Regeling vervallen per 01-01-2006

Subsidieverordening KwaliteitsImpuls Toerisme Overijssel 2002

Geldend van 25-02-2004 t/m 31-12-2005

Intitulé

Subsidieverordening KwaliteitsImpuls Toerisme Overijssel 2002

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. de subsidieregio: de gemeenten gelegen in de provincie Overijssel; 1

  • b. toeristische onderneming: een onderneming die valt in de bedrijfsgroepen 551, 552, 6120.4, 7140.2, 9233.2, 9253.1 of 9264.4 van de standaardbedrijfsindeling 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die een verhuurbedrijf van pleziervaartuigen of een zeilschool is, of die als toeristische onderneming op grond van deze regeling is aangewezen; 2

  • c. de ondernemer: de natuurlijke persoon of niet publiekrechtelijke rechtspersoon die voor eigen rekening en zonder steun van de overheid een onderneming als bedoeld in artikel 1, onder b, exploiteert en die als zodanig staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van koophandel; 3

  • d. groep: een combinatie van enerzijds een natuurlijke persoon of rechtspersoon die direct of indirect de helft of meer van het geplaatste kapitaal verschaft aan, volledig aansprakelijk vennoot is van of overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen en anderzijds laatstbedoelde rechtspersonen en vennootschappen;

  • e. kwaliteitsverbeteringproject: een technisch, functioneel en in tijd samenhangend geheel van investeringen in materiële vaste activa dat leidt tot een voor de consument zichtbare kwaliteits-verbetering binnen een bestaande toeristische onderneming; 4

  • f. materiële vaste activa: bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 366, eerste lid, onder a, b en c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die geactiveerd worden op de fiscale balans van de onderneming waarop minimaal vijf jaar wordt afgeschreven alsmede bedrijfsmiddelen waarvan de investerings-kosten op grond van artikelen 3:31 tot en met 3:35 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vrij kunnen worden afgeschreven; 5

  • g. adviesproject: een door een externe deskundige ten behoeve van de aanvrager uitgevoerd advies ter ondersteuning van de beslissing over te gaan tot investeringen in een kwaliteitsverbeteringsproject; 6

  • h. deskundige: degene die op grond van opleiding of ervaring geacht moet worden bijzonder gekwalificeerd te zijn voor het uitvoeren van een opdracht in het kader van een op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteit; 7

  • i. arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis; 8

  • j. aanvrager: natuurlijke of niet-publiekrechtelijke rechtspersoon.

Artikel 2

  • 1. Ieder jaar voor het begin van het begrotingsjaar wordt bekendgemaakt, tot welk plafond in dat begrotingsjaar subsidies kunnen worden verleend.

  • 2. Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde plafond kan worden bepaald, welke plafonds van toepassing zijn voor respectievelijk kwaliteitsverbeteringsprojecten en adviesprojecten.

Hoofdstuk II. Bevoegdheid Gedeputeerde Staten

Artikel 3

  • 1. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot verstrekking van subsidie als bedoeld in deze regeling.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van deze regeling nadere regels stellen.

Hoofdstuk III. Aanvraag

Artikel 4

  • 9

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door Gedeputeerde Staten ter beschik-king gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Vernoemde aanvraagformulieren moeten volledig en juist worden ingevuld.

  • 3. De aanvraag dient vergezeld te gaan van alle in het aanvraagformulier aangegeven noodzakelijke stukken.

Artikel 5

  • 1. Aanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst.

  • 2. Aan de aanvrager wordt een bericht van ontvangst gezonden, waarbij de datum van ontvangst wordt vermeld.

  • 3. Aanvragen die niet voldoen aan de in deze regeling genoemde criteria worden afgewezen. De aanvrager wordt daarvan onder opgaaf van redenen op de hoogte gesteld. Aangepaste aanvragen kunnen opnieuw in procedure worden gebracht.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een beslissing op de aanvraag te nemen, advies inwinnen bij derden alsmede nadere gegevens van de aanvrager verlangen. Daarbij wordt de termijn waarbinnen het advies dient te worden ingezonden bepaald.

Hoofdstuk IV. Besluit op de aanvraag

Artikel 6

  • 1. Op de aanvraag wordt binnen acht weken nadat deze in behandeling is genomen besloten. 10

  • 2. Indien terzake van een aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 4, advies van derden wordt gevraagd, wordt de termijn voor het nemen van een besluit verlengd met de termijn bedoeld in het vierde lid van artikel 5.

  • 3. In bijzondere gevallen kan een andere beslistermijn worden vastgesteld. Daarvan wordt gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 4. Een subsidie kan worden verleend aan de ondernemer die een kwaliteitsverbeteringsproject uitvoert danwel een adviesproject uitvoert in de onder artikel 1, onder a, genoemde subsidieregio.

Artikel 7

  • 1. Aan de hand van de aanvraag wordt het totaal van de begrote subsidiabele kosten van het project vastgesteld.

  • 2. Onverminderd de artikelen 9 en 10 omvatten de subsidiabele kosten:

    de kosten van verwerving van materiële vaste activa als bedoeld in artikel 1, onder e, voorzover deze permanent op de bedrijfslocatie aanwezig is. 11

  • 3. In geval van huurkoop of lease zijn de verwervingskosten de aanschafwaarde van de materiële vaste activa of, indien de aanschafwaarde niet kan worden bepaald, de som van de termijnbedragen. 12

  • 4. De subsidiabele kosten bedragen niet meer dan de waarde van de materiële vaste activa in het economisch verkeer.

  • 5. De kosten van investeringen in materiële vaste activa en de kosten van een adviesproject waartoe verplichtingen zijn aangegaan eerder dan vier weken voor de inzending van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten. 13

  • 6. Tot subsidiabele kosten van een adviesproject worden die kosten gerekend die aan de aanvrager door een externe deskundige in rekening worden gebracht.

Artikel 8

  • 1. De subsidiabele kosten van verwerving van materiële vaste activa als bedoeld in artikel 1, onder e, zijn niet subsidiabel indien de materiële vaste activa worden verworven vanuit een tot dezelfde groep behorende onderneming binnen het in artikel 1, onder a, bedoelde gebied, tenzij:

    • – de materiële vaste activa specifiek ten behoeve van het project vervaardigd zijn;

    • – de materiële vaste activa in serie voor de markt geproduceerd worden. 14

  • 2. Financieringskosten, overdrachtsbelasting alsmede kosten van leges en andere heffingen van overheden zijn geen subsidiabele kosten.

  • 3. Tot de subsidiabele kosten worden niet gerekend de kosten van adviezen die geen betrekking hebben op kwaliteitsverbeterende investeringen.  

  • 4. Tot de subsidiabele kosten worden niet gerekend de kosten die vanuit regelgeving voor het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) niet subsidiabel worden geacht.

Artikel 9

  • 15

  • 1. De subsidiabele kosten worden evenredig verlaagd, indien gedurende het tijdvak tussen één jaar voor de indiening van de aanvraag en een jaar na indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie binnen de onderneming van de subsidieontvanger of binnen de groep waartoe de onder-neming behoort, materiële vaste activa buiten gebruik worden gesteld. 16

  • 2. In bijzondere gevallen kan worden besloten tot een langere termijn dan de in het eerste lid bedoelde termijn.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de buitengebruikstelling buiten het in artikel 1, onder a, bedoelde gebied plaatsvindt.

  • 4. Voorzover in de onderneming van de subsidieontvanger in de periode van drie jaar voorafgaande aan de indiening van de aanvraag bedrijfsgebouwen in gebruik zijn geweest die geen eigendom zijn of waren van de (toenmalige) eigenaar van de onderneming danwel de groep waartoe deze behoort of behoorde kan van het eerste lid worden afgeweken. 17

  • 5. Het percentage van de in het eerste lid bedoelde verlaging bedraagt 10%. 18

Artikel 10

  • 19

  • De subsidiabele kosten worden eveneens evenredig verlaagd, indien:

  • 1. de uitvoering van het project plaatsvindt op een locatie waarop minder dan zes maanden voor de indiening van de aanvraag naar aard en omvang dezelfde activiteiten zijn verricht;

  • 2. de uitvoering van het project de verzelfstandiging omvat van een in het in artikel 1, onder a, bedoelde gebied gevestigde onderneming of een onderdeel daarvan waarin naar aard en omvang dezelfde activiteiten worden verricht.

Artikel 11

  • Onverminderd artikel 7 wordt subsidie geweigerd, indien:

  • 1. eerder dan vier weken vóór de indiening van de aanvraag verplichtingen tot uitvoering van wezenlijke onderdelen van het project zijn aangegaan;

  • 2. de subsidiabele kosten voor een adviestraject minder dan € 1.500 (excl. BTW) bedragen;

  • 3. de subsidiabele kosten van een kwaliteitsverbeteringsproject minder dan € 20.000 (excl. BTW) bedragen;

  • 4. het project betrekking heeft op het stichten van een nieuwe onderneming of een vestiging daarvan;

  • 5. de totale kosten van het project niet in redelijke mate met eigen middelen worden gefinancierd; 20

  • 6. de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in het bedrijf gezien de rentabiliteit en de aard van de onderneming naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn, nadat de bedrijfsactiviteiten na de uitvoering van het project zijn begonnen;

  • 7. met ingang van de dag waarop de aanvraag in behandeling wordt genomen door verlening van de gevraagde subsidie het voor het betreffende jaar vastgestelde plafond zou worden overschreden; of

  • 8. het project niet past in de voorgestane ontwikkelingsrichting voor toerisme en recreatie in de regio, zoals vastgelegd in de nota ‘Struinen in de tuin van Nederland’; en

  • 9. tegen het project anderszins overwegende bezwaren bestaan.

Hoofdstuk V. Criteria

Artikel 12

21

Een subsidie ten behoeve van een kwaliteitsverbeteringsproject wordt tevens geweigerd indien het project leidt tot een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen in de onderneming.

Artikel 13

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 25 procent van de subsidiabele projectkosten die betrekking hebben op investeringen uit hoofde van een kwaliteitsverbeteringsproject met dien verstande dat, binnen een periode van drie jaren na indiening van een aanvraag, in het kader van deze regeling per onder-neming niet meer dan € 45.000 (excl. BTW) aan subsidie wordt verleend.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op een adviesproject met dien verstande dat, binnen een periode van drie jaren na indiening van een aanvraag, per onderneming maximaal € 5.000 (excl. BTW) aan subsidie wordt verleend.

  • 3. Het maximale subsidiebedrag wordt lager vastgesteld, indien de normen van de Europese Unie daartoe nopen. 22

Hoofdstuk VI. Subsidieverlening en verplichtingen

Artikel 14

  • 1. Het besluit tot verlening van een subsidie vermeldt:

    • a.

      het plan waarop de verlening betrekking heeft;

    • b.

      een raming van de subsidiabele kosten;

    • c.

      het subsidiepercentage;

    • d.

      het maximale subsidiebedrag.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen aan een subsidieverlening voorwaarden verbinden. Bij het niet vervullen van deze voorwaarden kan de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk vervallen.

Artikel 15

  • 1. De aanvrager dient de uitvoering van de in de aanvraag genoemde activiteiten waarop de subsidie-verlening betrekking heeft binnen 24 maanden na de verzenddatum van het verleningsbesluit af te ronden. Voorgaande behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten voor het essentieel wijzigen, vertragen of stopzetten van het project. 23

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen aan voornoemde toestemming voorschriften verbinden.

Artikel 16

De aanvrager moet uiterlijk binnen 6 maanden nadat het kwaliteitsverbeteringsproject of het adviesproject is uitgevoerd bij Gedeputeerde Staten een aanvraag om vaststelling van het definitieve subsidiebedrag indienen.

Artikel 17

  • 1. De aanvrager voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle relevante projectkosten en inkomsten kunnen worden afgelezen. Deze administratie dient ten minste 10 jaar bij de aanvrager bewaard te blijven.

  • 2. De aanvrager voldoet aan hetgeen door of namens Gedeputeerde Staten wordt verzocht voorzover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze regeling waaronder in ieder geval:

    • a.

      het verlenen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden;

    • b.

      het maken van kopieën van de onder a bedoelde gegevens en bescheiden en

    • c.

      het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen.

  • 3. De aanvrager doet onverwijld, nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend, daarvan schriftelijke mededeling aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 18

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht of van deze regeling of aan voorschriften die krachtens de Algemene wet bestuursrecht of deze regeling zijn vastgesteld. 24

  • 2. Het besluit tot subsidieverlening kan voorts worden ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger worden gewijzigd, indien:

    • a.

      na uitvoering van het project niet is voldaan aan de in artikel 12 van de regeling genoemde criteria;

    • b.

      de voor het project noodzakelijke vergunningen ontbreken;

    • c.

      de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in de onderneming gezien de rentabiliteit en de aard van de onderneming niet aanvaardbaar is of indien gerede twijfel bestaat omtrent het voortbestaan van de onderneming;

    • d.

      de subsidieontvanger niet of niet volledig heeft voldaan of voldoet aan de in of krachtens deze regeling gestelde voorschriften;

    • e.

      aan de subsidieontvanger surséance van betaling is verleend of de subsidieontvanger failliet is verklaard; of

    • f.

      de normen van de Europese Unie daartoe nopen.

Hoofdstuk VII. Voorschotten en terugvordering

Artikel 19

  • 1. Voorschotten worden niet verstrekt.

  • 2. Reeds verleende bedragen worden niet meer uitbetaald en uitgekeerde bedragen zijn terstond opeisbaar:

    • a.

      indien de onderneming failliet is verklaard en indien dat is geschied voordat Gedeputeerde Staten hebben beslist op een verzoek tot vaststelling van het definitieve subsidiebedrag;

    • b.

      zodra – ook nadat Gedeputeerde Staten hebben beslist op een verzoek tot vaststelling van het subsidiebedrag – blijkt dat Gedeputeerde Staten bij de beslissing op de aanvraag of op het verzoek om vaststelling een andere beslissing zou hebben genomen indien haar de juiste gegevens volledig waren verschaft.

Hoofdstuk VIII. Vaststelling definitief subsidiebedrag

Artikel 20

  • 1. Indien de belanghebbende niet binnen de in artikel 16 bedoelde termijn een aanvraag om vaststelling van het definitieve subsidiebedrag heeft ingediend, stellen Gedeputeerde Staten belanghebbende in de gelegenheid binnen een door haar te stellen termijn alsnog een aanvraag daartoe in te dienen. Indien voor afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, stellen Gedeputeerde Staten het definitieve bedrag van de subsidie op nihil vast.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling inzake een kwaliteitsverbeteringproject gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag, een accountantsverklaring, kopieën van de betrokken facturen terzake van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten en een kort activiteitenverslag. 25

  • 3. De aanvraag tot vaststelling inzake een adviesproject gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag, kopieën van de betrokken facturen terzake van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten en het adviesrapport of een verslag van de werkzaamheden.

Artikel 21

  • 1. Belanghebbende stelt Gedeputeerde Staten onverwijld schriftelijk op de hoogte wanneer belanghebbende binnen 5 jaren na de investering waarvoor subsidie is verkregen een of meer onderdelen wenst te vervreemden, danwel verhuist naar buiten de subsidieregio.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen een aan de afschrijvingstermijn gerelateerd deel van de verstrekte subsidie voor een kwaliteitsverbeteringsproject terugvorderen.

Hoofdstuk IX. Algemene en slotbepalingen

Artikel 22

Deze subsidieverordening treedt in werking 2 weken na publicatie in het provinciaal blad.

Artikel 23

  • Deze subsidieverordening wordt ingetrokken als gevolg van:

  • 1. het behalen van de subsidieplafonds (zoals genoemd in artikel 2); of

  • 2. per 1 januari 2006; of

  • 3. een besluit van Gedeputeerde Staten

Artikel 24

26

Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens de Algemene wet bestuursrecht en bij of krachtens deze regeling gegeven voorschriften.

Artikel 25

Deze verordening kan worden aangehaald als Subsidieverordening KwaliteitsImpuls Toerisme Overijssel 2002 (KITO 2002). 


Noot
1

[Toelichting: Subsidie kan slechts worden verleend ten behoeve van ondernemingsactiviteiten die in de subsidieregio worden verricht.]

Noot
2

[Toelichting: Toeristische ondernemingen als bedoeld in de regeling zijn de volgende bedrijfsgroepen van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS):

– bedrijfsgroep 551; hotels, pensions en conferentieoorden;

– bedrijfsgroep 552; kampeerterreinen en overige voorzieningen voor recreatief verblijf;

– bedrijfsgroep 6120.4; passagiersvaart en veerdiensten;

– bedrijfsgroep 7140.2; verhuur van sport- en recreatieartikelen; 

– bedrijfsgroep 9233.2; o.a. pretparken, verkeerstuinen en recreatieparken;

– bedrijfsgroep 9253.1; dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen;

– bedrijfsgroep 9264.4; jachthaven;

– waterrecreatieondernemingen (zeilschool en verhuur van pleziervaartuigen).

De code waaronder de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven is een belangrijk gegeven, maar niet doorslaggevend. Het bevoegd bestuursorgaan  behoudt te allen tijde het recht om op basis van de feitelijke ondernemingsactiviteiten tot een ander oordeel te komen omtrent de zogenaamde SBI-codering.

Onder een onderneming wordt verstaan: een duurzame organisatie die er op is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden.

Ter voorkoming van misverstanden volgt hieronder een niet-limitatieve opsomming van ondernemingen die niet voor subsidie in aanmerking komen:

– sport- en recreatie-instellingen;

– exploitatie van en handel in onroerende zaken;

– (café-)restaurants;

– musea.

Tot de doelgroep van de regeling behoren ondernemers d.w.z. de natuurlijke persoon of niet publiekrechtelijke rechtspersoon die voor eigen rekening en risico en zonder steun van de overheid een onderneming in de toeristische sector exploiteert. Er dient sprake te zijn van een voldoende actieve en professionele bedrijfsuitoefening. Bijverdiensten of beleggingsactiviteiten zijn van de regeling uitgesloten.

Indien er sprake is van een groep, zal vastgesteld dienen te worden of de aanvrager als een zelfstandige onderneming binnen de groep kan worden aangemerkt. Op basis van de feitelijke situatie zal worden bepaald of dit het geval is.

Toeristische activiteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij de activiteiten in bedrijfseconomisch opzicht in voldoende mate afgezonderd opereren, zullen behandeld worden als een toeristische onderneming. Daarbij geldt de eis dat de toeristische activiteiten als zodanig zelfstandig staan ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tevens dienen de activiteiten, net als bij alle andere ondernemingen die een beroep op de KITO 2002 doen, te worden verricht met het oogmerk om winst te behalen. Hierbij dient het behalen van winst ook redelijkerwijs te kunnen worden verwacht.]

Noot
3

[Toelichting: Toeristische ondernemingen als bedoeld in de regeling zijn de volgende bedrijfsgroepen van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS):

– bedrijfsgroep 551; hotels, pensions en conferentieoorden;

– bedrijfsgroep 552; kampeerterreinen en overige voorzieningen voor recreatief verblijf;

– bedrijfsgroep 6120.4; passagiersvaart en veerdiensten;

– bedrijfsgroep 7140.2; verhuur van sport- en recreatieartikelen; 

– bedrijfsgroep 9233.2; o.a. pretparken, verkeerstuinen en recreatieparken;

– bedrijfsgroep 9253.1; dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen;

– bedrijfsgroep 9264.4; jachthaven;

– waterrecreatieondernemingen (zeilschool en verhuur van pleziervaartuigen).

De code waaronder de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven is een belangrijk gegeven, maar niet doorslaggevend. Het bevoegd bestuursorgaan  behoudt te allen tijde het recht om op basis van de feitelijke ondernemingsactiviteiten tot een ander oordeel te komen omtrent de zogenaamde SBI-codering.

Onder een onderneming wordt verstaan: een duurzame organisatie die er op is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden.

Ter voorkoming van misverstanden volgt hieronder een niet-limitatieve opsomming van ondernemingen die niet voor subsidie in aanmerking komen:

– sport- en recreatie-instellingen;

– exploitatie van en handel in onroerende zaken;

– (café-)restaurants;

– musea.

Tot de doelgroep van de regeling behoren ondernemers d.w.z. de natuurlijke persoon of niet publiekrechtelijke rechtspersoon die voor eigen rekening en risico en zonder steun van de overheid een onderneming in de toeristische sector exploiteert. Er dient sprake te zijn van een voldoende actieve en professionele bedrijfsuitoefening. Bijverdiensten of beleggingsactiviteiten zijn van de regeling uitgesloten.

Indien er sprake is van een groep, zal vastgesteld dienen te worden of de aanvrager als een zelfstandige onderneming binnen de groep kan worden aangemerkt. Op basis van de feitelijke situatie zal worden bepaald of dit het geval is.

Toeristische activiteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij de activiteiten in bedrijfseconomisch opzicht in voldoende mate afgezonderd opereren, zullen behandeld worden als een toeristische onderneming. Daarbij geldt de eis dat de toeristische activiteiten als zodanig zelfstandig staan ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Tevens dienen de activiteiten, net als bij alle andere ondernemingen die een beroep op de KITO 2002 doen, te worden verricht met het oogmerk om winst te behalen. Hierbij dient het behalen van winst ook redelijkerwijs te kunnen worden verwacht.]

Noot
4

[Toelichting: In de begripsomschrijving van een kwaliteitsverbeteringsproject dient onder kwaliteitsverbetering eveneens te worden verstaan de vergroting van de theoretische capaciteit. Dat houdt in, dat investeringen gericht op de vergroting van de capaciteit van de onderneming eveneens een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de onderneming.

Ook op zichzelf staande investeringen zoals bijvoorbeeld kantines, sanitaire voorzieningen, zwembad, sauna, fitnessruimte, winkelvoorzieningen en dergelijke kunnen onder de in de regeling opgenomen voorwaarden als kwaliteitsverbeteringen worden aangemerkt.]

Noot
5

[Toelichting: In dit artikel is rekening gehouden met de invoering van vervroegde afschrijvingen ter stimulering van investeringen die in het belang zijn van het milieu, de technologische ontwikkeling en de arbeids-omstandigheden, alsmede met de invoering van vrije afschrijvingen op bedrijfsgebouwen.]

Noot
6

[Toelichting: De adviezen kunnen betrekking hebben op het opstellen van ondernemingsplannen, marktverken-ningen, marketingplannen en (bedrijfseconomische en technische) haalbaarheidsonderzoeken. Subsidie is mogelijk voor de advieskosten van een externe adviseur die voor het project wordt ingeschakeld.]

Noot
7

[Toelichting: Onder deskundige wordt in de regeling verstaan een onafhankelijke deskundige, d.w.z. een adviseur welke fungeert als een adviserend doorgeefluik van bestaande kennis op basis van scholing en ervaring. ‘Onafhankelijk’ wil zeggen dat de adviseur in ieder geval geen belang mag hebben in de onderneming van meer dan 25% (direct of indirect). Er mag evenmin sprake zijn van een dienstbetrekking tussen de adviseur en de onderneming danwel de groep waarvan de onderneming deel uitmaakt. Indien er sprake is van een aandelenverhouding van minder dan 5% tussen de adviseur en de aanvrager wordt er geacht geen afhankelijke relatie te zijn. Indien de aandelenverhouding ligt in de range van 5 tot 25% worden de volgende aspecten getoetst:

a. is de aandeelhouder tevens bestuurder;

b. over hoeveel personen is het aandelenbezit verdeeld.]

Noot
8

[Toelichting: Van permanente bezetting is in het algemeen sprake, indien de arbeidsplaats door personeel in vaste dienst of door personeel met een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van ten minste 12 maanden wordt vervuld. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien seizoensgebonden arbeidsplaatsen aantoonbaar structureel worden opgevuld.]

Noot
9

[Toelichting: Een aanvraag dient te worden ingediend door gebruikmaking van een origineel, ondertekend aanvraagformulier.

Ook een subsidieverzoek dat per faxbericht of in de vorm van een brief (maar niet per e-mail) wordt ingediend, kan, mits voorzien van een handtekening, als een aanvraag worden beschouwd, indien uit de betreffende stukken voldoende blijkt voor welk project om een investeringssubsidie wordt verzocht. In dat geval moet alsnog binnen een termijn van vier weken na indiening van het betreffende faxbericht danwel de betreffende brief, het origineel van een ondertekend aanvraagformulier met de vereiste bijlagen worden ingediend. In dat geval wordt de datum waarop het faxbericht danwel de brief waarover in het voorgaande is gesproken, is ingediend, als formele indieningsdatum van de subsidieaanvraag aangemerkt.

Indien het origineel van een ondertekend aanvraagformulier met de vereiste bijlagen buiten de gestelde termijn wordt ingediend, wordt de datum waarop genoemde stukken worden ingediend als indieningsdatum van de subsidieaanvraag beschouwd. ]

Noot
10

[Toelichting: Een aanvraag wordt getoetst aan de wettelijke bepalingen en besluiten ter uitvoering van deze bepalingen zoals die gelden op het tijdstip waarop een subsidieaanvraag in behandeling wordt genomen. Een subsidieaanvraag wordt pas in behandeling genomen als voldoende gegevens en bescheiden zijn verstrekt om de aanvraag te beoordelen en een besluit te kunnen nemen.]

Noot
11

[Toelichting: De kosten van investeringen in immateriële activa als bedoeld in artikel 2:365, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn geen subsidiabele kosten. Onder immateriële activa worden onder andere verstaan: kosten van onderzoek en ontwikkeling, kosten van verwerving van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom, know-how en kosten van goodwill. Niet gespecificeerde posten (onvoorzien, diversen) worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag evenals financieringskosten, zoals bouwrente, zijn geen subsidiabele kosten. Kosten van verwerving van grond zijn evenmin subsidiabele  kosten.

De eis dat materiële vaste activa permanent op de bedrijfslocatie aanwezig is betekent dat investeringen in o.a. (plezier)vaartuigen of (bedrijfs)auto’s niet tot de subsidiabele kosten worden gerekend.

Kosten die niet worden geactiveerd op de fiscale balans van de onderneming en kosten die binnen vijf jaar worden afgeschreven, zijn geen subsidiabele kosten.]

Noot
12

[Toelichting: Ook materiële vaste activa die door middel van (financial) lease, huurkoop of een vergelijkbare financieringswijze worden verworven, kunnen voor subsidieverlening in aanmerking komen. De betreffende financieringsovereenkomst dient:

– het economisch risico bij de ondernemer te leggen;

– niet opzegbaar te zijn;

– te gelden gedurende een termijn die gelijk of nagenoeg gelijk is aan de economische levensduur van de verworven zaken; en

– te voorzien in het recht van de ondernemer om na afloop van de in de overeenkomst gestelde termijn de juridische eigendom van de betreffende zaken om niet of nagenoeg om niet te verwerven.]

Noot
13

[Toelichting: Het aangaan van mondelinge overeenkomsten, ‘voorlopige’ koopcontracten alsmede overeenkomsten met ontbindende danwel opschortende voorwaarden, wordt in het kader van deze regeling in het algemeen als het aangaan van verplichtingen aangemerkt.

Voorbeelden van momenten waarop verplichtingen zijn aangegaan zijn o.a.: het zgn. voorlopige koop-contract, datum orderbevestiging, datum mondelinge opdracht, ondertekening offerte.

Met betrekking tot het aangaan van verplichtingen mag de verplichting minder dan vier weken voor de indiening van de aanvraag zijn aangegaan.]

Noot
14

[Toelichting: Indien er sprake is van een subsidiabele verwerving van bedrijfsmiddelen van een onderneming die tot dezelfde groep behoort, wordt de winstopslag niet tot de subsidiabele kosten gerekend.]

Noot
15

[Toelichting: Dit artikel heeft met name betrekking op een aantal situaties waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvesteringen plaatsvinden, bijvoorbeeld door het afstoten of buiten gebruik stellen van bestaande productiecapaciteit bij realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder.

Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van deze regeling, worden de subsidiabele kosten zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto effect van de investering. Het artikel voorziet in de rechtevenredige vermindering van de subsidiabele kosten in geval van buitengebruikstelling van duurzame bedrijfsuitrusting of bedrijfs-gebouwen. Daarbij wordt ook gekeken naar desinvesteringen van andere ondernemingen die in de subsidieregio zijn gevestigd en tot de groep behoren. Verwerving van activa binnen groepsverband, d.w.z. het doorschuiven van productiecapaciteit, binnen de subsidieregio is derhalve niet subsidiabel. ]

Noot
16

[Toelichting: Onder buitengebruikstelling wordt ook verstaan vaste verhuur van activa, de opzegging van (vaste) huurcontracten en het zgn. stand-by stellen van activa.]

Noot
17

[Toelichting: Indien een onderneming korter dan drie jaar voor de indiening van de aanvraag bedrijfsruimte heeft gehuurd en deze huursituatie omzet in het verwerven van eigen bedrijfsruimte, is deze aanschaf onder bepaalde voorwaarden alsnog subsidiabel te stellen.

De gebruiksduur wordt gerelateerd aan de onderneming. Hierbij is dus niet relevant of de onderneming in de loop der tijd van eigenaar is veranderd (bijvoorbeeld door een doorstart na een faillissement), danwel een andere juridische organisatiestructuur heeft gekregen.

Het dient hierbij te gaan om enerzijds beginnende ondernemingen die vaak om financiële redenen in een gehuurd pand starten, anderzijds om ondernemingen die, tijdelijk, in afwachting van een meer structurele behoefte aan extra bedrijfsruimte, ruimte bijhuren.

De mogelijkheid is nadrukkelijk niet bedoeld voor ondernemingen die al meer dan drie jaren huren, doch dit doen van verschillende eigenaren, of volgtijdelijk verschillende gebouwen huren, waardoor de duur van het huurcontract met de laatste verhuurder of voor het laatste pand binnen genoemde periode van drie jaar is komen te liggen. Doorslaggevend is de datum van aanvang van het gebruik door de onderneming. Dit betekent dat indien een onderneming meer dan drie jaren voorafgaande aan de indiening van de aanvraag (verschillende) gehuurde ruimtes in gebruik heeft gehad, er wel een correctie wordt toegepast in verband met het afstoten van bedrijfsruimte.]

Noot
18

[Toelichting: Als correctiegrondslag wordt een percentage gehanteerd. Dit percentage wordt op de subsidiabele investeringskosten in mindering gebracht. Dit percentage is vastgesteld op 10%.]

Noot
19

[Toelichting: Hier gaat het om de aanschaf van bestaande (tweedehands) bedrijfsgebouwen en/of duurzame bedrijfsuitrusting, waarin of waarmee na uitvoering van het project dezelfde categorie activiteiten wordt verricht als tevoren met genoemde activa werd verricht. Alsdan wordt de aanschaf niet gezien als ‘nieuwe’ investering. De investering door de aanschaf van de bestaande activa, is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Hieronder valt eveneens de verzelfstandiging van een onderneming, waarbij de vraag of de te verzelfstandigen onderneming deel uit maakt van de groep waartoe het de onderneming die de subsidie aanvraagt behoort, niet relevant is. Bijvoorbeeld: een management buy-out, een overname of een doorstart vanuit of na een faillissement, zijn niet subsidiabel. Hierbij is niet van belang of de productie-middelen worden verplaatst naar een andere locatie.

Met dezelfde categorie activiteiten wordt bedoeld activiteiten die feitelijk worden verricht door ondernemingen die behoren tot dezelfde bedrijfssubgroep van de Standaard Bedrijfs Indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (SBI-code tot vier cijfers). ]

Noot
20

[Toelichting: Bij de toets in hoeverre een project ‘in redelijke mate’ met eigen middelen wordt gefinancierd, zal een norm van 25% van de projectkosten als uitgangspunt dienen. Onder eigen middelen kan o.a. worden verstaan; de cash-flow minus de verplichtingen, kapitaalsstortingen, achtergestelde leningen en kredieten met borgstellingen. De te ontvangen KITO-subsidie wordt niet meegerekend.]

Noot
21

[Toelichting: Als ijkpunt geldt het aantal arbeidsplaatsen op het moment van indiening van de aanvraag. Dit aantal wordt vergeleken met het aantal arbeidsplaatsen op het moment van vaststelling van de subsidie.]

Noot
22

[Toelichting: De KITO 2002 valt onder de zogenaamde De Minimis-normen van de Europese Commissie. Deze hebben betrekking op het maximale bedrag aan overheidssteun dat door een ondernemer op grond van deze maar ook andere op basis van de De Minimis-normen verleende overheidssteun is of wordt verleend.

De criteria daarvan zijn de volgende:

– het maximum voor De Minimis-steun bedraagt € 100.000 (subsidie-equivalent) over een periode van drie jaar vanaf het moment dat de eerste De Minimis-steun is verleend (steun uit alle bronnen);

– het maximum geldt voor de totale overheidssteun die als De Minimis-steun kan worden aangemerkt. Het doet niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;

– het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.

De enige vorm van steun die van de toepassing van de De Minimis-regel is uitgesloten, is exportsteun. Onder exportsteun wordt verstaan iedere steun die rechtstreeks verband houdt met de geëxporteerde hoeveelheden, de opzet en het functioneren van een distributienet of met de lopende uitgaven in verband met de exportactiviteit. Kosten in verband met de deelneming aan beurzen, studies en adviezen voor de introductie van een nieuw product op een nieuwe markt, worden daarentegen niet als zodanig beschouwd.

Steun in andere vormen dan subsidie, wordt omgerekend in een subsidie-equivalentwaarde. Voorbeelden van andere vormen van steun zijn: zachte leningen (het verschil tussen de marktrente en de werkelijk te betalen rente, is steun) en kwijtscheldingen. Er wordt in alle gevallen uitgegaan van de contante waarde van de steun omgerekend naar de datum van indiening van de aanvraag.

Bij subsidies wordt in principe uitgegaan van het maximaal verleende bedrag, ondanks de uitbetaling in termijnen.

Bij de uitvoering van de KITO 2002 zullen de bedoelde normen onverkort worden toegepast. Dit kan ertoe leiden dat de te verlenen subsidie dient te worden verlaagd, danwel een subsidie moet worden geweigerd.]

Noot
23

[Toelichting: Als uitvoeringsperiode geldt een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de dagtekening van het verleningsbesluit.

Het gaat bij de subsidiëring niet alleen om het verrichten van investeringen in materiële vaste activa, maar ook om het daadwerkelijk in gebruik nemen daarvan.

In gevallen waarin wordt verzocht om verlenging van de genoemde periode, zal de doelstelling van de regeling worden afgewogen tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt, zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.]

Noot
24

[Toelichting: Op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd indien:

– de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

– de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen;

– de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit tot verlening van een subsidie zou hebben geleid;

– de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.]

Noot
25

[Toelichting: Het vereiste dat bij de vaststelling van de subsidie alle kosten moeten zijn betaald is niet van toepassing ingeval van financial lease, huurkoop of een vergelijkbare financieringswijze.]

Noot
26

[Toelichting: In de artikelen 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, wie toezichthouders zijn en wat hun bevoegdheden zijn. Verder is in artikel 5:20 van die wet voorzien, dat iedereen verplicht is om medewerking te verlenen aan een toezichthouder in functie, tenzij de betrokkenen uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daarvan zijn vrijgesteld.

Toezichthouders worden aangewezen door of namens Gedeputeerde Staten en beschikken over een legitimatiebewijs dat zij op verzoek moeten tonen. Toezichthouders zijn bevoegd tot het betreden van elke plaats met medeneming van de benodigde apparatuur, tot het vorderen van inlichtingen, tot het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en het maken van kopieën daarvan en tot het onderzoeken van zaken, die zaken aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. ]