Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften

Geldend van 07-02-2008 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften

Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften

Hoofdstuk I

Begripsbepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursorgaan: het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

  • b.

    commissie: de Commissie Bezwaarschriften zoals bedoeld in artikel 2;

  • c.

    kamer: de kamer van de commissie, als bedoeld in artikel 3, die het bezwaar behandelt;

  • d.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk II

Instelling en taak van de commissie

Artikel 2

De Commissie Bezwaarschriften

  • 1.

    Er is een Commissie Bezwaarschriften ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren, als bedoeld in artikel 1:5 van de wet, tegen besluiten van de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.

  • 2.

    De commissie fungeert bij alle bezwaren tegen besluiten van de in het voorgaande lid genoemde bestuursorganen als adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de wet, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 3.

    Wanneer een bezwaar vergezeld gaat van een verzoek om vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de wet, adviseert de commissie eveneens omtrent al dan niet toekenning van die vergoeding.

  • 4.

    De commissie is niet bevoegd ten aanzien van bezwaren:

    • a.

      waarvoor een andere commissie is ingesteld ter voorbereiding van de beslissing;

    • b.

      tegen besluiten op grond van belastingwetgeving of de Wet waardering onroerende zaken.

  • 5.

    De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester kunnen, elk voor wat betreft zijn eigen competentie, op grond van bijzondere omstandigheden besluiten om voor een bepaalde periode en/of voor bepaalde categorieën bezwaren af te zien van advisering door de commissie.

Artikel 3

De kamers van de commissie

  • 1.

    De commissie kent vier kamers, te weten:

    • a.

      de kamer algemene zaken, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting (ARV);

    • b.

      de kamer sociale zekerheid (SZ);

    • c.

      de kamer maatschappelijke ondersteuning (MO);

    • d.

      de kamer personeelszaken (PZ)

  • 2.

    De kamer ARV is belast met de advisering over bezwaren op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting in de ruimste zin, alsmede over alle bezwaren die niet op het gebied van de andere drie kamers liggen.

  • 3.

    De kamer SZ is belast met de advisering over bezwaren op het gebied van de sociale zekerheidswetgeving.

  • 4.

    De kamer MO is belast met de advisering over bezwaren op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet sociale werkvoorziening.

  • 5.

    De kamer PZ is belast met de advisering over bezwaren van medewerkers van de gemeente Enschede met betrekking tot hun arbeidsverhouding.

Hoofdstuk III

Samenstelling, benoeming en zittingsduur, ondersteuning

Artikel 4

Samenstelling en voorzitterschap

  • 1.

    De commissie kent geen vast aantal leden; er worden zoveel leden benoemd als er nodig zijn voor de bezetting van de kamers, rekening houdend met de frequentie van de zittingen van de kamers en de mogelijkheid van vervanging in geval van verhindering van de leden

  • 2.

    In elke kamer hebben drie leden zitting, waaronder een in functie benoemde voorzitter.

  • 3.

    De kamers kunnen in wisselende samenstelling functioneren.

  • 4.

    Bij afwezigheid van de voorzitter bepalen de beide aanwezige leden in onderling overleg wie van hen als plaatsvervangend voorzitter zal fungeren.

Artikel 5

Benoeming van de leden

  • 1.

    De leden van de commissie worden benoemd door burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders benoemen in de kamer PZ één lid en een plaatsvervanger voor dat lid op voordracht van de in de commissie voor georganiseerd overleg vertegenwoordigde werknemersverenigingen.

  • 3.

    Leden van de commissie kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente Enschede.

Artikel 6

Zittingsduur

  • 1.

    De benoeming van de leden van de commissie geschiedt steeds zo spoedig mogelijk na het aantreden van een nieuwe raad voor de zittingsduur van die raad. De zittende leden blijven in functie totdat de benoeming van de nieuwe leden heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Tussentijdse benoemingen geschieden voor de ten tijde van de benoeming resterende zittingsduur van de raad.

  • 3.

    De leden van de commissie zijn herbenoembaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders verlenen een lid ontslag wanneer:

    • a.

      hij daarom verzoekt;

    • b.

      hij een functie heeft aanvaard die bij deze verordening onverenigbaar is verklaard met het lidmaatschap van de commissie;

    • c.

      hij naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet langer geschikt is voor het lidmaatschap van de commissie;

    • d.

      hij naar het oordeel van burgemeester en wethouders door handelen of nalaten het aanzien van de commissie ernstig schaadt.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het tweede en derde lid.

Artikel 7

Ondersteuning

  • 1.

    De commissie wordt administratief en inhoudelijk ondersteund door daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    Elke kamer wordt door één van de in het vorige lid bedoelde ambtenaren als secretaris ondersteund.

Hoofdstuk IV

De hoorzitting

Artikel 8

Vaststelling hoorzitting en uitnodiging

  • 1.

    De voorzitter van de kamer bepaalt dag, plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbende(n) en het bestuursorgaan in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

  • 2.

    In voorkomend geval beslist de voorzitter over de mogelijkheid om af te zien van het horen van belanghebbende(n) op grond van artikel 7:3 van de wet.

  • 3.

    De secretaris van de kamer zendt belanghebbende(n) en het bestuursorgaan ten minste tien dagen voor de vastgestelde datum een schriftelijke uitnodiging voor de hoorzitting vergezeld van de op het bezwaar betrekking hebbende stukken.

Artikel 9

Quorum

  • 1.

    Voor het houden van een hoorzitting dient de meerderheid van de leden van een kamer aanwezig te zijn.

  • 2.

    Wanneer slechts één lid van de kamer aanwezig is kan de hoorzitting niettemin doorgang vinden als de belanghebbende(n), het bestuursorgaan en het betrokken lid daartegen geen bezwaar hebben.

  • 3.

    Van het eerste lid wordt afgeweken wanneer het horen op grond van artikel 7:13, derde lid, van de wet wordt opgedragen aan de voorzitter of een lid van de commissie.

Artikel 10

Verschoning

  • 1.

    De leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

  • 2.

    In de situatie bedoeld in het eerste lid wordt het betrokken commissielid indien mogelijk vervangen.

Artikel 11

Openbaarheid hoorzitting

  • 1.

    De hoorzittingen van de kamers ARV, SZ en MO zijn openbaar.

  • 2.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde kan de kamer, op voorstel van de voorzitter of een van de leden of op verzoek van een belanghebbende of het bestuursorgaan, besluiten om de hoorzitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden wanneer zij van oordeel is dat er gewichtige redenen zijn die zich tegen openbaarheid van de hoorzitting verzetten.

  • 3.

    De hoorzittingen van de kamer PZ zijn niet openbaar.

Artikel 12

Verslaglegging

  • 1.

    Het verslag van de hoorzitting als bedoeld in artikel 7:7 van de wet bestaat in de regel uit een digitale geluidsopname, die op verzoek aan de belanghebbende(n) ter beschikking wordt gesteld.

  • 2.

    De secretaris maakt op basis van de geluidsopname een schriftelijke samenvatting van het besprokene wanneer het bestuursorgaan dat nodig acht voor zijn besluitvorming of wanneer een gerechtelijke instantie daarom verzoekt in geval van een (hoger) beroepsprocedure.

Artikel 13

Overdracht van taken en bevoegdheden

  • 1.

    De taken en bevoegdheden ingevolge de artikelen 2:1, tweede lid, en 7:6, vierde lid, van de wet worden met betrekking tot de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de voorzitters van de kamers.

  • 2.

    De taken en bevoegdheden ingevolge de artikelen 6:6, voor wat betreft het stellen van een hersteltermijn, 6:10, tweede lid, 6:14, 6:17, 7:4, tweede lid, en 7:10, derde lid, van de wet worden met betrekking tot de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de secretarissen van de kamers.

Artikel 14

Onderzoek en inlichtingen

  • 1.

    De voorzitter van een kamer is in verband met de voorbereiding van de behandeling van een bezwaarschrift bevoegd alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.

  • 2.

    De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de kamer inlichtingen of adviezen inwinnen bij deskundigen en deze desgewenst uitnodigen daartoe in de hoorzitting te verschijnen.

  • 3.

    Indien na afloop van de hoorzitting maar vóór het uitbrengen van het advies blijkt dat het nodig is nadere inlichtingen of adviezen in te winnen of nader onderzoek te (laten) doen, kan de voorzitter in verband daarmee de behandeling van het bezwaarschrift aanhouden.

  • 4.

    De in het vorige lid bedoelde nadere informatie wordt in afschrift toegezonden aan de leden van de kamer, de belanghebbende(n) en het bestuursorgaan, waarop zij binnen een door de voorzitter te bepalen termijn een schriftelijke reactie kunnen geven of kunnen verzoeken een nieuwe hoorzitting te beleggen; de voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek.

  • 5.

    Wanneer aan het inwinnen van inlichtingen, het vragen van advies of het verrichten van onderzoek door deskundigen kosten zijn verbonden die niet kunnen worden gedekt uit het de commissie ter beschikking staande budget, is vooraf machtiging van burgemeester en wethouders vereist.

Hoofdstuk V

Advies van de commissie

Artikel 15

Totstandkoming van het advies

  • 1.

    Na het horen beslist de kamer in besloten zitting bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies. Wanneer de stemmen staken beslist de stem van de voorzitter.

  • 2.

    Een minderheidsstandpunt wordt in het advies vermeld wanneer de minderheid dat verlangt.

  • 3.

    Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de kamer ondertekend.

Artikel 16

Inhoud van het advies

  • 1.

    Indien een hoorzitting heeft plaatsgevonden vermeldt het advies de namen van de aanwezigen en de hoedanigheid waarin zij de hoorzitting hebben bijgewoond.

  • 2.

    Indien op grond van artikel 7:3 van de wet is afgezien van het horen van belanghebbende(n) wordt dat gemotiveerd vermeld in het advies van de commissie.

  • 3.

    Indien een hoorzitting achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden of indien belanghebbende(n) niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord wordt dit met opgave van redenen in het advies vermeld.

  • 4.

    Indien ter zitting nog nadere stukken zijn overgelegd wordt dit in het advies vermeld; voor zover de voorzitter dat nodig oordeelt worden deze stukken als bijlage bij het advies gevoegd.

  • 5.

    Het advies bevat de overwegingen van de commissie ten aanzien van het bezwaar en de conclusie waartoe die overwegingen de commissie leiden. De conclusie van de commissie kan luiden:

    • a.

      het bezwaar is niet-ontvankelijk;

    • b.

      het bezwaar is ongegrond;

    • c.

      het bezwaar is gegrond;

    • d.

      een combinatie van a, b, en/of c.

  • 6.

    Het advies bevat voorts de te nemen besluiten of maatregelen die aan de conclusie ten aanzien van het bezwaar moeten worden verbonden.

Hoofdstuk VI

Slotbepalingen

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op ….. Met ingang van dezelfde datum vervalt de Verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften van 8 april 2003, in werking getreden op 1 juli 2003.

Artikel 18

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening behandeling bezwaarschriften 2007.

Toelichting

Algemeen

Een aantal ontwikkelingen gaf aanleiding om de verordening inzake de behandeling van bezwaarschriften onder de loep te nemen. Te noemen zijn:

  • -

    de praktische en organisatorische wijzigingen met betrekking tot bezwaarbehandeling per 1 januari 2006;

  • -

    de behoefte om zoveel mogelijk kwaliteit en continuïteit te brengen in de bemensing van de commissie;

  • -

    wijziging in wetgeving die van invloed is op de taakvelden van de kamers;

  • -

    de behoefte aan een versnelde procedure in eenvoudige zaken; en

  • -

    de algemene wens om overbodige regelgeving te schrappen.

Vanuit deze invalshoeken is de verordening tegen het licht gehouden, waarbij van de gelegenheid gebruik is gemaakt om redactionele wijzigingen aan te brengen en de inhoud van de verordening in een logische volgorde te plaatsen.

Artikel 1

Aan de begripsbepalingen is het begrip "kamer" toegevoegd.

Artikel 2

Het oude vijfde lid, dat de mogelijkheid bood om af te zien van advisering door de commissie bij bezwaren van weinig gewicht, is geschrapt. Hiervan werd in de praktijk geen gebruik gemaakt.

Voor bepaalde categorieën bezwaren biedt lid 5 (het oude lid 6) al de mogelijkheid om af te zien van advisering door de commissie. Daarnaast kan op grond van artikel 9, derde lid, het horen aan enkel de voorzitter of een lid van de commissie worden overgelaten. Ook die mogelijkheid kan worden aangewend om lichte zaken sneller af te doen. Handhaving van het oude vijfde lid naast deze bepalingen was dan ook weinig zinvol.

Aan het oude zesde lid (thans lid 5) is het woord "categorieën" toegevoegd om duidelijk aan te geven dat het bestuursorgaan niet naar eigen goeddunken incidenteel kan besluiten om wel of niet van advisering door de commissie gebruik te maken.

Artikel 3

De algemene kamer en de kamer ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, die in de praktijk al als eenheid opereerden zijn samengevoegd tot één kamer.

De benaming van de kamers is waar nodig aangepast; het taakveld van de kamers is inbeginsel gelijk gebleven zij het dat het werkterrein van de kamer maatschappelijke ondersteuning wellicht enige uitbreiding zal ondergaan door het brede terrein dat de Wet maatschappelijke ondersteuning bestrijkt.

Bij de kamer personeelszaken is advisering over bezwaren van het personeel van het openbaar onderwijs geschrapt omdat het openbaar onderwijs inmiddels volledig is verzelfstandigd.

Artikel 4

Dit artikel bestaat uit het oude artikel 5 (samenstelling van de kamers), waaraan toegevoegd zijn een nieuw eerste lid inzake de samenstelling c.q. omvang van de commissie en een nieuw derde lid inzake de mogelijkheid van de kamers om in wisselende samenstelling te opereren.

Dit laatste betekent in de praktijk dat de leden van de commissie per zitting worden ingeroosterd op basis van beschikbaarheid, deskundigheid ten aanzien van de verschillende taakvelden en persoonlijke voorkeur voor één of meer bepaalde kamers.

Artikel 5

In dit artikel zijn de bepalingen van het oude artikel 4 opgenomen inzake benoeming van de leden van de commissie, waardoor systematisch een betere aansluiting bij artikel 6 (zittingsduur) wordt verkregen.

Artikel 6

Het artikel inzake de zittingsduur is op enkele punten gewijzigd c.q. aangevuld. Die wijzigingen houden verband met de behoefte om zoveel mogelijk continuïteit en kwaliteit in de bezetting van de commissie te brengen. Daartoe is enerzijds de bepaling geschrapt dat de leden niet meer dan eenmaal herbenoembaar zijn: het derde lid stelt geen beperkingen meer aan herbenoeming. Anderzijds is een bepaling opgenomen die beoordeling van de geschiktheid van de commissieleden mogelijk maakt: het vierde lid sub c bevat de mogelijkheid om een lid ontslag te verlenen wanneer hij/zij niet (meer) geschikt wordt bevonden. Wil men gebruik maken van deze mogelijkheid dan zal er in de praktijk een vorm van beoordeling van het functioneren moeten plaatsvinden. Dit is welbewust niet nader in de verordening geregeld. Hoe zoiets in de praktijk gestalte kan krijgen is een kwestie van overleg met de leden van de commissie, waarvan het resultaat in een kort beleidsdocument kan worden vastgelegd. Te denken valt aan een periodieke (bijvoorbeeld tweejaarlijkse) evaluatie met de leden zelf, die er in eerste instantie op gericht zou moeten zijn om eventuele verbeterpunten te signaleren, maar die in uitzonderingsgevallen tot de conclusie zou kunnen leiden dat voortzetting van de werkzaamheden als commissielid niet gewenst is. Natuurlijk zou een dergelijke conclusie bij voorkeur in overeenstemming met het betrokken commissielid tot stand moeten komen, in welk geval ontslag op eigen verzoek (lid 4 sub a) c.q. geen herbenoeming zou volgen. De nu toegevoegde mogelijkheid van lid 4 sub c is dan ook slechts bedoeld als laatste redmiddel in uitzonderingsgevallen.

Artikel 7

Het oude artikel 7 bevatte uitvoerige bepalingen over de taken van het secretariaat die naar de huidige opvattingen niet in deze verordening thuishoren. Deze oude bepalingen zijn dan ook geschrapt. Volstaan kan worden met de algemene bepaling dat er ambtelijke ondersteuning voor de commissie is en dat elke kamer door een secretaris wordt bijgestaan.

De beide hoofdstukken V (behandeling van bezwaarschriften) en VI (bepalingen inzake de hoorzitting) in de oude verordening zijn samengevoegd in het nieuwe hoofdstuk V (de hoorzitting), waarin de gang van zaken met betrekking tot de hoorzittingen van de commissie systematisch is vastgelegd.

Artikel 8

Het oude artikel 8 bevatte overbodige dan wel achterhaalde bepalingen en is volledig geschrapt. In het nieuwe artikel 8 zijn de bepalingen van het oude artikel 11 en het eerste lid van het oude artikel 12 opgenomen. Het tweede en derde lid van artikel 12 inzake verzoek om uitstel van de zitting zijn geschrapt omdat het overbodig wordt geacht om dit expliciet te regelen.

Het betekent dus niet dat de mogelijkheid van uitstel verdwijnt. Het staat belanghebbende(n) en bestuursorgaan altijd vrij om uitstel te verzoeken, waarover de voorzitter uiteindelijk beslist (op basis van diens bevoegdheid ex artikel 8, eerste lid), rekening houdend met de omstandigheden van het geval en de betrokken belangen. Uiteraard leidt uitstel op verzoek van belanghebbende(n) tot opschorting van de behandeltermijn van het bezwaar.

In het tweede lid van artikel 8 is de voorzitter gemandateerd om te beslissen omtrent de mogelijkheid om af te zien van het horen van belanghebbende(n) op basis van artikel 7:3 van de wet. Het betreft hier in de praktijk met name gevallen van kennelijke niet-ontvankelijkheid en kennelijke ongegrondheid. Dit betekent overigens niet dat in dergelijke gevallen het uiteindelijke advies alleen van de voorzitter komt: op grond van jurisprudentie van de ABRS zal tenminste nog één ander lid van de kamer daarmee - en dus ook met de beslissing om belanghebbende(n) niet te horen - moeten instemmen.

Artikel 9

Dit artikel behelst enkele nieuwe bepalingen inzake het quorum. Uitgangspunt is dat tenminste twee van de drie leden van een kamer aanwezig moeten zijn (lid 1). Om praktische redenen is echter de mogelijkheid opgenomen om een zitting toch te kunnen laten doorgaan als er slechts één lid van de kamer aanwezig is en partijen daartegen geen bezwaar hebben (lid 2).

Tenslotte is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen die artikel 7:13 van de wet biedt om het horen op te dragen aan de voorzitter of een lid van van de commissie. Zoals eerder aangegeven kan hiervan gebruik worden gemaakt om eenvoudige zaken sneller af te handelen; een hoorzitting met één commissielid is doorgaans eenvoudiger te beleggen dan een zitting met een voltallige kamer. Ook hier geldt overigens weer dat het uit te brengen advies wel door de meerderheid van de kamer moet worden onderschreven.

Artikel 10

Dit is het oude artkel 14, waaraan is toegevoegd dat zo mogelijk vervanging plaatsvindt ingeval een commissielid zich dient te verschonen. Vervanging zal doorgaans echter alleen mogelijk zijn wanneer de mogelijke partijdigheid van het commissielid bij een bezwaar vóór de hoorzitting aan de dag treedt.

Artikel 11

Dit is het oude artikel 15.

Artikel 12

Het oude artikel 16 inzake de schriftelijke verslaglegging van de hoorzittingen is aangepast aan de huidige praktijk, waarbij een digitale geluidsopname wordt gemaakt. Het bepaalde in het derde en vierde lid van het oude artikel 16 (vermelding in het verslag van bijzonderheden omtrent het horen en van overgelegde bescheiden) is opgenomen in het tweede en derde lid van het nieuwe artikel 16 (inhoud van het advies). De bedoelde bijzonderheden worden nu derhalve in het advies vermeld.

Het tweede lid noemt de gevallen waarin toch (alsnog) een schriftelijk verslag wordt gemaakt.

Artikel 13

Dit artikel is gebaseerd op het oude artikel 9, waarin bevoegdheden in de bezwaarprocedure aan de voorzitter van de behandelende kamer waren gemandateerd. In het nieuwe artikel zijn nog enkele bevoegdheden toegevoegd, terwijl een deel van de betreffende bevoegdheden op praktische gronden aan de secretaris van de kamer is gemandateerd.

Het eerste lid bevat de aan de voorzitter gemandateerde bevoegdheden. Dat betreft de Awb-artikelen 2:1, tweede lid, (het verlangen van een schriftelijke machtiging) en 7:6, vierde lid, (het niet op de hoogte stellen van belanghebbenden wanneer zij niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord en er gewichtige redenen voor geheimhouding zijn).

het tweede lid bevat de aan de secretaris gemandateerde bevoegdheden. Dat betreft de Awb-artikelen 6:6 (het geven van een termijn voor herstel van een verzuim dat tot niet-ontvankelijkheid zou leiden), 6:10, tweede lid, (aanhouden van de behandeling van een te vroeg ingediend bezwaar tot het begin van de bezwaartermijn), 6:14 (bevestiging van de ontvangst van het bezwaarschrift), 6:17 (verzending van stukken aan de gemachtigde) en 7:4, tweede lid, (ter inzage leggen van bezwaarschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken).

Artikel 14

Dit is het oude artikel 10, met uitzondering van het oude zesde lid, dat als overbodig is geschrapt omdat het vanzelf spreekt dat op een nieuwe hoorzitting

Artikel 15

Dit is het oude artikel 17, waarbij het oude eerste en tweede lid zijn samengevoegd; het opnemen van een minderheidsstandpunt is thans in het tweede lid geregeld. Het oude derde lid inzake de motivering van het advies en de voorgestelde beslissing op het bezwaar is verplaatst naar het nieuwe artikel 16.

Artikel 16

Dit nieuwe artikel geeft aan welke elementen het advies moet c.q. kan bevatten. Merendeels betreft het hier bepalingen die al (verspreid) in de oude verordening voorkwamen (de leden 1, 2, 3, 4 en 6). Lid 5 is een nieuwe bepaling die limitatief aangeeft tot welke oordelen de commissie kan komen.

De artikelen 17 en 18 behoeven geen toelichting.