Ontheffingenbeleid verbranden van riet- en maaiafval gemeente Steenwijkerland

Geldend van 20-06-2007 t/m heden

Intitulé

Ontheffingenbeleid verbranden van riet- en maaiafval gemeente Steenwijkerland

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Doelstelling

1.3 Leeswijzer

2. Juridisch kader

2.1 Wet milieubeheer (Wm)

2.2 Algemene Plaatselijke Verordening

2.4 Flora- en faunawet (Ffw)

2.5 Natuurbeschermingswet (Nb-wet)

2.6 Conclusie

3. Overwegingen

3.1 Inleiding

3.2 Maaiafval in de zomer

3.3 Kamafval in de winter

3.4 Overjarig riet

3.5 Resten van het dakdekken

4. Alternatieve verwerkingsmethoden

5. Conclusies

6. Procedure, voorschriften en handhaving

6.1 Procedure voor ontheffingverlening

6.2 Voorschriften

6.3 Handhaving

7. Tot besluit

Bijlage I Standaardformulier

Bijlage II Voorschriften

  • 1.

    Inleiding

    Aanleiding

    De Rietteelt is voor de gemeente Steenwijkerland een gebiedseigen economische- en cultuur historische activiteit in het kader van natuurbeheer, die mede ons mooie landschap heeft bepaald. Zo zijn de natuurgebieden Wieden en Weerribben mede gevormd door de rietteelt die daar al sinds jaar en dag plaatsvindt. Zonder het rietsnijden zou het gebied al gauw verbossen en zouden veel waardevolle habitats en soorten verdwijnen. Gezien de waarde van de rietteelt voor de gemeente willen wij de riettelers zo veel mogelijk faciliteren en ondersteunen. In dit kader is aan deze activiteit bijvoorbeeld specifiek aandacht besteed in het bestemmingsplan Buitengebied dat momenteel wordt opgesteld.

    Een onderdeel van het proces van rietteelt is het verbranden van overjarig riet en riet- en maaiafval in de buitenlucht. Het verbranden van riet- en maaiafval in de buitenlucht is ongewenst, omdat het bijdraagt aan milieuproblemen als verzuring (NOx, SOx), het broeikaseffect (CO, CO2, CH4) en overlast in de woon- en leefomgeving door geuroverlast en luchtverontreiniging. Het verbranden van afval buiten inrichtingen - waaronder riet, rietafval en maaiafval - is verboden volgens de Wet milieubeheer (Wm).

    Om te voorkomen dat er helemaal geen afvalstoffen meer verbrand mogen worden in de buitenlucht, heeft de wetgever het college van Burgemeester & Wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen op dit stookverbod voor die gevallen dat het echt noodzakelijk is dat het afval wordt verbrand. Gezien het huidige gebruik van de rietteelt heeft de Gemeente Steenwijkerland de wettelijke (on)mogelijkheden voor het verlenen van Wm-ontheffingen voor het verbranden van riet- en maaiafval in voorliggende beleidsnota onderzocht.

    Doelstelling

    In voorliggend ontheffingenbeleid is door middel van beleidsregels aangegeven waarvoor, in welke periode en onder welke condities ontheffingen voor het verbranden van riet- en maaiafval kunnen worden afgegeven. Tevens geeft deze beleidsnota duidelijkheid omtrent de keuzes die de gemeente heeft gemaakt en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Immers, een ontheffing is niet vanzelfsprekend, maar dient te passen binnen een vastgesteld beleid. Nadat het beleid is vastgesteld door Burgemeester & Wethouders en Gemeenteraad beschikt de gemeente over een afwegingskader bij het behandelen van individuele ontheffingaanvragen voor het verbranden van riet- en maaiafval. Door in de Wm-ontheffing te verwijzen naar voorliggend beleid kan de beschikking kort en dus efficiënt worden gemotiveerd. Tevens kan de beslissing consistenter plaatsvinden als de ruimte voor ontheffingen van tevoren is vastgelegd.

    Leeswijzer

    In hoofdstuk 2 is de wet & regelgeving voor het verbranden van riet- en maaiafval beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 overwegingen gegeven voor het al dan niet kunnen toestaan van het verbranden van riet- en maaiafval. In hoofdstuk 4 worden alternatieven voor het verbranden van riet- en maaiafval in kaart gebracht. Hoofdstuk 5 presenteert conclusies voor welke vormen van het verbranden van riet- en maaiafval de gemeente onder voorwaarden ontheffing zal verlenen. In hoofdstuk 5 van deze beleidsnota is de procedure voor ontheffingverlening beschreven en zijn de aan de ontheffing te verbinden voorschriften opgesomd. Tevens wordt de wijze van controle en handhaving uiteengezet.

    Het ontheffingenbeleid is besproken met de brandweer, de beheerders van de Wieden en Weerribben, respectievelijk Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer en met de verenigingen van riettelers (afdeling Wieden, afdeling Weerribben en afdeling Oldemarkt).

  • 2.

    Juridisch kader

    In dit hoofdstuk is de wet & regelgeving voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, met in het bijzonder het verbranden van riet- en maaiafval, uiteengezet. Naast de Wet milieubeheer zijn de wet Bodembescherming, de Flora & Faunawet en de Natuurbeschermingswet relevant.

Wet milieubeheer (Wm)

Sinds mei 2003 is het verbod op het verbranden van afvalstoffen geregeld in artikel 10.2 eerste lid van de Wet milieubeheer (Wm):

Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

Tegelijkertijd met de invoering van het verbod op verbranden is in artikel 10.63 tweede lid van de Wet milieubeheer ontheffing geregeld:

Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke stoffen betreft.

In artikel 10.4 van de Wet milieubeheer is in het belang van het milieu vastgelegd dat het verwijderen van afvalstoffen in een bepaalde voorkeursvolgorde dient te geschieden. Het College van B&W zal bij het uitoefenen van hun bevoegdheden krachtens de Wet milieubeheer – dus ook bij hun ontheffingsbevoegdheid voor het verbranden van afval – hiermee rekening moeten houden. Deze voorkeursvolgorde, welke beter bekend is onder de naam ‘Ladder van Lansink’ is:

  • a.

    Preventie van het ontstaan van afvalstoffen;

  • b.

    Het bevorderen van de vervaardiging van producten die in hun afvalfase geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;

  • c.

    Het bevorderen dat producten meer dan eenmaal worden gebruikt;

  • d.

    Het bevorderen dat stoffen of materialen waaruit een product bestaat, na gebruik gerecycled kunnen worden;

  • e.

    Het verwijderen van afvalstoffen zodanig dat er energie mee wordt opgewekt;

  • f.

    Het verwijderen van afvalstoffen door deze te verbranden op land;

  • g.

    Het storten van afvalstoffen.

Het verlenen van een ontheffing voor het verbranden in de openlucht kan pas aan de orde komen als er geen reële alternatieve verwerkingsmethoden beschikbaar zijn en het verbranden van het afval echt noodzakelijk is.

Op dit moment is er voor riettelers reeds een verplichting om bij de gemeente een ontheffing aan te vragen voor het verbranden van afval in de zomermaanden. Voor het verbranden van riet- en maaiafval in de wintermaanden bestaat deze verplichting op dit moment niet.

Algemene Plaatselijke Verordening

Omdat het verbod voor het verbranden van afvalstoffen exclusief onderdeel is van de Wet milieubeheer heeft het artikel in de Algemene Plaatselijke Verordening over het afval verbranden een andere betekenis gekregen. De Wet milieubeheer regelt de milieuhygiënische aspecten van het verbranden van afval, de APV regelt de openbare orde- en veiligheidsaspecten. Dit betekent niet dat het APV artikel 5.5.1 is vervallen, maar uit het oogpunt van de openbare orde en veiligheid een aanvullende werking heeft op de Wet milieubeheer. De APV-ontheffing kan bij openbare vreugdevuren niet worden gemist. In dergelijke situaties is zowel een Wm- als een APV-ontheffing noodzakelijk. In het merendeel van de gevallen speelt de openbare orde problematiek niet en kan worden volstaan met een Wm-ontheffing. In het geval van branden van riet- en maaiafval is geen aanvullende ontheffing op de APV nodig. Dit betekent wel dat artikel 5.5.1 van de APV aangepast moet worden (tekstvoorstel VNG):

Artikel 5.5.1 APV. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    a. Op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de provinciale milieuverordening, artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing zijn, of

    b. Het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

De toevoeging dat het gestelde verbod niet geldt ‘voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn’ beschrijft de aanvullende werking van de APV op de Wet milieubeheer.

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wet bodembescherming (Wbb) kent als uitgangspunt dat de multifunctionaliteit van de bodem niet mag worden aangetast. Daartoe kent zij een aantal preventieve en repressieve bepalingen. Het uitgangspunt is het voorkomen van bodemverontreiniging. In dit kader is met name artikel 13 van de Wbb van belang, inhoudende de zogenaamde zorgplicht. Dit artikel luidt als volgt:

Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 t/m 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

Het is onvermijdelijk dat na de verbranding van het rietafval asresten op de bodem achterblijven. Voorts staat vast dat deze asresten op termijn de bodem zullen verontreinigen, tenzij afdoende maatregelen worden getroffen. In de voorschriften waaronder de brandontheffing wordt verleend, zijn deze maatregelen vastgelegd.

Flora- en faunawet (Ffw)

In de Flora- en faunawet staan de volgende verbodsartikelen:

artikel 8 : Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

artikel 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

artikel 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

artikel 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

artikel 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

De kans is aanwezig dat met het verbranden van riet- en maaiafval overtreding plaatsvindt van bovenstaande wetsartikelen. Om de werkzaamheden toch uit te kunnen voeren moet óf een ontheffing bij de Minister van LNV worden aangevraagd óf een gedragscode worden opgesteld in overleg met het ministerie van LNV. Een ontheffing dient steeds opnieuw te worden aangevraagd. Bovendien kunnen voor het verstoren en/of doden van vogels geen ontheffingen worden verleend. Meer voor de hand liggend is een gedragscode op te stellen conform het Besluit Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Dit besluit maakt regulier beheer mogelijk via een vrijstelling, onder voorwaarde dat wordt gewerkt volgens een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. In de gedragscode worden regels gegeven voor de planning en de uitvoering van de beheermaatregelen. Als deze regels worden gevolgd, zullen mogelijk negatieve effecten van de werkzaamheden voor de te beschermen soorten beperkt blijven. Degene die werkzaamheden laat uitvoeren moet ten genoegen van de handhaver kunnen aantonen dat hij handelt conform deze gedragscode.

De gedragscode moet zich toespitsen op plant- en diersoorten die in de Wieden en Weerribben voorkomen. Op dit moment wordt een ‘Gedragscode Natuurbeheer’ voor de Wieden en Weerribben opgesteld. De rietteelt, met in het bijzonder het verbranden van riet- en maaiafval, krijgt hierin een plek. De verwachting is dat de gedragscode eind 2007 gereed is.

Natuurbeschermingswet (Nb-wet)

Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) is het verboden om zonder vergunning van de gedeputeerde staten van de provincie in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren. Het verbranden van riet- en maaiafval valt op dit moment onder de vergunningplichtige handelingen als gevolg van de Natuurbeschermingswet.

De Nb-wet schrijft voor dat er voor alle zogenaamde beschermde Natura 2000-gebieden – waaronder ook Wieden en Weerribben vallen - een Beheerplan moet worden vastgesteld. Voor de Wieden en de Weerribben stelt de provincie in overleg met de gemeente, het Ministerie van LNV, eigenaren en gebruikers momenteel een dergelijk beheerplan op. In het plan worden de natuurdoelen geconcretiseerd en wordt beschreven welke beleids- en beheermaatregelen nodig zijn om deze doelen te realiseren. Het plan geeft duidelijkheid aan beheerders, gebruikers en belanghebbenden over de vraag welke activiteiten in het gebied eerst getoetst moeten worden en voor welke activiteiten geen vergunning nodig is. Inzet van de gemeente zal zijn om de rietteelt te kwalificeren als een vorm van bestaand gebruik welke noodzakelijk is voor het beheer van het gebied en waarvoor geen separate vergunningaanvraag noodzakelijk is. De verwachting is dat het Beheerplan eind 2007 gereed is.

Zolang er geen beheerplan is vastgesteld voor de Wieden en Weerribben zijn er voor en het verbranden van riet- en maaiafval nog geen richtlijnen vastgesteld in het kader van de Nb-wet en zullen de riettelers voor het verbranden in het kader van de Nb-wet een vergunning moeten aanvragen bij de provincie Overijssel.

Conclusie

Volgens de Wet milieubeheer is het verbranden van riet- en maaiafval verboden. Het college van Burgemeester & Wethouders is bevoegd om voor die gevallen dat het echt noodzakelijk is dat het afval wordt verbrand een ontheffing te verlenen. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de voorkeursvolgorde, zoals beschreven door de Ladder van Lansink. De overwegingen die de gemeente heeft gemaakt om voor het verbranden van riet- en maaiafval al dan niet ontheffing te verlenen op deze wet worden in de navolgende hoofdstukken uiteengezet. Naast de Wet milieubeheer is het verbranden van riet- en maaiafval – afhankelijk van de locatie – mogelijk strijdig met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Hiervoor zijn respectievelijk het ministerie van LNV en de provincie Overijssel het bevoegd gezag.

3. Overwegingen

Inleiding

Binnen de gemeente Steenwijkerland zijn een viertal bronnen van riet- en maaiafval te onderscheiden:

  • 1.

    Afval van het maaien van graslanden in de zomerperiode (zomerbranden)

  • 2.

    Afval van het kammen van riet in de winterperiode, het zogenaamde “sluik” en “ruigte” (winterbranden)

  • 3.

    Overjarig riet

  • 4.

    Afvalresten van het dakdekken cq. afvoer van oude rieten dakbedekking

Maaiafval in de zomer

In de zomerperiode worden gras- en hooilanden gemaaid. Het maaiafval dat hierbij ontstaat, het zogenaamde zomermaaisel, wordt in de Wieden en de Weerribben op verschillende wijze verwerkt. In de Wieden wordt het zomermaaisel niet verbrand, maar tot hooibalen geperst en afgevoerd. Daarnaast is een alternatieve verwerkingsmethode gevonden voor het maaiafval in de vorm van composteren (zie paragraaf 3.6; alternatieve verbrandingsmethoden). Het maaiafval van schrale gebieden wordt op deze wijze gebruikt als bemesting voor gebieden met een rijkere bodemsamenstelling (weidevogelgebieden).

In tegenstelling tot de Wieden is het zomermaaisel uit de Weerribben niet geschikt om te worden gebruikt voor bemesting. Daarnaast kenmerkt de situatie in de Weerribben zich door logistieke problemen met de afvoer van materiaal. Over het land is het gebied moeilijk bereikbaar en over het water is de toegang beperkt mogelijk door de smalle watergangen. Het gebied kenmerkt zich door smalle akkers waar de zware machines die benodigd zijn voor de afvoer van zomermaaisel onherstelbare schade zouden toebrengen aan de ondergrond. De beperkte afvoermogelijkheden leiden tot hoge afvoerkosten, waartegenover vrijwel geen opbrengsten staan. Ook zijn er weinig tot geen afzetmogelijkheden. Hierdoor is het vooralsnog niet reëel om in de Weerribben conform artikel 10.4 van de Wet milieubeheer afvalstoffen her te gebruiken of te laten verbranden in de afvalverbrandingsinstallatie. Als gevolg van het gebrek aan reële alternatieven, wordt het zomermaaisel in de Weerribben verbrand op hopen.

Kamafval in de winter

I de winterperiode vindt zowel in de Wieden als in de Weerribben in het veld het zogenaamde kammen van het riet plaats. Bij het kammen van het riet wordt met een speciale kammachine van het voor de dakbedekking geschikte riet van het niet bruikbare riet, zoals boomopslag en onkruid, gescheiden. Het gekamde riet wordt opgebost en afgevoerd. Evenals bij het verbranden van maaiafval in de zomer is ook de afvoer van het kamafval kostbaar - mede door de slecht toegankelijke rietvelden - en staan er geen opbrengsten tegenover. Daarnaast zijn er weinig tot geen afzetmogelijkheden. Hierdoor is het vooralsnog niet reëel om in de Weerribben en de Wieden conform artikel 10.4 van de Wet milieubeheer afvalstoffen her te gebruiken of te laten verbranden in de afvalverbrandingsinstallatie. Als gevolg van het gebrek aan reële alternatieven, wordt het kamafval in de winter zowel in de Wieden als in de Weerribben verbrand op hopen.

Overjarig riet

Om redenen van natuurbeheer is er te allen tijde een aandeel overjarig riet aanwezig in de Wieden en Weerribben. Het overjarig riet heeft geen economische waarde meer voor het rietdekken. Voor het rietdekken is alleen 1-jarig riet interessant. Tegenover de kosten van het maaien van een perceel met meerjarig riet staan dus geen direct verkoopopbrengsten. Een voor de hand liggende goedkope methode om zo’n gebied aan te pakken is het branden van het overjarig riet op stam, dat wil zeggen het verbranden van riet zonder het voorafgaand te maaien.

Tegenover het kostenvoordeel staan met name voor de natuur een hoop nadelen:

  • -

    Te grof; de natuur is gebaat bij het instandhouden van de randen van gebieden met meerjarig riet (streven 15%). Met het verbranden van riet op stam gaan hele percelen, inclusief de randen verloren.

  • -

    Te snel; door de snelheid waarmee het vuur zich kan ontwikkelen, bestaat de kans dat dieren niet op tijd kunnen wegkomen.

De gemeente vindt het verbranden van riet op de stam ontoelaatbaar. Gezien de grote bezwaren die kleven aan het branden op stam zal hiervoor geen brandontheffing worden verleend.

Een alternatief voor het verbranden van riet op de stam is het gebied te maaien en vervolgens het vrijgekomen materiaal op hopen te verzamelen en alsnog verbranden. Bij deze methode kunnen de randen worden gespaard en kunnen de dieren op tijd vertrekken. Voor het al dan niet verlenen van een ontheffing voor het verbranden van gemaaid overjarig riet geldt dezelfde afweging als in paragraaf 3.3.

Resten van het dakdekken

Het afval van het dakdekken en de oude dakbedekking bevinden zich in het algemeen bij een goed ontsloten woning (uitzonderingen daar gelaten). Het afval kan na het verwijderen van het ijzermateriaal worden afgevoerd als gft bij de milieustraat. Daarnaast heeft een rieten dak mogelijk een behandeling ondergaan, waardoor het wordt gezien als bouwafval en niet meer als rietafval. Om de brandwerendheid van het dak te vergroten en de algengroei te verwijderen is het mogelijk om het riet te impregneren. Voor de brandwerendheid wordt in de regel een watergedragen latex met fosfaatzout op het dak gespoten. Na verloop van tijd verdwijnt dit middel. Volgens opgaaf van de fabrikant is na 15 jaar de hoeveelheid product teruggevallen tot 10 à 20%. Om de algengroei te verwijderen worden (biologische) zuren onttrokken uit vetten verneveld op het dak. Volgens de fabrikant is dit middel na een half jaar uitgespoeld. Het is niet duidelijk wat de consequenties zijn van het verbranden van de restanten van deze middelen. Feit is wel dat de Burgemeester en Wethouders alleen ontheffing kunnen verlenen voor het verbranden van niet gevaarlijke stoffen.

Het verbranden van resten van het dakdekken zal niet worden toegestaan. Hiervoor zal de gemeente geen brandontheffing verlenen.

4. Alternatieve verwerkingsmethoden

Verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, waaronder ook het verbranden van riet- en maaiafval, is in beginsel verboden door de Wet milieubeheer. Uitsluitend wanneer er geen alternatieve verwerkingsmethoden voorhanden zijn, kan tot verbranding worden overgegaan (zie paragraaf 2.1). In de voorgaande paragrafen is reeds aangegeven dat er op dit moment nog geen reëel alternatief is voor het verbranden van riet- en maaiafval. Er zijn echter wel technologische ontwikkelingen die in de (nabije) toekomst kunnen leiden tot een reëel alternatief voor verbranden van riet. Deze alternatieve verwerkingsmethoden voor verbranding van rietafval bevinden zich momenteel nog in een beginstadium van ontwikkeling. De volgende verwerkingsmethoden zijn reeds bekend:

  • 1.

    Compostering. Het rietafval kan door composteringsbedrijven worden omgezet tot een goede kwaliteit compost. In de Wieden wordt dit momenteel reeds op beperkte schaal toegepast.

  • 2.

    Rietbiomassa geschikt maken als biobrandstof voor de opwekking van duurzame energie. Op dit moment is er nog weinig verwerkingscapaciteit beschikbaar. Echter, de rijksoverheid heeft fors ingezet op biomassa met betrekking tot het reduceren van de broeikasgassen. Op welke termijn deze verwerkingsmethode algemeen beschikbaar komt is op dit moment niet aan te geven. De oogst en verwerking van rietbiomassa is niet eenvoudig door de zeer moeilijke omstandigheden in de rietlanden. Alles moet worden aangevoerd via het water en de rietlanden zijn moeilijk berijdbaar, doordat de rietkraggen drijven.

  • 3.

    Vervaardigen van kunstriet uit rietafval. Het rietafval zou kunnen worden vermalen en met een toevoeging van PVC tot kunstriet worden gefabriceerd. Het kunstriet kan voor dakdekking worden gebruikt.

  • 4.

    Turven van rietplaggen. Het kraggenmateriaal, sloeksel en zomermaaisel kan worden gebruikt om turven te maken. De turven kunnen vervolgens op de markt worden weggezet (tuinsector, duurzame energie). Middels een pilot-project, dat is gesubsidieerd met het subsidiefonds LEADER+ van de Europese Commissie, worden de productiemethode en de afzetmogelijkheden verkend.

De gemeente ziet in de genoemde alternatieve verwerkingsmethoden een mogelijkheid om het verbranden van riet- en maaiafval in de (nabije) toekomst te beperken of zelfs te voorkomen. Om deze reden is het van belang dat de alternatieve verwerkingsmethoden worden doorontwikkeld, bijvoorbeeld met behulp van subsidie(s) uit de subsidiefondsen LEADER+ (Europese Commissie) en het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De gemeente wenst hierin een faciliterende en stimulerende rol te spelen.

Onder voorbehoud dat de vigerende Wet milieubeheer onveranderd blijft, zal over 5 jaar een stand van zaken worden opgenomen en zal het voorliggende ontheffingenbeleid worden heroverwogen aan de hand van de mogelijkheden voor alternatieve verwerking van rietafval.

5. Conclusies

Op basis van de gemaakte overwegingen voor het al dan niet toestaan van verbranden van riet in relatie tot de Ladder van Lansink wordt geconcludeerd dat binnen de gemeente Steenwijkerland géén ontheffing op de Wet milieubeheer wordt verleend voor:

  • -

    rietbranden op stam

  • -

    verbranden van restanten van dakdekken en/of oude dakbedekking

Binnen de gemeente Steenwijkerland wordt onder voorwaarden wél ontheffing verleend conform artikel 10.63 tweede lid van de Wet milieubeheer voor:

  • -

    verbranding van maaiafval in de zomer

  • -

    verbranding van kamafval in de winter

  • -

    verbranding van gemaaid overjarig riet

Binnen de gemeente Steenwijkerland zal de ontheffing gelden voor de periode van één jaar, lopende van 1 januari tot en met 31 december, met uitzondering van het broedseizoen. Tijdens het broedseizoen is het verbranden van riet verboden. Voor de tijdsperiode van het broedseizoen zal worden aangesloten bij het ministerie van LNV en de provincie Overijssel.

Bij de ontheffing voor verbranden van riet- en maaiafval behoren voorwaarden onder welke condities het verbranden is toegestaan. Deze voorwaarden zijn weergegeven in bijlage 2.

Daarnaast is het verbranden van riet- en maaiafval met een ontheffing op de Wet milieubeheer uitsluitend toegestaan wanneer dit niet strijdig is met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, of respectievelijk een vergunning of een ontheffing op deze wetten is verkregen van het bevoegd gezag (Nbwet: provincie Overijssel, Ff-wet: ministerie van LNV). Voor het verbranden van riet- en maaiafval is geen aanvullende ontheffing op de APV nodig.

In de komende jaren zal de ontwikkeling van alternatieve verwerkingsmethoden worden gestimuleerd. Onder voorbehoud dat de vigerende Wet milieubeheer onveranderd blijft, zal over 5 jaar een stand van zaken worden opgenomen en zal het voorliggende ontheffingenbeleid worden heroverwogen aan de hand van de mogelijkheden voor alternatieve verwerking van rietafval. Een eventuele wijziging van de Wet milieubeheer noodzaakt mogelijk tot aanpassing van dit ontheffingenbeleid.

6. Procedure, voorschriften en handhaving

Procedure voor ontheffingverlening

Een ontheffing is een beschikking als bedoeld in artikel 1 : 3 van de Awb. De gemeente zal de procedurele bepalingen die gelden voor beschikkingen hanteren. In grote lijnen verloopt deze procedure als volgt:

  • 1.

    Indienen aanvraag tot ontheffing

  • 2.

    Beoordeling ontvankelijkheid aanvraag ontheffing

  • 3.

    Beschikking met bijbehorende voorschriften afgeven

Het verzoek tot ontheffing dient minimaal 6 weken voor aanvang van het verbranden schriftelijk te worden ingediend middels het standaardformulier (zie bijlage I). De riettelers die grond pachten van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer zijn bij de gemeente bekend. Aan hen zal jaarlijks een ontheffing met voorwaarden worden verstrekt zonder dat zij hiervoor een expliciete aanvraag moeten doen.

De afdoening is aan de uitvoerende afdeling, zijnde het cluster Vergunningen binnen de afdeling VROM, gemandateerd. Voor het in behandeling nemen van de ontheffingaanvraag wordt geen leges geheven.

Volgens het ministerie van VROM moet de ontheffing van een wettelijk verbod worden gezien als een uitzondering op een regel. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Een ontheffing moet derhalve altijd voor bepaalde tijd worden verleend. Binnen de gemeente Steenwijkerland zal de ontheffing gelden voor de periode van één jaar, lopende van 1 januari tot en met 31 december, met uitzondering van het broedseizoen. Tijdens het broedseizoen is het verbranden van riet verboden. Voor de tijdsperiode van het broedseizoen zal worden aangesloten bij het ministerie van LNV en de provincie Overijssel.

De beschikking zal bekend worden gemaakt door toezending aan de aanvrager. De gemeente zal een publicatie van de afgegeven beschikking in het huis-aan-huis blad doen (conform artikel 3 : 42 van de Awb). In het kader van de rechtsbescherming kan een belanghebbende bij de Wm-ontheffing binnen zes weken in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mits men eerst een bezwaarschriftprocedure heeft doorlopen bij B&W.

Voorschriften

Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden. De voorschriften hebben betrekking op het belang van de bescherming van het milieu en zullen als bijlage bij de ontheffing worden toegevoegd. In bijlage II zijn de voorschriften opgenomen. De gemeente behoudt zich het recht voor om de in deze beleidsnotitie genoemde voorschriften te wijzigen. De bij de ontheffing toegevoegde voorschriften zijn rechtsgeldig.

Handhaving

De gemeente zal controle uitoefenen op de rietverbranding. Getoetst zal worden of een ontheffing is verkregen voor het verbranden en zo ja, of de bij de ontheffing behorende voorschriften in acht zijn genomen. Indien dit niet het geval is, zal hier tegen worden opgetreden. In artikel 18.18 van de Wet milieubeheer staat dat het handelen in strijd met een voorschrift, gesteld krachtens een Wm-ontheffing, strafbaar wordt gesteld.

Indien klachten over de verbranding worden ingediend, dan kan dat een indicatie zijn dat de gestelde voorwaarden niet worden nageleefd. Ook naar aanleiding van klachten zal de gemeente controle uitoefenen.

De politie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van (milieu)voorschriften. Indien de voorschriften worden overtreden volgt een proces-verbaal. Ook het stoken van een vuur zonder ontheffing levert een directe overtreding van de Wet milieubeheer op. Indien dit het geval is, zal het vuur per ommegaande moeten worden gedoofd en zal een proces-verbaal worden opgemaakt.

7. Tot besluit

In voorliggend ontheffingenbeleid wordt door middel van beleidsregels aangegeven waarvoor, in welke periode en onder welke condities ontheffingen voor het verbranden van riet- en maaiafval kunnen worden afgegeven. Wij willen de riettelers er nadrukkelijk op wijzen dat zij een eigen verantwoordelijkheid kennen in het verantwoord verbranden van het rietafval. Een verkregen ontheffing voor het verbranden is géén vrijbrief. Vooralsnog wordt in de voorwaarden geredeneerd vanuit de doelstelling om de overlast voor de omgeving zoveel als mogelijk beperken. De verantwoordelijkheid om dit te garanderen ligt bij de rietteler. Indien de klachten vanuit de omgeving (bewoners, recreanten, et cetera) toenemen, dan zijn we genoodzaakt om de voorwaarden bij de brandontheffing aan te scherpen. Wij rekenen erop dat de riettelers er alles aan zullen doen om de overlast voor de medemens te voorkomen.

Bijlage I Standaardformulier

AANVRAAG EX ARTIKEL 10.63, LID 2, WET MILIEUBEHEER VOOR EEN ONTHEFFING VAN HET STOOKVERBOD ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10.2, EERSTE LID, WET MILIEUBEHEER

1. Gegevens aanvrager

naam en voorletters: …………………………………………………………………

straat en huisnummer: ………………………………………………………………

postbus: ….………………………………………………………………………………

postcode en woonplaats: ……………………………………………………………………………..…..

telefoon/e-mail: …………………………………………………………………………………

2. Algemene gegevens over het vuur (s.v.p. aankruisen wat van toepassing is)

□ Het betreft het verbranden van afval buiten een inrichting dat gevoed wordt met snoei- en tuinafval dat ontstaan is bij particulier tuinonderhoud

(u wordt verzocht uitsluitend de vragen 3, 7 en 8 in te vullen)

□ Het betreft het verbranden van afval buiten een inrichting dat gevoed wordt door afval dat ontstaan is in het kader van landschapsonderhoud/natuurbeheer (waaronder het verbranden van riet- en maaiafval)

(u wordt verzocht uitsluitend de vragen 4, 7 en 8 in te vullen)

□ Het betreft het verbranden van afval buiten een inrichting in het kader van een vreugdevuur met een traditionele achtergrond

(u wordt verzocht uitsluitend de vragen 5, 7 en 8 in te vullen)

□ Het betreft het verbranden afval buiten een inrichting dat gevoed wordt met door ziekte aangetast hout

(u wordt verzocht uitsluitend de vragen 6, 7 en 8 in te vullen)

□ Anderszins, te weten …..……………………………………………………………………………….

3. Te verbranden particulier snoei- en tuinafval

  • A.

    Adres van de stookplaats: ……………………………………………………………………..

  • B.

    Kadastrale aanduiding: gemeente ………………..., sectie …… nr. ……………

  • C.

    De ligging van de stookplaats is:

    □ buiten de bebouwde kom

    □ binnen de bebouwde kom

  • E.

    Het te verbranden materiaal bestaat uit:

    □ takken- en snoeihout

  • F.

    Het te verbranden materiaal is:

    □ onbehandeld (schoon materiaal)

  • H.

    Ruimte voor bijzonderheden naar aanleiding van de vragen 3A t/m 3G.

4. Te verbranden afval in het kader van landschapsonderhoud of natuurbeheer

  • A.

    Adres van de stookplaats: …………………………………………………………………

  • B.

    Kadastrale aanduiding: gemeente ………………..., sectie ……. nr. …………

  • C.

    De ligging van de stookplaats is:

    □ buiten de bebouwde kom

    □ binnen de bebouwde kom

  • E.

    Het te verbranden materiaal bestaat uit:

    □ takken- en snoeihout

    □ rietafval

  • F.

    Het te verbranden materiaal is:

    □ onbehandeld (schoon materiaal)

  • H.

    Ruimte voor bijzonderheden naar aanleiding van de vragen 4 A t/m 4G.

5. Te verbranden afval in het kader van een traditioneel vreugdevuur.

  • A.

    Adres van de stookplaats: …………………………………………………………………..

  • B.

    Kadastrale aanduiding: gemeente ………………..., sectie ……… nr.…………

  • C.

    De ligging van de stookplaats is:

    □ buiten de bebouwde kom

    □ binnen de bebouwde kom

  • E.

    Het te verbranden materiaal bestaat uit:

    □ takken- en snoeihout

    □ overig hout, te weten ………………………………………………………………………..

  • F.

    Het te verbranden materiaal is:

    □ onbehandeld (schoon materiaal)

  • G.

    De voorgenomen datum van verbranding is: …………..…………………………………

  • H.

    Ruimte voor bijzonderheden naar aanleiding van de vragen 5A t/m 5J.

6. Te verbranden afval, dat door ziekte aangetast is.

  • A.

    Adres van de stookplaats: …………………………………………………………………….

  • C.

    De ligging van de stookplaats is:

    □ buiten de bebouwde kom

    □ binnen de bebouwde kom

  • D.

    Het te verbranden zieke materiaal bestaat uit:

    takken- en snoeihout

    ander plantaardig afval, te weten ………………………………………………………….

  • E.

    Het te verbranden materiaal is:

    onbehandeld (schoon materiaal)

  • F.

    De naam van de ziekte, die het verbranden noodzakelijk maakt, luidt als volgt: ……………………………………………………………………….

(Zo mogelijk een verklaring van de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen als afzonderlijke bijlage toevoegen)

  • G.

    De voorgenomen datum van verbranding is: ………………………………………………

  • H.

    Ruimte voor bijzonderheden naar aanleiding van de vragen 6A. t.m. 6I.

7. Eigendomsverhoudingen.

□ Het perceel waarop gestookt wordt is eigendom van de aanvrager

□ Het perceel waarop gestookt wordt is geen eigendom van aanvrager, maar de eigenaar is akkoord met het vuur op zijn terrein

(indien deze situatie van toepassing is wordt de eigenaar verzocht de aanvraag tevens te ondertekenen)

Gegevens eigenaar:

naam en voorletters: …….…………………………………………………………………

straat en huisnummer: … …………………………………………………………………….

postcode en woonplaats: ………………………………………………………………………..

telefoon/e-mail: ..………………………………………………………………………

8. Bijlagen.

De aanvraag wordt ingediend met de volgende bijlagen:

□ situatieschets stookplaats ten opzichte van de omgeving (verplicht)

□ een verklaring van de Plantenziektenkundige Dienst.

Ondergetekende(n) verklaart/verklaren dit formulier volledig en naar waarheid te hebben ingevuld.

Datum:

Plaats:

  • A.

    Handtekening aanvrager:

  • B.

    Handtekening eigenaar van het perceel van de stookplaats:

    (indien een andere persoon/instantie dan de aanvrager)

U wordt verzocht het formulier terug te sturen naar de gemeente Steenwijkerland, afdeling VROM cluster Vergunningen

Postadres: Gemeente Steenwijkerland, Postbus 162, 8330 AD, Steenwijk

Bijlage II Voorschriften

1. Algemeen

  • 1.1

    Het is verboden andere afvalstoffen te verbranden dan de hieronder genoemde materialen:

    a) Riet, rietafval, maaiafval en ruigte afkomstig van en op bij ontheffinghouder in pacht of eigendom zijnde percelen.

  • 1.2

    De verbranding dient te geschieden onder verantwoordelijkheid en continu toezicht van de houder van de ontheffing. Hij is gehouden te allen tijde te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar, schade of hinder ten gevolge van het branden te voorkomen en/of te beperken.

  • 1.3

    De houder van de ontheffing mag zich laten vervangen door een ander volwassen persoon, mits die persoon schriftelijk gemachtigd is door de houder van de ontheffing. Op verzoek van de toezichthouder dient de schriftelijke machtigingen te worden getoond.

  • 1.4

    Het is verboden van de ontheffing gebruik te maken:

    • -

      bij extreme droogte (afkondiging van ‘code droog’)

    • -

      bij windkracht 5 of meer (volgens Beaufort; de windsnelheid bedraagt meer dan 8 m/s.)

    • -

      indien het regent of mistig is

    • -

      indien het te verbranden materiaal inwendig nat is

    • -

      indien de windrichting zodanig is dat de bij de verbranding vrijkomende rook gevaar en/of hinder oplevert voor in de onmiddellijke omgeving aanwezige bebouwing van derden en het openbaar verkeer.

  • 1.5

    Aanwijzingen van toezichthouders, gegeven in het belang van de bescherming van het milieu, dienen stipt en onverwijld te worden opgevolgd.

  • 1.6

    Het is verboden afvalstoffen van derden te verbranden.

2. Voorbereiding

  • 2.1

    De houder van de ontheffing is verplicht voldoende blusmiddelen zoals schoppen, zand en water aanwezig te hebben, zodat kan worden gereageerd op onverwachte situaties.

3. Het branden

  • 3.1

    Het is verboden het vuur aan te steken en/of te onderhouden met benzine, olie of andere vloeibare- of vaste brandstoffen.

  • 3.2

    Het te verbranden materiaal moet volledig verbranden. Het mag niet smeulen, noch overmatig roken.

  • 3.3

    Tijdens het branden dient de houder van de ontheffing, dan wel zijn schriftelijk gemachtigde, de ontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

  • 3.4

    Indien tijdens het branden gevaar, schade of hinder ontstaat, moet het vuur direct worden gedoofd.

  • 3.5

    Het is verboden te branden:

    • -

      in zomerperiode (15 juni - 1 september) tussen 21:30 en zonsopkomst1

    • -

      buiten de zomerperiode (1 september – 15 juni) tussen 1 uur na zonsondergang en zonsopkomst

  • 3.6

    Het is verboden te branden op zon- en feestdagen.

4. Nazorg

  • 4.1

    Na afloop van de verbranding dient het vuur volledig te worden gedoofd.

5. Bodemverontreiniging

  • 5.1

    Indien verontreiniging van de grond en/of het grondwater optreedt of is opgetreden, dan wel wordt vermoed, dient de houder van de ontheffing deze verontreiniging terstond te melden aan het bevoegd gezag.

  • 5.2

    Direct na de in voorschrift 5.1 bedoelde melding dient de grond en/of het grondwater van het terrein te worden onderzocht. De resultaten hiervan dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee maanden daarna, aan het bevoegd gezag bekend te worden gemaakt.

  • 5.3

    Bij verontreiniging van de grond en/of het grondwater dient de oorzaak van de verontreiniging zo spoedig mogelijk te worden weggenomen. De verontreinigde grond en/of het verontreinigde grondwater moet overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd gezag en in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) door de houder van de ontheffing te worden verwijderd, gesaneerd of zoveel mogelijk ongedaan te worden gemaakt.

6. Geldigheidsduur ontheffing.

  • 6.1

    Deze ontheffing is geldig van 1 januari tot en met 31 december [jaartal invoegen] met uitzondering van het broedseizoen. In het broedseizoen welke loopt van [datum aanvang broedseizoen] tot en met [datum einde broedseizoen] is het verboden om te verbranden.

Begripsomschrijving.

Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten, die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

Verbranden buiten een inrichting: stoken van een vuur, niet zijnde een inrichting gebonden activiteit als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.

*De riettelers hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Indien de wersomstandigheden goed zijn en het branden géén overlast voor de omgeving veroorzaakt, dan is 's avonds branden in de zomerperiode geoorloofd.