Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland

Geldend van 24-04-2014 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op de artikelen 30, 46, vijfde lid, 67, 68 en 74a, tweede lid van de Flora- en faunawet; Overwegende dat het wenselijk is om ten aanzien van de haar toegekende bevoegdheden nadere regels te stellen in verband met een eenduidige toepassing van de bevoegdheden;

BESLUITEN

vast te stellen de volgende beleidsregels: Beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland

DEEL I ALGEMENE REGELS

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanwijzing: een aanwijzing als bedoeld in artikel 67 van de wet;

  • b.

    andere bevredigende oplossing: het hanteren van een alternatief middel voor beheer en bestrijding van schade waarvan de zelfstandige inzet, naar het oordeel van deskundigen, ten minste even effectief is als de inzet van het voorgenomen middel;

  • c.

    deskundige: gezaghebbende en ter zake kundige persoon of instantie op het gebied van faunabeheer en schadebestrijding;

  • d.

    doelstand: gewenste omvang van de populaties in het wild levende dieren van een bepaalde diersoort in een omschreven gebied;

  • e.

    faunabeheer: het uitvoeren van maatregelen voor beheer en bestrijding van schade van in het wild levende dieren;

  • f.

    gunstige staat van instandhouding: een zodanige omvang en samenstelling van populaties van een diersoort dat, naar het oordeel van deskundigen, de soort binnen Nederland duurzaam behouden blijft in zijn natuurlijke leefomgeving;

  • g.

    in het wild levende dieren: niet-gedomesticeerde dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten, verwilderde dieren en andere diersoorten als bedoeld in artikel 67 van de wet waaronder exoten;

  • h.

    leefgebied: het aangewezen gebied waarin de diersoorten, waarop indien nodig regulatie van de populatieomvang plaatsvindt, zich bevinden;

  • i.

    middel: middel, maatregel of handeling waarmee dieren mogen worden verjaagd, gevangen of gedood als bedoeld in de wet en het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, of waarmee schade kan worden voorkomen of verminderd;

  • j.

    onnodig lijden: langer dan noodzakelijk ondergaan van lichamelijke pijn, doodsangst, stress of doodsbedreigend ongemak;

  • k.

    ontheffing: een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de wet;

  • l.

    planmatig en gecoördineerd beheer: beheer en schadebestrijding dat op een planmatige en gecoördineerde manier verloopt voor een periode van meerdere jaren;

  • m.

    schade: materieel nadeel ontstaan door de aanwezigheid van in het wild levende dieren;

  • n.

    vee: bedrijfsmatig gehouden vee zijnde dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf met een winstoogmerk worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren;

  • o.

    vrijstelling: een vrijstelling als bedoeld in artikel 65 van de wet;

  • p.

    wet: Flora- en faunawet.

Hoofdstuk 2 Faunabeheerplannen

Artikel 2

  • 1 Een faunabeheerplan bevat voor de diersoorten edelhert, damhert, ree of wild zwijn, in aanvulling op artikel 10 van het Besluit faunabeheer, in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang en ligging van de leefgebieden van de diersoorten binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid;

    • b.

      kwantitatieve gegevens over de populaties van de diersoorten in het betrokken gebied gedurende ten minste de vijf jaren voorafgaand aan de indiening van het faunabeheerplan;

    • c.

      de gewenste stand van de diersoorten per leefgebied in vergelijking tot de stand die een gunstige staat van instandhouding van de soorten garandeert;

    • d.

      de gewenste stand van de diersoorten per leefgebied in vergelijking tot de gewenste stand binnen het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid; en

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop jaarlijks invulling wordt gegeven aan de te bereiken doelstanden (werkplan).

  • 2 Onder duurzaam beheer als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de wet en artikel 10 van het Besluit faunabeheer wordt ten minste verstaan faunabeheer gericht op behoud of herstel van een gunstige staat van instandhouding.

Artikel 3

  • 1 Op de voorbereiding van de goedkeuring van een faunabeheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De goedkeuring wordt slechts onthouden wegens strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet of de beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland.

  • 3 Het besluit tot goedkeuring kan gelijktijdig worden genomen met een besluit tot aanwijzing of ontheffing.

Hoofdstuk 3 Aanwijzingen en ontheffingen

§ 1 Algemeen

Artikel 4
  • 1 Indien wordt verzocht om aanwijzing of ontheffing in het belang van de volksgezondheid gaat de aanvraag vergezeld van een onderbouwing waarom aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang noodzakelijk is.

  • 2 Een onderbouwing als bedoeld in lid 1 bestaat in ieder geval uit het overleggen van een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of een andere gezaghebbende en ter zake kundige instantie op het gebied van de volksgezondheid, dan wel kan blijken uit een verwijzing naar landelijk volksgezondheidsbeleid.

Artikel 5
  • 1 Indien wordt verzocht om aanwijzing of ontheffing in het belang van de openbare veiligheid of veiligheid van het luchtverkeer gaat de aanvraag vergezeld van een onderbouwing waarom aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang noodzakelijk is.

  • 2 Een onderbouwing als bedoeld in lid 1 bestaat in ieder geval uit het overleggen van een verklaring van de voor de openbare veiligheid of veiligheid van het luchtverkeer verantwoordelijke overheid of instantie waaruit blijkt dat deze veiligheid in het geding is of indien het de verkeersveiligheid op wegen betreft getalsmatige en ruimtelijke informatie over aanrijdingen.

Artikel 6
  • 1 Indien wordt verzocht om aanwijzing of ontheffing ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij of wateren gaat de aanvraag vergezeld van een onderbouwing waarom aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang noodzakelijk is.

  • 2 Een onderbouwing als bedoeld in lid 1 bestaat in ieder geval uit het overleggen van relevante objectieve schadegegevens van in bedrijfsmatige context geleden schade.

  • 3 Belangrijke schade aan gewassen bedraagt ten minste € 250,00 per geval, waarbij een geval bestaat uit een door één diersoort in één jaar aan één of meerdere gewassen van één bedrijf veroorzaakte schade.

Artikel 7
  • 1 Indien wordt verzocht om aanwijzing of ontheffing ter voorkoming van schade aan flora en fauna gaat de aanvraag vergezeld van een onderbouwing waarom aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang noodzakelijk is.

  • 2 Een onderbouwing als bedoeld in lid 1 bestaat in ieder geval uit het overleggen van een oordeel van deskundigen waaruit blijkt dat de aanwezigheid van een diersoort van negatieve invloed is op bedreigde of zeldzame in het wild voorkomende flora of fauna.

Artikel 8
  • 1 Voor de beoordeling van het bestaan van een andere bevredigende oplossing wordt in beginsel het advies van het Faunafonds gevolgd.

  • 2 Een alternatief middel kan in ieder geval niet als bevredigend worden aangemerkt indien de inzet daarvan:

    • a.

      het belang schaadt dat de betrokken verbodsbepaling beoogt te beschermen;

    • b.

      niet kan worden afgewogen door het spoedeisende karakter van het in geding zijnde belang;

    • c.

      door hoedanigheid of juridische beletselen wordt beperkt;

    • d.

      zodanig omvangrijk wordt dat de kosten niet opwegen tegen de baten;

    • e.

      leidt tot wezenlijke belemmering van het formeel bestemde gebruik van betrokken gronden; of

    • f.

      leidt tot wezenlijke aantasting van landschappelijke, historische of andere ruimtelijke waarden van de betrokken gebieden.

Artikel 9
  • 1 Afwijking van de bij of krachtens de wet aangewezen middelen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood wordt slechts toegestaan voorzover daartoe aanleiding is gezien de gebleken functionaliteit en effectiviteit van de betreffende afwijkende middelen in relatie tot de bij of krachtens de wet aangewezen middelen.

  • 2 De aanvraag voor aanwijzing of ontheffing voorziet in gevallen als bedoeld in lid 1 in een onderbouwing van de noodzaak van de voorgenomen middelen.

Artikel 10

Afwijking van bij of krachtens de wet gestelde eisen aan de omvang van jachtvelden bij gebruik van een geweer wordt slechts toegestaan voorzover daartoe aanleiding is door bestaande belemmeringen rechtstreeks voortvloeiend uit de ruimtelijke inrichting.

Artikel 11
  • 1 Aanwijzing of ontheffing wordt op aanvraag gegeven aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.

  • 2 In afwijking van lid 1 kan aanwijzing of ontheffing zonder faunabeheerplan worden gegeven, ook aan anderen dan een faunabeheereenheid, in incidentele gevallen als bedoeld in artikel 68, zesde lid, van de wet.

  • 3 In afwijking van lid 1 kan aanwijzing ambtshalve plaatsvinden indien daartoe naar oordeel van Gedeputeerde Staten een noodzaak bestaat.

Artikel 12
  • 1 Op de voorbereiding van besluiten tot aanwijzing of ontheffing op basis van een faunabeheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Op de voorbereiding van besluiten tot aanwijzing of ontheffing zonder faunabeheerplan of ambtshalve aanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3 In afwijking van lid 1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing bij wijzigingen van ondergeschikt belang van een bestaande aanwijzing of ontheffing op basis van een faunabeheerplan.

§ 2 Aanwijzing

Artikel 13
  • 1 Een ambtshalve aanwijzing voor beschermde inheemse diersoorten wordt slechts gegeven indien er niet voldoende mogelijkheden voor beheer en bestrijding van schade op andere wijze zijn.

  • 2 De mogelijkheden voor beheer en bestrijding van schade zijn in ieder geval niet voldoende indien:

    • a.

      grondgebruikers niet voldoende meewerken aan het gewenste faunabeheer als bedoeld in het faunabeheerplan;

    • b.

      toestemming van de grondgebruiker voor het uitoefenen van faunabeheer wordt geweigerd; of

    • c.

      spoedeisendheid onmiddellijk ingrijpen vergt en toestemming van de grondgebruiker niet kan worden afgewacht.

Artikel 14

Een ambtshalve aanwijzing voor andere diersoorten of verwilderde dieren als bedoeld in artikel 67 van de wet wordt slechts gegeven indien Gedeputeerde Staten zulks noodzakelijk achten en wordt niet afhankelijk gesteld van een faunabeheerplan.

Artikel 15
  • 1 Een verzoek tot aanwijzing bevat een beschrijving van de in te zetten middelen.

  • 2 Een verzoek tot aanwijzing bevat in ieder geval een onderbouwing, al dan niet middels verwijzing naar een faunabeheerplan, waarin wordt gemotiveerd:

    • a.

      waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat;

    • b.

      waarom er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft;

    • c.

      met het oog op welk wettelijk belang om aanwijzing wordt verzocht; en

    • d.

      in afwijking van welk wettelijk verbod om aanwijzing wordt verzocht.

  • 3 Een verzoek tot aanwijzing bevat aanvullend op lid 1 in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de verantwoording van de noodzaak tot faunabeheer aan de hand van een gerichte onderbouwing van de diersoort en de te verwachten schade;

    • b.

      een beschrijving van de mate waarin de schade is opgetreden of door actief faunabeheer is voorkomen;

    • c.

      een beschrijving van de effectiviteit van ondernomen beheerhandelingen; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop jachthouders beheerhandelingen planmatig en gecoördineerd zullen uitvoeren.

Artikel 16
  • 1 Bij een aanwijzing wordt steeds per diersoort bepaald op welke handelingen de aanwijzing is gericht en welke middelen daarbij mogen worden ingezet.

  • 2 Bij een aanwijzing kan per diersoort worden bepaald gedurende welke periode welke handeling wordt toegestaan.

Artikel 17

Van de bevoegdheid om te bepalen wat er met bemachtigde dieren dient te geschieden als bedoeld in artikel 67, zesde lid, van de wet wordt in ieder geval gebruik gemaakt indien daartoe aanleiding bestaat in het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid.

Artikel 18

De uitgangspunten met betrekking tot de voorschriften bij ontheffing verlening over machtiging, registratie, legitimatie, rapportage en overigen als genoemd in de artikelen 22, 23, 24, 25 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing bij een besluit tot aanwijzing.

§ 3 Ontheffing

Artikel 19
  • 1 Ontheffing wordt niet verleend voor het toestaan van handelingen ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten die zijn toegestaan op grond van een bestaande vrijstelling of aanwijzing.

  • 2 Voorzover van toepassing wordt in de aanvraag voor ontheffing aangegeven waarom niet kan worden volstaan met de handelingen die bij vrijstelling of aanwijzing zijn toegestaan ter bestrijding van de te verwachten belangenschade.

  • 3 Ten aanzien van bedreigde soorten of soorten waarvoor Nederland een internationale verantwoordelijkheid draagt vindt ontheffingverlening met grote terughoudendheid plaats.

  • 4 Voor het doden van wild vindt ontheffingverlening in beginsel slechts plaats:

    • a.

      buiten de periode dat de soort bejaagbaar is;

    • b.

      wanneer belangrijke schade optreedt in gebieden waar de jacht is gesloten of op grond van wettelijke beperkingen onmogelijk is; of

    • c.

      indien bijzondere situaties dat vergen.

Artikel 20
  • 1 De aanvraag voor ontheffing bevat een beschrijving van de in te zetten middelen.

  • 2 De aanvraag voor ontheffing bevat in ieder geval een onderbouwing, al dan niet middels verwijzing naar een faunabeheerplan, waarin wordt gemotiveerd:

    • a.

      waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat;

    • b.

      waarom er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort;

    • c.

      met het oog op welk wettelijk belang ontheffing wordt aangevraagd; en

    • d.

      van welk wettelijk verbod ontheffing wordt aangevraagd.

  • 3 De aanvraag voor ontheffing in incidentele gevallen zonder faunabeheerplan bevat aanvullend op lid 1 en 2 in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang en ligging van het betreffende gebied;

    • b.

      de aard van de in redelijkheid te verwachten schade;

    • c.

      het oorzakelijk verband tussen de schade en de betreffende diersoort;

    • d.

      de omvang van de schade, zo mogelijk ondersteund door schadegegevens uit het verleden; en

    • e.

      een advies van de Faunabeheereenheid over de aanvraag.

  • 4 Ontheffing aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan wordt in beginsel verleend voor een periode van vijf jaar.

Artikel 21
  • 1 Indien wordt verzocht om ontheffing met het oog op een ander belang zoals aangewezen in artikel 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren gaat het verzoek vergezeld van een onderbouwing waarom ontheffing op grond van dit belang noodzakelijk is.

  • 2 Bij toepassing van de aangewezen andere belangen wordt verstaan onder:

    • a.

      belangrijke overlast: zodanige overlast dat het normale gebruik van gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken conform de bestemming naar algemene maatschappelijke maatstaven ernstig wordt belemmerd;

    • b.

      niet bedrijfsmatig gehouden vee: landbouwhuisdieren die anders dan bedrijfsmatig worden gehouden;

    • c.

      zieke of gebrekkige dieren: dieren die zichtbaar ziek zijn, uitgeput of een gebrek vertonen waardoor ze niet meer in de natuur kunnen functioneren;

    • d.

      sportvelden of industrieterreinen: terreinen formeel bestemd en ingericht voor de uitoefening van een lichamelijke veldsport of terreinen formeel bestemd voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;

    • e.

      begraafplaatsen: gemeentelijke of bijzondere begraafplaatsen in de zin van de Wet op de lijkbezorging, particuliere begraafplaatsen of dierenbegraafplaatsen.

Artikel 22

Aan een besluit tot ontheffing aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan worden in ieder geval voorschriften verbonden met betrekking tot het machtigen van derden voor het gebruik van de ontheffing op grond van de volgende uitgangspunten:

  • a.

    ontheffinghouder is medeverantwoordelijk voor het gebruik van de ontheffing door gemachtigden;

  • b.

    ontheffinghouder kan aan wildbeheereenheden een volmacht geven om namens haar machtigingen af te geven;

  • c.

    ontheffinghouder draagt zorg voor instructie van iedere ontheffinggebruiker over aard en omvang van de ontheffing waaronder de verplichtingen en beperkingen voortvloeiend uit de voorschriften bij de ontheffing;

  • d.

    ontheffinggebruikers betreffen uitsluitend natuurlijke personen gemachtigd door of namens de ontheffinghouder; en

  • e.

    ontheffinggebruiker kan zich in eigen aanwezigheid en onder eigen verantwoordelijkheid bij het feitelijk gebruik laten bijstaan door anderen.

Artikel 23

Aan een besluit tot ontheffing aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan worden in ieder geval registratieverplichtingen verbonden voor het gebruik van de ontheffing op grond van van de volgende uitgangspunten:

  • a.

    ontheffinghouder zorgt voor registratie van de door of namens haar gemachtigde personen voorafgaand aan het feitelijk gebruik van de ontheffing;

  • b.

    ontheffinghouder zorgt voor registratie van de op grond van de ontheffing uitgevoerde handelingen;

  • c.

    ontheffinghouder zorgt er voor dat de geregistreerde informatie gedurende een periode van ten minste vijf jaar inzichtelijk is voor een toezichthouder;

  • d.

    ontheffinggebruiker zorgt voor registratie van de persoonsgegevens van de personen die hem bij het feitelijk gebruik bijstaan en zorgt er voor dat de geregistreerde informatie gedurende een periode van zes maanden inzichtelijk is; en

  • e.

    aan ontheffingen voor populatiebeheer kan een verplichting tot het gebruik van een merkensysteem worden verbonden, gebaseerd op het hanteren van een uniek kenmerk per gedood dier.

Artikel 24

Aan een besluit tot ontheffing aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan worden in ieder geval legitimatieverplichtingen verbonden voor het gebruik van de ontheffing, waarbij geldt dat ontheffinggebruiker, onverminderd de verplichtingen die bij of krachtens de wet gelden, in het bezit is van:

  • a.

    een geldige jachtakte of valkeniersakte indien van toepassing;

  • b.

    een schriftelijke machtiging door of namens ontheffinghouder;

  • c.

    een door of namens ontheffinghouder afgegeven en gewaarmerkt afschrift van ten minste het deel van de ontheffing dat betrekking heeft op het besluit en de voorwaarden; en

  • d.

    een schriftelijke toestemming voor het uitvoeren van beheer en schadebestrijding van de grondgebruiker of een kopie daarvan.

Artikel 25

Aan een besluit tot ontheffing worden in ieder geval rapportageverplichtingen verbonden over het gebruik van de ontheffing waarbij geldt dat ontheffinghouder binnen de in de ontheffing gestelde periode aan Gedeputeerde Staten rapporteert over de wijze waarop van de ontheffing gebruik is gemaakt, zoals:

  • a.

    de locatie waar de ontheffing is gebruikt, voor zover sprake is van een faunabeheerplan uitgedrukt op het niveau van wildbeheereenheid of gemeente;

  • b.

    het aantal keer dat de ontheffing is gebruikt, uitgedrukt in ondernomen acties per belang;

  • c.

    de aard van de ondernomen acties per belang;

  • d.

    een opgave van de aantallen gedode dieren of genomen maatregelen per belang; en

  • e.

    een inschatting van de desondanks ontstane schade en het vermoedelijke effect van de ondernomen acties indien redelijkerwijs beschikbaar.

Artikel 26

In aanvulling op de artikelen 22, 23, 24 en 25 kunnen aan een besluit tot ontheffing voorschriften worden verbonden ten aanzien van het gebruik van de ontheffing, zoals:

  • a.

    het gebruik van een ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden opgeschort wegens bijzondere omstandigheden;

  • b.

    een ontheffing wordt op eerste vordering ter inzage gegeven aan daartoe bevoegde ambtenaren van politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), provincie Gelderland of door de minister van Justitie aangewezen opsporingsambtenaren; of

  • c.

    ontheffinghouder en -gebruiker verlenen medewerking aan eventueel gedurende de ontheffingperiode te starten veterinaire of wetenschappelijke onderzoeken en handelen in dat verband in volledige overeenstemming met instructies gegeven door de provincie Gelderland, ontheffinghouder, Gezondheidsdienst voor Dieren of het Dutch Wildlife Health Centre.

Hoofdstuk 4 Sluiten jacht en bijvoeren

Artikel 27

  • 1 Onder bijzondere weersomstandigheden als bedoeld in artikel 46, vijfde lid, en artikel 74a, tweede lid, van de wet vallen in ieder geval de volgende omstandigheden:

    • a.

      ijsbedekking op meer dan 50% van het oppervlaktewater gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 7 dagen;

    • b.

      sneeuwbedekking op meer dan 90% van het landelijk gebied gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 21 dagen;

    • c.

      sneeuwbedekking van meer dan 10 centimeter op meer dan 90% van het landelijk gebied gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 7 dagen;

    • d.

      sneeuwbedekking van bevroren sneeuw op meer dan 90% van het landelijk gebied gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 7 dagen.

  • 2 De bijzondere weersomstandigheden als genoemd in lid 1 worden geacht in ieder geval beëindigd te zijn indien ijs- of sneeuwbedekking is gedaald tot minder dan 20% van het oppervlaktewater of landelijk gebied en gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 dagen geen vorst wordt verwacht.

Artikel 28

  • 1 De jacht wordt slechts gesloten na advies van ten minste het Faunafonds en de Faunabeheereenheid en na raadpleging van de naar het oordeel van Gedeputeerde Staten relevante omliggende provincies.

  • 2 Bij het advies als bedoeld in lid 1 wordt het volgende betrokken:

    • a.

      aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel;

    • b.

      conditie van het wild;

    • c.

      diersoorten en omvang van het gebied waarvoor de jachtsluiting zou moeten gelden;

    • d.

      mate waarin landbouwschade zal gaan optreden in relatie tot schadevergoeding door het Faunafonds;

    • e.

      korte en lange termijn temperatuurverwachting.

  • 3 Het sluiten van de jacht is in beginsel niet van invloed op bestaande vrijstellingen, aanwijzingen of ontheffingen.

Artikel 29

  • 1 Ontheffing van het verbod op bijvoeren van edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen ter bevordering van de stand vindt slechts plaats na advies van de Faunabeheereenheid.

  • 2 Bij het advies als bedoeld in lid 1 wordt het volgende betrokken:

    • a.

      oorzaak en ernst van het voedseltekort;

    • b.

      diersoorten en termijn waarvoor de ontheffing zou moeten gelden;

    • c.

      omvang van het gebied waarvoor de ontheffing zou moeten gelden.

  • 3 Een tijdelijk natuurlijk voedseltekort waardoor het welzijn van de dieren in het geding is, wordt geacht aan de orde te zijn als er sprake is van een zodanig lange periode waarin de dieren wegens onvoldoende beschikbaarheid of bereikbaarheid van natuurlijke voedselbronnen niet in staat zijn om op een natuurlijke wijze aan voedsel te komen en de gunstige staat van instandhouding van de soort direct gevaar loopt.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 30

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels faunabeheer en schadebestrijding Gelderland.

  • 3 De Beleidsregels procedure artikel 68 Flora- en faunawet Gelderland worden ingetrokken.

DEEL II SPECIFIEKE REGELS VOOR DIERSOORTEN

Gereserveerd

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

TOELICHTING

I Algemeen

Inleiding In de Kadernota Faunabeleid van augustus 2012 is vastgesteld dat in de uitvoeringspraktijk van faunabeheer en schadebestrijding onvoldoende eenduidige toepassing is gegeven aan de bevoegdheden die de Flora- en faunawet aan Gedeputeerde Staten geeft. Zoals in de nota aangekondigd hebben de voorliggende beleidsregels tot doel om richting te geven aan het beleid dat Gedeputeerde Staten voeren bij de uitoefening van haar wettelijke bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding van dieren. Er wordt in dat verband naar gestreefd om beheer en schadebestrijding zoveel mogelijk op een gecoördineerde en planmatige manier te laten verlopen, dat wil zeggen door een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.

Beheer en schadebestrijding In de Flora- en faunawet worden in het wild levende diersoorten beschermd door middel van een verbodsstelsel. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om diersoorten aan die bescherming te onttrekken via een stelsel van vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen. Voor beheer en schadebestrijding is er sprake van uitzonderingen op het verbod om diersoorten opzettelijk te verontrusten, te vangen of te doden. Daarvoor moet wel worden voldaan en getoetst aan diverse wettelijke voorwaarden. De beleidsregels geven een nadere invulling aan dit stelsel. In dat verband wordt opgemerkt dat vrijstellingen bij provinciale verordening worden toegestaan. Buiten de algemene begripsvorming worden hiervoor in deze beleidsregels geen specifieke regels gesteld.

Systematiek De beleidsregels voorzien in een nadere invulling van de noodzakelijke voorwaarden voor beheer en schadebestrijding van dieren. In deel I zijn in dat verband algemene regels vastgesteld die betrekking hebben op de wijze waarop Gedeputeerde Staten beheer en schadebestrijding willen toestaan. In hoofdstuk 1 van dit deel worden een aantal belangrijke begrippen van een nadere betekenis voorzien. Hoofdstuk 2 ziet op de goedkeuring van faunabeheerplannen. In hoofdstuk 3 wordt nader invulling gegeven aan de vereisten voor het geven van aanwijzingen en het verlenen van ontheffingen, bestaande uit een algemene paragraaf voor beide instrumenten gevolgd door paragrafen voor de instrumenten afzonderlijk. Hoofdstuk 4 is gericht op het sluiten van de jacht en het bijvoeren van bepaalde diersoorten. Hoofdstuk 5 ziet ten slotte op de inwerkingtreding van de regeling. Deel II van de beleidsregels is gereserveerd voor specifieke regels voor soorten.

II Artikelsgewijs

Artikel 1 Deze beleidsregels hebben betrekking op de uitvoering van de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten op grond van de Flora- en faunawet voor wat betreft nadere regulering van jacht, beheer en schadebestrijding van in het wild levende dieren. Als instrumenten biedt het wettelijk kader de mogelijkheid aan de provincie tot het geven van vrijstellingen, aanwijzingen of ontheffingen. Bij de uitvoering van deze beleidsregels speelt een nadere concretisering van een aantal wettelijke begrippen een belangrijke rol. De interpretatie van deze begrippen geeft duiding aan de wijze waarop Gedeputeerde Staten van haar bevoegdheden gebruik wensen te maken. Hieronder volgt een nadere toelichting op de interpretatie van afzonderlijke begrippen.andere bevredigende oplossing: De wet gaat uit van preventie van schade boven bestrijding. Als een redelijk doel toch handelingen ten aanzien van diersoorten vergt moeten in eerste instantie minder vergaande middelen zijn of worden toegepast. Zo gaat het verjagen van dieren boven het doden. De inzet van middelen moet echter effectief zijn voor het beschermen van het betreffende belang. Beoordeling hiervan betekent niet dat de mogelijke inzet van alle andere theoretisch mogelijke middelen wordt overwogen. Beoordeeld wordt wel in hoeverre alternatieve middelen een vergelijkbare gebleken functionele en effectieve werking hebben en in bredere zin aanvaardbaar zijn.doelstand: Om diverse redenen kunnen omvang en samenstelling van populaties van in het wild levende dieren worden beïnvloed. Voor een dergelijk faunabeheer kunnen aanwijzingen of ontheffingen worden gegeven. Daarbij is het gebruikelijk om vast te stellen welke populatieomvang en -samenstelling dit beheer beoogd te bereiken. Indien de betreffende diersoort niet beschermd is of het gebied voor de soort niet is aangemerkt als leefgebied, kan dit beheer zich ook richten op het nastreven van een nulstand. Als het gaat om een beschermde inheemse diersoort vergt de wet dat een doelstand ten minste de minimumstand waarborgt, noodzakelijk voor de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort.faunabeheer: Onder andere kan worden gedacht aan het nemen van beschermende maatregelen, biotoopverbetering, soortenbescherming, actieve verstoring, verjaging, het beschadigen van rust- en verblijfplaatsen, actief vangen of doden van in het wild levende dieren.gunstige staat van instandhouding: Inheemse diersoorten zijn beschermd teneinde deze soorten te behouden in zijn natuurlijke leefomgeving binnen het Nederlandse landschap. Daarmee richt de bescherming zich op het behoud van een soort in een omgeving waarin deze op een natuurlijke manier leeft en strekt niet zover dat een soort zich mag vestigen in een omgeving waarin de soort weliswaar prima gedijt maar van nature niet thuishoort. Het minimum aantal dieren noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van een bepaalde populatie wordt beoordeeld vanuit zuiver biologisch perspectief en niet vanuit een breder maatschappelijk of ethisch perspectief. Verder wordt aangesloten bij het begrip gunstige staat van instandhouding in de Habitatrichtlijn.in het wild levende dieren: Naast beschermde inheemse diersoorten worden in de wet ook andere diersoorten en verwilderde dieren genoemd ten aanzien waarvan een aanwijzing kan worden gegeven. In het wild levende dieren wordt als overkoepelende term gebruikt om voornoemde dieren in totaliteit aan te duiden. Onder andere diersoorten vallen in ieder geval exoten, oftewel uitheemse diersoorten.leefgebied: De term leefgebied heeft betrekking op een aangewezen geografisch begrensd terrein waarop regulatie van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn plaatsvindt als bedoeld in artikel 4, onderdeel e, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren. Binnen het leefgebied wordt het faunabeheer voor de betreffende soort uitgevoerd. Leefgebied moet als zodanig worden onderscheiden van het begrip habitat.middel: Bij of krachtens de wet zijn middelen aangewezen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood. Middelen, maatregelen of handelingen kunnen echter ook worden ingezet voor het verjagen van dieren, waaronder verstoring en vernieling van verblijfplaatsen van dieren. Om in dat verband onduidelijkheid te voorkomen wordt voor de toepassing van deze beleidsregels het begrip middel ruim gedefinieerd.onnodig lijden: Middelen om dieren te vangen of te doden mogen niet worden gebruikt indien deze onnodig lijden veroorzaken. Onder onnodig wordt verstaan langer dan noodzakelijk.planmatig en gecoördineerd beheer: Een planmatige en gecoördineerde manier betekent een stelselmatig manier van beheer en schadebestrijding voor meerdere jaren binnen de kaders van een faunabeheerplan of een coördinatieplan.schade: Het bestaan van schade of dreigende schade, de situatie waarin het ontstaan van schade redelijkerwijs kan worden voorzien, vormt een belangrijke grond om af te mogen wijken van de wettelijke verboden. Het moet daarbij gaan om schade gebaseerd op het directe gevolg van de enkele aanwezigheid van dieren en daaraan inherente gedragingen. Zo wordt bijvoorbeeld onder schade wel de materiële schade aan gewassen verstaan, maar niet de kosten voor het taxeren van die schade.vee: Onder vee wordt verstaan landbouwhuisdieren, oftewel dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van dierlijke producten.

Artikel 2 Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen aan de inhoud van faunabeheerplannen. In aanvulling op de eisen die de wet en het besluit Faunabeheer stellen is er behoefte om aanvullende eisen aan de inhoud van faunabeheerplannen te stellen voorzover het plan betrekking heeft op de diersoorten edelhert, damhert, ree of wild zwijn. Voor alle andere diersoorten voldoet de inhoud van de faunabeheerplannen aldus aan de eisen die de wet en het besluit Faunabeheer daaraan stellen. In deel II van de beleidsregels, de specifieke regels voor diersoorten, kunnen echter ook voor andere diersoorten nog aanvullende eisen worden opgenomen.

Artikel 3 Op de voorbereiding van besluiten tot goedkeuring van faunabeheerplannen wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard. Tevens wordt aangegeven wanneer goedkeuring wordt onthouden en dat het besluit tot goedkeuring gelijktijdig kan plaatsvinden met een besluit tot aanwijzing of ontheffing.

Artikel 4 Om te kunnen beoordelen of in een bepaald geval de volksgezondheid in het geding is moet een aanvraag tot aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang vergezeld gaan van een onderbouwing in de vorm van een advies van een gezaghebbende instantie op het gebied van de volksgezondheid of verwijzing naar landelijk volksgezondheidsbeleid. Onder het belang van de volksgezondheid wordt wel het voorkomen van besmettingsgevaar en het voorkomen van ongevallen verstaan.

Artikel 5 Om te kunnen beoordelen of in een bepaald geval de openbare veiligheid of veiligheid van het luchtverkeer in het geding is moet een aanvraag tot aanwijzing of ontheffing op grond van een van deze belangen vergezeld gaan van een onderbouwing in de vorm van een verklaring van een voor deze belangen verantwoordelijke overheid of instantie. Onder het belang van de openbare veiligheid wordt wel verstaan het voorkomen van ongevallen en het voorkomen van ongevallen in het verkeer. Onder het belang veiligheid van het luchtverkeer wordt met name verstaan het voorkomen van aanvaringen tussen dieren (voornamelijk vogels) en vliegtuigen of helikopters. Wanneer het de verkeersveiligheid op wegen betreft kan voor de onderbouwing worden volstaan met getalsmatige en ruimtelijke informatie over aanrijdingen.

Artikel 6 Om te kunnen beoordelen of in een bepaald geval sprake is van dreigende belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij of wateren moet een aanvraag tot aanwijzing of ontheffing op grond van een van deze belangen vergezeld gaan van een onderbouwing op basis van relevante objectieve schadegegevens van in bedrijfsmatige context geleden schade. Daarbij kan worden gedacht aan schadecijfers afkomstig van officiële onafhankelijke instanties met betrekking tot in het verleden ontstane schade of aan een onderbouwing met onderzoek. Opgemerkt wordt dat ontheffing kan worden verleend om schade te voorkomen en de betreffende schade zich dus niet eerst hoeft te hebben voorgedaan. Wel moet aannemelijk worden gemaakt dat de betreffende diersoort de betreffende schade kan veroorzaken. Dat kan het geval zijn als in het verleden in de omgeving, bijvoorbeeld binnen de grenzen van de wildbeheereenheid waarin het schadegeval is gelegen, door eenzelfde diersoort belangrijke schade aan eenzelfde gewas is veroorzaakt, blijkende uit officiële taxatiecijfers van bijvoorbeeld het Faunafonds. Maar dat kan ook het geval zijn wanneer in het faunabeheerplan een onderbouwing van de schade is gegeven welke niet met een deskundigenrapport is bestreden. Voor de invulling van het begrip belangrijke schade wordt aangesloten bij de jurisprudentie en de beleidsregels van het Faunafonds. Dat betekent dat het bestaan van belangrijke schade wordt aangenomen bij schadebedragen vanaf € 250,00 per geval.

Artikel 7 Om te kunnen beoordelen of in een bepaald geval sprake is van dreigende schade aan flora en fauna moet een aanvraag tot aanwijzing of ontheffing op grond van dit belang vergezeld gaan van een onderbouwing in de vorm van een deskundigenoordeel waaruit blijkt dat onaanvaardbare schade wordt toegebracht aan in het wild levende flora of fauna. Gedeputeerde Staten zien in dit verband slechts aanknopingspunten voor ingrijpen als een zeldzame of bedreigde soort negatief wordt beïnvloed en faunabeheer aantoonbaar tot een verbetering kan leiden.

Artikel 8 Slechts wanneer de inzet van preventieve middelen als niet voldoende moet worden aangemerkt kan worden afgeweken van de wettelijke verboden met de inzet van actieve middelen zoals verjagen en doden van dieren. Het Faunafonds heeft de middelen die kunnen worden ingezet ter voorkoming van het optreden of beperken van schade geïnventariseerd. Deze gelden als redelijke alternatieve en bewezen middelen. Gedeputeerde Staten sluiten zich hierbij aan. Daarnaast worden een aantal situaties genoemd waarin Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat er geen sprake is van een andere bevredigende oplossing. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er sprake is van dusdanig zwaarwegende belangen dat een aanwijzing of onheffing met spoed noodzakelijk is om direct actie te kunnen ondernemen en een afweging omtrent het bestaan van een mogelijke andere bevredigende oplossing niet kan worden afgewacht.

Artikel 9 Van de bij of krachtens de wet aangewezen middelen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood mag slechts worden afgeweken voorzover toegestane middelen geen onnodig lijden van dieren veroorzaken. Gedeputeerde Staten staan slechts andere middelen toe indien uit de onderbouwing van de aanvraag blijkt dat de inzet van deze middelen functioneel en effectief is en in de praktijk is gebleken.

Artikel 10 Van een grondgebruiker die beheer en schadebestrijding met een geweer wil uitvoeren, maar wat betreft eigen terrein niet voldoet aan de geldende eisen voor de omvang van jachtvelden, wordt verwacht dat in overleg met aanliggende grondgebruikers en de wildbeheereenheid een oplossing wordt gevonden voor dit gegeven. De grondgebruiker is voor beheer en schadebestrijding immers niet gebonden aan zijn eigen jachthouder. Slechts indien het door de ruimtelijke inrichting ter plaatse onmogelijk is om het terrein waar de schade wordt veroorzaakt te voegen bij een terrein gezamenlijk geschikt als jachtveld is ontheffing mogelijk van de gestelde eisen aan de omvang van een jachtveld. Het gaat daarbij om aanwezige obstakels als bebouwing of wegen.

Artikel 11 Gedeputeerde Staten streven er naar om beheer en schadebestrijding zoveel mogelijk op een gecoördineerde en planmatige manier te laten verlopen. In beginsel worden aanwijzingen en ontheffingen daarom op aanvraag gegeven aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Bij uitzondering komt een bepaalde vorm van schade slechts incidenteel voor of is niet op voorhand te voorzien en dan is het niet noodzakelijk of mogelijk om planmatig te werk gaan. In dergelijke gevallen kan aanwijzing of ontheffing ook aan anderen dan een faunabeheereenheid worden gegeven. Ten slotte kan het bij uitzondering ook noodzakelijk zijn om als bevoegd gezag ambtshalve een aanwijzing te geven als andere mogelijkheden voor beheer en bestrijding van schade tekortschieten, bijvoorbeeld als er sprake is van spoedeisendheid.

Artikel 12 Op de voorbereiding van besluiten tot aanwijzing of ontheffing op basis van een faunabeheerplan wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard. Voor incidentele gevallen wordt volstaan met de standaard voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Dat laatste geldt ook voor ambtshalve aanwijzingen. Er kan in dergelijke gevallen sprake zijn van onverwijlde spoed en dan is het van belang dat een besluit snel in werking treedt. Ten slotte kunnen er ook wijzigingen plaatsvinden in bestaande aanwijzingen of ontheffingen op basis van een faunabeheerplan. Indien daarbij geen sprake is van een volledige heroverweging dan is er geen noodzaak om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen bij de voorbereiding van de besluitvorming hieromtrent.

Artikel 13 Gedeputeerde Staten geven alleen ambtshalve een aanwijzing ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten wanneer de mogelijkheden tot beheer en bestrijding van schade op basis van een bestaande vrijstelling of ontheffing en zoals vastgelegd in een faunabeheerplan tekortschiet. Vervolgens worden een aantal situaties genoemd waarin Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat de mogelijkheden tot beheer en bestrijding van schade tekortschieten.

Artikel 14 Een aanwijzing kan ook worden gegeven ten aanzien van onbeschermde diersoorten zoals exoten en verwilderde dieren. De mogelijkheid van ambtshalve aanwijzing is ten aanzien van deze diersoorten vooral van belang in spoedeisende gevallen, zoals in het geval van een uitbraak van exotische invasieve dieren of verwilderde dieren die de verkeersveiligheid in gevaar brengen. In dergelijke spoedeisende gevallen kan in redelijkheid niet worden gevergd dat een aanwijzing van een planmatige onderbouwing wordt voorzien.

Artikel 15 Om een verzoek tot aanwijzing te kunnen beoordelen moet de aanvraag tot aanwijzing vergezeld gaan van een onderbouwing. Op basis van de aanvraag maken Gedeputeerde Staten een afweging of een aanwijzing kan worden gegeven. Om deze afweging te kunnen maken moet in de aanvraag worden onderbouwd waarom er geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op welk wettelijk belang aanwijzing noodzakelijk is. Aanvullend zijn ook de nodige gegevens noodzakelijk over de al ondernomen beheermaatregelen.

Artikel 16 Bij iedere aanwijzing wordt bezien in hoeverre een afwijking van een wettelijk verbod noodzakelijk is voor een effectieve bestrijding van schade door de betreffende soort of borging van het belang waarvoor de aanwijzing wordt gegeven.

Artikel 17 Het kan noodzakelijk zijn te bepalen dat resten of producten van dieren aan het maatschappelijk verkeer worden onttrokken. Bijvoorbeeld wanneer kadavers van dieren mogelijk besmet zijn met voor de mens of voor landbouwhuisdieren schadelijke ziekteverwekkers. In dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten overgaan tot het nader bepalen van de bestemming van de bemachtigde dieren. Ook bij valwild, zoals aangereden wild, bepalen Gedeputeerde Staten indien het grote hoefdieren betreft wat er met de bemachtigde dieren dient te geschieden.

Artikel 18 De uitgangspunten bij het geven van aanwijzingen komen overeen met de uitgangspunten die gelden voor het verlenen van ontheffingen.

Artikel 19 Ontheffing wordt op grond van artikel 68 van de wet slechts verleend ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van de wet vrijstelling is of kan worden verleend. Indien ten aanzien van de betrokken diersoort sprake is van een vrijstelling of aanwijzing moet de aanvraag voor ontheffing daarom voorzien in een onderbouwing waarom niet kan worden volstaan met de inzet van al toegestane handelingen (tweede lid). Voor het toestaan van handelingen die al zijn toegestaan op grond van een bestaande vrijstelling of aanwijzing wordt geen ontheffing verleend (eerste lid). Los daarvan hebben we bepaald dat voor kwetsbare soorten, zoals bedreigde soorten of soorten waarvoor Nederland een bijzondere internationale verantwoordelijkheid draagt slechts bij uitzondering ontheffing wordt verleend (derde lid). Ook voor wild wordt slechts bij uitzondering ontheffing verleend (vierde lid). Het verlenen van ontheffing kan in dat verband bijvoorbeeld worden overwogen als jacht niet kan plaatsvinden omdat niet wordt voldaan aan de eisen van een jachtveld.

Artikel 20 De wet stelt ontheffing verlening aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan centraal. Verder geldt dat ontheffingen worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Gedeputeerde Staten willen een ontheffing op basis van een faunabeheerplan in beginsel voor een termijn van vijf jaren verlenen vanuit een oogpunt van efficiëntie en rechtszekerheid, tenzij er een noodzaak is om van deze termijn af te wijken. Bij uitzondering komt een bepaalde vorm van schade slechts incidenteel voor of is niet op voorhand te voorzien en dan is het niet noodzakelijk of mogelijk om planmatig te werk gaan. In dergelijke gevallen kan ontheffing ook aan anderen dan een faunabeheereenheid worden verleend, waaronder een beheersorganisatie, overheidsinstantie, vereniging, bedrijf of jachthouder namens de partij die schade ondervindt. Op basis van de aanvraag maken Gedeputeerde Staten een afweging of ontheffing geheel of gedeeltelijk wordt verleend of geweigerd. Om deze afweging te kunnen maken moet de aanvraag grondig worden onderbouwd. Indien de aanvraag door een andere partij dan een faunabeheereenheid wordt aangevraagd worden aanvullende eisen gesteld aan de aan te leveren gegevens. Ook moet de faunabeheereenheid in dat geval in de gelegenheid zijn gesteld te adviseren over de aanvraag. Op deze wijze kan de faunabeheereenheid het overzicht houden op het in de provincie uitgevoerde faunabeheer en wordt mede invulling gegeven aan de beoogde loketfunctie van de faunabeheereenheid.

Artikel 21 Om te kunnen beoordelen of in een bepaald geval sprake is van een ander belang op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend moet een aanvraag tot ontheffing vergezeld gaan van een onderbouwing waaruit blijkt dat een van de in artikel 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangewezen belangen in het geding is. In dat verband is een nadere concretisering van een aantal wettelijke begrippen van belang. Ten aanzien van de betreffende belangen wordt opgemerkt dat steenmarters een belangrijke bron van overlast kunnen vormen, waarbij het dagelijkse woongenot van mensen kan worden verstoord of een bepaalde functie van een gebouw, zoals een school, wordt belemmerd. Van vossen is bekend dat zij onacceptabele schade kunnen veroorzaken aan hobbymatig gehouden dieren als kippen, konijnen of gevogelte door particulieren. De kwalificatie van zieke of gebrekkige dieren is aan de natuurbeheerder, jachtaktehouder of grondgebruiker in overleg met een jachtaktehouder, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de kennis van het Dutch Wildlife Health Centre. Ten aanzien van schade door konijnen of vossen aan sportvelden of industrieterreinen wordt opgemerkt dat het moet gaan om velden of terreinen die structureel worden gebruikt voor sport of bedrijfsdoeleinden. Door ondergraving ontstaat de kans op letselschade of schade aan infrastructurele voorzieningen of onroerend goed. Bij schade veroorzaakt op begraafplaatsen speelt de emotionele schade voor nabestaanden op de achtergrond een belangrijke rol en het begrip begraafplaats wordt om die reden ruim gedefinieerd.

Artikel 22 In beginsel vindt ontheffingverlening plaats aan een faunabeheereenheid waarna de faunabeheereenheid ontheffingsgebruikers machtigt tot gebruiker van de ontheffing, veelal door tussenkomst van een lokale wildbeheereenheid. Gedeputeerde Staten achten het gewenst om de ontheffinggebruiker onder voorwaarden de mogelijkheid te bieden om zich in het veld te laten bijstaan, zoals voor de jacht bij wet is geregeld. Ontheffinggebruiker wordt in dat geval verantwoordelijk geacht voor de handelingen van degenen door wie hij zich laat bijstaan. Degenen die de gemachtigde bijstaan moeten zich tijdens de uitvoering in de aanwezigheid van gemachtigde bevinden. Ontheffinghouder is medeverantwoordelijk voor het gebruik van de ontheffing en draagt er zorg voor dat een machtiging wordt ingetrokken indien vaststaat of redelijkerwijs aannemelijk is dat de gemachtigde heeft gehandeld in strijd met verplichtingen uit de ontheffing of bij of krachtens de wet.

Artikel 23 Een faunabeheereenheid kan de aan haar verleende ontheffingen door middel van machtigingen doorgeven al dan niet via wildbeheereenheden. Er dient echter wel zicht te zijn op de afgegeven machtigingen, zodat steeds bekend is wie met welke middelen zich waar mag bevinden ter uitoefening van beheer en bestrijding van schade.

Artikel 24 Om gedegen toezicht te kunnen uitvoeren bij het gebruik van ontheffingen dient iedere gemachtigde in het veld over de machtiging te beschikken. Daarbij moet de gemachtigde op verzoek aan de toezichthouder een overzicht kunnen overleggen met naam-, adres- en woonplaatsgegevens van anderen die hem bijstaan.

Artikel 25 Teneinde het noodzakelijke en ook wettelijk verplichte inzicht te krijgen in de effecten van het feitelijke gebruik van de ontheffingen nemen Gedeputeerde Staten verscheidene rapportageverplichtingen op in de ontheffingen. De verplichtingen zijn uitgebreider bij een ontheffing op basis van een faunabeheerplan dan bij de zogenaamde incidentele ontheffingen.

Artikel 26 Over het gebruik van de ontheffing kunnen bij een besluit tot ontheffing nog andere voorwaarden worden gesteld. Hierbij worden een aantal uitgangspunten genoemd, waaronder de mogelijkheid dat het gebruik van een ontheffing wordt opgeschort wegens bijzondere weersomstandigheden.

Artikel 27 Als sprake is van bijzondere weersomstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten de jacht voor een bepaalde tijd sluiten of ontheffing verlenen van het verbod tot bijvoeren van edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen. In dit verband is in deze beleidsregels een nadere invulling gegeven aan wat Gedeputeerde Staten in ieder geval onder bijzondere weersomstandigheden verstaan voor wat betreft de winterse weersomstandigheden. De aanwezigheid van dergelijke bijzondere weersomstandigheden betekent niet zonder meer dat jachtsluiting of ontheffing van het bijvoederverbod aan de orde is; daarvoor vindt een afzonderlijke afweging plaats. Overigens gelden op grond van artikel 53, eerste lid, onderdelen g, i en k, van de wet ook al regels ter bescherming van wild onder winterse omstandigheden.

Artikel 28 Voordat een besluit tot het voor een bepaalde tijd sluiten van de jacht wordt genomen vindt ten minste overleg plaats met de omliggende provincies, het Faunafonds en de Faunabeheereenheid. Voor de vraag of de jacht wordt gesloten bij bijzondere weersomstandigheden spelen diverse aandachtspunten een rol die in voornoemd overleg zullen worden afgewogen. Als de jacht is gesloten blijven de instrumenten met betrekking tot beheer en schadebestrijding in beginsel in werking.

Artikel 29 Voordat een ontheffing van het verbod van bijvoeren van edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen wordt verleend vindt overleg plaats met de Faunabeheereenheid. Ontheffing kan worden verleend indien sprake is van bijzondere weersomstandigheden of een tijdelijk natuurlijk voedseltekort en het welzijn van de dieren in het geding is. Voor de vraag of ontheffing wordt verleend spelen diverse aandachtspunten een rol die in het voornoemde overleg zullen worden afgewogen. Op deze plaats wordt uitdrukkelijk vermeld dat het hier enkel gaat om (ontheffing van) het bijvoederverbod zoals neergelegd in artikel 74a van de wet. Dat betekent een verbod op bijvoeren ter bevordering van de stand van genoemde diersoorten. Andere vormen van bijvoeren worden gereguleerd in faunabeheerplannen of gemeentelijke regelgeving.

Artikel 29 (red. moet zijn 30) De slotbepalingen voorzien in de inwerkingtreding van de regeling, de vaststelling van de citeertitel en de intrekking van bestaande beleidsregels.