Regeling vervallen per 12-10-2017

Regeling nevenwerkzaamheden en financiële belangen

Geldend van 01-02-2008 t/m 11-10-2017

Intitulé

Regeling nevenwerkzaamheden en financiële belangen

REGELING NEVENWERKZAAMHEDEN EN FINANCIËLE BELANGEN

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS,

  • -

    gelet op het bepaalde in artikel 15:1e en 15:1f van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag,

  • -

    mede gelet op het gestelde in artikel 125 Ambtenarenwet juncto 160 Gemeentewet;

  • -

    met instemming van de Commissie voor Georganiseerd Overleg;

Besluit:

vast te stellen de navolgende regeling:

REGELING NEVENWERKZAAMHEDEN EN FINANCIËLE BELANGEN

1. Registratie nevenwerkzaamheden

Artikel 1:1

Het diensthoofd draagt zorg voor de registratie van de op grond van artikel 15.1e van de ARG gemelde nevenwerkzaamheden van de onder hem ressorterende ambtenaren.

2. Toetsing nevenwerkzaamheden directeuren

Artikel 2:1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende ambtenaren: gemeentesecretaris, diensthoofden, plaatsvervangend diensthoofden en sectordirecteuren.

Artikel 2:2

De ambtenaren als bedoeld in artikel 2:1 dienen meldingsplichtige nevenwerkzaamheden aan het college voor te leggen door tussenkomst van de gemeentesecretaris.

Artikel 2:3

Het college toetst deze nevenwerkzaamheden op hun toelaatbaarheid.

Artikel 2:4

  • 1. De ambtenaren als bedoeld in artikel 2:1 dienen opgave te doen van wijzigingen in hun situatie.

  • 2. Artikel 2:2 en 2:3 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Openbaarmaking nevenwerkzaamheden directeuren

Artikel 3:1

Dit hoofdstuk heeft ten doel te regelen op welke wijze nevenwerkzaamheden openbaar worden gemaakt die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken en die verricht worden door de ambtenaar die de functie van gemeentesecretaris, diensthoofd of directeur vervult.

Artikel 3:2

Het college draagt zorg voor openbaarmaking van de gemelde nevenwerkzaamheden als in artikel 3.1 bedoeld en de publicatie daarvan op internet.

Artikel 3:3

De publicatie vermeldt:

  • a.

    de hoofdfunctie;

  • b.

    de nevenwerkzaamheden en de instantie(s) waarbij deze worden verricht;

  • c.

    de datum van ingang van de nevenwerkzaamheden;

  • d.

    de eventueel aan het uitoefenen van de nevenwerkzaamheden gestelde beperkingen.

Artikel 3:4

De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor de openbaarmaking van nevenwerkzaamheden van de ambtenaren die een functie als bedoeld in artikel 3:1 van deze regeling vervullen.

Artikel 3:5

Het college bepaalt of er sprake is van andere ambtenaren, dan die genoemd in artikel 3:1, aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

4. Melding financiële belangen

Artikel 4:1

Dit hoofdstuk heeft ten doel te regelen op welke wijze de melding van financiële belangen plaatsvindt door de ambtenaar die door het college op grond van artikel 15:1f ARG is aangewezen als zijnde werkzaam in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

Artikel 4:2

De ambtenaar als bedoeld in artikel 4:1 is verplicht zijn financiële belangen te melden.

Artikel 4:3

De in artikel 4:2 bedoelde melding wordt gedaan aan het Meldpunt Integriteit. Indien het Meldpunt Integriteit een standaard formulier hanteert, dient de melding op dit formulier plaats te vinden. Het Meldpunt Integriteit houdt een register bij van de gemelde financiële belangen.

Artikel 4:4

De opgave en registratie van de financiële belangen worden vertrouwelijk behandeld.

Artikel 4:5

De ambtenaar is verplicht om alle informatie te verschaffen die nodig is voor de beoordeling of de gemelde belangen en bezittingen een risico opleveren in de werkzaamheden van de ambtenaar.

5. Slot- en overgangsbepaling

Artikel 5:1

  • 1. Deze regeling wordt aangehaald als Regeling nevenwerkzaamheden en financiële belangen en treedt in werking op 1 februari 2008.

  • 2. Met ingang van de in het eerste lid genoemde datum wordt de circulaire van 11 januari 2005 (kenmerk: BSD/2004.3889; onderwerp: “nevenwerkzaamheden”) ingetrokken en vervalt de brief van de gemeentesecretaris van 4 april 2005 (BGS/2005.17) inzake politieke nevenwerkzaamheden.

Ondertekening

Den Haag, 22 januari 2008

Het college van burgemeester en wethouders

de secretaris

mw. A.W.H. Bertram

de locoburgemeester

mw. J. Klijnsma

Toelichting

1. Inleiding

Melding, registratie en verbod van nevenwerkzaamheden leidt tot beperking van de grondrechten. Hierbij valt met name te denken aan het recht op vereniging en vergadering, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op vrije keuze van arbeid en de vrijheid van onderwijs. Beperking van grondrechten kan slechts op basis van een formele wet. Met het oog daarop is in de Ambtenarenwet een bepaling opgenomen, die verplicht tot het vaststellen van voorschriften omtrent melding, registratie en verbod van nevenwerkzaamheden. Deze verplichting vormt een bijdrage aan de bescherming van de integriteit van het openbaar bestuur. Het goede functioneren van het openbaar bestuur en de voorkoming van belangenverstrengeling worden hiermee ondersteund. Tevens wordt hiermee de rechtszekerheid gediend, aangezien dankzij de melding van de nevenwerkzaamheid naar betrokkene duidelijkheid ontstaat over de toelaatbaarheid daarvan. Aan de hand van de resultaten van melding en registratie kan zichtbaar gemaakt worden, waar de risico's liggen van aantasting van bestuurlijke integriteit. De onkreukbaarheid, de zorgvuldigheid en de integriteit van het ambtelijk en bestuurlijk handelen kunnen dan zowel in repressieve als in preventieve zin beter bewaakt en gewaarborgd worden. De regelgeving kan slechts tot geclausuleerde beperking van de grondrechten leiden. Ook de gemeentelijke regelgeving zal dus moeten voldoen aan de eis, dat zij evenredig is aan het doel, dat met de beperking van de grondrechten wordt nagestreefd en noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Op grond van de Ambtenarenwet is onder art.15:1e van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag een bepaling opgenomen, die voorschriften geeft omtrent melding, registratie en verbod van nevenwerkzaamheden. De meldings- en registratieplicht is beperkt. Het gaat slechts om die nevenwerkzaamheden, die de belangen van de dienst kunnen raken. Bovendien moet er een samenhang zijn tussen de nevenwerkzaamheden en de functievervulling van betrokkene.

De verbodsbepaling heeft een nog beperktere reikwijdte. Er moet een causaal verband zijn tussen de minder goede functievervulling of de minder goede functionering van de openbare dienst enerzijds en de nevenwerkzaamheden van betrokkene anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat voor zover het gaat om het functioneren van de openbare dienst, er een samenhang moet zijn met de functievervulling. Bovendien kan een nevenwerkzaamheid slechts verboden worden, indien de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

2. Nevenwerkzaamheden algemeen

In zijn algemeenheid kunnen onder nevenwerkzaamheden worden verstaan, die activiteiten, die niet noodzakelijkerwijs uit de dienstbetrekking met de gemeente voortvloeien. Bij activiteiten, die wel noodzakelijkerwijs uit de dienstbetrekking met de gemeente voortvloeien spreekt men meestal van neventaak of nevenfunctie. Neventaken of nevenfuncties zijn geen onderwerp van deze regeling. Onder nevenwerkzaamheden vallen activiteiten als het verrichten van nevenbetrekkingen, uitoefenen van een bedrijf of beroep, deelnemen aan aannemingen en leveringen en het zijn van commissaris, bestuurder, vennoot of lid van een vennootschap, stichting of vereniging. Hierbij doet het er niet toe of de activiteiten betaald of onbetaald zijn en of ze binnen of buiten de normale diensttijd worden verricht.

3. Doel regeling

De bedoeling van de in artikel 15:1e ARG opgenomen regeling met betrekking tot nevenwerkzaamheden is belangenverstrengeling, belangenconflicten en benadeling van de gemeente te voorkomen. Benadeling kan optreden doordat het aanzien van het ambt wordt geschaad. Dit kan het gevolg zijn van het feit, dat de nevenwerkzaamheid maatschappelijk in een kwade reuk staat of dat er in relatie met de nevenwerkzaamheid maatschappelijk gezien sprake is van afkeurenswaardig gedrag of het verrichten van afkeurenswaardige activiteiten in de privé sfeer.

Ook kan er van benadeling sprake zijn, indien niet tenminste de schijn van een noodzakelijke onafhankelijke opstelling in de ambtelijke functie is gewaarborgd. Aangezien de regeling met betrekking tot nevenwerkzaamheden kan leiden tot een te grote beperking van de grondrechten, verdient het aanbeveling deze regeling met enige terughoudendheid en met grote zorgvuldigheid uit te voeren.

4. Melding en registratie

De meldingsplicht van het personeelslid en de registratieplicht van de gemeente bestaan onder twee voorwaarden. Er moet enerzijds een risico bestaan, dat door de nevenwerkzaamheid het dienstbelang geschaad wordt. Anderzijds moet er een samenhang bestaan tussen de nevenwerkzaamheid en de functievervulling van betrokkene. Met andere woorden nevenwerkzaamheden, die nadelig (kunnen) zijn voor gemeente of dienst zonder dat er een verband is met de persoonlijke functievervulling, vallen niet onder deze verplichting.

De meldingsplicht is gebaseerd op de eigen verantwoordelijkheid van de ambtenaar.

Doel van melding en registratie is te kunnen toetsen of er sprake kan zijn van verboden nevenwerkzaamheden. Melding en registratie hoeft dus niet in alle gevallen tot verdere aktie te leiden.

De registratie van de gemelde nevenwerkzaamheid heeft het voordeel, dat het desbetreffende personeelslid achteraf niet verweten kan worden, dat het bevoegd gezag niet op de hoogte was van de nevenwerkzaamheid. Ook is de registratie van belang voor de gemeente, wanneer er in de toekomst taken worden opgedragen, waardoor eerst dan belangenverstrengeling of belangenconflict kan optreden.

Het is derhalve van belang dat van de meldingsplichtige nevenwerkzaamheden een deugdelijke en actuele registratie wordt bijgehouden. De verantwoordelijkheid voor de registratie is in artikel 1:1 van deze regeling neergeld bij het diensthoofd voor de onder hem ressorterende ambtenaren.

5. Verbod

De norm, dat bepaalde nevenwerkzaamheden niet verricht mogen worden, richt zich in de eerste plaats tot het desbetreffende personeelslid. Deze zal zich een oordeel moeten vormen omtrent de vraag of de nevenwerkzaamheid toelaatbaar is. Dit neemt uiteraard niet weg, dat ook het diensthoofd verantwoordelijk is voor de naleving van de verbodsbepaling. Het diensthoofd zal in concreto de nevenwerkzaamheden moeten toetsen op hun toelaatbaarheid. Als vastgesteld is, dat er sprake is van een verboden nevenwerkzaamheid, zal het diensthoofd op basis daarvan de nodige maatregelen moeten nemen.

De verbodsbepaling heeft een beperktere reikwijdte dan de meldings- en registratieplicht.

Er moet een causaal verband zijn tussen de minder goede functievervulling of de minder goede functionering van de openbare dienst enerzijds en de nevenwerkzaamheden van betrokkene anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat voor zover het gaat om het functioneren van de openbare dienst, er een samenhang moet zijn met de functievervulling.

Bovendien kan een nevenwerkzaamheid slechts verboden worden, indien de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Wat dit laatste betreft moet er op basis van de concrete feiten aangetoond kunnen worden, dat er in voorkomend geval sprake is van een situatie, waarin de goede functievervulling of functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Hierbij dient echter wel bedacht te worden, dat goede functievervulling ook gewaarborgd kan worden door minder vergaande maatregelen dan een verbod. Volstaan zou bijvoorbeeld kunnen worden met het maken van afspraken over het verrichten van de nevenwerkzaamheid of met een beperkte aanpassing van het takenpakket van het desbetreffende personeelslid. In dat geval is de verbodsbepaling niet van toepassing.

6. Toetsing toelaatbaarheid nevenwerkzaamheden

Bij de vaststelling van de toelaatbaarheid van bepaalde nevenwerkzaamheden kunt u gebruik maken van onder meer de volgende aandachtsgebieden:

  • -

    onoirbare belangenverstrengeling;

  • -

    botsing van belangen;

  • -

    schade aan het aanzien van het ambt;

  • -

    onvoldoende beschikbaarheid voor de functie.

Hierbij kunt u aandacht besteden aan onder meer de volgende aspecten:

  • a.

    het karakter van de nevenwerkzaamheden;

  • b.

    de functie van het personeelslid in de organisatie;

  • c.

    het gebied, waarin de nevenwerkzaamheden worden verricht;

  • d.

    de vraag of er een verwevenheid met de functie is;

  • e.

    de vraag of de betrouwbaarheid en de integriteit van het personeelslid in het geding komen;

  • f.

    de vraag of het risico bestaat, dat interne informatie bij het verrichten van de nevenwerkzaamheden wordt misbruikt;

  • g.

    de vraag of door de nevenwerkzaamheden het risico van een persoonlijke confrontatie in de functie aanwezig is;

  • h.

    de reputatie van het bedrijf of de branche, waarin de nevenwerkzaamheden worden verricht;

  • i.

    de vraag of zich in belangrijke mate publieke effecten kunnen voordoen waardoor op zichzelf aanvaardbare nevenwerkzaamheden toch extern negatief worden beoordeeld;

  • j.

    de vraag of de nevenwerkzaamheden een negatieve uitwerking kunnen hebben op de handhavingsmogelijkheden in de ambtelijke functie;

  • k.

    de zwaarte van de nevenwerkzaamheden.

Bovengenoemde opsomming kunt u als checklist hanteren bij de bespreking van een nevenwerkzaamheid met het desbetreffende personeelslid.

7. Inventarisatie risico’s

Het verdient aanbeveling om op dienstniveau (eventueel op basis van de gemelde en geregistreerde nevenwerkzaamheden) te inventariseren welke specifieke nevenwerkzaamheden de belangen van de dienst kunnen schaden en het personeel daarvan op de hoogte te stellen. Hierdoor wordt het personeel ondersteund bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een nevenwerkzaamheid.

8. Specifieke regelingen.

Wellicht ten overvloede wijzen wij er u nog op, dat omtrent de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden ook nog enkele andere bepalingen van de Ambtenarenwet van toepassing zijn. Te denken valt aan het lidmaatschap van politieke groeperingen of vakverenigingen, het lidmaatschap van een gemeenteraad, het fungeren als voorganger in een kerk en journalistieke werkzaamheden. Hierbij kan met name gewezen worden op art. 125a (inzake vrijheid van meningsuiting en lidmaatschap van politieke groepering of vakvereniging), 125b (inzake op grond van godsdienst en levensovertuiging geldende feest- en rustdagen) en 125c (inzake functies in publiekrechtelijke colleges en activiteiten van en voor vakorganisaties van overheidspersoneel). In de concrete situaties kan niet getoetst worden aan art. 15:1e ARG, maar dient getoetst te worden aan de hiervoor genoemde bepalingen van de Ambtenarenwet.

9. Politieke nevenwerkzaamheden

Wanneer een ambtenaar op persoonlijke titel politieke nevenwerkzaamheden wenst te verrichten (zoals een bijdrage leveren aan een verkiezingsprogramma) en er een relatie bestaat tussen zijn functie en deze werkzaamheden, dient de ambtenaar dit te melden aan de gemeentesecretaris. Deze melding wordt vervolgens in de collegevergadering aan de orde gesteld. Het college kan naar aanleiding van deze melding besluiten, dat deze nevenwerkzaamheden niet toegestaan zijn. Een dergelijk verbod kan gerechtvaardigd zijn, indien het risico van belangenverstrengeling of -conflict dan wel van beschadiging van het imago van de gemeente of van aantasting van de ambtelijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid door deze nevenwerkzaamheden te groot is.

10. Overige rechtspositionele consequenties

Het oordeel, dat nevenwerkzaamheden toelaatbaar zijn, staat los van het feit, dat in het algemeen gesproken aan het verrichten van nevenwerkzaamheden ook nog andere rechtspositionele consequenties verbonden kunnen zijn. Met name wijzen wij hierbij op het volgende.

Indien het verrichten van nevenwerkzaamheden plaats zal vinden in de normale diensttijd, dus niet in de vrije tijd of gedurende het normale verlof, zal tevens een beslissing genomen moeten worden over het toekennen van (buitengewoon) verlof, het tijdelijk ontheffen van de waarneming van het ambt dan wel het in onderling overleg aanpassen van de werktijd. Bij het nemen van deze beslissing dient een afweging plaats te vinden tegen het dienstbelang, dat de betrokkene zijn functie gedurende de gehele werktijd vervult. Ook voor de bezoldiging kan het verrichten van nevenwerkzaamheden in de normale diensttijd consequenties hebben. Zie bij voorbeeld art. 6:4:5 ARG inzake buitengewoon verlof.

11. Nevenwerkzaamheden “directeuren”

Voor de ambtenaren, die de functie van gemeentesecretaris, diensthoofd, plaatsvervangend diensthoofd of sectordirecteur bekleden, geldt naast hetgeen hiervoor is toegelicht, nog het volgende.

Deze ambtenaren dienen meldingsplichtige nevenwerkzaamheden aan ons door tussenkomst van de gemeentesecretaris voor te leggen. Wij zullen deze nevenwerkzaamheden toetsen op hun toelaatbaarheid. Deze verplichting is neergelegd in artikel 2:2 van deze regeling.

Aan deze ambtenaren zal voorts jaarlijks door de gemeentesecretaris verzocht worden om opgave te doen van wijzigingen in hun situatie. Het gaat hierbij niet alleen om nieuwe nevenwerkzaamheden, maar ook om verandering van omstandigheden, waaronder de reeds opgegeven nevenwerkzaamheden worden verricht.

12. Openbaarmaking nevenwerkzaamheden

In 2003 is in de Ambtenarenwet een bepaling opgenomen, die verplicht tot het maken van voorschriften omtrent de openbaarmaking van registratieplichtige nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is. In verband hiermee is aan artikel 15:1e een vierde lid toegevoegd waarin de openbaarmaking wordt bepaald. De openbaarmakingsplicht is ontstaan vanuit de behoefte aan openbaarheid van nevenwerkzaamheden van topambtenaren. Openbaarmaking maakt duidelijk welke nevenactiviteiten worden uitgeoefend en kennelijk door de overheidswerkgever toelaatbaar worden geacht. Een en ander dient bij de dragen aan de transparantie van openbaar bestuur. Het gaat primair om de functies van gemeentesecretaris, diensthoofden en directeuren. Naast deze functies kan er sprake zijn van ‘andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is’. Dit dient per geval te worden bepaald.

Er is gekozen voor openbaarmaking door middel van internet. Om de privacy van de betrokken ambtenaren te beschermen worden alleen de vanuit integriteitsoogpunt noodzakelijke gegevens openbaar gemaakt.

13. Melding financiële belangen

Naast het regelen van openbaarmaking van nevenwerkzaamheden verplicht de Ambtenarenwet tot het stellen van voorschriften over de melding van financiële belangen. Daartoe is in de ARG het nieuwe artikel 15:1f opgenomen. Op grond van dit artikel dient het college cq. het diensthoofd namens het college ambtenaren aan te wijzen voor wie de meldplicht geldt, dat wil zeggen ambtenaren in functies met bijzondere risico’s op financiële belangverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie. Gedacht kan worden aan ambtenaren die betrokken zijn bij grondzaken, subsidieverstrekking, sponsoring, verstrekking van leningen, verstrekking van garanties, inkoop en aanbesteding en aan ambtenaren die uit hoofde van hun functie beschikken of kunnen beschikken over koersgevoelige informatie.

Nadat een ambtenaar is aangewezen, dient hij melding te doen van zijn financiële belangen en het bezit van en transacties in effecten die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

De meldplicht betreft in eerste instantie financiële belangen. Het begrip financieel belang is divers. Het kan gaan om het bezit van effecten, vorderingsrechten, onroerend goed, bouwgrond alsook om deelnemingen in ondernemingen. Ook negatieve financiële belangen zoals schulden kunnen relevant zijn met het oog op belangenverstrengeling. Het gevaar van belangenverstrengeling ontstaat als een ambtenaar financiële belangen bezit die een onafhankelijke besluitvorming in de weg kunnen staan. Het gaat dan om belangen in ondernemingen die een relatie met de gemeente hebben of kunnen krijgen. Een ambtenaar die functioneel betrokken is bij beslissingen ten aanzien van zo’n onderneming zou zich kunnen laten leiden door zijn persoonlijke financieel belang.

De meldplicht betreft voorts het bezit van en transacties met effecten. Het gaat daarbij om het risico van oneigenlijk gebruik van koergevoelige informatie. Koersgevoelige informatie kan worden beschreven als niet openbare bijzonderheden omtrent een instelling of omtrent de handel in effecten waarvan het openbaar worden naar verwachting invloed zal hebben op de koers van de effecten van die instelling. Het risico van oneigenlijk gebruik doet zich voor in functies waar over koersgevoelige informatie kan worden beschikt. In onze gemeente zal zich dit niet vaak voordoen.

In artikel 4:1 van deze regeling is bepaald op welke wijze en bij wie de ambtenaar zijn financiële belangen dient te melden. Ter bescherming van de privacy is de taak tot het registreren van deze informatie bij het Meldpunt Integriteit neergelegd. Hoewel financiële gegevens geen bijzondere gegevens zijn in de zin van de Wet Bescherming Persoonsregistratie, dienen vanuit het oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer de opgave en registratie van de financiële belangen vertrouwelijk te worden behandeld.

14. Tenslotte

Voor verdere informatie kan nog verwezen worden naar de ledenbrief van het LOGA d.d. 6 december 2006 (kenmerk: MARZ/CvA/U200601993; Lbr. 06/184; CvA/LOGA 06/42) inzake Integriteit: openbaarmaking nevenfuncties en melding financiële belangen.