Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs

Geldend van 21-11-1996 t/m heden

Intitulé

Nr. 124

Gemeenteblad van Enschede

De Raad van de gemeente Enschede,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 29 oktober 1996,

dienst WD, nr. sbo/96/2833/M,

gelet op artikel 76, vijfde lid van de Wet op het basisonderwijs, artikel 84, vijfde lid van de Interimwet

op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m, vijfde lid van de Wet op

het voortgezet onderwijs,

besluit vast te stellen de

Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs

Inhoudsopgave

1.1 Tekst van de verordening

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Uitnodiging

Artikel 3 Secretariaat

Artikel 4 Voorbereiding

Artikel 5 Vertegenwoordiging

Artikel 6 Advies onderwijsraad

Artikel 7 Verslaglegging; informeren Raad

Artikel 8 Heropening overleg

Artikel 9 Beslissing Burgemeester en Wethouders in gevallen waarin de verordening

niet voorziet

Artikel 10 Citeertitel; inwerkingtreding

1.2 Algemene toelichting

1.2.1 Inleiding

1.2.2 Geen nadere regeling voor stemverhoudingen

1.2.3 Relatie tot eventuele gemeentelijke Algemene Inspraakverordening

1.2.4 Relatie met overleg ten aanzien van andere aspecten van het lokaal onderwijsbeleid

1.2.5 Relatie met overleg over vaststelling programma huisvestingsvoorzieningen onderwijs

1.3 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

a bevoegd gezag: het bestuur van een volgens de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet

op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet

onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school voor basisonderwijs, voor speciaal

onderwijs/voor voorgezet speciaal onderwijs/voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs/

voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs/voor algemeen voortgezet

onderwijs/voor voorbereidend beroepsonderwijs, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in

een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

b bestuurlijk overleg: het op overeenstemming gericht overleg tussen het gemeentebestuur

en de bevoegde gezagsorganen als bedoeld in artikel 76, vijfde lid van de Wet op het

basisonderwijs, artikel 84, vijfde lid van de Interimwet op het speciaal onderwijs en

voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m, vijfde lid van de Wet op het voortgezet

onderwijs;

c Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs: de vast te stellen of te wijzigen

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs als bedoeld in artikel 76, eerste lid van de

Wet op het basisonderwijs, artikel 84, eerste lid van de Interimwet op het speciaal onderwijs

en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m, eerste lid van de Wet op het voortgezet

onderwijs;

d advies van de Onderwijsraad: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 76,

zesde lid van de Wet op het basisonderwijs, artikel 84, zesde lid van de Interimwet op het

speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m van de Wet op het

voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Uitnodiging

1 Alvorens Burgemeester en Wethouders een voorstel aan de Raad doen over de vaststelling

of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, wordt de

voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop en de inventarisatie als

bedoeld in artikel 4, toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

2 De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdstip

waarop het bestuurlijk overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending

van het voorstel en de datum van het overleg liggen ten minste drie weken.

Artikel 3 Secretariaat

Burgemeester en Wethouders voeren het secretariaat van het bestuurlijk overleg.

Artikel 4 Voorbereiding

Het bestuurlijk overleg kan worden voorafgegaan door een voorbereidend overleg tussen

vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen en Burgemeester en Wethouders. Dit

voorbereidend overleg wordt afgerond met een inventarisatie van de onderwerpen waarover wel en

waarover geen overeenstemming is bereikt.

Artikel 5 Vertegenwoordiging

1 Alle bevoegde gezagsorganen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het bestuurlijk

overleg. Een bevoegd gezag wijst daartoe twee vertegenwoordigers aan, die namens dit

bevoegd gezag het bestuurlijk overleg voeren.

2 Bevoegde gezagsorganen kunnen zich gezamenlijk laten vertegenwoordigen in het

bestuurlijk overleg. Voor het bepalen van het aantal vertegenwoordigers is het gestelde in

het eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

3 Burgemeester en Wethouders worden in het overleg vertegenwoordigd door de

portefeuillehouder onderwijs of een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger. De

portefeuillehouder onderwijs fungeert als voorzitter van het bestuurlijk overleg in zijn rol als

wethouder lokaal onderwijsbeleid.

Artikel 6 Advies Onderwijsraad

1 Indien een of meer vertegenwoordigers in het bestuurlijk overleg een advies van de

Onderwijsraad wensen over het voorstel tot vaststelling of wijziging van de Verordening

voorzieningen huisvesting onderwijs in relatie tot de vrijheid van richting en vrijheid van

inrichting, dan wordt dit tijdens het bestuurlijk overleg door de vertegenwoordiger of

vertegenwoordigers kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk

gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad

wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en

de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

2 Alle vertegenwoordigers worden in het bestuurlijk overleg in de gelegenheid gesteld hun

zienswijzen naar voren te brengen over het verzoek om advies van de Onderwijsraad.

3 Burgemeester en Wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij

de Onderwijsraad. Daarbij wordt de Onderwijsraad tevens geïnformeerd over de in het

tweede lid bedoelde zienswijzen voor zover deze afwijken van de inhoud van het verzoek.

4 Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk

door Burgemeester en Wethouders toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen. Alle

adviezen van de onderwijsraad worden besproken in het bestuurlijk overleg.

5 Het overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen drie weken plaats nadat de

Onderwijsraad zijn advies heeft uitgebracht. Burgemeester en Wethouders informeren de

Raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 7.

Artikel 7 Verslaglegging; informeren Raad

1 Van het bestuurlijk overleg wordt door Burgemeester en Wethouders een verslag gemaakt.

2 Het verslag bevat in ieder geval:

a een overzicht van de gevolgde procedure;

b een weergave van de zienswijzen zoals deze tijdens het bestuurlijk overleg door de

vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen en de vertegenwoordiger van Burgemeester

en Wethouders naar voren zijn gebracht;

c een overzicht van de onderwerpen waarover in het bestuurlijk overleg geen of geen

volledige overeenstemming is bereikt, waarbij wordt aangegeven wat de inhoudelijke

redenen daarvan zijn;

d een overzicht van de door de vertegenwoordiger van de gemeente in het overleg toegezegde

wijzigingen in het oorspronkelijk voorstel, naar aanleiding van de naar voren

gebrachte zienswijzen als bedoeld onder b.

Indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 6, eerste lid, dan wordt hiervan

eveneens een weergave opgenomen in het verslag.

3 Burgemeester en Wethouders zenden het concept van het verslag ter commentaar toe aan

de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen die hebben deelgenomen aan het

bestuurlijk overleg. De bevoegde gezagsorganen die niet hebben deelgenomen aan het

bestuurlijk overleg ontvangen het concept van het verslag ter kennisneming. Binnen twee

weken na de dag waarop het concept van het eindverslag is toegezonden, maken de

bevoegde gezagsorganen die deel hebben genomen aan het bestuurlijk overleg schriftelijk

hun opmerkingen over het concept van het verslag kenbaar. Vervolgens stellen Burgemeester

en Wethouders, met inachtneming van de opmerkingen, het verslag definitief vast.

4 Burgemeester en Wethouders brengen het verslag gelijktijdig met het voorstel tot

vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs ter kennis

van de Gemeenteraad. Voor zover door Burgemeester en Wethouders is afgeweken van de

in het bestuurlijk overleg naar voren gebrachte zienswijzen, zoals weergegeven in het

vastgestelde verslag, wordt hiervan in het voorstel aan de Raad melding gemaakt. Daarbij

worden de redenen voor het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen vermeld.

Artikel 8 Heropening overleg

1 Indien uit het advies van de betrokken raadscommissie over het voorgenomen voorstel aan

de Raad tot vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting

onderwijs met de daarbij behorende stukken als bedoeld in artikel 7, vierde lid, blijkt dat een

deel van de raadscommissie dat volgens Burgemeester en Wethouders geacht kan worden

een meerderheid in de Raad te vertegenwoordigen, van oordeel is dat het voorstel op een

of meer onderdelen inhoudelijk bijstelling behoeft, dan zal er heropening van het bestuurlijk

overleg plaatsvinden. Burgemeester en Wethouders beslissen daarover. Het bestuurlijk

overleg wordt in ieder geval heropend indien het oordeel als bedoeld in de eerste volzin

betrekking heeft op inhoudelijke onderdelen van het voorstel waarover in het bestuurlijk

overleg overeenstemming was bereikt.

2 Indien Burgemeester en Wethouders beslissen het bestuurlijk overleg te heropenen dan

roepen zij de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen zo spoedig mogelijk

bijeen, doch uiterlijk voor het moment waarop de Raad een besluit neemt over het voorstel

tot vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. In het

overleg worden de vertegenwoordigers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven

op het in het eerste lid genoemde oordeel. Burgemeester en Wethouders informeren de

Raad over het resultaat van dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als

bedoeld in artikel 7. De Raad betrekt de in dit aanvullend verslag neergelegde zienswijzen

bij zijn besluitvorming over de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen

huisvesting onderwijs.

Artikel 9 Beslissing Burgemeester en Wethouders in gevallen waarin de verordening niet

voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen Burgemeester en Wethouders gehoord

de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in het bestuurlijk overleg.

Artikel 10 Citeertitel; inwerkingtreding

1 De verordening kan worden aangehaald als Verordening procedure overleg huisvesting

onderwijs gemeente Enschede.

2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 november 1996

De Secretaris, De Voorzitter,

M.Bruinsma J.H.H. Mans

1.2 Algemene toelichting

1.2.1 Inleiding

Ingevolge de WBO, ISOVSO en WVO dient de gemeenteraad ter uitvoering van de aan de raad bij

wet opgedragen zorgplicht voor een adequate huisvesting van de scholen op het grondgebied van de

gemeente een verordening vast te stellen. Deze ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs’

dient onder andere criteria te bevatten voor de beoordeling van bij de gemeente door schoolbesturen

ingediende aanvragen om voorzieningen in de huisvesting.

De genoemde onderwijswetten schrijven voor dat de gemeenteraad de verordening voor de

onderwijshuisvesting, dan wel een wijziging daarvan, niet vaststelt dan nadat daarover op

overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de schoolbesturen van de niet door de gemeente in

stand gehouden scholen. Deze schoolbesturen wijzen voor een dergelijk overleg vertegenwoordigers

aan.

De gemeenteraad dient een procedure voor dit op overeenstemming gericht overleg vast te stellen

(artikel 76, vijfde lid WBO; artikel 84, vijfde lid ISOVSO en artikel 76m, vijfde lid WVO).

De wettelijke opdracht aan de raad om een procedure voor het overleg vast te stellen komt de facto

neer op het vaststellen van een algemeen verbindende regeling, die een werking heeft naar de direct

belanghebbende partijen, in casu de schoolbesturen en de gemeente. Deze laatste in de

hoedanigheid van bestuursorgaan en vaak ook in de hoedanigheid van schoolbestuur van het

openbaar onderwijs. De wettelijke opdracht betekent dus dat de gemeente de procedure bij

gemeentelijke regeling (verordening) dient te regelen.

Indien hiervan zou worden afgezien dan kan worden gesteld dat aan de vaststelling van de

gemeentelijke verordening voor de onderwijshuisvesting en eventuele wijzigingen daarvan, een

vormfout kleeft. Een vormfout die ook een doorwerking zou kunnen hebben naar de concrete

beslissingen die de gemeenteraad in de toekomst neemt op basis van deze verordening. Indien dit

naar voren wordt gebracht in eventuele beroepsprocedures tegen genoemde beslissingen dan lopen

de gemeentelijke beslissingen gerede kans om te worden vernietigd.

Uit oogpunt van het beperken van niet strikt noodzakelijke regelgeving, behoeft de uitwerking van de

wettelijke opdracht om een overlegprocedure vast te stellen niet te leiden tot een verordening waarin

alles minutieus is vastgelegd. Het verdient aanbeveling om in de verordening het hoogst

noodzakelijke te regelen ter waarborging van een goede procedurele gang van zaken van het

overleg. Dit om op lokaal niveau ook de nodige flexibiliteit in het overleg tussen betrokken partijen in

te bouwen. Dit ook indachtig het uitgangspunt dat het overleg over de onderwijshuisvesting, evenals

de andere aspecten van het lokaal onderwijsbeleid, gekenmerkt wordt door een gelijkwaardigheid

van de overlegpartners. De gekozen terminologie van ‘op overeenstemming gericht overleg’ is

daarvan een direct uitvloeisel. Dit veronderstelt immers dat de overlegpartners hun uiterste best

moeten doen om tot overeenstemming te komen.

6

1.2.2 Geen nadere regeling voor stemverhoudingen

In de modelverordening is ervan afgezien om een regeling te treffen voor het stemmen in het overleg.

Het betreft een op overeenstemming gericht overleg over (voorgenomen) gemeentelijke

besluitvorming. Indien in het bestuurlijk overleg volledige overeenstemming wordt bereikt dan zal de

raad (met inachtneming van de in artikel 8 van het model opgenomen procedure) alleen goed

gemotiveerd van dit standpunt kunnen afwijken. Mocht er geen of geen volledige overeenstemming in

het overleg zijn bereikt over de inhoud van de verordening onderwijshuisvesting, dan wordt in de

verslaglegging van het overleg aangegeven hoe de meningsvorming in het overleg is verlopen en

welke schoolbesturen bezwaren hebben aangetekend dan wel een afwijkende zienswijze huldigen.

Naast de inhoudelijke argumentatie van deze bezwaren is het daarbij ook relevant voor de raad om te

beschikken over informatie aangaande het draagvlak binnen het onderwijs voor dergelijke bezwaren.

Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het aantal scholen/leerlingen dat wordt

gerepresenteerd door de vertegenwoordiger(s) die een afwijkend standpunt innemen. Deze beide

aspecten, de kracht van de argumenten en het draagvlak dat daarvoor bestaat binnen het

onderwijsveld, zal de raad in onderlinge samenhang dienen te betrekken bij zijn uiteindelijke

besluitvorming over de verordening onderwijshuisvesting

1.2.3 Relatie tot eventuele gemeentelijke Algemene Inspraakverordening

Er is nagegaan of in de wettelijke opdracht tot het vaststellen van een procedure voor het op

overeenstemming gerichte overleg over de verordening onderwijshuisvesting, niet kan worden

voorzien door de inhoud van de eventueel bestaande gemeentelijke Algemene Inspraakverordening

op dit overleg van toepassing te verklaren. Dit is in de regel niet mogelijk, dan wel niet wenselijk.

Allereerst komt het nog wel eens voor dat een inspraakverordening vormen van inspraak ten aanzien

van verordeningen – en dus ook een verordening voor de onderwijshuisvesting – uitsluit. Daarnaast

gaat de in de wet opgenomen formulering ‘van op overeenstemming gericht overleg’ verder dan

hetgeen in de regel onder inspraak wordt verstaan.

Tot slot is de kring van belanghebbenden in het kader van een Algemene Inspraakverordening

aanmerkelijk groter dan de partijen waarmee in het kader van de verordening onderwijshuisvesting

wordt gesproken. De inspraak, en dus het overleg, zou moeten worden uitgebreid tot alle

belanghebbenden bij de onderwijshuisvesting. Behalve aan schoolbesturen moet dan met name

gedacht worden aan de dagelijkse gebruikers van schoolgebouwen: het onderwijspersoneel en de

leerlingen. Dit is alleen al uit praktisch oogpunt een ongewenste ontwikkeling.

1.2.4 Relatie met overleg t.a.v. andere aspecten van het lokaal onderwijsbeleid

In het kader van de verdere voornemens van het kabinet omtrent de versterking van de

verantwoordelijkheid op lokaal niveau van het onderwijsbeleid, is ook op andere onderdelen

regelgeving in voorbereiding (zoals het onderwijsachterstandsbeleid en de onderwijsbegeleiding). In

de diverse wetsvoorstellen is een plaats ingeruimd voor vormen van doorgaans op overeenstemming

gericht overleg tussen de lokale overheid en de vertegenwoordigers van het lokale onderwijsveld. In

geen van deze wetsvoorstellen is echter zoals bij de onderwijshuisvesting het geval is, expliciet de

verplichting opgenomen dat de gemeenteraad een procedure hiervoor dient vast te stellen.

Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de regelgeving rond het lokaal onderwijsbeleid en de

positionering van het instrument van het overleg daarin, doorgaans aanleiding zal zijn voor de

gemeente en het onderwijsveld om zich te beraden op de wijze waarop dit overleg gevoerd moet

worden. Dit zal leiden tot de inrichting van een lokale overlegstructuur dan wel een aanpassing van

de bestaande overlegstructuur. In dit verband kan nadrukkelijk worden bezien in hoeverre de

verordening procedure overleg huisvesting onderwijs daarbij kan worden betrokken.

7

1.2.5 Relatie met overleg over vaststelling programma huisvestingsvoorzieningen onderwijs

De wettelijke bepalingen over de onderwijshuisvesting schrijven voor dat de raad overleg moet

voeren met alle schoolbesturen, alvorens over te gaan tot vaststelling van een programma van

huisvestingsvoorzieningen die voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen (zie

bijvoorbeeld artikel 69 WBO). De procedurele bepalingen over dit overleg zijn opgenomen in de VNG

modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs (zie artikel 10 van deze modelverordening).

Het ligt voor de hand dit overleg te voeren in het kader van het bestuurlijk overleg zoals dat in de

onderhavige modelverordening wordt voorgesteld.

1.3 Artikelsgewijze toelichting

Considerans

Hoewel de wet hiertoe niet verplicht, is het vanzelfsprekend dat voorafgaande aan de vaststelling van

de verordening overleg plaats vindt met de (vertegenwoordigers van) de schoolbesturen. Dit ‘overleg

over de overlegprocedure’ is uiteraard niet gebonden aan de procedureregels uit de verordening.

Centraal hierbij staat echter wel dat de gemeente de betrokken besturen voldoende gelegenheid

biedt om hun inhoudelijk oordeel hierover te geven en vervolgens dit oordeel zwaar te laten wegen bij

de uiteindelijke vaststelling van de verordening. Dit vanuit de overweging dat een niet door alle

betrokken partijen onderschreven overlegprocedure in het latere inhoudelijke overleg dat op basis

van deze procedure wordt gevoerd, contra productief kan werken.

De term schoolbesturen omvat ook het bestuur van het openbaar onderwijs.

De wijze waarop dit bestuur vertegenwoordigd wordt in het overleg is afhankelijk van de

bestuursvorm (zie verder toelichting op artikel 1 en 5).

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoewel de wettekst het voorgeschreven overleg over de verordening ziet als een aangelegenheid

tussen de raad enerzijds en de schoolbesturen van de niet door de gemeente in stand gehouden

scholen anderzijds, is er in de modelverordening voor gekozen de categorie van schoolbesturen te

verbreden tot ook het bevoegd gezag van gemeentelijke scholen. De overweging hiervoor is dat het

wenselijk is in het bestuurlijk overleg een zo helder mogelijk onderscheid aan te brengen in de

verantwoordelijkheden van de gemeente als respectievelijk lokale overheid en als bestuur van het

openbaar onderwijs.

De bevoegde gezagsorganen die worden uitgenodigd voor het bestuurlijk overleg zijn de

schoolbesturen die onderwijsgebouwen beheren die zijn gesitueerd op het grondgebied van de

gemeente en vallen onder de reikwijdte van de verordening onderwijshuisvesting. In voorkomende

gevallen kan dit ertoe leiden dat voor dit overleg een bestuur van een school wordt uitgenodigd, die

alleen een nevenvestiging of een dislocatie op het grondgebied van de gemeente in stand houdt en

een hoofdvestiging beheert in een andere gemeente. Voor de huisvestingsvoorzieningen van een

nevenvestiging of een dislocatie is de inhoud van verordening van de gemeente waar zich het

gebouw bevindt bepalend. Bij deze gemeente dienen ook de eventuele aanvragen te worden

ingediend. Het betrokken schoolbestuur heeft daarmee een belang bij de inhoud van de verordening

onderwijshuisvesting en dient dan ook uit dien hoofde in de gelegenheid te worden gesteld om deel te

nemen aan het bestuurlijk overleg.

Deze benadering maakt het noodzakelijk dat de gemeente goed nagaat welke bevoegde

gezagsorganen in aanmerking komen voor deelname aan het bestuurlijk overleg.

Het ‘op overeenstemming gericht overleg’ heeft in de verordening de aanduiding gekregen van

‘bestuurlijk overleg’. Hiermee komt het gewenste karakter van dit overleg tot uiting. Dit ter

onderscheiding van het technisch getinte voorbereidend overleg (zie artikel 4). Het betreft immers

8

een overleg tussen het gemeentebestuur en schoolbesturen.

Artikel 2 Uitnodiging voor bestuurlijk overleg

De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig

worden ingeschakeld in het traject dat moet leiden tot vaststelling of wijziging van de verordening.

Hierbij is gekozen voor een termijn van minimaal twee weken, teneinde ook de schoolbestuur

voldoende tijd te geven voor de voorbereiding van het overleg. Overigens mag ingeval er gewerkt

wordt met een voorbereidend overleg ervan worden uitgegaan dat de besturen of de

vertegenwoordigers van de besturen al in een eerder stadium op de hoogte zijn van de inhoud van de

voorstellen.

Tevens kan in dit voorbereidend overleg worden vastgesteld wat het meest geschikte tijdstip is (voor

schoolbestuurders is dit meestal een tijdstip in de namiddag of avond) voor het bijeenroepen van het

bestuurlijk overleg. Bij het ontbreken van vormen van vooroverleg spreekt het voor zich dat de

gemeente zich ervan vergewist dat de geplande datum van het bestuurlijk overleg een geschikt

tijdstip is voor de andere overlegpartners.

De gemeente is gehouden om een ‘aangekleed’ voorstel toe te zenden, in die zin dat niet volstaan

kan worden met de ‘kale’ tekst van de verordening onderwijshuisvesting, of van een wijziging

daarvan. In de vorm van een toelichting (in de regel zal dit de beoogde algemene en artikelsgewijze

toelichting op de verordening zijn) wordt de overlegpartners inzicht gegeven in de achtergronden van

het voorstel.

De vertegenwoordigers van de schoolbesturen hebben uiteraard de mogelijkheid om ook zelf stukken

in te brengen voor het bestuurlijk overleg.

Indien het bestuurlijk overleg wordt voorbereid (zie artikel 4), dan verdient het aanbeveling dat het

voorstel ook vergezeld gaat van de uitkomst van dit vooroverleg (bijvoorbeeld in de vorm van een

inventarisatie van onderwerpen waarover wel en waarover geen overeenstemming bestaat).

De formulering dat het bestuurlijk overleg op een bepaald tijdstip zal ‘aanvangen’ impliceert dat het

overleg niet in één ronde behoeft te worden afgerond. Vaak zal het zo zijn dat voor het bestuurlijk

overleg meer dan één bijeenkomst nodig is. Er is in het model voor gekozen om deze optie van

vervolgoverleg niet te binden aan nadere formele vereisten (behoudens de beschreven

omstandigheden in artikel 6, vierde lid en artikel 8 van het model) over de uitnodiging en toezending

van stukken. De deelnemers kunnen hierover in het eerste overleg concrete afspraken maken

inspelend op de feitelijke situatie die zich op dat moment voordoet.

Artikel 3 Secretariaat

In formele zijn burgemeester en wethouders belast met het voeren van het secretariaat van het

overleg. De praktijk is dat het secretariaat – onder verantwoordelijkheid van burgemeester en

wethouders – wordt verzorgd door een of meer gemeenteambtenaren. Het zal daarbij in de regel om

ambtenaren gaan van de afdeling/dienst onderwijs, belast met het aangelegenheden inzake het

lokaal onderwijsbeleid. Het verdient aanbeveling om aan de vertegenwoordigers in het bestuurlijk

overleg duidelijk aan te geven wie feitelijk met het voeren van het (uitvoerend) secretariaat is belast.

Artikel 4 Voorbereiding

De praktijk laat vaak zien dat een bestuurlijk overleg wordt voorafgaan door het nodige (technische)

vooroverleg. Dit overleg heeft het karakter van een voorbereiding voor het ‘echte’ bestuurlijk overleg.

De bereikte overeenstemming en overgebleven verschillen van inzicht in het vooroverleg vormen de

basis van het bestuurlijk overleg. Hierin richt zich de aandacht vervolgens meestal op de nog

resterende geschilpunten waarbij in het kader van het op overeenstemming gerichte karakter van het

bestuurlijk overleg gestreefd moet worden naar oplossing. Er is van afgezien om het voeren van het

9

voorbereidend overleg te binden aan procedurele voorschriften. Afhankelijk van de omvang van de

problematiek dient dit overleg met een grote mate van flexibiliteit te kunnen worden ingericht en

gevoerd. Dit geldt ook voor de wijze van vertegenwoordiging (ambtelijk dan wel op bestuurlijk niveau).

Artikel 5 Vertegenwoordiging

Een schoolbestuur is uiteraard vrij om al of niet deel te nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien een

bestuur ingaat op de uitnodiging voor het overleg dan wijst het hiervoor een of meer

vertegenwoordigers aan (zie bijvoorbeeld de tekst van artikel 76, vijfde lid WBO). Uiteraard dient de

mogelijkheid te worden geboden dat de vertegenwoordigers, net zo goed als dat het geval zal zijn bij

de vertegenwoordiger van het gemeentebestuur, zich kunnen laten bijstaan door een of meer

adviseurs.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid om de omvang van vertegenwoordiging van een schoolbestuur –

uit oogpunt van een effectief overleg – te binden aan een maximum. Bij het gebruik maken van deze

mogelijkheid zal de lokale situatie (aantal schoolbesturen; schaalomvang van de besturen) een rol

spelen. De beruchte ‘Poolse landdagen’ dienen te worden voorkomen.

Wanneer het aantal schoolbesturen in de gemeente bijvoorbeeld zo groot is dat het totaal aantal door

al deze schoolbesturen aan te wijzen vertegenwoordigers (ook al is dit maar één vertegenwoordiger

per bestuur) een vruchtbaar overleg in de weg staat, dan is het aan te bevelen gebruik te maken van

de optie van een gezamenlijke vertegenwoordiging (zie tweede lid).

Naast de in het model opgenomen opties zijn ook nog andere varianten denkbaar, zoals:

– Een vertegenwoordiging per denominatie, waardoor de situatie kan optreden dat niet ieder

schoolbestuur rechtstreeks aan het overleg deelneemt. Ook deze vertegenwoordiging kan

worden gebonden aan een bepaald maximum aantal vertegenwoordigers.

– Het vooraf in de verordening aangeven van de maximumomvang van het overleg (bijvoorbeeld

10 deelnemers namens de schoolbesturen). Aan de gezamenlijke schoolbesturen wordt

overgelaten om deze vertegenwoordiging in te vullen. De representatie wordt daarbij zodanig

ingevuld dat alle schoolbesturen van alle op het grondgebied van de gemeente voorkomende

denominaties zich vertegenwoordigd weten in het overleg.

Aangezien volgens de wet het schoolbestuur zijn vertegenwoordiger aanwijst, is het wel zaak om

ingeval de verordening uitgaat van een (imperatieve) vorm van gezamenlijke vertegenwoordiging het

daarover met alle schoolbesturen eens te zijn.

Voor een effectief overleg is het eveneens belangrijk dat de besturen hun vertegenwoordigers

voldoende mandaat geven voor het voeren van het overleg (innemen standpunten/maken van

afspraken). De gekozen formulering dat de vertegenwoordiger namens zijn bestuur of namens een

aantal besturen deelneemt aan het overleg is daarvan een uitdrukking.

De vertegenwoordigers dienen zich te vergewissen van voldoende mandaat door middel van

gestructureerd vooroverleg met de schoolbesturen die zij vertegenwoordigen. Het mandaat zal

inhoudelijk doorgaans betrekking hebben op de standpuntbepaling over voorstellen die langs de

reguliere weg zijn ingebracht in het bestuurlijk overleg. Wanneer zich tijdens of vlak voor het overleg

nieuwe omstandigheden aandienen, dan dient er uiteraard voldoende ruimte te zijn voor de

vertegenwoordigers om tussentijds terug te kunnen koppelen naar de respectievelijke schoolbesturen

of het college van burgemeester en wethouders.

Positionering openbaar onderwijs

Het verdient nadrukkelijk overweging om de vertegenwoordiging van het door de gemeente

bestuurde openbaar onderwijs (zowel bij de integrale bestuursvorm als bij de bestuurscommissie ex

artikel 82 van de Gemeentewet) in het overleg zo helder mogelijk te markeren. Dit kan door middel

van aanwijzing van een of meer personen die op titel van vertegenwoordiger van het openbaar

onderwijs deelnemen aan het overleg.

10

Het openbaar onderwijs dat bestuurd wordt door middel van een gemeenschappelijke regeling is in

het overleg vertegenwoordigd door een of meer personen die zijn aangewezen door het openbaar

lichaam van de gemeenschappelijke regeling.

De vertegenwoordiging van de door de gemeente in stand gehouden scholen kan als volgt

plaatsvinden:

– bij de integrale bestuursvorm: vertegenwoordiger die goed op de hoogte is van de stand van

zaken binnen de openbare scholen, schooloverstijgend kan denken en handelen, de belangen

van het openbaar onderwijs goed kan behartigen en wiens afvaardiging breed wordt

ondersteund binnen het openbaar onderwijs (bijvoorbeeld vanuit een gemeenschappelijk directie

overleg openbaar onderwijs en vanuit de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad).

– bij de bestuurscommissie: voorzitter of secretaris van de bestuurscommissie of een andere door

de bestuurscommissie aangewezen vertegenwoordiger.

In relatie tot het bepaalde in het derde lid zou de portefeuillehouder onderwijs als vertegenwoordiger

van het openbaar onderwijs uitgesloten moeten worden. De voorgestelde wijze van

vertegenwoordiging van met name het via de integrale bestuursvorm bestuurde openbaar onderwijs

laat onverlet dat de uiteindelijke schoolbestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij het college van

burgemeester en wethouders en de raad.

Het duidelijk positioneren van het openbaar onderwijs in het overleg maakt wel voor alle deelnemers

in het overleg goed zichtbaar wanneer de lokale overheid iets inbrengt vanuit de invalshoek van

schoolbestuur bij monde van de aangewezen vertegenwoordiger voor het openbaar onderwijs, en

wanneer de gemeente in hoedanigheid van lokale overheid bij monde van de voorzitter van het

overleg een standpunt inneemt. Hiermee wordt het bestaan van de dubbelrol niet ontkend, maar wel

een alternatief geboden om daarmee op voor alle partijen waarneembare wijze om te gaan.

Indien het gemeentebestuur bij een integrale bestuursvorm hecht aan vertegenwoordiging in het

bestuurlijk overleg van het openbaar onderwijs door de portefeuillehouder onderwijs en het tevens

hecht aan een duidelijke scheiding in het overleg van de dubbelrol, dan kan worden overwogen om

de gemeente in de hoedanigheid van lokale overheid te laten vertegenwoordigen door één of meer

raadsleden. Het betrokken raadslid kan ook als voorzitter fungeren van het overleg. Dit omdat het

gezien het onderwerp van het overleg (uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van de lokale overheid

vast te stellen regelgeving) voor de hand ligt om de vertegenwoordiger van de lokale overheid de

voorzittershamer te laten hanteren.

Overigens kunnen partijen ook beslissen dat in de persoon van de voorzitter van het bestuurlijk

overleg niet de vertegenwoordiger van de lokale overheid is belichaamd. Zo kan gekozen worden

voor de formulering dat het bestuurlijk overleg uit zijn midden een voorzitter aanwijst of van ‘buiten’

een onafhankelijk, technisch voorzitter benoemt.

Uit het derde lid vloeit voort dat de raad de wettelijke opdracht tot het voeren van overleg delegeert

aan burgemeester en wethouders door middel van afvaardiging van de portefeuillehouder onderwijs

naar het overleg. De deelname aan het overleg van burgemeester en wethouders in de persoon van

de direct verantwoordelijke portefeuillehouder benadrukt – ook vanuit de invalshoek van de lokale

overheid – het bestuurlijk karakter van het overleg. Er is daarom niet gekozen voor een ambtelijk

vertegenwoordiger.

Artikel 6 Advies Onderwijsraad

In dit artikel is in procedurele zin aangegeven op welke wijze door een of meer overlegpartners

kenbaar wordt gemaakt dat men de Onderwijsraad wil inschakelen voor advies over aspecten uit de

vast te stellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op de vrijheid

van rich

11

advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft op welke onderwerpen de adviesaanvraag

betrekking heeft.

Tevens is erin voorzien dat in het bestuurlijk overleg van gedachten kan worden gewisseld over de

inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is

dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij één, meer of alle partijen om zich tot de

Onderwijsraad te wenden.

Deze gedachtenwisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of van de

gemeente om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan

geen behoefte hebben, onverlet. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering

geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het

bestuurlijk overleg.

In het vierde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader bestuurlijk overleg plaatsvindt

over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om

inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel tot vaststelling of wijziging van de verordening

onderwijshuisvesting. In alle andere gevallen maken burgemeester en wethouders de afweging of

nader bestuurlijk overleg noodzakelijk is. In het model is voor deze formule gekozen in plaats van een

benadering om ongeacht de strekking en inhoud van het advies standaard te bepalen dat nader

overleg plaats vindt over het uitgebrachte advies. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin

een dergelijk nader overleg geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld wanneer het advies het

voorstel van burgemeester en wethouders onderschrijft. Uiteraard is er niets op tegen wanneer op

lokaal niveau hierbij een andere benadering wordt gevolgd zoals het standaard uitgaan van een

nader overleg of het bijeenroepen van een overleg indien een of meer overlegpartners naar

aanleiding van het toegezonden afschrift van het advies hierom binnen een bepaalde periode vraagt.

Overigens wordt nog opgemerkt dat de wettelijke bepalingen over de advisering van de

Onderwijsraad niets voorschrijven over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven. Er

wordt bepaald dat de Onderwijsraad advies uitbrengt aan de gemeenteraad. Het advies wordt

vervolgens bekendgemaakt tezamen met de verordening onderwijshuisvesting of de wijziging

daarvan (zie bijvoorbeeld artikel 76, zesde lid WBO).

Om te voorkomen dat eventueel nader overleg over het uitgebrachte advies tot een te grote

vertraging in het besluitvormingsproces leidt, is in het vierde lid uitgegaan van een vrij korte termijn

waarbinnen een dergelijk overleg zal dienen plaats te vinden. Om hierbij problemen te voorkomen

verdient het aanbeveling aan de vooravond van de indiening van het verzoek om advies met de

daarbij behorende stukken bij de Onderwijsraad alvast in onderling overleg enkele data te reserveren

voor een eventueel nader overleg. Hierbij kan ervan worden uitgegaan dat de Onderwijsraad drie tot

vier weken nodig heeft om tot een advies te komen. De wetgever heeft de adviestermijn namelijk

beperkt tot vier weken.

Artikel 7 Verslaglegging; informeren raad

De gemeenteraad zal bij de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting

onderwijs de argumenten en zienswijzen die in het overleg naar voren zijn gebracht moeten wegen.

Hiertoe is het van belang dat de raad zich een duidelijk beeld kan vormen van de inhoud en strekking

van hetgeen in het bestuurlijk overleg is aangevoerd. De raad wordt hierover op de hoogte gebracht

via toezending van het verslag van het bestuurlijk overleg.

In dit verslag staat aangegeven op welke wijze het overleg is gevoerd (wanneer, hoe vaak, door wie

etc.) teneinde te kunnen vaststellen dat het gestelde in de verordening procedure overleg huisvesting

onderwijs in acht is genomen.

Het verslag bevat uiteraard de zienswijzen zoals deze door de verschillende partijen

(vertegenwoordigers schoolbesturen en de gemeente) zijn ingebracht. Voor zover deze zienswijzen

niet of niet geheel zijn overgenomen in de verordening zoals aan de raad is voorgelegd, wordt

hiervan in het betrokken raadsvoorstel door burgemeester en wethouders melding gemaakt. Daarbij

wordt ook aangegeven op welke gronden burgemeester en wethouders tot het betreffende oordeel

12

zijn gekomen.

Artikel 8 Heropening overleg

De uitkomst van het op overeenstemming gerichte overleg vormt een belangrijk gegeven in de

verdere besluitvormingsprocedure (raadscommissie en raad) over de vaststelling of wijziging van de

verordening onderwijshuisvesting.

In het voorstel ter zake van burgemeester en wethouders is aangegeven op welke wijze is omgegaan

met de gebrachte zienswijzen. Indien er in het verdere besluitvormingsproces signalen komen dat

vermoedelijk wordt afgeweken van het voorstel en dat daarmee de uitkomst van het bestuurlijk

overleg in een ander licht komt te staan, komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid moet worden

geboden over de gewijzigde situatie het bestuurlijk overleg te heropenen.

Gezien het gewicht dat moet worden gehecht aan het op overeenstemming gerichte overleg is een

bevestigend antwoord op deze vraag op zijn plaats.

Een eventueel hernieuwd overleg is in dit artikel gekoppeld aan het resultaat van de bespreking van

het voorstel van burgemeester en wethouders in de raadscommissie waarin

onderwijsaangelegenheden aan de orde komen. Indien een ‘meerderheid’ in de raadscommissie

komt met een advies tot inhoudelijke bijstelling in het voorstel, dan is dit in beginsel aanleiding om het

bestuurlijk overleg bijeen te roepen. Aangezien de raadscommissie in formele zin een advies

uitbrengt over het ontwerp-raadsvoorstel, is de beoordeling of een eventueel afwijkend avies van (een

deel van) de raadscommissie vermoedelijk kan steunen op een meerderheid in de raad, neergelegd

bij burgemeester en wethouders.

Er kunnen zich naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie verschillende situaties

voordoen:

1 Over (onderdelen van) het voorstel dat burgemeester en wethouders hebben ingebracht bestond

in het bestuurlijk overleg volledige overeenstemming. Het afwijkende ‘meerderheidsstandpunt’

van de raadscommissie daarover betekent dus ook een afwijking van de bereikte consensus in

het bestuurlijk overleg. In een dergelijk geval heropenen burgemeester en wethouders het

bestuurlijk overleg. Het spreekt voor zich dat het daarbij dient te gaan om aspecten met een

zekere importantie. Vandaar dat gekozen is voor de formulering dat het moet gaan om een

‘inhoudelijke’ bijstelling. Het zou bijvoorbeeld overdreven zijn om voor kleine technische

bijstellingen een bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

2 De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de afwijkende zienswijzen zoals die

gezamenlijk door de vertegenwoordigers van de schoolbesturen zijn ingebracht in het overleg. In

een dergelijke situatie lijkt het opnieuw bijeenroepen van het overleg niet noodzakelijk, tenzij

burgemeester en wethouders dit dienstig vinden voor hun standpuntbepaling over het

‘meerderheidsstandpunt’ van de raadscommissie.

3 De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de zienswijze zoals die door een deel

van de schoolbesturen in het overleg naar voren is gebracht. In deze situatie kan het

bijeenroepen van het bestuurlijk overleg gewenst zijn in verband met de positie van de

schoolbesturen die hun zienswijze niet gehonoreerd zien. Burgemeester en wethouders bezien

de noodzaak daartoe.

Het voordeel van de in artikel 8 neergelegde procedure is dat het gemeentelijk besluitvormingsproces

voortgang kan vinden zonder het gewicht van het bestuurlijk overleg geweld aan te doen. Het voorstel

van burgemeester en wethouders, al dan niet bijgesteld naar aanleiding van de behandeling in de

13

raadscommissie, kan namelijk doorgaan naar de raad. Het resultaat van het heropende bestuurlijk

overleg kan vervolgens ter kennis worden gebracht van de raad. Dit resultaat wordt door de raad

betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van de verordening. Dit positioneert de raad ook als hoogste

bestuursorgaan in de gemeente, die alles afwegend een finale beslissing neemt.

Artikel 9 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet

voorziet

Wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet, dan nemen burgemeester

en wethouders een beslissing. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het bestuurlijk

overleg raken, is er in voorzien dat burgemeester en wethouders hierover de andere partijen uit het

overleg horen. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om:

– bepaalde zaken nader te regelen (reglement van orde, huishoudelijk reglement of iets

dergelijks);

– bepaalde zaken via een aan de raad voor te leggen wijziging vast te leggen in de verordening op

het overleg.