regionalisering

In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid heeft de ambtenaar

  • -

    die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit de bezwa-rende functie wordt ontslagen en

  • -

    op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot afkoop.

Artikel 9e:12 Afkoop bij voortzetting overgangsrecht

Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een ande-re bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid waarbij het over-gangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.

Artikel 9e:13 Opname levenslooptegoed

  • 1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a.

      ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (ge-deeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de periode van onbetaald volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11 en 9b:35;

    • b.

      ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak in-gevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioen-fonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.

  • 2. Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar ten min-ste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

  • 3. Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van be-eindiging van het dienstverband.

  • 4. Met inachtneming van het derde lid wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, ver-vreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbie-ders.

Hoofdstuk 10 Wachtgeld 10

Artikel 10:1 Betrokkene

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':

    • a.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:

      • 1.

        waarin hij vast was aangesteld;

      • 2.

        waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf ja-ren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijde-lijke aard;

    • b.

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6, tweede lid respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.

  • 2. Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eer-ste lid die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van arti-kel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.

Artikel 10:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': Rechtspersonen, maat- en vennoot-schappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 10:3 Diensttijd

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 10:1, eerste lid bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan we-gens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de be-trokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft ge-nomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.

  • 4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensi-oenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 10:4 Dienstbetrekking

  • 1. Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaat-rechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een li-chaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:5 Bezoldiging

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de be-trekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.

  • 2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoe-ding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalender-maanden.

  • 3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervul-len, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewij-zigde bedrag als bezoldiging.

  • 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden her-zien.

Artikel 10:6 Recht op wachtgeld

  • 1. De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid heeft recht op wachtgeld met in-gang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:

    • a.

      ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • b.

      op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeids-ongeschiktheid van 80% of meer;

    • c.

      ter zake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling.

  • 2. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percen-tage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen,

    • b.

      artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid onderdeel c, heeft na afloop van de supple-tie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid onderdeel c, op grond van het ontslag uit de be-trekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toe-gekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid on-derdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is in-gegaan.

Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld

  • 1. De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2. Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheids-wet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong of de WAZ; wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werk-zaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, ge-legen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4. Perioden, waarin een betrokkene

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invalidi-teitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitke-ring, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toe-lage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als be-doeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuit-kering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsonge-schiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsonge-schiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitke-ring bedoeld onder a of d;

  • worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbe-trekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meege-teld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling in-zake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

  • 7. Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als be-doeld in het vijfde lid wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aan-gewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college be-voegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind,

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en op-gevoed.

  • 9. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid van de Werkloosheids-wet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:8

  • 1. In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2. De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

    • a.

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b.

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de dienst-tijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;

    • c.

      die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.

  • 3. Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid be-doelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aan-merking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid in mindering gebracht.

  • 4. In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toege-kend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 5. De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.

Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld

  • 1. De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwacht-geld.

  • 2. De betrokkene die:

    • a.

      het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7, eerste lid heeft bereikt en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.

  • 3. Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.

  • 4. De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een halfjaar.

  • 5. De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en halfjaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het ver-volgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een halfjaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van over-eenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.

Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld

  • 1. Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die be-zoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 de-cember 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet be-neden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensi-oen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.

  • 2. In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.

Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld

  • 1. Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien ver-stande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a van de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid en artikel 8, derde lid van genoemde wet, beide vermeerderd met de daar-voor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 10:12 Verplichtingen

  • 1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en om-standigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.

  • 3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het bui-tenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daar-toe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4. Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.

  • 5. De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrek-king of andere bron van inkomsten.

  • 6. De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomsti-ge toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:4 van de-ze regeling is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.

  • 7. Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte

  • 1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is her-steld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

  • 2. Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige be-geleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4. Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80% of meer.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijker-wijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 10:14 Verhuiskosten

Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toe-gekend.

Artikel 10:15 Vermindering

  • 1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wajong of de WA, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schrifte-lijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste vol-zin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevol-ge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid niet in aanmerking genomen.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is ver-leend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid geschiedt deze verrekening op zodani-ge wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invalidi-teitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oor-spronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. In-dien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk vooraf gaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wacht-geld is toegekend.

  • 4. Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid inkomsten of ho-gere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband hou-dende met het ontslag.

  • 5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

Artikel 10:16 Opgave van inkomsten

  • 1. De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle even genoemde bedragen geeft hij tijdig voor het ver-schijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van het-geen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vo-rige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoorde-ling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.

  • 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid worden afgeweken.

  • 4. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.

Artikel 10:17 Verlenging

Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wacht-geld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ont-slag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.

Artikel 10:18 Opschorting

  • 1. Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uit-voering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opge-schort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2. Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wacht-geldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 10:19 Samenloop

  • 1. Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend ge-val vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsonge-schiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toe-gekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage ver-minderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    65% tot 80%: 80%;

    55% tot 65%: 60%;

    45% tot 55%: 50%;

    35% tot 45%: 40%;

    25% tot 35%: 30%;

    15% tot 25%: 20%;

    minder dan 15%: 0%.

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende be-drag op het wachtgeld in mindering gebracht.

  • 2. Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid de WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 4. Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aan-spraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het even bedoelde uit-keringen te boven gaat.

Artikel 10:20 Betaling

  • 1. Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een vol-le euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.

  • 2. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over lan-gere termijnen geschieden.

Artikel 10:21 Afkoop

In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een af-koopsom.

Artikel 10:22 Verval van wachtgeld

  • 1. Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16, eerste en tweede lid nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12, tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buiten-land vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • d.

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid zijn gesteld;

    • e.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • f.

      indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.

  • 2. Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12, eerste lid niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschrif-ten, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een sta-king of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 10:23

  • 1. Het recht op wachtgeld vervalt:

    • a.

      met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd be-reikt;

    • b.

      op de dag na het overlijden van de betrokkene;

    • c.

      op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en derde lid bedoelde in-schrijving teniet doet of nalaat haar op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • d.

      op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.

  • 2. Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht ver-krijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van arti-kel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

Artikel 10:24 Overlijdensuitkering

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldi-ging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overlede-ne geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten be-hoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten be-hoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2. Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrek-king, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, be-doeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld be-drag aangevuld.

  • 3. Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het be-drag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kos-ten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overlede-ne daartoe ontoereikend is.

  • 4. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een ge-meentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10:25 Overgangsbepalingen

  • 1. Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 au-gustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestel-de duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2. Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zo-als deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

Artikel 10:26

  • 1. Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan arti-kel 10:25, tweede lid verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 de-cember 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.

  • 2. De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien verstande dat de uit-kering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het ver-strijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse ter-mijnen betaald.

  • 3. De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldi-ging.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbe-drag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a van de Wet mini-mumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 5. De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomsti-ge toepassing.

Artikel 10:27

  • 1. Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de be-palingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waar-van de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in even genoemde verorde-ning.

  • 2. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 10:28 Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:29 Slotbepaling

  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2. Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.

Hoofdstuk 10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering 4

Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 10a:1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

    • b.

      betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

    • c.

      dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet, zonder de maxime-ring van het dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit dagloonregels werkne-mersverzekeringen jo. artikel 17, eerste lid van de Wet financiering sociale ver-zekeringen.

    • d.

      bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitke-ring als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Paragraaf 2 Aanvullende uitkering

Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

  • 1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

    • a.

      recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

    • b.

      werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6,8:7, on-derdeel a of c, 8:8, 8:12.

  • 2. Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zo-lang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als be-doeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 3. Betrokkene, die ter zake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werk-loosheidswet.

  • 4. Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk geno-ten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag vooraf-gaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waar-aan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

  • 1. De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens LOGA-partijen vastgestelde wijze.

  • 2. Het LOGA maakt bekend met welk percentage de berekeningsgrondslag van de aan-vullende uitkering wijzigt.

Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • 1. De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

    • b.

      vervolgens 70%.

  • 3. Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloos-heidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

  • 4. Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:2, derde lid wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

Artikel 10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • 1. De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werk-loosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitke-ring.

  • 2. De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werk-loosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.

  • 3. De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en tweede lid is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de bereke-ningsgrondslag.

  • 4. Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de arti-kelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie Artikel 130h, eerste lid van de Werkloosheidswet van toepassing is

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitke-ring, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werk-loosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien ver-stande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verande-ring in het bedrag van de aanvullende uitkering.

  • 2. Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aan-gegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeelte-lijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering teza-men een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

  • 3. Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aan-gegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de be-trokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepa-lingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofd-stuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering. Artikel 10a:11 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastge-legd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

  • 1. De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientenge-volge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

  • 2. Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrich-ten.

  • 3. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aan-vulling op het ziekengeld.

Artikel 10a:12a Aanvulling op Wazo-uitkering

De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op grond van de Wazo, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.

Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

  • 1. De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvul-ling.

  • 2. De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.

Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een ge-meentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 10a:13a Grensarbeiders

  • 1. De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Ne-derland woont en in verband met artikel 71, eerste lid onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitke-ring voor zover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitslui-tend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.

  • 2. De uitkering op grond van dit artikel:

    • a.

      eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of ar-beidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;

    • b.

      is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de betrok-kene verbonden is aan dat recht op een WW-uitkering.

  • 3. De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 4. Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de over-eenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstel-ling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitke-ring op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

  • 5. Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte, zwangerschap, be-valling, adoptie, pleegzorg of arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woon-land ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

  • 6. Zolang en voor zover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woon-land, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

Paragraaf 3 Aansluitende uitkering

Artikel 10a:14 Diensttijd

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Pri-vatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde re-geling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering we-gens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens on-vrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd, bedoeld in artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de be-trokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is ge-worden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloos-heidswet ingaat.

Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

  • 1. Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

    • a.

      recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

    • b.

      werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.

  • 2. Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het col-lege op basis van artikel 10a:9, derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspra-ken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid laatste volzin biedt.

  • 4. Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloos-heid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

  • 5. Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het recht op de aan-sluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.

  • 6. Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid van de Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitke-ring krachtens de Werkloosheidswet is verstreken.

  • 7. Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zo-lang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als be-doeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

  • 8. De betrokkene, die ter zake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrich-ten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krach-tens de Werkloosheidswet.

  • 9. Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk ge-noten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

  • 1. De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeer-derd voor de betrokkene:

    • a.

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b.

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de dienst-tijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.

  • 2. De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:

    • a.

      de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastge-steld op de eerste dag van de werkloosheid en

    • b.

      twee jaar.

  • 3. Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid wordt uitgegaan van de datum van het ontslag.

  • 4. De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden

  • 1. De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aan-sluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werk-loos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrok-kene:

    • a.

      die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

    • b.

      die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de dienst-tijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt vermin-derd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloos-heidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.

  • 2. De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aan-sluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ou-derdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

  • 3. Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover toepasbaar, de ar-tikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie Arti-kel 130h, eerste lid van de Werkloosheidswet van toepassing is

De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid van de Werkloosheidswet van toepassing is.

Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

  • 1.

    De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.

  • 2.

    Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid wordt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 3.

    Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h, tweede lid van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende uitkering in mindering gebracht.

Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke be-eindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aan-spraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend over-eenkomstig artikel 10a:16.

Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en Wazo

Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Wazo na aanvang van de aan-sluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Wazo, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals de-ze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloos-heidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkom-stige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeen-komstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:23 Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluiten-de uitkering.

Artikel 10a:24 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastge-legd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkom-stige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid Ziektewet een overlijdensuitke-ring toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een pe-riode van 13 weken.

  • 2. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een ge-meentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.

Artikel 10a:25a Grensarbeiders

  • 1. Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 2. Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a, tweede, vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Bovenwettelijke re-integratiemaatregelen

Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1. Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2270,00 worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

  • 2. Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de ver-huiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tege-moetkoming in mindering gebracht.

Artikel 10a:27

  • 1. Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

    • a.

      de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met ten minste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

    • b.

      te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigings-datum van de uitkeringsperiode;

    • c.

      arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

    • d.

      zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe ar-beid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning ten minste 50 kilometer moet bedragen;

    • e.

      schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

  • 2. Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

Artikel 10a:28 Re-integratietoeslag

  • 1. Betrokkene heeft op aanvraag recht op een re-integratietoeslag indien:

    • a.

      hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

    • b.

      het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

  • 2. De re-integratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college.

  • 3. Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een re-integratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 4. Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

  • 5. In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde re-integratietoeslag.

Artikel 10a:29

  • 1. De duur van de re-integratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de be-trokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering in-dien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

  • 2. Voor de bepaling van de duur van de re-integratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwette-lijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

Artikel 10a:30

  • 1. De re-integratietoeslag wordt beëindigd:

    • a.

      indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;

    • b.

      indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

    • c.

      indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de re-integratietoeslag te boven zijn ge-gaan.

  • 2. Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

    • a.

      ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verlo-ren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of

    • b.

      minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verlo-ren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

  • 3. Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de re-integratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te ver-schaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een re-integratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

  • 5. Indien het recht op re-integratietoeslag op grond van het eerste lid onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

Artikel 10a:31

  • 1. De re-integratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

  • 2. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28, derde lid vult de re-integratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de om-vang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

Artikel 10a:32 Re-integratiepremie

  • 1. Op verzoek van de betrokkene kan een re-integratiepremie worden toegekend indien:

    • a.

      betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en

    • b.

      hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

  • 2. Het verzoek tot toekenning van de re-integratiepremie dient uiterlijk 10 weken na be-eindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

  • 3. Toekenning van een re-integratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrek-king heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

  • 4. Indien op verzoek van betrokkene een re-integratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van be-trokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

  • 5. Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een re-integratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

Artikel 10a:33

  • 1. De berekeningsgrondslag van de re-integratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehe-le resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelij-ke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voor-afgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

  • 2. Voor de toekenning van een re-integratiepremie wordt uitgegaan van de bereke-ningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

  • 3. Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de re-integratiepremie.

Artikel 10a:34

De re-integratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrond-slag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.

Paragraaf 5 Overgangsbepalingen

Artikel 10a:35

(Gereserveerd)

Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neer-waartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maat-regel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aanslui-tende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtre-ding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 10a:37

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 10a:38 Slotbepaling

  • 1. Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.

  • 2. Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni 2008.

Hoofdstuk 10c Reparatie-uitkering bij werkloosheid

Artikel 10c:1 Werkingssfeer reparatie-uitkering

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of van wie de uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ge-eindigd, maar die op grond van de Werkloosheidswet zoals die gold op 31 december 2015 nog recht op een uitkering zou hebben gehad.

Artikel 10c:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    arbeidsverleden: arbeidsverleden als bedoeld in de Werkloosheidswet;

  • b.

    gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen die de CAR van toepassing hebben verklaard;

  • c.

    herleving: herleving overeenkomstig de Werkloosheidswet;

  • d.

    indexatie: de reparatie-uitkering wordt geïndexeerd met de generieke salarisverho-ging in de gemeentelijke sector;

  • e.

    reparatie-uitkering: uitkering die de toegekende WW-uitkering in opbouw en duur aanvult naar het niveau op 31 december 2015;

  • f.

    sv-maandloon: sv-maandloon als bedoeld in de Werkloosheidswet met het maxi-mum, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen;

  • g.

    werkloosheidsuitkering: WW-uitkering en reparatie-uitkering tezamen;

  • h.

    werkloos: werkloos als bedoeld in de Werkloosheidswet;

  • i.

    WW-uitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • j.

    WW: Werkloosheidswet.

Artikel 10c:3 Recht reparatie-uitkering

  • 1. De ambtenaar heeft recht op een reparatie-uitkering indien:

    • a.

      de werkloosheid aansluitend op de WW-uitkering voortduurt; en

    • b.

      de WW-opbouw lager is bij een arbeidsverleden vanaf 10 jaar op grond van de WW, dan zou hebben gegolden op grond van de WW op 31 december 2015; of

    • c.

      een WW-uitkering met een kortere duur is toegekend op grond van de WW, dan zou hebben gegolden op grond van de WW op 31 december 2015.

  • 2. De ambtenaar legt de benodigde gegevens en informatie van het UWV aan de ge-meente over die van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte en de duur van de re-paratie-uitkering.

Artikel 10c:4 Opbouw en duur reparatie-uitkering

  • 1. De opbouw van de reparatie-uitkering voor de ambtenaar die werkloos wordt met meer dan 10 jaar arbeidsverleden, bedraagt een halve maand per dienstjaar.

  • 2. De opbouw van de reparatie-uitkering voor de ambtenaar die werkloos wordt met meer dan 24 jaar arbeidsverleden, bedraagt een maand per verstreken kalenderkwar-taal.

  • 3. De duur van de reparatie-uitkering is gelijk aan het verschil tussen de duur van de WW-uitkering op 31 december 2015 en de duur van de WW-uitkering op of na 1 januari 2016 inclusief de opschuiving van de einddatum door herleving.

Artikel 10c:5 Hoogte reparatie-uitkering

  • 1. De reparatie-uitkering heeft dezelfde hoogte als de WW-uitkering als deze niet zou zijn geëindigd.

  • 2. De volledige reparatie-uitkering is gebaseerd op 36 uur per week werkloosheid. Als er sprake is van minder dan 36 uur per week werkloosheid, wordt het bedrag van de re-paratie-uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Artikel 10c:6 Sancties reparatie-uitkering

  • 1. Het college maakt een sanctieregeling op grond waarvan sancties kunnen worden toegepast op de uitbetaling van de reparatie-uitkering. Onderdeel van de sanctiere-geling is de plicht die die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de reparatie-uitkering.

Artikel 10c:7 Premie reparatie-uitkering

  • 1. Het college heft vanaf 1 januari 2018 maandelijks een werknemerspremie op het bru-tosalaris van de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 2. De hoogte van de premie is vastgesteld 0,1% van het brutosalaris en de toegekende salaristoelage(n). De hoogte van de premie kan jaarlijks worden bijgesteld.

  • 3. De heffingsgrondslag is gemaximeerd tot het maximum-premieloon bedoeld in arti-kel van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 10c:8 Einde reparatie-uitkering

  • 1. De reparatie-uitkering eindigt na het verstrijken van de uitkeringsduur.

  • 2. De reparatie-uitkering eindigt op de dag waarop de werkloosheid eindigt.

  • 3. De reparatie-uitkering eindigt op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 4. De reparatie-uitkering eindigt na een periode van 13 weken van voortdurende ar-beidsongeschiktheid door ziekte.

Artikel 10c:9 Herleving reparatie-uitkering

  • 1. Als het recht op een reparatie-uitkering gedeeltelijk of geheel is geëindigd en vervol-gens de (ex)ambtenaar na aanvaarding van een nieuw dienstverband wederom werk-loos is geworden, herleeft op verzoek het recht op een reparatie-uitkering voor zover bij de beëindiging van het nieuwe dienstverband geen nieuw recht op een WW-uitkering op grond van de WW is ontstaan.

  • 2. De duur en de hoogte van de herleefde reparatie-uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de reparatie-uitkering waarop de (ex) ambtenaar nog recht zou hebben gehad indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest.

  • 3. De reparatie-uitkering kan niet meer herleven als de maximale uitkeringsduur van de reparatie-uitkering is volgemaakt.

Artikel 10c:10 Afkoop reparatie-uitkering

  • 1. Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de reparatie-uitkering.

  • 2. Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid

Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen

Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieveran-dering boventallig is geworden of op grond van artikel 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullende uitkering: uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;

  • b.

    grondslag: het gemiddelde van het salaris, de toegekende salaristoelage(n) en de toelage overgangsrecht (TOR) hoofdstuk 3, berekend over een periode van 12 maan-den direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met het IKB, bedoeld in artikel 3:28, lid 2, onder-deel a en b; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de ge-meentelijke sector;

  • c.

    gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;

  • d.

    boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terug-keren in de formatie na de reorganisatie;

  • e.

    na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;

  • f.

    werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het ar-beidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereen-komst bij de gemeente;

  • g.

    reparatie-uitkering: uitkering die de WW-uitkering in opbouw en duur aanvult naar het niveau op 31 december 2015;

  • h.

    Werkloosheidsuitkering: WW-uitkering en reparatie-uitkering tezamen;

  • i.

    WW-uitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet.

Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

  • 1. Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2. Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze lokale afspraken.

Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van Artikel 8:8

  • 1. Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.

  • 2. De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het college gehoord.

  • 3. Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en bil-lijk is.

Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of onge-schiktheid (art. 8:6)

Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een re-integratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doelwerkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;

  • b.

    re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de re-integratie-inspanningen van ge-meente en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar te bevorderen.

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

  • 1. De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft recht op een re-integratiefase.

  • 2. De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:6.

  • 3. De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.

  • 4. De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeen-te, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gere-kend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaats-vindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.

  • 5. De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband van:

    • a.

      2 tot 10 jaar 4 maanden

    • b.

      10 tot 15 jaar 8 maanden

    • c.

      15 jaar of meer 12 maanden.

Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase

  • 1. De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt.

  • 2. De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 3. Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:8

  • 1. De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 2. De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de oorspronkelij-ke re-integratiefase.

  • 3. Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.

  • 4. Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte afspraken uit het re-integratieplan van kracht.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

  • 1. De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de mogelijkheid van onbetaald ver-lof als bedoeld in artikel 6:9.

  • 2. Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar tijdens de re-integratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:

    • a.

      onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige arbeidsduur; en

    • b.

      de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke levensloopregeling; en

    • c.

      tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie bevorderen.

  • 3. Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de voorwaarden waaron-der de inspanningen van het college en de ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het re-integratieplan, tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden voortge-zet.

  • 4. Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d:10 Re-integratieplan

  • 1. Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op.

  • 2. De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het college ge-hoord.

  • 3. In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval afspraken over:

    • -

      verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd zijn in het re-integratieplan;

    • -

      scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te behalen resultaten;

    • -

      opstellen arbeidsmarktprofiel;

    • -

      sollicitatieactiviteiten.

  • 4. In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor de verschil-lende activiteiten uit het re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het college, met een maximum van € 7500,00.

Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van ten minste twee jaar heeft bij de betreffende gemeente.

Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een pas-sende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot boventalligverkla-ring in werking is getreden.

Inhoud Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

  • 1. Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en ontwikkelingsmogelijkheden van de ambte-naar, binnen en buiten de gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambte-naar op de regionale arbeidsmarkt onderzocht.

  • 2. Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.

  • 3. Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

  • 1. Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar werk-onderzoek stellen col-lege en ambtenaar een Van werk naar werk-contract op.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere afspraken en daaraan verbonden termijnen.

  • 3. Afspraken kunnen worden gemaakt over:

    • -

      het al dan niet toekennen van professionele begeleiding en de tijdsduur daar-van;

    • -

      het al dan niet elders opdoen van werkervaring;

    • -

      de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk naar werk-traject verricht;

    • -

      het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor beschikbare budget;

    • -

      eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;

    • -

      de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor sollicitatieactiviteiten en an-dere inspanningen gericht op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd bedraagt ten minste 20% van de omvang van de aanstelling;

    • -

      het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.

  • 4. De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen tot een bedrag van € 7500,00 voor rekening van het college. Ten aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen, neemt het college een afzonderlijk besluit.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.

Verlenging en einde Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

  • 1. Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar plaatsing in een passen-de of geschikte functie binnen de gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de gemeente weigert.

  • 2. Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar werk-contract.

  • 3. Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëin-digd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloos-heid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitke-ring.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

  • 1. Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.

  • 2. Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op de vooruitzichten op korte termijn en de ma-te waarin voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen afzienba-re termijn vergroot.

  • 3. Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of niet wordt overge-nomen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

  • 1. Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.

  • 2. Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet wordt voortge-zet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3.

  • 3. Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

  • 1. Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een halfjaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of in-dien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en na-der gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.

  • 2. Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.

  • 3. Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar werk-traject is verlengd.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

  • 1. Indien een van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.

  • 2. Indien een van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebre-ke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde af-spraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract.

  • 3. Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruikmaakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is ge-gaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het colle-ge zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.

  • 4. Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruikmaakt, kan hij het Van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19, tweede lid en ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.

  • 5. Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de paritaire commissie.

Artikel 10d:24 Paritaire commissie

  • 1. Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de bepalingen in deze paragraaf.

  • 2. Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de uitvoering van het Van werk naar werk-contract als bedoeld in artikel 10d:23, lid 5 voorleggen aan deze commissie.

  • 3. De commissie brengt een zwaarwegend advies uit over het geschil bedoeld in lid 2.

  • 4. Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd.

Paragraaf 6 Aanvullende uitkering

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

  • 1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:

    • a.

      op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7, tweede en derde lid niet aan de orde is; of

    • b.

      op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de or-de is; en

    • c.

      recht heeft op een werkloosheidsuitkering en deze werkloosheidsuitkering ontvangt.

  • 2. Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uit-kering.

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1. De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onderdeel b over het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 2. Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b tot een bedrag van € 4375,00: 10%;

    • b.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b vanaf € 4375,00 tot een bedrag van € 5250,00: 20%;

    • c.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b vanaf € 5250,00: 30%.

  • 3. Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b van € 4375,00 tot een bedrag van € 5250,00: 10%;

    • b.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b van € 5250,00 tot een bedrag van € 6560,00: 20%;

    • c.

      voor ambtenaren met een grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2, onder-deel b vanaf € 6560,00: 30%.

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1. De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.

  • 2. De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fa-se en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.

Artikel 10d:28 Sancties

  • 1. Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.

  • 2. Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid een sanctiebeleid op.

  • 3. Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te la-ten vervallen.

  • 4. Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.

Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

  • 1. De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:

    • a.

      de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;

    • b.

      hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.

  • 2. Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

  • 1. De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.

  • 2. Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uit-kering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3. De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met ar-beid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de grondslag zoals gedefinieerd in arti-kel 10d:2, onderdeel b niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is

  • a.

    1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar

  • b.

    2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar

  • c.

    3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

  • 1. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.

  • 2. De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.

  • 3. Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop

  • 1. Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.

  • 2. Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsonge-schiktheid

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • 1. De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bij-zondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restver-diencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.

  • 2. Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de ambtenaar ten aan-zien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kun-nen zijn op de hoogte van zijn bijzondere uitkering.

Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van Artikel 8:5 of de-finitieve herplaatsing op grond van Artikel 7:16

  • 1. De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en het salaris en de toegekende salaristoelage(n) vooraf-gaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.

  • 2. Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in mindering gebracht.

Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van Artikel 8:5 of defini-tieve herplaatsing op grond van Artikel 7:16

De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe ar-beid.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht

  • 1. In afwijking van artikel 10d:32 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de amb-tenaar die:

    • a.

      op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector en

    • b.

      ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) ge-maximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

Hoofdstuk 11 Uitkeringsregeling ontslag 5

Artikel 11:1 Betrokkene

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

    • a.

      op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzonde-ring van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en even-min aan eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

  • 2. Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewe-zen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregi-streerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken nood-zakelijk van standplaats moet veranderen.

Artikel 11:2 Lichamen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen': Rechtspersonen, maat- en vennoot-schappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Artikel 11:3 Diensttijd

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 11:1, eerste lid bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschou-wing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de be-trokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft ge-nomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

  • 4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pen-sioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 11:4 Dienstbetrekking

  • 1. Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaat-rechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een li-chaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:5 Bezoldiging

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in arti-kel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de be-trekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.

  • 2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoe-ding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalender-maanden.

  • 3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden her-zien.

Artikel 11:6 Recht op uitkering

  • 1. Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

    • a.

      voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaan-de aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11.7;

    • b.

      voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddel-lijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.

  • 2. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de be-trokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werk-loosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3. De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbe-trekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4. Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 5. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid van de Werkloos-heidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

  • 7. Geen recht op uitkering bestaat:

    • a.

      indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, bere-kend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b.

      indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als be-doeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling;

    • c.

      indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft be-reikt;

    • d.

      indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e.

      indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f.

      voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te ach-ten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8. De betrokkene, bedoeld in het zevende lid onder a, heeft recht op uitkering met in-gang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percenta-ge wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.

    • b.

      artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 9. Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokke-ne.

Artikel 11:7 Duur van de uitkering

  • 1. De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2. Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheids-wet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong of de WAZ;

      wordt de duur van de uitkering verlengd met:

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werk-zaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, ge-legen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4. Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invalidi-teitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitke-ring, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toe-lage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als be-doeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuit-kering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsonge-schiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsonge-schiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitke-ring bedoeld onder a of d;

      worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de peri-ode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbe-trekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meege-teld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling in-zake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

  • 7. Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als be-doeld in het vijfde lid wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aan-gewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college be-voegd een van een die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en op-gevoed.

  • 9. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:8

  • 1. In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid wordt, indien dit leidt tot een lange-re uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vast-gesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2. De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maan-den.

  • 3. De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastge-steld op 24 maanden.

  • 4. Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien ja-ren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maan-den een bijzondere verlenging verleend.

Artikel 11:9 Vervolguitkering

  • 1. De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2. De betrokkene die

    • a.

      het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid heeft bereikt, en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3. Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4. De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een halfjaar.

  • 5. De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aan-sluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevol-ge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguit-kering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een halfjaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip ge-legen drie en een halfjaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeen-komstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering

  • 1. Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

  • 2. Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging in-gevolge artikel 11:8, vierde lid 67% van de bezoldiging.

  • 3. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percenta-ges, genoemd in het eerste en tweede lid met 3 procentpunten verhoogd.

Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering

  • 1. Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstan-de dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbe-drag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a van de wet mini-mumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid en artikel 8, derde lid van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor be-rekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 11:12 Verhuiskosten

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toe-gekend.

Artikel 11:13 Vermindering

  • 1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de Wajong of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schrifte-lijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitke-ring ingevolge artikel 11:23, eerste lid niet in aanmerking genomen.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens on-geschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrek-king die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid ge-schiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitke-ring wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oor-spronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitke-ring is toegekend.

  • 4. Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid inkomsten of hoge-re inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband hou-dende met het ontslag.

  • 5. Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

Artikel 11:14 Opgave van inkomsten

  • 1. De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle even genoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden be-rekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid worden afgeweken.

  • 4. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.

Artikel 11:15 Overlijdensuitkering

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maan-den. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uit-kering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2. Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere be-trekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitke-ring over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het be-drag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de over-ledene daartoe ontoereikend is.

  • 4. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een ge-meentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte

  • 1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is her-steld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

  • 2. Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige be-geleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4. Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80% of meer.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijker-wijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte

  • 1. Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over teza-men 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:18 Samenloop

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid wordt met in-gang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.

Artikel 11:19 Afkoop

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afge-kocht.

Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

  • 1. Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, be-doeld in artikel 11:7, tweede lid onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld inge-volge artikel 11:7, eerste lid vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloos-heid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloos-heid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begre-pen:

    • a.

      het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b.

      het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voor zover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbe-trekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3. Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

    • a.

      binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als be-doeld in artikel 11:6, eerste lid onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aan-vaard; en

    • b.

      in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als be-doeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5. De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid bedraagt zes maanden, vermin-derd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid op aanvraag door de betrokkene.

  • 7. Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.

Artikel 11:21 Verplichtingen

  • 1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en om-standigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeids-bureau aan het college over te leggen.

  • 3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het bui-tenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daar-toe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4. Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6. Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stem-men dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Artikel 11:22 Opschorting

  • 1. Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten be-zoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling op-geschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2. Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitke-ringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Artikel 11:23 Samenloop

  • 1. Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitke-ring is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschikt-heid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80%: 80%

    55% tot 65%: 60%

    45% tot 55%: 50%

    35% tot 45%: 40%

    25% tot 35%: 30%

    15% tot 25%: 20%

    minder dan 15%: 0%

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende be-drag op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2. Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid de WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:24

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Artikel 11:25 Betaling

  • 1. Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

  • 2. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Artikel 11:26 Verval van uitkering

  • 1. De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde in-schrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • c.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid gegeven voor-schrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

    • d.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buiten-land vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • e.

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid zijn gesteld;

    • f.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • g.

      indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;

    • h.

      indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2. Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uit-kering, bedoeld in artikel 11:17.

  • 3. Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse in-stantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandig-heden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschrif-ten, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uit-sluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslo-tenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare vei-ligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering

  • 1. Het recht op uitkering eindigt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b.

      met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c.

      indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien ver-stande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ont-slag.

  • 3. De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Artikel 11:28 Nadere voorschriften

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.

Artikel 11:29 Overgangsbepalingen

  • 1. Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zo-als deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2. Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de al-dus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3. De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als ge-volg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstan-de dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

Artikel 11:30

  • 1. Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepa-lingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 11:31

(Gereserveerd)

Artikel 11:32 Slotbepaling

  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ont-slagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2. Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

Hoofdstuk 11a Suppletie 6

Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • b.

      arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

    • c.

      WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

    • d.

      betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn res-terende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrek-kingen;

    • e.

      bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

    • f.

      suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;

    • g.

      dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverze-kering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen pri-vatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten par-ticuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid onderdeel b van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

    • h.

      berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

    • i.

      werkloosheidsuitkering een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werk-loosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 11a:2 Recht op suppletie

  • 1. Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is ver-leend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt ver-leend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van ge-noemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:3

  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkom-stige toepassing op het recht op suppletie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheids-wet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrok-kene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 11a:4

Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:

  • a.

    betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80% of meer,

  • b.

    betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaat-singstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stich-ting Pensioenfonds ABP.

Artikel 11a:5

Het recht op suppletie eindigt,

  • a.

    na ommekomst van de duur van de suppletie;

  • b.

    met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

  • c.

    met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Artikel 11a:6 Suppletie

  • 1. De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de supple-tie.

  • 2. De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

    • b.

      gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

Artikel 11a:7

  • 1. In afwijking van artikel 11a:6, derde lid wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ont-slag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft ge-duurd, de in artikel 11a:6, derde lid genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschikt-heid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:8

  • 1. Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloos-heidsuitkering, een WAZ-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering ge-bracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegere-kend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen

  • 2. Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een da-tum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde da-tum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uit-sluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 3. Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel 11a:9

  • 1. Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

    • a.

      met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokke-ne suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

    • b.

      gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

    • c.

      vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toe-gekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkom-sten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerde-re inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werk-zaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel 11a:10

Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onvermin-derd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een WAZ-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitke-ringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft;

  • a.

    vermindering ondergaan;

  • b.

    blijvend geheel geweigerd worden;

  • c.

    tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel

  • d.

    in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 11a:11

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekenings-grondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd

    • a.

      aan de langstlevende der echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    • b.

      bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen,

    • c.

      bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aan-zien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgeno(o)t(en) of geregi-streerde partner(s) aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk ge-slacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft perso-nen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en boven-dien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werk-loosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

Artikel 11a:12 Betaling van de suppletie

  • 1. Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan be-schikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk bin-nen een maand nadat het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursor-gaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

  • 4. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

Artikel 11a:13

  • 1. Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voor-schot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.

  • 2. Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

  • 3. Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid wordt beschouwd als een supple-tie.

Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

  • 1. Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

  • 2. Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

  • 3. In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

Artikel 11a:15

  • 1. De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

  • 2. De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde acti-viteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften

  • 1. Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

    • b.

      het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

  • 2. Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15.

Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

  • 1. Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K4, tweede lid junc-to artikel K6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van:

    1 maand:

    gedurende de eerste

    27 maanden

    80%

    vervolgens 33 maanden

    70%

    2 maanden:

    gedurende de eerste

    26 maanden

    80%

    vervolgens 33 maanden

    70%

    3 maanden:

    " "  "

    25 "

    80%

     " 33 "

    70%

    4 maanden:

    " "  "

    24 "

    80%

     " 33 "

    70%

    5 maanden:

    " "  "

    22 "

    80%

     " 33 "

    70%

    6 maanden:

    " "  "

    21 "

    80%

     " 33 "

    70%

    7 maanden:

    " "  "

    20 "

    80%

     " 33 "

    70%

    8 maanden:

    " "  "

    19 "

    80%

     " 33 "

    70%

    9 maanden:

    " "  "

    18 "

    80%

     " 33 "

    70%

    10 maanden:

    " "  "

    17 "

    80%

     " 33 "

    70%

    11 maanden:

    " "  "

    16 "

    80%

     " 33 "

    70%

    12 maanden:

    " "  "

    15 "

    80%

     " 33 "

    70%

    13 maanden:

    " "  "

    14 "

    80%

     " 33 "

    70%

    14 maanden:

    " "  "

    13 "

    80%

     " 33 "

    70%

    15 maanden:

    " "  "

    12 "

    80%

     " 33 "

    70%

    16 maanden:

    " "  "

    11 "

    80%

     " 33 "

    70%

    17 maanden:

    " "  "

    10 "

    80%

     " 33 "

    70%

    18 maanden:

    " "  "

     9  "

    80%

     " 33 "

    70%

    19 maanden:

    " "  "

     9  "

    80%

     " 33 "

    70%

    20 maanden:

    " "  "

     8  "

    80%

     " 33 "

    70%

    21 maanden:

    " "  "

     7  "

    80%

     " 33 "

    70%

    22 maanden:

    " "  "

     6  "

    80%

     " 33 "

    70%

    23 maanden:

    " "  "

     5  "

    80%

     " 33 "

    70%

    24 maanden:

    " "  "

     4  "

    80%

     " 33 "

    70%

    25 maanden:

    " "  "

     3  "

    80%

     " 33 "

    70%

    26 maanden:

    " "  "

     2  "

    80%

     " 33 "

    70%

    27 maanden:

    " "  "

     1  "

    80%

     " 33 "

    70%

    28 maanden:

    gedurende

    33 maanden

    70%

     

     

    29 maanden:

    "  "  

    32 "

    70%

     

     

    30 maanden:

    "  "  

    31 "

    70%

     

     

    31 maanden:

    "  "  

    30 "

    70%

     

     

    32 maanden:

    "  "  

    29 "

    70%

     

     

    33 maanden:

    "  "  

    28 "

    70%

     

     

    34 maanden:

    "  "  

    27 "

    70%

     

     

    35 maanden:

    "  "  

    26 "

    70%

     

     

    36 maanden:

    "  "  

    25 "

    70%

     

     

    37 maanden:

    "  "  

    24 "

    70%

     

     

    38 maanden:

    "  "  

    23 "

    70%

     

     

    39 maanden:

    "  "  

    22 "

    70%

     

     

    40 maanden:

    "  "  

    21 "

    70%

     

     

    41 maanden:

    "  "  

    20 "

    70%

     

     

    42 maanden:

    "  "  

    19 "

    70%

     

     

    43 maanden:

    "  "  

    18 "

    70%

     

     

    44 maanden:

    "  "  

    17 "

    70%

     

     

    45 maanden:

    "  "  

    16 "

    70%

     

     

    46 maanden:

    "  "  

    15 "

    70%

     

     

    47 maanden:

    "  "  

    14 "

    70%

     

     

    48 maanden:

    "  "  

    13 "

    70%

     

     

    49 maanden:

    "  "  

    11 "

    70%

     

     

    50 maanden:

    "  "  

    10 "

    70%

     

     

    51 maanden:

    "  "  

     9 "

    70%

     

     

    52 maanden:

    "  "  

     8 "

    70%

     

     

    53 maanden:

    "  "  

     7 "

    70%

     

     

    54 maanden:

    "  "  

     6 "

    70%

     

     

    55 maanden:

    "  "  

     5 "

    70%

     

     

    56 maanden:

    "  "  

     4 "

    70%

     

     

    57 maanden:

    "  "  

     3 "

    70%

     

     

    58 maanden:

    "  "  

     2 "

    70%

     

     

    59 maanden:

    "  "  

     1 maand

    70%

     

     

  • 3. De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid 11a:7 tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel be-paalde.

  • 5. Artikel 11a:6, eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid van de Coördina-tiewet Sociale Verzekering.

  • 6. Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

Artikel 11a:18

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 geduren-de een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministerie-le regeling op grond van artikel 8, derde lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen

Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerking-treding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 11a:20

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 11a:21

  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van on-geschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van on-geschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidson-geschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

Hoofdstuk 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Artikel 12:1 Algemene bepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd over-leg;

    • b.

      de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaar-denregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsover-eenkomst;

    • c.

      de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke vereni-gingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toege-laten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Ver-eniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2. Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een verte-genwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toege-laten organisaties.

  • 3. Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Over-heidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voor zover deze centrales, respectievelijk bonden vol-doende representatief geacht kunnen worden.

  • 4. De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commis-sie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON. Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

  • 5. Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden in-dien ze representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

  • 6. Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toe-gang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

Artikel 12:1:1 Samenstelling

  • 1. Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.

  • 2. Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, be-doeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de or-ganisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien ver-schillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.

Artikel 12:1:2

  • 1. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1, tweede lid aan het college opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aange-sloten ambtenaren.

  • 2. Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsme-de indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 12:1:3

  • 1. Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

  • 2. Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 3. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO

  • 1. Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Ne-derlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeen-stemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 2. Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 12:1:5

  • 1. Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrach-ten daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hier-van op de hoogte.

  • 2. Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

    • a.

      de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

    • b.

      de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

    • c.

      de personele gevolgen van die verandering.

  • 3. Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid vast te stellen, wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.

Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden

  • 1. De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Ar-beidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van over-heidspersoneel.

  • 2. Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georgani-seerd overleg.

  • 3. De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

Artikel 12:2:1

Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid worden door het col-lege en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de com-missie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

Artikel 12:2:2

  • 1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aan-gaande de in artikel 12:2, eerste lid bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

  • 2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter besluitvorming voor aan de raad.

  • 3. De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commis-sie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 12:2:3

  • 1. De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

  • 2. De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid ter beschikking staan.

  • 3. Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12:2:4 Vergaderingen

  • 1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te be-palen tijdstippen.

  • 2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk bin-nen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12:2:5

  • 1. De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opge-roepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwer-pen.

  • 2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegen-woordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter ge-plaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in wel-ke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 12:2:6

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schrif-telijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12:2:7

  • 1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering laten bij-wonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3. De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een ver-tegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze ge-heimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet te-genover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

Artikel 12:2:8

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 12:2:9

  • 1. Indien in de vergadering moet worden gestemd, brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid één stem uit.

  • 2. De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

  • 3. De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stem-ming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de ver-tegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

  • 4. Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 12:2:10

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, be-doeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.

Artikel 12:2:11

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastge-steld, behoeft dit de goedkeuring van het college.

Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie

De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.

Artikel 12:3:2

Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1, derde lid;

  • b.

    advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 12:3:3

De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aange-legenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 12:3:4

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelne-mers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daar-van in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 12:3:5

  • 1. Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2. Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstem-ming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van het geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die com-missie.

  • 3. Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12.1, derde en vierde lid bevoegd.

  • 4. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij on-verkort van toepassing.

Artikel 12:3:6

  • 1. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor in-winning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a.

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b.

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en in-houd van het geschil.

Artikel 12:3:7

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voort-gezet.

Artikel 12:3:8

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 12:3:9

In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

Hoofdstuk 13 Overgangs- en slotbepalingen CAR

Artikel 13:1

  • 1. Deze regeling treedt in werking per 1 januari 1996.

  • 2. Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, vervallen de bepa-lingen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verorde-ningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 3. Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het gel-dende algemeen ambtenarenreglement vervallen, waardoor aanspraken van individu-ele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid 10:19, 10:23, tweede lid 11:1, 11:6, zevende en achtste lid 11:13, eerste en tweede lid 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.

Artikel 13:2

Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige dienstverband heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van het dienstverband per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.

Artikel 13:3

Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid 10:5, eerste lid en 11:5, eerste lid terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.

Hoofdstuk 14 Medezeggenschap

Artikel 14:1

Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compen-satie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers

Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onder-neming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid van de WOR.

Artikel 14:1:2 Instelling

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:3

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:4

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:5 Samenstelling

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:6

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:7

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:8

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:9

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:10

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:11

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:12

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:13 Taak en bevoegdheden

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:14

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:15

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:16

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:17

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:18

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:19

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:20 Commissievergaderingen

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:21

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:22

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:23

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:24

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:25

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:26

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:27

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:28

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:29

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:30

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:31 Overlegvergaderingen

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:32

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:33

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:34

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:35 Faciliteiten voor de commissie en haar leden

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:36

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:37

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:38

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:39 Voorzieningen

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:40

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:41

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:42

(Gereserveerd)

Artikel 14:1:43 Slotbepaling

(Gereserveerd)

Artikel 14:2:1 Uitbreiding bevoegdheden 'kleine' OR

(Gereserveerd)

Artikel 14:2:2

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:1 Verplichtingen

De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overi-gens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1:a

De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij be-sluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 15:1:b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het col-lege in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

  • a.

    diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;

  • b.

    aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;

  • c.

    gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met de vervulling van zijn functie ter kennis is gekomen.

Artikel 15:1:c Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

  • a.

    in verband met de vervulling van zijn functie vergoedingen, beloningen, giften of be-loften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toe-stemming van het college;

  • b.

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 15:1:d

  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

  • 2. Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is hij verplicht dit zo spoe-dig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.

Artikel 15:1:e Nevenwerkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken

  • 2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane op-gaven

  • 3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goe-de vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn ver-zekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4. Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerk-zaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van neven-werkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 15:1:f Melding financiële belangen

  • 1. Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

  • 2. De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in ef-fecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de func-tievervulling, kunnen raken.

  • 3. Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kun-nen nadere regels worden gesteld.

Artikel 15:1:g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst

  • 1. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aanne-mingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

  • 2. Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, mid-dellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 15:1:7

(Gereserveerd)

Artikel 15:1:9 Verbod op aandeelhouderschap e.d.

(Gereserveerd)

Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever

  • 1. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functione-ring van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

  • 2. Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt zo spoedig mo-gelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aan-gewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandighe-den andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tij-den heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, ta-ken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio's.

  • 3. In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio's, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio's te verrichten onder leiding en toe-zicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaats-vindt.

  • 4. De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

  • 5. De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de per-soonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade

  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wij-ten.

  • 2. Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn sala-ris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet vastgesteld dan nadat de ambte-naar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar

  • 1. De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een te-kort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft ge-voerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoe-verre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

  • 3. De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens aanwij-zing door of namens het college.

Artikel 15:1:14 Klachten van derden

(Gereserveerd)

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar

  • 1. Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen rege-len over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn functie vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening daarvan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag be-sproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de wijze waarop hij zijn functie ver-vult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding

  • 1. De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de door het college voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

  • 2. Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toe-stemming is gegeven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere on-derscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepas-sing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het ho-ger bestuursorgaan verlof is verleend.

  • 4. Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrek-king, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.

Artikel 15:1:17 Standplaats

  • 1. Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

  • 2. Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name ge-noemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaam-heden verricht.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aange-wezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedra-gen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2. Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik ge-meenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij ter zake een afwijkende regeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaat-sen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 15:1:20 Infectieziekten

  • 1. De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

  • 2. De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te ge-dragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3. De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het be-paalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 15:1:21

(Gereserveerd)

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfskosten

(Verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade

  • 1. Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, tenzij:

    • a.

      die schade bestaat uit de normale slijtage of

    • b.

      er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of

    • c.

      de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn functie te ge-bruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is ver-leend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 15:1:25

Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en ver-goeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bij-zondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.

Artikel 15:1:27

Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van doorbetaling verleend voor het volgen van lessen aan in-richtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leer-plichtvrije jeugd.

Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

(Verplaatst naar hoofdstuk 3)

Artikel 15:1:29

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toege-bracht.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel 15:1:31 Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg

De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genie-ten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.

Artikel 15:2 Klokkenluiders

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstan-den.

  • 2. Ambtenaren en door het college aangewezen interne vertrouwenspersonen die mis-standen conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld worden.

Artikel 15:3 Kinderopvang

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 16 Disciplinaire straffen

Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim

  • 1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nala-ten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen

  • 1. Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstan-de dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de amb-tenaar geldende kerkelijke feestdagen;

    • c.

      vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

    • d.

      geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

    • e.

      niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomen-de met het salaris over een halve maand;

    • f.

      stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als ge-volg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de functie daaron-der begrepen, voor ten hoogste vier jaren;

    • g.

      vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee peri-odieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

    • h.

      plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelage(n);

    • i.

      schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De straffen genoemd in het eerste lid onder a t/m g worden opgelegd door het colle-ge; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, wor-den opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatste-lijk door de ambtenaar vervulde functie.

  • 3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waar-voor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

Artikel 16:1:3 Verantwoording

  • 1. De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaats-vindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aan-gewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

  • 2. Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de on-dertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.

  • 3. Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 16:1:4

De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.

Artikel 16:1:5

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerleg-ging is bevolen.

Hoofdstuk 17 Opleiding en ontwikkeling

Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit

  • 1. De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn duurzame inzet-baarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.

  • 2. In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar zich door mid-del van scholing en het opdoen van werkervaring.

  • 3. De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:1:2 Studieadvies en psychologisch onderzoek

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:3 Termijn studiefaciliteiten

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:4

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:5 Bekendmaken resultaten

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:6 Vergoeding van studiekosten

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:7 Terugbetalen van studiekostenvergoeding

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:8 Verlof

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:9

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:10

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:11

(Gereserveerd)

Artikel 17:1:12

(Gereserveerd)

Artikel 17:2 Loopbaanadvies

  • 1. Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren en ontwikke-len van diens inzetbaarheid en mobiliteit.

  • 2. Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en onderhoudt loop-baanbeleid, gericht op mobiliteit en organisatieverandering.

  • 3. Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:3

(Vervallen)

Artikel 17:4 Persoonlijk Ontwikkelingsplan

  • 1. Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaan-ontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.

  • 2. Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.

  • 3. Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het college vastgestelde opleidingsplan.

  • 4. De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk ontwikkelings-plan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

  • 5. In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 6. In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:

    • -

      de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de redelijkerwijs te maken kosten;

    • -

      de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;

    • -

      de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;

    • -

      de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door de ambtenaar;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het ver-laten van de gemeentelijke dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

    • -

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

Artikel 17:5 Loopbaanadvies

De ambtenaar heeft na elke periode van drie jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.

Artikel 17:6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zo no-dig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individue-le takenpakket.

Artikel 17:7 Flankerend beleid

Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een Van-werk-naar-werk-traject bevinden.

Hoofdstuk 18 Verplaatsingskosten

Artikel 18:1:1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;

    • b.

      woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;

    • c.

      standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

    • d.

      gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkene en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner, voor zover zij samenwonen;

    • e.

      eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander ter be-oordeling van het bestuursorgaan;

    • f.

      berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand inclusief eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene geniet op het berekeningstijd-stip, vermeerderd met 8% en in voorkomende gevallen vermeerderd met:

      • 1.

        genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een geno-ten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;

      • 2.

        genoten herplaatsingstoelage hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;

    • g.

      berekeningstijdstip: 1e datum waarop de betrokkene verhuist; 2e indien de be-trokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de da-tum van ingang van de functievervulling; 3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop de laatste salarisbetaling heeft plaatsgevonden;

    • h.

      verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;

    • i.

      verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een ver-plaatsing dan wel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ont-slag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;

    • j.

      dienstwoning: de door het bestuursorgaan aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1. De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2. De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te be-talen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op ver-zoek beschouwd.

  • 3. De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem be-kend is.

Artikel 18:1:3

  • 1. De betrokkene, die in opdracht van het bestuursorgaan, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2. Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

  • 3. Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

  • 4. Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.

Artikel 18:1:4

Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt ver-leend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplich-ting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

Artikel 18:1:5

  • 1. De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

    • a.

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

    • b.

      een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 312,49 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste voor vier maanden wordt verleend;

    • c.

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6249,44.

  • 2. Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de bere-keningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het maximum-bedrag genoemd in het eerste lid onderdeel c niet overschreden wordt.

  • 3. Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreer-de partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de bereke-ningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijddienstverband heb-ben en niet tevens een deeltijddienstverband bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastge-steld als ware er sprake van een voltijddienstverband. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

Artikel 18:1:6 Tegemoetkoming woon-werkverkeer

  • 1. De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetko-ming in de verhuiskosten.

  • 2. Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid die naar het oordeel van het bestuursor-gaan niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetko-ming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als be-doeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.

  • 3. Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid naar het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmer-king voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrek-kelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden ver-leend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid indien de be-trokkene naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen.

Artikel 18:1:7 Hoogte tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid is ge-lijk aan de gemaakte kosten van het openbaar vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.

  • 2. De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het bedrag van € 3996,00 per jaar.

  • 3. De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen, maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 104,44.

  • 4. De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is, in-dien het college de plaats van tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of in-dien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van te-werkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te be-reiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.

  • 5. De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan geen gebruikmaakt, heeft aan-spraak op een tegemoetkoming van 25% van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.

Artikel 18:1:7a

(Gereserveerd)

Artikel 18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer

Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene die niet con-form artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktij-den niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.

Artikel 18:1:9 Pensionkosten

  • 1. De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid be-draagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.

  • 2. De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest, is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.

Artikel 18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten

  • 1. De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maan-den verlengen.

  • 2. Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten conform artikel 18:1:7 eer-ste lid en artikel 18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het be-voegde gezag is ingediend.

  • 3. Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen vastgesteld op basis van artikel 18:1:7 eerste lid en artikel 18:1:14 maandelijks zonder declaratie wor-den uitbetaald met inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.

Artikel 18:1:11 Procedure tegemoetkoming verhuiskosten

  • 1. De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de datum van de verhuizing bij het bestuursorgaan te zijn ingediend.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doe t de betrokkene bi j het bestuursorgaan opgave van de kosten als bedoeld in ar-tikel 18:1:5, eerste lid onder b.

Artikel 18:1:12 Voorschot

Het bestuursorgaan kan ter zake van dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

Artikel 18:1:13 Slotbepaling

Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestel-de regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel 18:1:14 Overgangsrecht

De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 fi-nancieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.

Hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 19:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.

Artikel 19:2 Begripsbepaling

Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.

Artikel 19:3 Overleg met vakorganisaties

Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtstoe-stand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel 12:1, tweede lid van de CAR ingestelde commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.

Artikel 19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger

  • 1. De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoe-ring van zijn werkzaamheden heeft na te leven.

  • 2. De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet schriftelijk zijn vastgesteld, wordt hierover naar behoren geïnformeerd.

Artikel 19:5 Informatievoorziening aan derden

Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle regels die ter uit-voering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de vrijwilliger worden getroffen met in-begrip van de wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking gesteld aan: - de vak-organisaties die deelnemen aan het georganiseerd overleg bedoeld in artikel 19:3, eerste lid; - ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Paragraaf 2 Aanstelling en bevordering

Artikel 19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst

  • 1. Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.

  • 2. Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij wijze van proef.

  • 3. Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten hoogste een jaar.

  • 4. Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.

Artikel 19:7 Voorwaarden voor aanstelling

  • 1. Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio's daarvoor stelt.

  • 2. Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als vrijwilliger voldoet boven-dien aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste karaktereigenschappen;

    • b.

      hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren te vervullen;

    • c.

      hij is ten minste 18 jaar.

Artikel 19:7a

(Gereserveerd)

Artikel 19:8 Bericht van aanstelling

  • 1. De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:

    • a.

      de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de vrijwilliger:

    • b.

      de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke aanstelling wordt de periode waar-voor de aanstelling is aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;

    • c.

      de ingangsdatum van de aanstelling;

    • d.

      de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de vergoeding die aan hem wordt toegekend.

  • 2. Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo spoedig mogelijk, koste-loos, mee aan de vrijwilliger.

Artikel 19:9 Bevordering

Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie bevorderen wanneer hij vol-doet aan de eisen die het Besluit personeel veiligheidsregio's daarvoor stelt. In het besluit tot bevordering worden ten minste de nieuwe functie en de daaraan verbonden vergoeding vermeld.

Artikel 19:10 Medische keuring

(Gereserveerd)

Paragraaf 3 Relatie hoofdwerkgever

Artikel 19:11 Informatie over hoofdwerkgever

  • 1. De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij indiensttreding de con-tactgegevens van zijn hoofdwerkgever en informeert het college over zijn werktijden aldaar. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

  • 2. De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaam-heden en het tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.

Artikel 19:12 Informatie aan hoofdwerkgever

De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na indiensttreding dat

  • a.

    hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;

  • b.

    hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor brandweerwerkzaamheden;

  • c.

    de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden hier rekening mee gehouden moet worden;

  • d.

    de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor brandweeractiviteiten tijdens werk-tijd;

  • e.

    ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de brandweer, de hoofdwerk-gever recht heeft op een vergoeding.

Paragraaf 4 Vergoedingen

Artikel 19:13 Vergoeding

  • 1. De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIb van de CAR-UWO.

  • 2. In afwijking van het eerste lid ontvangt de medewerker die vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIc van de CAR-UWO.

Artikel 19:14 Jaarvergoeding

  • 1. De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding.

  • 2. De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de bijlage, genoemd in ar-tikel 19:13 is vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.

  • 3. In de jaarvergoeding is een nettobedrag opgenomen van € 136,00, ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de beroepsuitoefening.

  • 4. In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een netto-onkostenvergoeding op-genomen van € 2,00 per in het kader van de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde brandbestrijding of andere hulpverlening.

Artikel 19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden

  • 1. De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt met toestemming van het college, of in opdracht van het college overige werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.

  • 2. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functie waarin de vrijwilliger is aan-gesteld, in de derde kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwil-liger voor die activiteit geen recht op vergoeding.

  • 3. In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2,00 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening

  • 1. De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn, bezighoudt met daadwerkelij-ke brandbestrijding en hulpverlening ontvangt hiervoor een vergoeding.

  • 2. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie van de vrijwilliger, in de vierde kolom.

  • 3. In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2,00 per activiteit voor vrijwilligers niet zijnde officieren.

Artikel 19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid

  • 1. De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoe-ding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.

  • 2. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld, heeft de vrijwilliger geen recht op een ver-goeding voor langdurige aanwezigheid.

  • 3. De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of ove-rige brandweerwerkzaamheden verricht heeft.

Artikel 19:18 Consignatievergoeding

De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden voor werk-zaamheden ontvangt een consignatievergoeding. Deze vergoeding bedraagt:

  • a.

    per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in arti-kel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college wordt aangewe-zen als feestdag;

  • b.

    per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in arti-kel 19:13 voor alle overige dagen.

Artikel 19:19 Kazerneringsdienst

Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding van kazerneringsdien-sten.

Artikel 19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap

  • 1. De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en met 19:18.

  • 2. De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag dat de vrij-williger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het ge-bruikelijke, past het college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.

Artikel 19:21 Opleidingskosten

Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor zover deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn gemaakt.

Artikel 19:22 Gratificatie

Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het toekennen van een gratifica-tie.

Artikel 19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen

De vrijwilliger kan gebruikmaken van de lokale regeling met fiscaal gunstige personeels-voorzieningen.

Artikel 19:24 Salarismutaties

De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkom-stige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13. De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro's en wat betreft de overige vergoedingen op eurocenten.

Paragraaf 5 Verzekeringen en schadevergoeding

Artikel 19:25 Ongevallenverzekering

  • 1. Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de vrijwilliger.

  • 2. De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en blijvende arbeidsonge-schiktheid als gevolg van een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.

  • 3. De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de inhoud van de verzeke-ring.

  • 4. Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de vrijwilliger gebracht.

  • 5. De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift van de polisvoorwaar-den.

Artikel 19:26 Vergoeding geneeskundige kosten

  • 1. Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich ter zake heeft verzekerd.

  • 2. Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan het college in bijzondere geval-len een tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.

Artikel 19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers

  • 1. Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.

  • 2. Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij indiensttreding of deze verze-kering voor hem is afgesloten en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnfor-meerd over de dekking van de verzekering.

Artikel 19:28 Schade aan kleding en uitrusting

Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting en een hem toe-behorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte werk-zaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.

Paragraaf 6 Zwangerschap

Artikel 19:29 Zwangerschap

  • 1. De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk stadium bij het col-lege.

  • 2. Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor repressieve brandweeractivitei-ten.

  • 3. Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande toestemming door de bedrijfsarts.

Paragraaf 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger

Artikel 19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger

  • 1. Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de vrijwilliger voor de brand-weerdienst.

  • 2. De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.

  • 3. De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig melding, onder opgave van redenen en overeenkomstig de instructie van het college.

Artikel 19:31 Verplichtingen

De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich te ge-dragen als een goed vrijwilliger.

Artikel 19:32 Eed of belofte

De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij be-sluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 19:33 Verboden

Het is de vrijwilliger verboden:

  • a.

    de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

  • b.

    vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;

  • c.

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 19:34 Gebruik van motorrijtuig

Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprake-lijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze toe-stemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 19:35 Kledingvoorschriften

  • 1. De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door of namens het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen.

  • 2. De dienstkleding en uitrustingsstukken worden van gemeentewege kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.

  • 3. De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle, wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.

  • 4. Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de dienstkleding en uitrustings-stukken.

Artikel 19:36 Verboden ten aanzien van de kleding

Het is de vrijwilliger verboden:

  • a.

    de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen waarin het college daarvoor toestem-ming heeft verleend;

  • b.

    de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen te geven;

  • c.

    dienstkleding te dragen voorzien van:

    • i.

      andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden aan de rang, behoren-de bij de functie die de vrijwilliger bekleedt;

    • ii.

      insignes en andere onderscheidingstekenen, tenzij tot het dragen daarvan door de staat of door het college toestemming is verleend.

Artikel 19:37 Vergoeding van schade

  • 1. De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente schade toebrengt, kan verplicht worden deze schade geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

  • 2. De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de schadevergoeding op zijn vergoeding.

Paragraaf 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst

Artikel 19:38 Plichtsverzuim

  • 1. De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden ge-straft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 19:39 Disciplinaire straffen

De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:

  • a.

    schriftelijke berisping;

  • b.

    inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel 19:14;

  • c.

    schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de vergoeding;

  • d.

    ongevraagd ontslag.

Artikel 19:40 Schorsing in het belang van de dienst

De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:

  • a.

    wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;

  • b.

    wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het Wetboek van Straf-vordering, een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;

  • c.

    wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld wegens misdrijf;

  • d.

    in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit noodzakelijk maakt.

Paragraaf 9 Ontslag

Artikel 19:41 Ontslag op eigen verzoek

  • 1. Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die daarom verzoekt.

  • 2. Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 3. Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het ontslagver-zoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden is, res-pectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.

Artikel 19:42 Ongevraagd ontslag

  • 1. Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:

    • a.

      het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling of wegens verandering van de brandweerorganisatie;

    • b.

      de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van zijn dagelijkse werk-zaamheden dan wel de ligging van zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te zijn taak bij de brandweer te vervullen;

    • c.

      onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;

    • d.

      onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken;

    • e.

      ondercuratelestelling;

    • f.

      toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk gewor-den rechterlijke uitspraak;

    • g.

      onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • h.

      een in het ontslagbesluit genoemde andere grond.

  • 2. Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid onderdeel g van dit artikel.

Artikel 19:43 Einde tijdelijk dienstverband

  • 1. De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met in-gang van de eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste dienst.

  • 2. De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd worden op een van de gronden genoemd in artikel 19:42.

Artikel 19:45

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 19a Keuringen brandweerpersoneel

Artikel 19a:1 Algemeen

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de functie van bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in het Besluit personeel veiligheidsregio's.

  • 2. Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies bij de brandweer aan-wijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing is.

Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring

  • 1. Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen mogelijk als na een ge-neeskundig onderzoek gericht op de te bekleden functie blijkt dat tegen het bekle-den van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.

  • 2. Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals opgenomen in de aan-stellingskeuring in bijlage VIIa van de CAR.

  • 3. Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die daartoe door het college zijn aangewezen.

  • 4. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

  • 1. Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).

  • 2. Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage VIIb van de CAR.

  • 3. Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar gelijktijdig of minimaal een halfjaar na indienstreding.

  • 4. Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een leeftijd van:

    • a.

      jonger dan veertig één keer in de vier jaar;

    • b.

      tussen de veertig en vijftig één keer per twee jaar;

    • c.

      ouder dan vijftig jaar eens per jaar.

  • 5. Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de frequentie zoals be-doeld in lid 4 een tussentijdse keuring worden afgenomen.

  • 6. Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het college de mede-werker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd van een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze bepaalde tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van ongeschiktheid zich voordoet, worden verlengd.

  • 7. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige medewerker op zijn vergoeding, met dien ver-stande dat het recht op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamhe-den van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7 onverkort van toepassing.

  • 8. Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere werkzaamheden opleggen.

Artikel 19a:4 Fysieke test

Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld in een functie be-doeld in artikel 19a:1, getoetst.

Hoofdstuk 19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 19b:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de kunsteducatie in de functie van:

  • a.

    docent, bedoeld in bijlage IVa1;

  • b.

    consulent, bedoeld in bijlage IVa1;

  • c.

    balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.

Artikel 19b:2 Begripsbepaling

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of ondersteunt.

Artikel 19b:3 Functie-eisen

  • 1. Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in de functie van do-cent en consulent in het bezit is van een diploma van een hbo-opleiding op zijn speci-fieke vakgebied.

  • 2. In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover met de OR, afwijken van het eerste lid.

Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek

Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een functioneringsgesprek gehou-den.

Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief contact is met leerlingen;

    • b.

      niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te kwalificeren zijn als lesgebonden uren;

    • c.

      sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.

  • 2. Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid onderdeel b zijn in te delen in de volgende vier categorieën:

    • a.

      het voorbereiden van lesgebonden uren;

    • b.

      het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling;

    • c.

      activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bij-dragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden;

    • d.

      algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.

  • 3. Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een regeling vast waar-in per discipline de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeen-stemming vereist tussen de werkgever en de OR.

  • 4. Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het derde lid voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.

  • 5. Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld in het vierde lid nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren en minimaal 35% van zijn formele arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.

Paragraaf 2 Salariëring

Artikel 19b:6 Vaststelling salaris

  • 1. In plaats van bijlage II en IIa past het college de salaristabel, genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van het salaris van de ambtenaar.

  • 2. Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid is niet van toepas-sing. De functie van

    • a.

      balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;

    • b.

      docent is gewaardeerd op schaal 8;

    • c.

      consulent is gewaardeerd op schaal 9.

  • 3. Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de invoering en de waarde-ring van junior- of seniorfuncties. Het college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.

Artikel 19b:7 Aanloopbedragen

  • 1. Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan al-le daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.

  • 2. Het college stelt regels vast voor het gebruik van aanloopbedragen en voor de be-vordering naar een bij de functie behorende salarisschaal.

Artikel 19b:8 Uitloopbedragen

  • 1. In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen opgenomen.

  • 2. Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren ingeschaald te zijn in het maximum van de bij de functie behorende salarisschaal een periodieke verhoging naar het eerste uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging iedere keer na twee jaar plaats.

Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst

  • 1. Artikel 3:11 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel recht op een toelage on-regelmatige dienst over volle uren arbeid verricht op zondag.

  • 2. De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van verlof en bedraagt 25% van de uren.

  • 3. Het verlof, bedoeld in het tweede lid wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gege-ven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid of aan artikel 6:2:6.

  • 4. Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de toelage, in afwijking van het eerste lid in geld verstrekt.

Paragraaf 3 Arbeidsduur en vakantie

Artikel 19b:10 Vakantie-uren

  • 1. In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de ambtenaar met een vol-ledige betrekking 180 uur, indien

    • a.

      met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar is aangemerkt als ver-plicht vrije periode of

    • b.

      de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het toegewezen hebben gekregen van lessen/cursussen. Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar rato.

  • 2. De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met een maximum van 36 uur per week.

Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes

  • 1. Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de ambtenaar verplicht vrij is.

  • 2. De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar voor werkzaamheden.

  • 3. Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.

Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster

  • 1. In afwijking van artikel 4:4 lid 2, is op de ambtenaar artikel 5.7 van de Arbeidstijden-wet van toepassing.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:4 lid 3 verstrekt het college zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden na ingang van een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.

  • 3. Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een maand, een aangepast rooster.

Artikel 19b:13 Overgangsrecht

  • 1. Voor de ambtenaar met een volledig dienstverband, die op 31 december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.

  • 2. Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de ambtenaren, die in dienst zijn van de instel-ling.

Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn

Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel 19b:13.

Artikel 19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

  • 1. Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in artikel 19b:11, eerste lid met zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige be-trekking recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

  • 2. Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

  • 3. Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid of aan artikel 6:2:6.

Paragraaf 4 Ontslag en uitkeringen

Artikel 19b:16 Overtolligheid

Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie overeenkomt met de totale aanstellingsom-vang van deze ambtenaren.

Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde

  • 1. Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, der-de lid nog niet bestaat, de volgende ontslagvolgorde gehanteerd:

    • a.

      (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor in aanmerking wensen te komen;

    • b.

      aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;

    • c.

      (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing van het afspiege-lingsbeginsel in combinatie met anciënniteitsbeginsel.

  • 2. Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het eerste lid onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie leeftijdsgroepen:

    • -

      van 15 tot 30 jaar;

    • -

      van 30 tot 45 jaar; en

    • -

      van 45 jaar en ouder.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.

Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele ar-beidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de for-mele arbeidsduur

  • 1. Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen.

  • 2. Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld in artikel 8:3, der-de lid.

  • 3. Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid nog niet bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is ge-bleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werk-zaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

  • 5. Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij een formele ar-beidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele ar-beidsduur wordt ontslagen;

    • -

      minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 2. De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar die:

    • a.

      gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:3;

    • b.

      in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag in ten minste 26 we-ken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest;

    • c.

      aantoont dat hij in de periode van vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier jaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen;

    • d.

      ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht heeft.

  • 3. De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de lengte van het dienstver-band bij de instelling. Bij een dienstverband van:

    • a.

      een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6 maanden;

    • b.

      twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12 maanden;

    • c.

      drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18 maanden;

    • d.

      ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24 maanden.

  • 4. De garantie-uitkering KV bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon op de dag vooraf-gaand aan het ontslag, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren, en

    • b.

      vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd met het aantal ver-loren arbeidsuren.

  • 5. In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de ambtenaar die niet vol-doet aan de voorwaarde in het tweede lid onder c, maar wel aan de overige voor-waarden in het tweede lid recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aan-tal verloren arbeidsuren.

  • 6. De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aan-nemen van passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te verstrek-ken die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.

  • 7. Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt, wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat de nieuwe werkzaamheden omvat.

  • 8. Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.

  • 9. Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:

    • a.

      als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies, dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft geleid, een andere uitkering kan krijgen;

    • b.

      met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de ambte-naar volledig gebruikmaakt van het ABP Keuzepensioen;

    • c.

      op de dag na het overlijden van de ambtenaar;

    • d.

      met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

Hoofdstuk 20 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Artikel 20:1:1

De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, heeft aanspraak op een ver-goeding.

Artikel 20:1:2

Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het col-lege wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.

Artikel 20:1:3

Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen het toe-kennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter be-schikking moet houden, voor zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven door het col-lege wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter be-schikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.

Hoofdstuk 21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als levenspartner worden aangemerkt.

Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat 'echt-genoot' moet tevens worden gelezen 'levenspartner'.

Artikel 21:1:3

(Gereserveerd)

Artikel 21:1:4

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.

Hoofdstuk 22 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22:1:1

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking ervan en werkt terug tot en met 1 januari 2019 en kan worden aangehaald als de CAR-UWO 2019. De vaststel-ling geschiedt onder gelijktijdige intrekking van:

    • -

      Leek: de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) 2016

    • -

      Marum: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) 2016

    • -

      Zuidhorn: de “Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling” (CAR) en de “Uit-werkingsovereenkomst” (UWO)

    • -

      Grootegast: de “Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling”(CAR) en de “Uit-werkingsovereenkomst” (UWO)

  • 2. Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, dan wel gedeelten daarvan in werking treden, dat de bepalingen vervallen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materi-eel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.

  • 3. Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat bepalingen uit het gel-dende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit verordeningen vervallen, waar-door aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de gevolgen daarvan.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college d.d. 15 januari 2019

F.H. Wiersma, burgemeester

A. Schulting, secretaris

99 BIJLAGEN

Artikel 99 Bijlage I

Salarisverhoging

In de bijlage van de in artikel 3:1, eerste lid bedoelde bezoldigingsregeling worden met in-gang van 1 april 1993 de daarin opgenomen schaalbedragen verhoogd met 2%. Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%. Met ingang van 1 augus-tus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%, behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995 werkzaam is bij gemeentelijke ziekenhuizen, gemeentelijke ver-pleegtehuizen of gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995 genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij één instelling heeft gewerkt.

Met ingang van 1 januari 1996 is de gemeentelijke salarismutatie ook op personeel van zorginstellingen van toepassing.

Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.

Vanaf 1997 wordt een structurele eindejaarsuitkering uitgekeerd van 0,3% van het jaarsala-ris.

Per 1 juni 1997 worden de schaalbedragen met 3,0% verhoogd.

In december 1997 wordt, naast de al bestaande eindejaarsuitkering van 0,3%, een eenmali-ge uitkering verstrekt van 0,7% van het jaarsalaris met dien verstande dat die uitkering mi-nimaal ƒ 350,00 bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.

In december 1998 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% met 0,5% van het jaar-salarisverhoogd tot 0,8% met dien verstande dat uitkering minimaal ƒ 400,00 bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,0%. Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

In december 1999 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% structureel met 0,5% van het jaarsalaris verhoogd tot 0,8% structureel van het jaarsalaris, met dien verstande dat de uitkering minimaal ƒ 400,00 bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Degenen die op 1 december 1999 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van ƒ 350,00 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrek-king wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Degenen die op 1 april 2000 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenma-lige uitkering van ƒ 350,00 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.

Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met 0,5% onder een gelijktijdige eenmalige verhoging van het minimale bedrag met ƒ 250,00. Dit re-sulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een minimaal bedrag van ƒ 650,00.

Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaalbedragen gebruteerd met 1,9% met een maximum van ƒ 1745,00.

Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.

Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% (0,2%+0,75%) structureel verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van ƒ 400,00 naar ƒ 1125,00 bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig opgehoogd met ƒ 50,00 naar ƒ 1175,00 bruto.

Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van € 511,00.

Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3%.

Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.

Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd naar 2,75%. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,00 naar € 611,00 bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het jaarsalaris.

Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2%.

Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt verhoogd naar 3%. Tevens wordt vanaf 2003 het minimale bedrag verhoogd van € 611,00naar € 836,00 bru-to.

Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200,00 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrek-king wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioe-nen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6%.

Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%.

Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een ein-dejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,00.

Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%. In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt. Dit resulteert in een ein-dejaarsuitkering van 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,00.

In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resul-teert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de eindejaarsuitkering wordt ver-hoogd van € 836,00 naar € 1750,00. Degenen die (een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de gemeente ontvangen een eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioen-gevend en hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).

Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5% en wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een einde-jaarsuitkering van 6,0%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1750,00.

Met ingang van 1 januari 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 april 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 oktober 2014 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%. Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350,00 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Met ingang van 1 januari 2016 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,0%

Met ingang van 1 januari 2017 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,4%.

Met ingang van 1 augustus 2017 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

Met ingang van 1 januari 2018 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.

Artikel 99 Bijlage II

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 januari 2018

Regelnummer

Garantieschalen

33

3476

35

3603

37

3729

39

3842

41

3961

43

4086

45

4217

47

4345

49

4468

51

4592

53

4710

57

4959

59

5077

61

5201

63

5340

67

5648

69

5802

73

6109

75

6264

77

6441

79

6615

81

6788

83

6978

85

7182

87

7386

89

7591

91

7795

93

8000

95

8207

Artikel 99 Bijlage IIa

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 januari 2018, nieuwe structuur*

periodiek

Schaal 

1

10 

0

1535

1571

1611

1657

1705

1818

2040

2335

2591

2795

1

1571

1624

1677

1731

1786

1901

2126

2429

2701

2925

2

1610

1677

1744

1805

1867

1984

2212

2524

2812

3054

3

1648

1729

1810

1878

1949

2067

2298

2618

2922

3185

4

1686

1782

1877

1952

2030

2150

2384

2713

3032

3315

5

1725

1835

1943

2026

2111

2233

2470

2808

3143

3445

6

1763

1887

2010

2100

2193

2315

2556

2903

3254

3575

7

1801

1940

2076

2174

2274

2398

2642

2997

3364

3705

8

1840

1993

2143

2248

2355

2481

2728

3092

3474

3835

9

1878

2045

2209

2322

2437

2564

2814

3187

3585

3965

10

1917

2098

2276

2396

2518

2646

2900

3281

3695

4095

11

1955

2151

2342

2470

2599

2729

2986

3376

3805

4225

periodiek

Schaal 

10A

11 

11A 

12 

13 

14 

15 

16 

17 

18 

0

3080

3348

3685

4022

4490

4770

5129

5493

6078

6737

1

3214

3486

3823

4161

4626

4934

5319

5713

6316

6993

2

3347

3625

3692

4297

4762

5099

5509

5934

6554

7249

3

3481

3763

4100

4433

4897

5262

5698

6155

6792

7505

4

3614

3901

4238

4569

5033

5426

5887

6376

7030

7761

5

3747

4040

4373

4705

5169

5590

6077

6596

7268

8017

6

3880

4179

4509

4840

5305

5754

6267

6817

7506

8273

7

4014

4316

4645

4976

5441

5918

6457

7038

7745

8529

8

4147

4451

4781

5112

5577

6083

6646

7258

7983

8784

9

4279

4587

4916

5248

5712

6246

6835

7480

8221

9041

10

4410

4723

5052

5384

5848

6410

7025

7700

8459

9296

11

4541

4859

5188

5520

5984

6574

7215

7921

8697

9553

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker per 1 augustus 2017 recht op het voor hem geldende minimum-loon overeenkomstig de bepalingen in de WML voor medewerkers van 22 jaar en ouder. Vanaf 1 juli 2019 heeft de medewerker tenminste recht op het voor hem geldende mi-nimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML voor medewerkers van 21 jaar en ouder. Voor de ambtenaar die valt onder de definitie van artikel 1:2c, eerste lid geldt een aparte schaal: schaal A. Het bedrag van de periodiek 0 is gelijk aan het wettelijk minimumloon. Het bedrag van de periodiek 11 is gelijk aan 120% van het wettelijk mi-nimumloon. De salarisbedragen voor schaal A worden geïndexeerd op de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en elk jaar op 1 januari vastgesteld door het LOGA en gepubliceerd op www.car-uwo.nl.

Artikel 99 Bijlage IIb

Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2018

 

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

uurbedrag voor langdurig aanwezigheid

1. Aspirant manschap A

349

10,82

20,22

13,47

2. Manschap A,

Chauffeur,

Voertuigbediener,

Gaspakdrager,

Brandweerduiker,

Verkenner gevaarlijke stoffen

349

12,42

23,36

15,56

3. Manschap B,

duikploegleider,

langer dan 5 jaar manschap A,

manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

349

13,77

25,84

17,23

4. Bevelvoerder

525

17,27

32,46

21,63

5. Officier van dienst

4136

0,00

41,36

0,00

6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

5940

0,00

59,40

0,00

7.Commandant van dienst

8836

0,00

66,29

0,00

Artikel 99 Bijlage IIc

Gebruteerde Vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2018

 

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

uurbedrag voor langdurig aanwezigheid

1. Aspirant manschap A

353

10,96

20,56

13,69

2. Manschap A,

Chauffeur,

Voertuigbediener,

Gaspakdrager,

Brandweerduiker,

Verkenner gevaarlijke stoffen

353

12,66

23,82

15,87

3. Manschap B,

duikploegleider,

langer dan 5 jaar manschap A,

manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2

353

14,03

26,26

17,52

4. Bevelvoerder

533

17,56

32,95

21,96

5. Officier van dienst

4215

0,00

42,15

0,00

6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen

6047

0,00

60,47

0,00

7.Commandant van dienst

9002

0,00

67,47

0,00

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de ge-meentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelf-de dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

Artikel 99 Bijlage III

Hoorbepaling

Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.

Artikel 12:1

  • 1.

    Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbe-leid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

  • 2.

    Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke vereni-gingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het vorige lid bedoeld.

  • 3.

    Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgeno-men besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.

  • 4.

    Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de In het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.

  • 5.

    Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties ter zake.

  • 6.

    Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel besluit van de raad binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen aan de organisaties.

Artikel 99 Bijlage IV

Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 januari 2018

 

5

6

7

8

9

10

aanloopbedrag 1

1846

1884

1923

1974

2237

2616

aanloopbedrag 2

 

1974

2033

2103

2365

2738

aanloopbedrag 3

 

 

 

2237

2490

2869

0

1923

2103

2171

2365

2616

2937

1

1974

2171

2237

2428

2678

3015

2

2033

2237

2303

2490

2738

3086

3

2103

2303

2365

2551

2803

3148

4

2171

2365

2428

2616

2869

3215

5

2237

2428

2490

2678

2937

3284

6

2303

2490

2551

2738

3015

3349

7

2365

2551

2616

2803

3086

3408

8

2428

2616

2678

2869

3148

3467

9

2490

2678

2738

2937

3215

3528

10

2551

2738

2803

3015

3284

3589

11

 

2803

2869

3086

3349

3656

12

 

 

2937

3148

3408

3723

13

 

 

3015

3215

3467

3784

14

 

 

3086

3284

3528

3842

15

 

 

3148

3349

3589

3899

uitloopbedrag 1

2678

2937

3284

3528

3723

4020

uitloopbedrag 2

 

3086

3408

3723

3842

4146

uitloopbedrag 3

 

 

 

3842

3962

4280

Artikel 99 Bijlage IVa

Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie

LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel 19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), een loka-le regeling vaststelt waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschil-lende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.

Van een vaste verhouding naar een lokale regeling

Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend perso-neel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op deze specifieke kenmerken.

Status sjabloon

In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een instelling kan wor-den vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen, maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sja-bloon is dus een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt ge-houden met

  • -

    de ervaring van de ambtenaar,

  • -

    het cursustype dat de ambtenaar geeft en

  • -

    de discipline van de ambtenaar.

Opbouw Sjabloon

Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt:

Categorieën van werkzaamheden

Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:

  • 1.

    lesgebonden uren en

  • 2.

    niet-lesgebonden uren.

De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie subca-tegorieën:

2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren

Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.

2b. Algemene werkzaamheden

Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

2c. Variabele werkzaamheden

Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.

De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:

1.Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen

Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of cursuswerkzaamheden, al of niet te on-derscheiden naar bijvoorbeeld:

  • -

    Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen, groepslessen, klassikale lessen

  • -

    Homogene ensembles

  • -

    Heterogene ensembles Koren

  • -

    Orkesten

  • -

    Regulier onderwijs

  • -

    Speciaal onderwijs

2.Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen

2a.Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren

Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel 'aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren' genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:

o Roosterwerkzaamheden

o Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen

o Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en dergelijke

o Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld presentielijsten)

o Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten

o (Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen

o Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische ontwikkelingen

o Bijhouden van vakliteratuur

o Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke vaardigheden

o Examens/toetsen

2b.Algemene werkzaamheden

Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebon-den uren. Deze uren worden ook wel 'organisatiegebonden uren' genoemd. Het betreft bij-voorbeeld:

o Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en sectievergaderingen

o Collegiaal overleg (intern en extern)

o Voorbereiding en deelname aan open dagen

o Functioneringsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, persoonlijk ontwikkelingsplan

o Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

o Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen instrument/gereedschap.

2c.Variabele werkzaamheden

Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel 'persoonsgebonden uren' genoemd. Het be-treft bijvoorbeeld:

o Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen en lesmaterialen

o Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen

o Lidmaatschap van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging

o Stagebegeleiding

o Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten (intern en/of extern)

o Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend personeelsleden (intern en/of extern)

o Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)

o Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of extern)

o Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder subcategorie 2b.

o Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en tentoonstellin-gen

o Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond

o Coördinatiewerkzaamheden

o Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling

o Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of materiaalkeuzes

o Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling

o Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids

o Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbe-kwaamheid op peil te houden

o Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen, vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend

o Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling voor kunsteducatie.

Van sjabloon naar lokale regeling

Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.

Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende disciplines:

1. Discipline A

2. Discipline B

3. Discipline C

Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren:

Discipline

1. Lesgebonden uren

2. Niet-lesgebonden uren

Discipline A

65%

35%

Discipline B

60%

40%

Discipline C

70%

30%

Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:

De verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën

Aanstellingsomvang

2a. Voorbereiding en nazorg van de

lesgebonden uren

2b. Algemene

werkzaamheden

2c. Variabele

werkzaamheden

Meer dan 27 uur per week

30%

30%

40%

18 tot en met 27 uur per week

35%

35%

30%

7,2 tot en met 18 uur per week

40%

40%

20%

tot en met 7,2 uur per week

47%

47%

6%

In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën te maken.

Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per discipline

Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline is bepaald. Bij-voorbeeld door rekening te houden met:

- zeer veel of zeer weinig ervaring van het onderwijzend personeellid of

- het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen versus individuele lessen)

In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden waaraan voldaan moet wor-den voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen in de lokale regeling te worden op-genomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden bepalen tezamen met de verhouding les-gebonden versus niet-lesgebonden uren die voor de discipline van de ambtenaar is vastge-legd, welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.

Voorbeeld: Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebon-den uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren.

Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt binnen de subcatego-rieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a.

Tot slot

Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan een aantal kleinere werk-zaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in te delen tijd worden gerekend.

2Elke medewerker wordt geacht ook zelf te investeren in het bijhouden van pedagogisch-didactische ontwikkelingen, het lezen van vakliteratuur en het onderhouden van de artis-tieke vaardigheden. Niettemin zijn er situaties voorstelbaar (bijvoorbeeld indien het on-derwijzend personeelslid personeelslid een onderwijsvernieuwende werkzaamheid heeft) waar toedeling van tijd voor dergelijke werkzaamheden geboden is.

Artikel 99 Bijlage IVa1

Functiebeschrijvingen

1. Consulent

A. Beschrijving van de functie

Functiebenaming: consulent

Functie-eisen: HBO-niveau

Taken

1. Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan

2. Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten

3. Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma's

B. Beschrijving van de taken

B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan

Informeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactivi-teiten.

Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen.

Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij.

Overlegt waar nodig met externe instanties.

B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten

Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten.

Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en methodieken.

Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere evenementen.

Begeleidt bij de opstelling van werkplannen.

Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma's

Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.

Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.

Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

2. Docent

A. Beschrijving van de functie

Functiebenaming: docent

Functie-eisen: HBO-niveau

Taken

1. Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten

2. Het geven van de onderwijsactiviteiten

3. Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma's

4. Het verrichten van overige werkzaamheden

B. Beschrijving van de taken

B.1 Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten

Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en collega's.

Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten.

Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.

B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit

Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep.

Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij.

Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm.

Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers.

Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de onder-wijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij.

Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.

B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma's

Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.

Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikke-lingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoe-ring van projecten.

Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.

B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden

Woont diverse overlegvormen bij.

Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en bijscholing.

Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.

3. Balletbegeleider

A. Beschrijving van de functie

Functiebenaming: Balletbegeleider

Functie-eisen: MBO-niveau

Taken

1. Het instrumentaal begeleiden van lessen

2. Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied

3. Het verrichten van overige werkzaamheden

B. Beschrijving van de taken

B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessen

Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het karakter van de oefening muzi-kaal wordt ondersteund.

Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft.

Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.

B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied

Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.

B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden

Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.

Artikel 99 Bijlage VI

(Gereserveerd)

Artikel 99 Bijlage VIIa

Aanstellingskeuring brandweerpersoneel

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screenings-instrumenten en functionele tests bij de aanstellingskeuring gebruikt dienen te worden.

De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in de aanstellingskeuring zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op vng.nl.

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in keuring

1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen:

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- bekendheid met aanpassingsprobleem bij onregelmatige diensten,

- ooit doorgemaakte psychose, schizofrenie, epilepsie

- aanwezigheid van hoogtevrees

- aanwezigheid van claustrofobie

- ooit doorgemaakte warmtestuwing

- gebruik medicatie tegen epilepsie afgelopen 5 jaar

- huidig medicijngebruik (mee laten nemen)

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid

- hoge mate van slaperigheid (checklist)

- depressieve klachten (checklist)

- angstklachten (checklist)

 

Inzet gevalideerde fysiek functionele test ter detectie van:

- hoogtevrees (laddertest)

2. Emotionele piekbelasting:

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- recent doorgemaakt trauma

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid

- posttraumatische stressklachten (checklist)

3. Energetische piekbelasting:

signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)

 

belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder of huidige hartziekte; roken)

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring):

- te hoge BMI of buikvet

- hoge bloeddruk

- diabetes mellitus

- afwijkingen

 

ECG Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen.

(aanstellingsbrandweertraplooptest)

4. Goed gezichtsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- huidige problemen met gezichtsvermogen

 

Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

 

- onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)

- onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom

- onvoldoende gezichtsveld

5. Goed gehoorsvermogen

signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

 

huidige problemen met gehoorsvermogen

 

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen

6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen:

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening

- overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen

 

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

 

- mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie)

- mogelijke longaandoening (astma/atopie)

7. Risico op (verspreiding van)infectieziekten:

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- geldige inentingen

- huidige aanwezigheid infectieziekten

(Hepatitis, Difterie, Tetanus, Tuberculose, HIV)

8. Tillen/dragen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- problemen met tillen

- huidige nek-, rug- en schouderklachten problemen met krachtleverantie met geheven armen

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)

9. Knielen/hurken

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

 

- huidige duizeligheidsklachten

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest)

10.Klimmen/klauteren/traplopen

signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

 

huidige duizeligheidsklachten

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (laddertest) (brandweertraplooptest)

11.Houdingen en krachtleverantie met rug

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

huidige rugklachten

Kort na de volgende basismetingen verricht om latere effecten van mogelijke blootstelling aan factoren van het werk te kunnen aantonen: - longfunctiebepaling met behulp van spi-rometrie - audiogram afname

Artikel 99 Bijlage VIIb

Periodiek Preventief Medisch Onderzoek

Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke signaalvragen, screenings-instrumenten en functionele tests bij het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek gebruikt dienen te worden.

De uitwerking van onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in het PPMO zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te vinden op vng.nl.

Bijzondere functie-eis:

Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden in keuring:

1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen:

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- aanpassingsprobleem door onregelmatige diensten,

- aanwezigheid van hoogtevrees

- aanwezigheid van claustrofobie

- doorgemaakte warmtestuwing sinds vorige keuring

- gebruik medicatie tegen epilepsie nu of geslikt sinds vorige keuring

- huidig medicijngebruik (mee laten nemen)

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- hoge mate van slaperigheid (checklist)

- depressieve klachten (checklist)

- angstklachten (checklist) - hoge werkgerelateerde vermoeidheid (checklist)

2. Emotionele piekbelasting:

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- recent doorgemaakt trauma

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- posttraumatische stressklachten (checklist)

3. Energetische piekbelasting:

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)

- belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten (familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige hartziekte; roken)

 

Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ (ter regulering en niet ter afkeuring):

- te hoge BMI of buikvet

- hoge bloeddruk

- diabetes mellitus

- afwijkingen ECG

 

Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen.

(brandweertraplooptest)

4. Goed gezichtsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gezichtsvermogen tijdens werk

 

Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)

- onvoldoende kleurenzicht

- onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom

- onvoldoende gezichtsveld

5. Goed gehoorsvermogen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige problemen met gehoorvermogen tijdens werk

 

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen

6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen:

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening

- overgevoeligheid longen / huidige klachten luchtweg/longen

Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige aanwezigheid van:

- mogelijke huidaandoening op armen/handen (eczeem/atopie)

- mogelijke longaandoening (astma/atopie)

7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten:

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige aanwezigheid infectieziekten die een gevaar voor anderen kunnen opleveren

8. Tillen/dragen

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- problemen met tillen

- huidige nek-, rug- en schouderklachten

- problemen met krachtleverantie met geheven armen

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test (tijdens brandbestrijdingstest)

9. Knielen/hurken

Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens brandbestrijdingstest)

10.Klimmen/klauteren/traplopen

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige duizeligheidsklachten

 

Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test (tijdens brandbestrijdingstest en brandweertraplooptest)

11.Houdingen en krachtleverantie met rug 1-11 met als doel signalering voor begeleiding

Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:

- huidige rugklachten

Signaalvraag (mondeling):

Is sinds de vorige keuring een nieuwe ziekte of gezondheidsklachten opgelopen die van invloed (kunnen) zijn op de uitvoering van uw werk?

 

Signaalvraag (schriftelijk) naar:

1) Aanwezigheid chronische ziekten (stofwisseling, psychisch, bewegingsapparaat, hart- en vaataandoeningen, urinewegen/geslachtsorganen, spijsverteringsorganen, tumoren, luchtwegen, huidaandoeningen)

 

2) Ingeschat eigen werkvermogen nu

 

3) Ingeschat eigen huidige inzetbaarheid gegeven de fysieke en psychologische taakeisen

 

4) doorgemaakte expositie aan agressie in afgelopen periode

 

5) doorgemaakte expositie aan hard geluid in afgelopen periode met acute oorsuizingen of tijdelijke gehoorsvermindering als gevolg

 

6) doorgemaakte expositie aan stof, rook, gas of dampen in afgelopen periode

 

Inzet testen ter monitoring indien aanleiding bestaat om achteruitgang in longfunctie of gehoor aan te kunnen tonen:

- longfunctiebepaling met behulp van spirometrie

- audiogram afname


Noot
1

Bruto blijft bruto, netto blijft netto.

Noot
2

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Noot
10

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Noot
4

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Noot
5

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.

Noot
6

Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari 2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a. betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden geraadpleegd.