Regeling vervallen per 01-01-2007

Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998

Geldend van 01-01-1990 t/m 31-12-2006

Intitulé

Algemene subsidieverordening Wageningen 1998.

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 1997, nr. 97/17291a, afdeling Mwo;

Besluit:

Vast te stellen de:

Algemene subsidieverordening Wageningen 1998.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 16 december 1997.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan.

  • a.

    Instelling

    Een organisatie of groepering van personen die activiteiten verricht.

  • b.

    Activiteit

    Een werkzaamheid waarmee een prestatie wordt vormgegeven.

  • c.

    Prestatie

    Het resultaat van activiteiten dat kan worden gemeten in termen van tijd, geld, kwaliteit en kwantiteit en waarmee een beleidsdoel wordt nagestreefd.

  • d.

    Subsidiegrondslag

    De grondslag waarop de subsidie wordt vastgesteld, alsmede de daarmee verband houdende bepalingen. Onderscheiden worden de grondslagen: prestatie-eenheden, activiteitenplan, kostensoorten en waardering.

  • e.

    Subsidiedeelverordening

    Een door de gemeenteraad vastgestelde verordening waarin, ter aanvulling of nadere specificatie en eventueel in afwijking van deze verordening, regels zijn gesteld voor het verstrekken van subsidie voor bepaalde beleidsvelden.

  • f.

    Structurele subsidie

    Subsidie voor activiteiten die in beginsel van onbepaalde duur zijn.

  • g.

    Incidentele subsidie

    Subsidie die eenmalig wordt toegekend voor in beginsel eenmalige en kortdurende activiteiten.

  • h.

    Voorziening

    Een voorziening als bedoeld in artikel 374 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • i.

    Reserve

    Een reserve als bedoeld in artikel 373 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • j.

    Het college

    Het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Artikel 1.2 Rechtspersoonlijkheid

  • 1. Subsidies worden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, alleen verleend aan instellingen die volledige rechtspersoonlijkheid bezitten.

  • 2. In bijzondere gevallen kan, ter beoordeling van het college, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, subsidie worden verleend aan een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen dan wel een rechtspersoon in oprichting. In die gevallen vindt het bepaalde in deze verordening, voorzover mogelijk, overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.3 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op alle door de gemeente toe te kennen subsidies.

Artikel 1.4 Bevoegdheden van het college/subsidietijdvak

  • 1. Het college besluit met toepassing van deze verordening en de subsidiedeelverordeningen omtrent verlening, intrekking, wijziging en vaststelling van subsidie en daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 2. Subsidiëring heeft, tenzij het een incidentele of waarderingssubsidie betreft, altijd plaats voor een bepaald tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Dit tijdvak is maximaal drie jaar.

  • 3. Indien daarvoor zwaarwegende redenen zijn, is het college bevoegd om het in het vorige lid aangegeven tijdvak met een jaar te verlengen.

  • 4. Meerjarige subsidieverlening heeft altijd plaats met het voorbehoud dat de raad van jaar tot jaar de benodigde middelen beschikbaar stelt.

  • 5. Het college besluit pas tot voortzetting van de subsidiëring na het verstrijken van een ingevolge het tweede of derde lid vastgesteld tijdvak nadat daarvoor aan de hand van evaluatie voldoende redenen zijn gebleken.

Artikel 1.5 Compensatie loon- en prijsontwikkelingen

Instellingen waaraan op grond van deze verordening en eventuele subsidiedeelverordeningen een structurele subsidie wordt verleend, hebben recht op loon- en prijscompensatie conform de voor die instellingen geldende gemeentelijke richtlijnen.

Artikel 1.6 Subsidiedeelverordeningen

  • 1. De raad stelt, voorzover nodig, ter aanvulling of nadere specificatie van deze verordening, subsidiedeelverordeningen vast voor bepaalde beleidsvelden. Daarin wordt tenminste geregeld welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen, welke grondslagen worden gehanteerd voor de berekening van de subsidie, welke specifieke voorschriften van toepassing zijn en of voor het beleidsveld een subsidieplafond geldt.

  • 2. Voorzover volledige toepassing van deze verordening niet mogelijk of gewenst is, kan in subsidiedeelverordeningen - mits uitdrukkelijk gemotiveerd - op onderdelen daarvan worden afgeweken.

Hoofdstuk 2 Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen

Artikel 2.1 Algemene vereisten

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de instelling:

    • a.

      aan te tonen dat de activiteiten passen binnen de gemeentelijke doelstellingen, in overwegende mate ten goede komen aan Wageningse ingezetenen en niet overwegend partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beogen of feitelijk verrichten;

    • b.

      de behoefte aan de activiteiten aannemelijk te maken;

    • c.

      aan te tonen dat de verwachting gerechtvaardigd is dat, met inbegrip van de aangevraagde subsidie, de financiële middelen beschikbaar zijn om redelijkerwijs de activiteiten te kunnen realiseren;

    • d.

      er zorg voor te dragen dat, waar de activiteiten worden uitgeoefend in een ruimtelijke voorziening,

      • -

        deze voor de activiteiten geschikt is en waar mogelijk bruikbaar is voor de in zijn bewegingen beperkte mens;

      • -

        de openingstijden zoveel mogelijk worden afgestemd op de wensen en behoeften van de doelgroep;

    • e.

      te voldoen aan de eisen van democratisch functioneren, hetgeen dient te blijken uit haar statuten, reglementen, bestuursbesluiten en feitelijk handelen;

    • f.

      te streven naar een bestuurssamenstelling die zoveel mogelijk een afspiegeling vormt van de samenleving en/of de doelgroepen van de instelling;

    • g.

      er voor te zorgen dat medewerkers of bestuursleden niet tevens medewerker of bestuurslid zijn van een gelieerde instelling als bedoeld in artikel 5.2 van deze verordening of van een instelling waarmee zij een zakelijke relatie onderhoudt;

    • h.

      haar activiteiten open te stellen voor alle groeperingen zonder onderscheid naar ras, land van herkomst, godsdienst, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid, tenzij en voorzover er sprake is van een activiteit die gericht is op een specifieke door de gemeente erkende doelgroep;

    • i.

      geen activiteiten te verrichten die in strijd zijn met de wet;

    • j.

      waar mogelijk haar activiteiten af te stemmen op die van soortgelijke instellingen en met die instellingen samen te werken; het college kan terzake aanwijzingen geven.

  • 2. Het college kan het in het eerste lid bepaalde, met uitzondering van de onderdelen i en j, buiten beschouwing laten indien en voorzover het van oordeel is dat deze eisen redelijkerwijs niet kunnen worden gesteld met het oog op de structuur, doelstellingen of activiteiten van de instelling.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en de in artikel 2.1 van deze verordening genoemde gevallen geweigerd worden:

  • a.

    indien en voorzover door de raad niet de benodigde gelden beschikbaar zijn gesteld;

  • b.

    indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat

    • -

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • -

      de instelling ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • -

      de instelling niet zal voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening en/of een subsidiedeelverordening dan wel aan in subsidiebeschikkingen gestelde eisen.

Hoofdstuk 3 Subsidiegrondslagen

Artikel 3.1 Vier subsidiegrondslagen

Subsidie wordt verleend op één of meer van de volgende grondslagen:

  • a.

    prestatie-eenheden;

  • b.

    activiteitenplan;

  • c.

    kostensoorten;

  • d.

    waardering.

Artikel 3.2 Subsidie op basis van prestatie-eenheden

  • 1. Bij subsidiëring op basis van prestatie-eenheden wordt de hoogte van de subsidie bepaald door het product van het aantal prestatie-eenheden en een bedrag per prestatie-eenheid.

  • 2. In de beschikking tot verlening bepaalt het college de prestatie-eenheden die voor subsidiëring in aanmerking komen, alsmede het bedrag van de subsidie per prestatie-eenheid.

  • 3. De instelling kan, indien zij de prestatie-eenheden heeft verricht tegen minder kosten dan aangegeven in de beschikking tot verlening, niet bestede subsidiegelden naar eigen inzicht aanwenden ter verwezenlijking van haar doelstellingen dan wel reserveren, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, eerste lid.

Artikel 3.3 Subsidie op basis van een activiteitenplan

  • 1. Bij subsidiëring op basis van een activiteitenplan wordt de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van de activiteiten die zijn opgenomen in een door het college goedgekeurd activiteitenplan. De instelling is daarbij vrij in de wijze waarop de subsidie wordt besteed, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt het college welke activiteiten tenminste moeten worden gerealiseerd. Het college kan daarbij tevens bepalen tot welke resultaten de activiteiten moeten leiden.

  • 3. Indien de instelling de in de beschikking tot verlening aangegeven activiteiten en/of eventueel door het college bepaalde resultaten realiseert tegen een lager bedrag dan in die beschikking is aangegeven, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het bij de verlening aangegeven bedrag.

  • 4. Indien de instelling de in de beschikking tot verlening aangegeven activiteiten en/of eventueel door het college bepaalde resultaten realiseert tegen een hoger bedrag dan in die beschikking is aangegeven, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het bij de verlening aangegeven bedrag.

  • 5. Indien de instelling meer activiteiten en/of eventueel door het college bepaalde resultaten realiseert dan aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening, leidt dit bij de vaststelling niet tot een hoger bedrag dan bij de verlening is aangegeven.

  • 6. Indien de instelling kwantitatief of kwalitatief minder activiteiten realiseert dan is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening en/of de resultaten daarvan zijn achtergebleven ten opzichte van het eventueel door het college bepaalde, zal bij de subsidievaststelling een korting worden toegepast.

  • 7. Indien de instelling naar het oordeel van het college naar aard en hoedanigheid andere activiteiten en/of andere resultaten realiseert dan aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening, zal bij de subsidievaststelling een korting worden toegepast.

  • 8. Alvorens een besluit tot subsidieverlaging, conform het zesde of zevende lid, wordt genomen, treedt het college in overleg met de instelling.

  • 9. De instelling kan niet bestede subsidiegelden, voorzover deze op grond van het derde lid mogen worden behouden, naar eigen inzicht aanwenden ter verwezenlijking van haar doelstellingen dan wel reserveren, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, eerste lid.

Artikel 3.4 Subsidie op basis van kostensoorten

  • 1. De hoogte van een subsidie op basis van kostensoorten wordt bepaald aan de hand van een door het college goedgekeurde exploitatiebegroting van de subsidiabele activiteiten.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt het college per kostensoort de maximale hoogte van de subsidie alsmede de wijze waarop de subsidie zal worden vastgesteld.

    Daarbij worden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, onderscheiden:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      huisvestingskosten;

    • c.

      organisatiekosten;

    • d.

      activiteitenkosten;

    • e.

      overige kosten.

  • 3. Met betrekking tot subsidies tot een gering bedrag kan het college toestaan dat geen uitsplitsing naar kostensoorten wordt gemaakt.

  • 4. De instelling is vrij om maximaal 10% van de subsidie, verkregen ten behoeve van een bepaalde kostensoort, aan te wenden ten behoeve van een andere kostensoort.

Artikel 3.5 Subsidie op basis van waardering

  • 1. Een waarderingssubsidie is een subsidie voor een of meer activiteiten van een instelling waarbij in beginsel geen verband bestaat tussen de kosten die de instelling maakt en de subsidie die zij ontvangt.

  • 2. Het college kan bepalen dat bij de aanvraag en/of de verslaglegging volstaan kan worden met indiening van stukken van eenvoudiger aard dan bedoeld in artikel 4.1 en artikel 4.4.

Hoofdstuk 4 Aanvragen, beschikkingen enzovoort

Artikel 4.1 Aanvragen van subsidie

  • 1. Een aanvraag om een structurele subsidie dient te worden ingediend uiterlijk op 1 maart van het jaar voorafgaand aan het (eerste) jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    Met betrekking tot aanvragen om een geringe subsidie kan het college een latere indiening toestaan.

  • 2. Een aanvraag om een structurele subsidie die overeenkomt met een reeds gehonoreerde aanvraag voor het lopende jaar dient te worden ingediend uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. Een aanvraag om een incidentele subsidie dient ten minste zeventien weken voor het begin van de te subsidiëren activiteit te worden ingediend. Het college kan in bijzondere gevallen een kortere termijn toestaan.

  • 4. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid dienen bij de aanvraag te worden overgelegd:

    • a.

      een opgave van de doelgroep(en) van de instelling;

    • b.

      een activiteitenplan, waarin activiteiten, prestaties en effecten, tenzij aantoonbaar onmogelijk, in meetbare en toetsbare grootheden zijn uitgedrukt;

    • c.

      een begroting voor het realiseren van het activiteitenplan, waarin per activiteitensoort de baten en lasten zijn opgenomen.

      Indien de instelling meerdere activiteiten uitvoert, dienen de in de begroting opgenomen baten en lasten te worden toegerekend aan deze activiteiten.

      De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen kosten dienen volgens een bestendige gedragslijn te worden verdeeld.

  • 5. Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a.

      de statuten;

    • b.

      een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      een opgave van de bestuursleden;

    • d.

      een beschrijving van de financiële toestand van de instelling;

    • e.

      een opgave van de met de instelling gelieerde rechtspersonen.

  • 6. Het college kan met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

  • 7. Het college kan bepalen dat ook andere dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 4.2 Beslistermijnen met betrekking tot aanvragen

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een structurele subsidie op een zodanig tijdstip dat het zijn besluit bekend kan maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Het college kan een beslissing op een aanvraag voor de duur van maximaal dertien weken verdagen.

    Het college deelt een besluit tot verdaging schriftelijk mee aan de instelling, onder vermelding van de reden, en geeft daarbij de termijn aan waarbinnen de beslissing tegemoet kan worden gezien.

Artikel 4.3 Eventueel vermogen en andere inkomstenbronnen

  • 1. Bij de verlening van een subsidie wordt er rekening mee gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2. Het college kan regels stellen met betrekking tot de hoogte van contributies, deelnemersbijdragen en eigen bijdragen.

Artikel 4.4 Verslagen

  • 1. Een instelling waaraan een structurele subsidie is verleend, legt in verband met de vaststelling van de subsidie voor een door het college te bepalen datum doch uiterlijk op 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor subsidie werd verleend, aan het college een jaarverslag over waarin, naast een verslag van de verrichte activiteiten een jaarrekening is opgenomen inclusief een balans met toelichting.

  • 2. Een instelling waaraan een incidentele subsidie is verleend, legt uiterlijk drie maanden na het beëindigen van de activiteiten aan het college een verslag over waarin, naast een verslag van de verrichte activiteiten, een financiële verantwoording is opgenomen.

    Indien het een incidentele subsidie voor meerdere jaren betreft legt de instelling het verslag uiterlijk op 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor subsidie werd verleend, over.

  • 3. In het (jaar)verslag dient, naast een weergave van de activiteiten en prestatie-eenheden, verslag te worden gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 4. De financiële verantwoording c.q. jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de begroting.

  • 5. Het college kan met betrekking tot de in te dienen stukken aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

  • 6. Het college kan bepalen dat, naast de in de voorafgaande leden bedoelde bescheiden, ook andere gegevens en bescheiden, die nodig zijn voor de vaststelling van de subsidie, worden overgelegd.

  • 7. Het college kan bij de subsidieverlening aanvullende bepalingen opnemen met betrekking tot tussentijdse verslaglegging en/of verslaglegging binnen een bepaalde termijn na afloop van een activiteit.

Artikel 4.5 Accountantscontrole

  • 1. De verslagen als bedoeld in artikel 4.4 dienen voorzien te zijn van een verklaring van een registeraccountant.

  • 2. In deze verklaring wordt een rapportage opgenomen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

    Binnen de accountantscontrole valt de toepassing van het bepaalde in artikel 3.4, vierde lid, alsmede de artikelen 5.1 tot en met 5.8.

    Het college geeft aan welke aan de subsidie verbonden verplichtingen bovendien binnen de accountantscontrole vallen.

  • 3. Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan

    € 230.000,00 en het totaal van de verleende gemeentelijke subsidie minder dan de helft daarvan bedraagt, kan worden volstaan met een verklaring van een accountantsadministratieconsulent.

  • 4. Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan € 23.000,00 en het totaal van de gemeentelijke subsidie minder dan de helft daarvan bedraagt, is het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid niet van toepassing en bepaalt het college, tenzij een instelling gebruik maakt van de diensten van een accountant, de controle die daarvoor in de plaats komt.

  • 5. Een gesubsidieerde instelling dient medewerking te verlenen aan een eventueel door een door de gemeente aan te wijzen accountant in te stellen review bij de instellingsaccountant.

Artikel 4.6 Beslistermijnen voor vaststelling

  • 1. Het college stelt een structurele subsidie jaarlijks vast binnen twaalf maanden na de ontvangst van de in artikel 4.4 bedoelde bescheiden. Het college kan zijn beslissing voor de duur van maximaal twaalf maanden verdagen.

  • 2. Het college stelt een incidentele subsidie vast binnen zeventien weken na de ontvangst van in artikel 4.4 bedoelde bescheiden. Het college kan zijn beslissing voor de duur van maximaal zeventien weken verdagen.

  • 3. Een besluit tot verdaging wordt schriftelijk meegedeeld aan de instelling, onder vermelding van de reden en de termijn waarbinnen de beslissing kan worden tegemoetgezien.

Artikel 4.7 Subsidievaststelling

  • 1. De subsidie kan, ter uitwerking van de in artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen, in ieder geval lager worden vastgesteld:

    • a.

      in verband met naar het oordeel van het college niet noodzakelijke uitgaven;

    • b.

      in verband met het bepaalde in artikel 3.3, zevende lid;

    • c.

      in verband met het bepaalde in artikel 4.9.

  • 2. Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op meerdere jaren, heeft vaststelling plaats van jaar tot jaar.

Artikel 4.8 Eigen vermogen/voorzieningen en reserves

  • 1. Indien uit de bij de rekening gevoegde balans blijkt dat het eigen vermogen (inclusief reserves) en de voorzieningen van een instelling tezamen meer bedragen dan 10% van de exploitatielasten gedurende het verstreken jaar, brengt het college bij de subsidievaststelling het meerdere op de subsidie in mindering tot maximaal de hoogte van de gemeentelijke subsidie.

  • 2. Onder het eigen vermogen en de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden ook begrepen het eigen vermogen en de voorzieningen van gelieerde instellingen als bedoeld in artikel 5.2 die het kennelijke doel hebben de betrokken instelling financieel te steunen.

  • 3. Het college kan, op verzoek van de instelling, een voorziening of reserve tot een maximaal bedrag goedkeuren.

    Goedgekeurde voorzieningen en reserves worden tot het maximale bedrag niet betrokken bij de in het eerste lid beschreven vermogenstoets.

  • 4. Een verzoek als bedoeld in het derde lid dient uiterlijk op 31 december van het desbetreffende boekjaar te worden ingediend.

Artikel 4.9 Voorschotten/verrekening

  • 1. Het college kan voorschotten op de subsidie verlenen.

  • 2. Indien de subsidie minder dan € 5.000,00 bedraagt, wordt zij in twee termijnen of op verzoek van de instelling in één termijn beschikbaar gesteld.

  • 3. Indien de subsidie € 5.000,00 of meer maar minder dan € 50.000,00 bedraagt, wordt zij in kwartaaltermijnen beschikbaar gesteld.

  • 4. Indien de subsidie € 50.000.00 of meer bedraagt, wordt zij beschikbaar gesteld in maandelijkse termijnen.

  • 5. Het college kan huurbedragen voor gemeentelijke accommodaties en overige vorderingen op een instelling rechtstreeks met voorschotten en/of het vastgestelde subsidiebedrag verrekenen.

  • 6. Indien uit het financiële verslag van een instelling blijkt dat meer aan voorschotten is verleend dan waarop de instelling ingevolge de vaststelling recht zal krijgen, kan het college, al vooruitlopend op de subsidievaststelling:

    • a.

      bepalen dat het verschil wordt teruggestort in de gemeentekas;

    • b.

      het verschil in mindering brengen op te verstrekken voorschotten op andere subsidies.

Artikel 4.10 Intrekking of wijziging subsidieverlening voor de toekomst

Naast de in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of wijzige, indien de instelling niet meer voldoet aan de criteria voor subsidieverstrekking volgens deze verordening en/of een subsidiedeelverordening.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen ten aanzien van subsidie-ontvangende instellingen

Artikel 5.1 Administratieve verplichtingen

  • 1. De instelling voert een zodanige administratie dat deze steeds een volledig en juist inzicht geeft in alle bezittingen en schulden, overige rechten en verplichtingen, baten en lasten, alsmede gegevens bevat die uit het oogpunt van subsidiëring noodzakelijk worden geacht.

  • 2. Indien de instelling meerdere activiteiten uitvoert, dienen de in de administratie opgenomen baten en lasten te worden toegerekend aan deze activiteiten.

    De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen kosten dienen volgens een bestendige gedragslijn te worden verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel zoals opgenomen in de ingediende en goedgekeurde begroting.

  • 3. De administratie dient op een overzichtelijke wijze te worden gevoerd en toegankelijk te zijn voor door of namens het college uit te voeren controle.

  • 4. Het boekjaar dient samen te vallen met het kalenderjaar.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

Artikel 5.2 Gelieerde instellingen

  • 1. Zowel bij een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 als bij een verslag als bedoeld in artikel 4.4 wordt een opgave gedaan van de met de instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekkingen met die rechtspersonen.

  • 2. Onder gelieerde rechtspersonen worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      rechtspersonen waaraan de instelling in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 500,00 ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

    • b.

      rechtspersonen ten aanzien waarvan de instelling een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meer bestuursleden;

    • c.

      rechtspersonen die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de instelling kunnen toevloeien;

    • d.

      rechtspersonen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) ten doel hebben de instelling financieel te ondersteunen.

Artikel 5.3 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

  • 1. Een instelling die een subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend, doet zo spoedig mogelijk mededeling aan het college van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

    Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

  • 2. De instelling stelt het college in kennis van het voornemen tot statutenwijziging en de inhoud daarvan.

  • 3. Een voornemen tot opheffing of fusie brengt de instelling ten minste dertien weken voor het definitieve besluit wordt genomen ter kennis van het college.

Artikel 5.4 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

  • 1. De instelling beheert de tot haar beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2. De instelling is verplicht haar roerende en onroerende zaken te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak.

  • 3. De instelling is verplicht het bij haar in dienst zijnde personeel en de voor haar werkzame vrijwilligers gedurende de tijd dat dezen voor haar werkzaam zijn, tenminste tot door het college te bepalen bedragen, te verzekeren tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

Artikel 5.5 Tegengaan vervreemdingen

  • 1. Het is een subsidie-ontvangende instelling, behoudens vooraf verkregen toestemming van het college, niet toegestaan om jaarlijks bedragen van in totaal meer dan € 500,00 om niet aan derden ter beschikking te stellen.

  • 2. Het college kan voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

Artikel 5.6 Levering van goederen en diensten aan derden

Een subsidie-ontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Het college kan ook andere gevallen aanwijzen waarin deze bepaling niet geldt.

Artikel 5.7 Liquidatiesaldo

  • 1. Bij ontbinding van een instelling wordt het door middel van subsidie verkregen batig saldo zo spoedig mogelijk in de gemeentekas teruggestort.

  • 2. In de statuten van de instelling wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.8 Vermogensrechtelijke handelingen

  • 1. Een instelling waaraan een structurele subsidie en/of een projectsubsidie wordt verstrekt, heeft van het college voorafgaande toestemming nodig voor het aangaan van een overeenkomst tot het kopen, verkopen, vervreemden of bezwaren van onroerende zaken, het overdragen van vorderingen, het aangaan van langer dan één jaar lopende geldleningen, borgstelling van schulden van derden dan wel het aangaan of ontbinden van een huurovereenkomst.

  • 2. In de statuten van de instelling wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.9 Medewerking aan gemeentelijk onderzoek

Een subsidie-ontvangende instelling werkt mee aan door of namens de gemeente ingesteld onderzoek dat is gericht op het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.

Artikel 5.10 Informatieplicht

De instelling waaraan subsidie is verleend, is verplicht aan de door het college aangewezen ambtenaren inzage te verlenen in de administratie alsmede aan hen alle inlichtingen te verstrekken die voor de subsidievaststelling van belang zijn.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 6.1 Wijken voor hogere regeling

Het bij of krachtens deze verordening of subsidiedeelverordeningen bepaalde wordt buiten toepassing gelaten indien en voorzover vanwege het rijk of de provincie vastgestelde regelingen dat noodzakelijk maken.

Artikel 6.2 Zaken waarin de verordening niet voorziet

In alle gevallen waarin deze verordening of een subsidiedeelverordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6.3 Hardheidsclausule

Het college kan, passend binnen de door de raad beschikbaar gestelde budgetten, op grond van bijzondere omstandigheden, afwijken, van één of meer bepalingen van deze verordening of een subsidiedeelverordening in een voor een instelling gunstige zin.

Artikel 6.4 Aanpassing statuten

Gesubsidieerde instellingen brengen, voorzover nodig, voor 1 januari 1999 hun statuten in overeenstemming met deze verordening.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

  • 2. Bestaande subsidieverordeningen op deelterreinen die afwijken van het in deze verordening bepaalde blijven van kracht totdat die verordeningen zijn aangepast in de zin van artikel 1.6 van deze verordening.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 15 december 1997, nr. 97/17291, afdeling Mwo.

TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING

A. Inleiding

De gemeentelijke overheid voert taken uit, waarvan gevonden wordt dat alleen de overheid deze mag uitvoeren of dat zij alleen met financiële ondersteuning van de overheid uitgevoerd kunnen worden. Als een taak wordt uitgevoerd door de eigen organisatie hebben de raad en het college directe (beheersmatige, beleidsinhoudelijke en financiële) sturingsmogelijkheden. Indien een taak wordt uitgevoerd door derden zijn directe sturingsmogelijkheden door raad en college niet aanwezig. Al naar gelang de mate van sturing die de raad wenst te hebben, wordt gekozen voor óf zelf uitvoeren óf uitvoering door derden (onder andere sturing door subsidievoorschriften, de "gouden koorden"). Op het moment dat er gekozen wordt voor subsidies, wordt ook gekozen voor minder beheersmatige, beleidsinhoudelijke en financiële sturing. Derden worden door middel van subsidieregelgeving, -beschikkingen en daarbij behorende uitvoeringsovereenkomsten gehouden aan gestelde regels en gemaakte afspraken.

B. Subsidieverlening

Doel van het verlenen van subsidie is dus dat het gemeentebestuur bepaalde maatschappelijk gewenste activiteiten, om welke reden dan ook, wil stimuleren of mogelijk maken, die het gemeentebestuur niet zelf wil of kan uitvoeren.

Als er subsidie wordt verleend, ontstaat er een subsidierelatie. Daarbij kan er een spanningsveld ontstaan. Enerzijds is er de behoefte bij de overheid aan sturing en beheersing van mogelijke risico's, zowel beleidsinhoudelijk als financieel. Anderzijds is er de behoefte van de instelling om binnen bepaalde kaders zelfstandig te kunnen functioneren.

Grofweg zijn er twee vormen van sturing.

  • 1.

    Sturing vooraf en geringe sturing tijdens de uitvoering van het beleid. Er wordt dan achteraf "afgerekend" op vooraf geformuleerde doelstellingen en vooraf gestelde (genormeerde) bedragen.

  • 2.

    Intensieve sturing, zowel voor als tijdens de uitvoering van het beleid.

Afhankelijk van de betrokkenheid - zowel beleidsinhoudelijk als financieel - wordt de gemeentelijke sturing ingekleurd.

Daarnaast is het van belang om ten aanzien van subsidiëring enige uitgangspunten te formuleren, vanuit de principiële gedachte dat het in het belang van de gemeente is om op een goede en eenduidige wijze om te gaan met instellingen en particulieren die subsidie van de gemeente ontvangen. Bij de formulering van die uitgangspunten is het tevens noodzakelijk uitdrukkelijk rekening te houden met de subsidieregels die in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn opgenomen. Deze tranche treedt op 1 januari 1998 in werking. Voor een goed begrip worden nu eerst de belangrijkste nieuwigheden van de Awb vermeld, waarna de gemeentelijke uitgangspunten voor subsidiëring aan bod komen.

In deze toelichting wordt regelmatig verwezen naar artikelen van de derde tranche van de Awb die over subsidies handelen. De tekst van deze artikelen is opgenomen achter de toelichting. Het gaat om Titel 4.2 Subsidies, artikelen 4:21 tot en met 4:84, alsmede artikel III van de overgangsbepalingen.

C. De derde tranche van de Awb

Het gaat om de volgende nieuwe elementen:

1. Het subsidiebegrip

De Awb hanteert de volgende definitie van subsidie (artikel 4:21):

  • a.

    een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten;

  • c.

    door een bestuursorgaan verstrekt;

  • d.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager.

Ad a: Een verstrekking in natura valt niet onder het begrip subsidie. Denk aan het (om niet of tegen een niet-kostendekkend tarief) verschaffen van goederen of een huur- of gebruiksrecht. Daarom zal deze vorm van "verstrekken" zoveel mogelijk moeten worden teruggedrongen dan wel omgezet in een "echte" subsidieverstrekking.

Ad b: Ook het verstrekken van een gemeentegarantie en kredietverschaffing tegen een niet-commercieel tarief valt onder het subsidiebegrip. Uitgezonderd zijn betalingen door het gemeentebestuur in de typisch "privaatrechtelijke sfeer".

Contributiebetalingen vallen om deze reden ook buiten de subsidiesfeer.

Ad c: Het moet gaan om de stimulering van bepaalde activiteiten. Indien de nadruk ligt op algehele of aanvullende inkomensvoorziening, zoals bijvoorbeeld bij sociale zekerheid, studiefinanciering of huursubsidie, wordt het uitgekeerde bedrag niet als subsidie gezien. Ook de bijzondere bijstand en de voorzieningen op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten vallen om deze reden niet onder het begrip subsidie. Zij zijn uitdrukkelijk uitgezonderd bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I.

Ook donaties vallen om genoemde reden buiten de subsidietitel.

Aanspraken op financiële middelen tussen overheden zijn door de wetgever uitdrukkelijk van de werking van de subsidietitel uitgesloten. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook aanspraken in het kader van gemeenschappelijke regelingen.

Ook aanspraken of verplichtingen in de sfeer van belastingen of premies zijn uitgezonderd.

Op de bekostiging van onderwijs en onderzoek is de subsidietitel door de wetgever van overeenkomstige toepassing verklaard. Te verwachten valt echter dat bij de nog in te dienen tweede aanpassingswet op bepaalde punten toch weer van de Awb zal worden afgeweken.

Bij het maken of herijken van gemeentelijke subsidieverordeningen zal vanzelfsprekend dit subsidiebegrip moet worden aangehouden.

2. Drie soorten subsidiebeschikkingen

De Awb maakt onderscheid tussen drie voor de gemeente van belang zijnde subsidiebeschikkingen, namelijk

  • a.

    de subsidieverlening;

  • b.

    de bevoorschotting;

  • c.

    de subsidievaststelling.

Het begrip subsidieverlening is in de wet niet gedefinieerd, maar uit de Memorie van Toelichting is duidelijk wat de wet er onder verstaat: een beschikking, waarbij subsidie wordt toegekend voor een bepaalde activiteit. De subsidie-aanvrager heeft daarmee een aanspraak op financile middelen, mits hij de gesubsidieerde activiteit verricht.

Bij de subsidievaststelling wordt definitief beslist dat de subsidie-aanvrager een subsidie ontvangt

(artikel 4:42).

Voorafgaand aan de subsidievaststelling worden vaak voorschotten verstrekt (artikel 4:54). Overigens is het mogelijk dat de subsidieverlening samenvalt met de subsidievaststelling.

Ook met deze drie soorten subsidiebeschikkingen dient bij het opstellen van de Algemene Subsidieverordening rekening te worden gehouden.

3. Subsidie: beschikking of overeenkomst

Een ander belangrijk punt dat in de Awb is geregeld, is de vraag of subsidieverlening bij beschikking dient te geschieden (de publiekrechtelijke weg) dan wel of ook de contractsvorm (de privaatrechtelijke weg) mag worden gekozen. Het komt er op neer dat de beschikkingsvorm moet worden gekozen, maar dat ter uitwerking van de beschikking een overeenkomst mag worden gesloten (artikel 4:36). De belangrijkste elementen van de subsidie moeten in ieder geval in de beschikking worden opgenomen (artikel 4:30 en verdere).

4. Subsidies zoveel mogelijk in een verordening

De Awb heeft als uitgangspunt dat alle te subsidiëren activiteiten worden neergelegd in een wettelijke regeling (artikel 4:23). De wet maakt hierop een tweetal voor de gemeente belangrijke uitzonderingen, namelijk:

  • 1.

    indien de gemeentebegroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt;

  • 2.

    in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt. Van een incidenteel geval wordt gesproken indien zowel het aantal ontvangers als het tijdvak waarvoor de subsidie zal worden verstrekt beperkt is (maximaal vier jaren).

Ook met dit uitgangspunt en de daarop gestelde uitzonderingen dient de gemeente rekening te houden.

5. Subsidies per boekjaar

De Awb geeft ook de mogelijkheid om bij subsidies die per boekjaar worden verstrekt, de afdeling 4.2.8 Awb van overeenkomstige toepassing te verklaren. Daarin is voor die soort van subsidies een zeer uitgebreide regeling opgenomen.

De vraag dient te worden gesteld of het in de Wageningse situatie wenselijk is die afdeling van overeenkomstige toepassing te verklaren.

6. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De Awb geeft enkele belangrijke mogelijkheden om de subsidieverlening tevoren te beperken, namelijk het stellen van een subsidieplafond en het maken van een begrotingsvoorbehoud.

De raad - of, via delegatie, het college - kan bepalen dat voor een subsidiesoort een bepaald bedrag gedurende een bepaalde periode beschikbaar is. Dit subsidieplafond is mogelijk gemaakt in artikel 4:25. Hierdoor wordt voorkomen dat er zogenaamde open-einde-regelingen kunnen ontstaan of blijven bestaan.

Het begrotingsvoorbehoud, dat in de subsidiebeschikking moet worden opgenomen, geeft het college de mogelijkheid om op een subsidieverlening terug te komen, als de begroting(spost) niet wordt vastgesteld of goedgekeurd (artikel 4:34).

Bezien moet worden of het wenselijk is van deze beperkingsmogelijkheden gebruik te maken.

7. Intrekking, wijziging en beëindiging van subsidie

Van groot belang voor de gemeente is verder dat de Awb ook een handzaam stel bepalingen bevat over intrekking, wijziging en beëindiging van subsidies (artikelen 4:48 tot en met 4:51). Voor de komst van de derde tranche van de Awb was het niet altijd even duidelijk wanneer een gemeente (of een andere overheid) dit soort besluiten mag nemen. De Awb brengt daar nu duidelijkheid in.

8. Evaluatieverslag

Jaarlijks dient het college, tijdens de behandeling van de jaarrekening, verantwoording af te leggen over (onder meer) de verstrekking van subsidies. De derde tranche van de Awb voegt daar nog het volgende aan toe.

De Awb gaat er vanuit dat er tenminste eens in de vijf jaar een evaluatieverslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en effecten van de subsidies die op een verordening zijn gebaseerd (artikel 4:24). Bij (subsidie-)verordening kan echter van die termijn worden afgeweken.

Met betrekking tot de incidentele subsidies bepaalt de Awb dat het bestuursorgaan (te weten het college) jaarlijks een verslag behoort te publiceren over de verstrekking daarvan (artikel 4:23, vierde lid).

Over de subsidies die rechtstreeks uit de begroting voortvloeien is in de wet niets opgenomen. Maar, zoals gezegd, ook daarover dient toch al verslag te worden gedaan in het kader van de jaarrekening.

9. Overgangsrecht

De derde tranche van de Awb, die zoals gezegd vermoedelijk op 1 januari 1998 in werking zal treden, is niet van toepassing op subsidies die al voor de inwerkingtreding zijn verleend of vastgesteld. Daarop blijft derhalve het oude recht van toepassing.

Aan het vereiste van subsidiëring op grond van een wettelijk voorschrift (verordening) hoeft pas vier jaren na inwerkingtreding van de derde tranche te zijn voldaan, mits het gaat om subsidies die al voordien "overeenkomstig bekendgemaakt beleid" werden verstrekt. Zolang bij deze subsidies een wettelijke regeling (verordening) nog niet tot stand is gebracht, geldt de desbetreffende beleidsregeling als zodanig (Overgangsrecht artikel III).

Zodra op een tijdstip na 1 januari 1998 wijziging in een subsidieverordening, beleidsnota of beleidsregel nodig is, of een nieuwe subsidie wordt ingevoerd, geldt de derde tranche van de Awb onverkort, aldus de VNG in haar recente publicatie over subsidies onder de Awb.

Tot zover de belangrijkste nieuwigheden van de derde tranche van de Awb.

D. Uitgangspunten voor subsidiëring

Gelet op de in de gedachtegang verwoord in de onderdelen A en B, alsmede de eisen en mogelijkheden die de derde tranche Awb gaat bieden (onderdeel C) stellen wij voor om de volgende uitgangspunten voor gemeentelijke subsidiëring vast te stellen.

1. Alle te subsidiëren activiteiten, rechten en plichten van de subsidiegever en de subsidie-ontvanger worden in beginsel neergelegd in de Algemene Subsidieverordening (ASV) of in nadere regels die de ASV per beleidsterrein aanvullen of detailleren.

Toelichting

Om a de met de subsidieverlening beoogde doelen te kunnen bereiken en b enerzijds subsidie-ontvangers voldoende rechtszekerheid te verschaffen en anderzijds misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidies te kunnen tegengaan, dienen rechten, plichten en bevoegdheden van subsidiegevers en subsidie-ontvangers op een heldere wijze te worden afgebakend, een evenwichtig geheel te vormen en goed kenbaar te zijn. Daarvoor is het nodig een toereikende ASV te hebben. Bedoeling is dat alle nadere regels zoveel mogelijk "aangehaakt" worden bij de ASV zodat er ook een compleet en actueel overzicht is.

2. De ASV zal zoveel mogelijk op de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht worden afgestemd, dit om uniformiteit en afstemming ook in de nabije toekomst te waarborgen.

Toelichting

Deze afstemming kan het beste plaatsvinden door in de ASV niet te herhalen wat al in de Algemene wet bestuursrecht staat maar daarin alleen bepalingen op te nemen die die wet in- of aanvullen. Daardoor kan de ASV kort worden gehouden. Wel wordt in de toelichting op de verordening de nodige uitleg gegeven. Een ander voordeel van deze werkwijze is dat de rechter niet tot onverbindendheid van de ASV kan besluiten vanwege het treden in of zelfs doorkruisen van hogere regelgeving. Deze werkwijze wordt ook door de VNG aanbevolen in haar publicatie "De Algemene wet bestuursrecht derde tranche: subsidieverstrekking door gemeenten". Daarin wordt overigens geen complete model-ASV aangeboden maar alleen een aantal voorbeeldbepalingen en andere handreikingen voor de subsidie-regelgeving. Daarmee is zoveel mogelijk rekening gehouden.

3. Subsidies worden voortaan verleend op één van de volgende vier grondslagen:

  • a.

    prestatie-eenheden;

  • b.

    activiteitenplan;

  • c.

    kostensoorten;

  • d.

    waardering

Toelichting

Met subsidiëren worden altijd bepaalde effecten beoogd. Bij het beoordelen van aanvragen staat voorop of mag worden verwacht dat die effecten zich zullen voordoen bij het door een instelling inzetten van bepaalde middelen, verrichten van bepaalde activiteiten of realiseren van bepaalde prestaties. Daarmee moeten de bedragen die beschikbaar worden gesteld verband houden. In Wageningen is dat verband niet altijd even duidelijk, hetgeen soms leidt tot overschrijding van beschikbaar gestelde budgetten. Hoe hier nu paal en perk aan te stellen?

Als oplossing wordt tegenwoordig vaak genoemd het werken met "budgetsubsidiëring": de overheid verstrekt de gesubsidieerde een budget, waarmee deze "het moet doen"; overschrijding leidt niet tot een hoger budget. Maar dit begrip "budgetsubsidiëring" zegt op zich nog niet voldoende over de manier waarop de overheid en de gesubsidieerde met elkaar wensen om te gaan.

Om tot een verantwoorde subsidiëring te komen, is het noodzakelijk tevoren vast te leggen welke grondslagen zullen worden aangehouden bij de subsidiëring. Is die keuze in een bepaald geval gemaakt, dan komen mede op basis daarvan de toe te delen subsidiebudgetten tot stand. De gemeente Utrecht werkt bijvoorbeeld met de volgende vier subsidiegrondslagen, die ook voor Wageningen goed bruikbaar zijn: prestatie-eenheden, activiteitenplan, kostensoorten en waardering.

a. Prestatie-eenheden

is het zinvol om uit te gaan van een bepaald bedrag per prestatie-eenheid (een heel directe relatie dus). Hierbij worden de prestaties (activiteiten, clusters, producten) gesubsidieerd. De volgende rekensom wordt toegepast: P x Q = S (P = prestatie-eenheid,

Q = kostprijs, S = subsidiebedrag). Presteert een instelling in een bepaald jaar bijvoorbeeld 3,2 minder dan volgt een overeenkomstige korting. Een voorbeeld is de kinderopvang.

Deze grondslag zal in veel gevallen (nog) niet mogelijk zijn. Er moet namelijk sprake zijn van meetbare prestatie-eenheden. Bovendien moet de instelling het realiseren van de prestatie-eenheden voor het overgrote deel in eigen hand hebben.

b. Activiteitenplan

In andere gevallen ligt een relatie voor de hand tussen de hoogte van de subsidie en het activiteitenplan van een instelling. In principe is sprake van dezelfde situatie als bij subsidiëring op basis van prestatie-eenheden, maar nu worden meerdere soorten activiteiten in één contract verzameld.

Er is geen sprake van een kostprijs "per stuk", maar een totaal bedrag voor het gehele activiteitenplan. Bij subsidiëring op deze grondslag kunnen de resultaten betrokken worden.

Voorwaarde voor toepassing van deze subsidiegrondslag is dat de activiteiten kunnen worden gemeten. Bovendien moet de instelling het realiseren van het activiteitenplan voor het overgrote deel in eigen hand hebben. Hoe de instelling te werk wil gaan bij het realiseren van dat plan (welk deel van de subsidie besteed wordt aan huisvesting en welk deel aan personeelskosten enzovoort) is niet doorslaggevend voor de hoogte van de subsidie.

Een voorbeeld: bij een bepaalde instelling gaat het om de volgende activiteiten: 100 cursussen, tien bijeenkomsten en één of meer projecten. Haalt men dat niet allemaal dan vindt er een korting plaats.

c. Kostensoorten

Subsidiëring op basis van kostensoorten doet zich nogal eens voor als een instelling veel verschillende activiteiten uitvoert die niet of nauwelijks meetbaar zijn. De subsidie is gebaseerd op het in te zetten aantal personeelsleden, de benodigde huisvesting enzovoort. De exploitatiebegroting is doorslaggevend.

Een voorbeeld: een beheersmaatschappij voor enkele organisaties van minderheden met een paar panden.

d. Waardering

Bij waarderingssubsidie, het woord zegt het al, staan niet de prestatie-eenheden of de kostensoorten voorop maar wordt, onafhankelijk daarvan, door middel van relatief lage bedragen, waardering uitgesproken voor het werk of bepaalde activiteiten van de instelling (bijvoorbeeld een jubileumviering).

Het gaat in dit verband vooral om kleine instellingen met vrijwilligers die zichzelf redelijk kunnen bedruipen en iets extra's nodig hebben en krijgen als blijk van waardering. Deze instellingen moeten wel zoveel mogelijk de activiteiten en de kosten aangeven, maar in beginsel wordt er gesubsidieerd ongeacht de feitelijke kosten. De begroting van zo'n instelling wordt niet helemaal doorgespit tot achter de komma. Het gaat hier dus om een simpele manier van werken (subsidiëren).

Toepassing

In de artikelen 3.1 tot en met 3.5 van de ASV worden deze grondslagen uitgewerkt, met name wat betreft de vaststelling van de subsidiebedragen als de uitkomsten anders blijken te zijn dan waarvan bij de subsidieverlening werd uitgegaan (meer of minder prestatie-eenheden, meer of minder gerealiseerd dan was opgenomen in het activiteitenplan, enzovoort).

Reservering is mogelijk bij subsidiëring op basis van prestatie-eenheden en van een activiteitenplan. Bij subsidiëring op basis van kostensoorten bestaat deze mogelijkheid niet omdat dan al tot maximaal 10% van de subsidie geschoven kan worden tussen de kostensoorten. Bij waarderingssubsidie ligt de mogelijkheid van reservering niet voor de hand gelet op het karakter van de subsidie.

De keuze van de grondslag is afhankelijk van de aard van de activiteiten en de mogelijkheden van de instelling zoals hierboven is aangegeven. Uitgangspunt dient te zijn dat zoveel mogelijk toegewerkt wordt naar subsidiëring op basis van prestatie-eenheden. Slechts indien dit (nog) niet mogelijk is, kan (voorlopig) worden volstaan met subsidiëring op basis van activiteitenplan. Is ook die mogelijkheid (nog) niet realiseerbaar, dan kan (tijdelijk) gesubsidieerd worden op basis van kostensoorten.

Kortom: richting instellingen zal de gemeente streven naar een zo helder mogelijke subsidierelatie met een maximaal rendement en wederzijds duidelijke rechten en verplichtingen.

Bij het (opnieuw) vaststellen van subsidiedeelverordeningen dan wel bij concrete subsidieverleningen aan instellingen waarvoor de basis niet in een deelverordening ligt, zal telkens moeten worden bepaald welke van de subsidiegrondslagen wordt gehanteerd.

4. Daar waar het rijk, de provincie en andere derden de subsidievoorwaarden stellen en het gemeentebestuur louter als "doorgeefluik" van middelen fungeert, worden de voorwaarden van derden onverkort opgelegd aan de desbetreffende subsidie-ontvanger.

Toelichting

Dit uitgangspunt spreekt voor zich.

5. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij subsidies, die per boekjaar worden verstrekt, afdeling 4.2.8 Awb van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Toelichting

Integrale toepassing van deze zeer uitvoerige afdeling zou een te vergaande detaillering betekenen in onze wijze van omgang met subsidies en subsidie-ontvangers. Wel is het wenselijk om bepaalde elementen uit afdeling 4.2.8, zoals het vragen van een financieel- en een activiteitenverslag, over te nemen in de ASV.

6. De mogelijkheden tot beperking van "open-einde-subsidies", zoals een subsidieplafond en een begrotingsvoorbehoud, zullen waar mogelijk worden benut.

Toelichting

De voordelen van deze beperkingsmogelijkheden zijn hierboven geschetst in onderdeel C.6.

7. In de ASV dient ook de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college op het terrein van subsidies te worden opgenomen.

Toelichting

De verdeling van de bevoegdheden over de raad en het college is zodanig gekozen, dat de raad de algemene beleidslijnen uitzet en de prioriteiten bepaalt. Binnen de door de raad vastgestelde grenzen, de verordening en de gemeentebegroting, zijn burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de uitvoering. Dit betekent dat burgemeester en wethouders verantwoordelijk zijn voor de verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling van de subsidie. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd een subsidie in te trekken als niet (meer) aan in de verordening vastgestelde criteria wordt voldaan.

8. Tegen alle besluiten van (of namens) het college kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht door de betrokken instelling bezwaar worden gemaakt bij hetzelfde bestuursorgaan.

Toelichting

Dit is heden ten dage gemeengoed bij de rechtsbescherming tegen overheidsbesluiten. Er is niet gekozen voor de mogelijkheid om van besluiten van het college beroep op de raad open te stellen. Tegen het heroverwegingsbesluit is vervolgens beroep mogelijk bij de rechtbank, sector Bestuursrecht.

In de hier voorliggende "Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998" zijn genoemde uitgangspunten verwerkt.

Nadat deze algemene subsidieverordening is vastgesteld, zullen zoveel mogelijk "aangehaakt aan" de ASV bijzondere subsidieregels per beleidsterrein worden vastgesteld dan wel bestaande deelverordeningen worden aangepast. Het streven is er op gericht dit te doen vóór 1 januari 1999. Ook zullen zo spoedig mogelijk de beleidsregels van burgemeester en wethouders die nodig zijn ter uitwerking van de ASV worden vastgesteld.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden veel gebruikte begrippen omschreven. De meeste spreken voor zich. De definitie van het begrip subsidie staat al in de Algemene wet bestuursrecht. Voor uitleg daarvan wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze verordening, onderdeel C.1.

In dit artikel wordt de structuur al aangeven:

  • -

    er is sprake van twee soorten subsidies: structurele subsidie en incidentele subsidie;

  • -

    er zijn vier grondslagen om vanuit te gaan (al belicht in de algemene toelichting, onderdeel D.3).

Onder h zijn voorzieningen begrepen voor:

  • a.

    verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs is te schatten;

  • b.

    op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

  • c.

    kosten welke in een volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong vindt in het boekjaar of in een voorafgaand boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren.

Daaronder valt in ieder geval ook een voorziening voor wachtgeldverplichtingen.

De reserves bedoeld onder i betreffen: herwaarderingsreserves, andere wettelijke reserves, statutaire reserves en overige reserves. Daaronder valt onder andere ook een egalisatiereserve.

Artikel 1.2 Rechtspersoonlijkheid

Regel is dat subsidie wordt verstrekt aan instellingen. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daarvan in bijzondere gevallen af te wijken, dat wil zeggen voor activiteiten die passen binnen het subsidiebeleid en waarbij de omstandigheid dat deze niet worden gerealiseerd door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling geen beletsel is.

Artikel 1.4 Bevoegdheden van het college/subsidietijdvak

In dit artikel legt de raad de bevoegdheid om op aanvragen te beslissen enzovoort bij het college.

In veel gevallen is er in Wageningen feitelijk sprake van voortdurende subsidies ook al worden zij van jaar op jaar opnieuw verleend. Het is wenselijk de instellingen duidelijk te maken dat de subsidies niet van onbepaalde duur zijn. Daarom is ervoor gekozen een maximum aantal jaren te stellen, doch dat na evaluatie kan blijken dat voortzetting gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is een subsidiëring van maximaal drie jaren, met een verlengingsmogelijkheid om zwaarwegende redenen van een jaar (tweede en derde lid). Verdere voortzetting is mogelijk op grond van het vijfde lid.

De evaluatie die nodig is om subsidiëring voort te kunnen zetten, kan uiteraard niet pas worden uitgevoerd na afloop van de als regel geldende driejarige periode. In verband met de cyclus van de besluitvorming zal eigenlijk alleen met betrekking tot het eerste jaar sprake kunnen zijn van werkelijk harde gegevens, voor de resterende jaren zijn de gegevens al minder hard of zal het zelfs slechts gaan om verwachtingen.

Artikel 1.5 Compensatie loon- en prijsontwikkelingen

Jaarlijks worden door het college van burgemeester en wethouders richtlijnen vastgesteld voor loon- en prijscompensatie voor gesubsidieerde instellingen.

Artikel 1.6 Subsidiedeelverordeningen

In dit artikel wordt aangegeven dat subsidiëring plaats heeft met toepassing van deze algemene verordening. Deze heeft het primaat. Indien nodig kunnen bijzondere verordeningen voor bepaalde beleidsvelden worden vastgesteld die de algemene verordening aanvullen of specificeren. Soms zal het nodig of gewenst zijn op onderdelen toch van de algemene verordening af te wijken. Dit moet echter beperkt blijven tot - goed te motiveren - uitzonderingsgevallen. Ook daartoe biedt dit artikel de mogelijkheid.

Hoofdstuk 2 Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen

Artikel 2.1 Algemene vereisten

De raad stelt subsidiebudgetten primair vast met het oog op de daarmee te bereiken doelstellingen. Dit artikel stelt algemene eisen aan de instellingen die (met gemeentelijk subsidie) deze doelstellingen, via hun activiteiten, moeten realiseren. De meeste eisen spreken voor zich.

In verband met de mogelijke financiële verwevenheid tussen een subsidie-ontvangende instelling en een daarmee gelieerde instelling dient voorkomen te worden dat iemand medewerker of bestuurslid is van beide instellingen. Daarom is het onder g gestelde vereiste opgenomen.

Alleen waar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat aan de gestelde eisen ten volle wordt voldaan, kan het college daarvan iets buiten beschouwing laten. Dat moet dan altijd wel verband houden met de structuur, doelstellingen of activiteiten van de instelling. Ten aanzien van een aantal eisen is dat goed voorstelbaar, ten aanzien van andere veel minder. Het is aan het college om daar invulling aan te geven. Met betrekking tot de eisen vermeld onder h en i is er echter, om begrijpelijke redenen, in het geheel geen ontheffingsmogelijkheid.

Artikel 2.2 Weigeringsgronden

Het maken van een begrotingsvoorbehoud (onder a) is mogelijk op grond van artikel 4:34 Awb. Wel dient het voorbehoud nog apart in de desbetreffende subsidiebeschikking te worden opgenomen. De weigeringsgronden onder b spreken voor zich.

In dit artikel zijn nog twee andere beoordelingskaders genoemd, te weten die van de artikelen 4:25 en 4:35 Awb. Bij artikel 4:25 gaat het om het instellen van een subsidieplafond. Zodra een subsidieplafond is ingesteld voor een bepaald beleidsveld geldt dat besluit als basis om subsidie-aanvragen (deels) te kunnen weigeren. Zie ook de artikelen 4:26 tot en met 4:28 van de Awb.

Bij het opstellen van subsidiedeelverordeningen behoort steeds de vraag te worden gesteld of een subsidieplafond moet worden ingesteld. Zie ook artikel 1.6.

In artikel 4:35 van de Awb, tenslotte, zijn nog enige andere (weigerings-) gronden opgenomen. Deze spreken voor zich.

Hoofdstuk 3 Subsidiegrondslagen

Artikelen 3.1 tot en met 3.5 De vier grondslagen

Deze zijn in hoofdlijnen al toegelicht in de algemene toelichting, onderdeel D.3.

Wat betreft artikel 3.4 (subsidie op basis van kostensoorten) valt nog het volgende op te merken. Het vierde lid is een compromis tussen enerzijds het relateren van de subsidie aan bepaalde kostensoorten en anderzijds de vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de instelling.

Hoofdstuk 4 Aanvragen, beschikkingen enzovoort

Artikel 4.1 Aanvragen van subsidie

De datum voor het indienen van aanvragen houdt, tenzij het incidentele subsidies betreft, verband met de besluitvorming, die moet passen binnen de gemeentelijke beleids- en beheerscyclus. De nadere gegevens waar in het achtste lid op gedoeld wordt, kunnen bijvoorbeeld in het activiteitenplan op te nemen kengetallen zijn.

Dit artikel geeft globaal aan welke gegevens met een aanvraag moeten worden ingediend. Het college kan, afhankelijk van de aanvraag, op grond van het zevende en het achtste lid een en ander detailleren en/of uitbreiden. In de praktijk zal veelal sprake zijn van overleg met de aanvragers wat betreft de in te dienen stukken en de indeling daarvan.

In artikel 5.1 is een aantal administratieve verplichtingen opgenomen die ook van invloed zijn op de bij een aanvraag in te dienen stukken.

Artikel 4.2 Beslistermijnen met betrekking tot aanvragen

Indien in deze verordening geen termijnen zouden worden opgenomen, zou de Awb van toepassing zijn. Ingevolge die wet geldt een "redelijke termijn" die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging, ook met een "redelijke termijn", mogelijk is. Bij overschrijding van die termijn ontstaat een zogenaamde fictieve weigering, met het recht voor aanvragers om daartegen een bezwaarschrift in te dienen.

Binnen het kader van de gemeentelijke beleids- en beheerscyclus is deze (verlengde) termijn onvoldoende om te komen tot binnen de begroting passende besluiten aangaande structurele subsidies. Ook met betrekking tot het beslissen op aanvragen om incidentele subsidies moet worden voorkomen dat een fictieve weigering ontstaat. Daarom zijn in dit artikel aangepaste gemeentelijke afdoeningstermijnen opgenomen.

Artikel 4.3 Eventueel vermogen en andere inkomstenbronnen

Deze bepaling is bedoeld om bij het beoordelen van een aanvraag ook een eventueel vermogen en mogelijke andere inkomstenbronnen van de instelling te kunnen betrekken, zoals subsidiemogelijkheden bij rijk of provincie, contributies van leden en dergelijke. Ook van een gelieerde instelling te verkrijgen gelden kunnen hierbij worden betrokken (zie artikel 5.2).

Tot zover de gemeentelijke bepalingen die van belang zijn voor de (beoordeling van de) aanvraag. Deze artikelen zijn aanvullend op de wetsbepalingen met betrekking tot de subsidieverlening. Verwezen wordt naar de artikelen 4:29 tot en met 4:36, waarvan er overigens enkele hierboven al belicht zijn.

De volgende artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 4:37 tot en met 4:41) bevatten een aantal verplichtingen die de subsidie-ontvanger kunnen worden opgelegd. De artikelen 4.4 en 4.5 en de bepalingen van hoofdstuk 5 van de ASV zijn daar een uitwerking van.

Artikel 4.4 Verslagen

Dit artikel geeft aan op welke termijn het college over welke stukken tenminste moet beschikken in verband met de (definitieve) vaststelling van subsidies. Met toepassing van het zesde en zevende lid kan het college een en ander zo nodig uitbreiden. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat het college besluit om bij (bepaalde) subsidies op grond van prestatie-eenheden en/of activiteitenplan de instelling te verplichten frequenter te rapporteren.

Aangesloten wordt bij hetgeen binnen de gemeentelijke organisatie gangbaar is: integrale verslaglegging; het financiële verslag c.q. de jaarrekening maakt deel uit van het (jaar)verslag.

Artikel 4.5 Accountantscontrole

Voorop wordt gesteld dat geen twijfel mag bestaan aan de deugdelijkheid van financiële verslagen c.a. Daarom geldt als regel dat deze vergezeld moeten gaan van een verklaring van een registeraccountant. In verband met minder omvangrijke subsidies kan daarvan worden afgeweken.

Artikel 4.6 Beslistermijnen voor vaststelling

Dit artikel geeft de maximale termijnen aan waarbinnen het college moet beslissen. Dit betekent niet dat daarvan in de praktijk ook steeds volledig gebruik zal worden gemaakt. Minder gecompliceerde zaken worden uiteraard ruim voor het verstrijken van de termijn afgedaan.

Artikel 4.7 Subsidievaststelling

Subsidie is een aanspraak op financiële middelen. Voor elk concreet geval worden de aanspraken vastgesteld in een collegebeschikking tot subsidieverlening. Zo'n beschikking is meer dan een toezegging. Een instelling mag ervan uitgaan dat zij de daarin aangegeven gelden ook werkelijk ontvangt. Of dat zo is, blijkt uit de beslissing van het college tot vaststelling van het subsidie. Over de subsidievaststelling handelen de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb.

Ter uitwerking van deze Awb-artikelen worden in artikel 4.7 van de ASV enkele nadere regels gesteld.

Artikel 4.8 Eigen vermogen

Indien een instelling haar activiteiten realiseert tegen minder kosten dan waarvan zij bij de subsidieverlening is uitgegaan, kan zij het overschot behouden. In het al dan niet besteden daarvan is zij in beginsel vrij, zij het dat de besteding moet passen binnen de statuten en de eventueel door het college gegeven aanwijzingen (zie de artikelen 3.2 en verdere). In dit artikel wordt een grens gesteld aan het niet besteden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een vermogen van 10% van de jaarlasten voldoende moet zijn om inkomsten- en kostenfluctuaties op te vangen (eerste lid).

Bij de bepaling van het eigen vermogen worden in dit verband mede begrepen de door het college goedgekeurde reserves en voorzieningen tot een maximaal bedrag (derde lid).

Bedraagt het eigen vermogen op zeker moment meer dan de vermelde 10% dan brengt het college bij de subsidievaststelling het meerdere op de subsidie in mindering tot maximaal de hoogte van de gemeentelijke subsidie (eerste lid).

Artikel 4.9 Voorschotten/verrekening

Bevoorschotting is gebruikelijk. Die mogelijkheid wordt nu vastgelegd in de verordening. Artikel 4:54 van de Awb noopt ook tot opneming van deze bepaling. In het tweede tot en met vijfde lid is de voorschotregeling uitgewerkt.

Op grond van het zesde lid kan het rondpompen van geld worden voorkomen.

Over betaling en verrekening zijn in de Awb nog meer bepalingen opgenomen (artikelen 4:52 tot en met 4:57).

Artikel 4.10 Intrekking of wijziging voor de toekomst

In de Awb zijn goed doordachte artikelen opgenomen over de mogelijkheden van intrekking en wijziging van subsidie (artikelen 4:48 tot en met 4:51). Daarover behoeft dan ook niets meer in de ASV te worden opgenomen. Een uitzondering kan worden gemaakt voor de mogelijkheden van artikel 4:50 Awb. Indachtig een suggestie van de VNG in haar eerder genoemde publicatie over subsidies wordt als extra mogelijkheid toegevoegd dat de instelling niet meer voldoet aan de criteria voor subsidieverstrekking volgens de ASV en/of een subsidiedeelverordening.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen ten aanzien van subsidie-ontvangende instellingen

Artikel 5.1 Administratieve verplichtingen

Het stellen van eisen met betrekking tot de administratie van een instelling is met name van belang met het oog op de subsidievaststelling aan de hand van aan deze administratie ontleende gegevens. Deze moet daarom inzichtelijk en controleerbaar zijn en steeds op een kalenderjaar betrekking hebben. Indien sprake is van meerdere activiteiten is een kostenverdeelstaat verplicht (lid 2).

Artikel 5.2 Gelieerde instellingen

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat het college geen afgerond beeld heeft van de financiële rechten en verplichtingen van een instelling. Daarom moeten niet buiten beschouwing blijven zaken zoals dochterinstellingen (b), steunstichtingen (d), het bij voorbaat bestemmen van een eventueel saldo in geval van liquidatie (c) en bij een andere instelling ondergebracht geld (a).

Artikel 5.3 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat het college in verband met bepaalde omstandigheden moet/kan beslissen. Die omstandigheden zijn het college meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een instelling gegeven informatie. Het ligt voor de hand dat de bereidheid van een instelling om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan minder gunstig zijn. Daarom wordt in dit artikel het volgende bepaald: informatieverstrekking is verplicht (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden naar aanleiding waarvan het college moet/kan beslissen.

Artikel 5.4 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

In het algemeen wordt van een instelling zorgvuldigheid verlangd (het deugdelijk afsluiten van gebouwen en dergelijke). Brand- en inbraakverzekering alsmede WA-verzekering zijn verplicht.

Artikel 5.5. Tegengaan vervreemdingen

Bij een subsidie op basis van een activiteitenplan, prestatie-eenheden of waardering heeft een instelling de vrijheid om zelf te bepalen hoe de subsidie wordt aangewend. Dit artikel beoogt te voorkomen dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een instelling elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.

Artikel 5.6 Levering van goederen en diensten aan derden

Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een instelling mag, zonder toestemming van het college, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.

Artikel 5.7 Liquidatiesaldo

De bedoeling van dit artikel is dat, bij ontbinding van een instelling, een evenredig deel van het vermogen dat met de subsidie is opgebouwd terugvloeit naar de gemeente.

Het tweede lid is bedoeld om te voorkomen dat een instelling in verband met het naleven van deze verplichtingen ten opzichte van de gemeente in strijd zou moeten handelen met haar statuten.

Artikel 5.8 Vermogensrechtelijke handelingen

Deze bepaling dient om bij instellingen die een structurele subsidie en/of projectsubsidie ontvangen zicht te houden op nieuwe rechten en verplichtingen in de vermogenssfeer en eventueel ongewenste ontwikkelingen (bijvoorbeeld te grote risico's) tegen te kunnen gaan.

Artikel 5.9 Medewerking aan gemeentelijk onderzoek

Medewerking aan gemeentelijk onderzoek is in het algemeen niet verplicht. Met deze bepaling wordt aangegeven dat gesubsidieerde instellingen niet de vrijheid hebben om zich aan die medewerking te onttrekken.

Artikel 5.10 Informatieplicht

Dit artikel maakt het mogelijk om aan een instelling ook andere inlichtingen te vragen dan zij verplicht is te geven via de verslaglegging (artikel 4.4). Een beperking is dat de informatie die gevraagd wordt van belang moet zijn voor de subsidievaststelling.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 6.1 Wijken voor hogere regeling

Deze bepaling spreekt voor zichzelf maar is in de verordening opgenomen, enerzijds om het college formeel de bevoegdheid te geven deze verordening niet toe te passen en anderzijds om aan te geven dat dit buiten toepassing laten niet verder mag gaan dan noodzakelijk is.

Artikel 6.2 Zaken waarin de verordening niet voorziet

Als de praktijk aanleiding geeft om deze verordening aan te vullen, zal het college uiteraard voorstellen aan de raad moeten doen. Omdat de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van zo'n aanvulling te lang kan zijn om een beslissing op te schorten (in verband met voorgeschreven termijnen of belangen van de gemeente en/of instellingen), geeft dit artikel het college de bevoegdheid om te handelen in gevallen waarin de verordening (nog) niet voorziet.

Artikel 6.3 Hardheidsclausule

Dit artikel is opgenomen om, ten opzichte van een instelling in begunstigende zin, af te kunnen wijken van deze verordening. Daarvoor is het wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

De aanduiding "hardheidsclausule" geeft aan dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

Als overgangsrecht is hier opgenomen dat bestaande subsidieverordeningen op deelterreinen die afwijken van de algemene subsidieverordening van kracht blijven totdat zij zijn aangepast in de zin van artikel 1.6 van deze verordening. Zoals is gezegd, wordt er naar gestreefd de aangepaste regels vóór 1 januari 1999 vast te stellen.