Nota Grondbeleid Uithoorn

Geldend van 04-06-2015 t/m heden

Intitulé

Nota Grondbeleid Uithoorn

Deel A: Visie

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op **-****-2015

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. **-****-2015

1. Inleiding

Als middel waarmee een groot aantal gemeentelijke doelstellingen kan worden gerealiseerd, vormt het grondbeleid een integraal onderdeel van talloze ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen de strategische visie en het grondbeleid toegelicht. Van daaruit wordt de doelstelling van deze beleidsnota mede bepaald.

In deze nota worden de kaders en keuzes voor het grondbeleid van de gemeente Uithoorn beschreven.

Deze nota is verdeeld in een deel A (met beleidskeuzes) en een deel B (met achtergrondinformatie en uitleg).

1.1 Relatie tussen strategische visie Uithoorn en grondbeleid

Strategische hoofdlijnen

Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad de Strategische Visie Uithoorn 2030 vastgesteld. Hierin is de visie van de gemeente als volgt samengevat:

Uithoorn is een aantrekkelijke woongemeenschap met ruim en groen wonen

en grootstedelijke voorzieningen binnen handbereik.

Uithoorn biedt het beste van twee werelden.

De kernwaarden van de gemeente hierbij zijn:

  • -

    de eigen kracht van burgers, maatschappelijke organisaties en marktpartijen;

  • -

    een actieve rol van de gemeente als katalysator;

  • -

    het regionaal organiseren en het lokaal borgen.

De rol van de gemeente en, wat de gemeente betreft ook van maatschappelijke organisaties als woningbouwcorporaties, welzijnsorganisaties, zorgaanbieders en onderwijs, is vooral gericht op enthousiasmeren en faciliteren van inwoners. In het fysieke domein helpt de gemeente ontwikkelingen op gang of bespoedigt ze en beperkt waar nodig schadelijke effecten.

Coalitieakkoord 2014 - 2018

In het Coalitieakkoord 2014 – 2018 ligt qua woningbouwopgaven het accent op reeds in gang gezette ontwikkelingen, zoals het dorpshart (Amstelplein, cultuurcluster, Waterlijn en Vinckebuurt), Legmeer-West, de Oker, Boterdijk, Park Krayenhoff en De Kuil III. Ten aanzien van nieuwe initiatieven wordt in het coalitieakkoord gesteld dat deze welkom zijn wanneer ze een duidelijke meerwaarde leveren voor de Uithoornse en Kwakelse gemeenschap. Voorwaarde bij woningbouwlocaties is dat de diversiteit van woningbouw in balans moet worden gebracht met de lokale vraag naar woningen met het oog op het bevorderen van sociale cohesie. Een concreet beleidspunt is het maken van prestatieafspraken met Eigen Haard voor onder meer sturing op woonlasten, meer woningen voor middeninkomens en kleine zelfstandigen, beter onderhoud van tuinen en verharding. Ook wordt ruimte geboden voor eigen initiatieven zoals collectieve project-overeenkomsten. Voor het Dorpshart wordt gestart met de uitvoering van de bestaande plannen via de projectontwikkelaars.

Wat de economie en het ondernemen betreft is de gemeente ondersteunend. Onder meer wordt ingezet op het verbeteren van het vestigingsklimaat, het optimaliseren van vestigings-voorwaarden van bedrijven in woonwijken, het tegengaan van kantorenleegstand door transformatie en herbestemming voor alternatieve toepassingen.

Woonvisie

Het grondbeleid van de gemeente is een middel om doelstellingen uit de woonvisie te realiseren. De woonvisie geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor het wonen in Uithoorn. Het geeft onder andere inzicht in de lokale en regionale woonvraag en het gewenste nieuwbouwprogramma voor de komende jaren voor de gehele gemeente. Met behulp van nieuwbouw willen wij de kwaliteit van de woningvoorraad vergroten en de variatie en keuzemogelijkheden op de lokale woningmarkt verstreken. De nieuwbouw willen wij met name benutten om de leemten, die we vanuit de lokale vraag constateren, op te vullen.

Bovengenoemde doelen hebben hun invloed op het grondbeleid, of beter: het grondbeleid moet ertoe bijdragen dat bovengenoemde doelen op een zo efficiënt mogelijke wijze worden gehaald.

1.2 Doelstelling

Alhoewel de gemeente zich de vaststelling van een transparant grondbeleid en grondprijsbeleid tot doel heeft gesteld, is het grondbeleid zelf geen doel op zich maar een middel om de (ruimtelijke en maatschappelijke) visie van de gemeente tot uitvoer te brengen. Dit leidt tot de volgende doelstelling voor het grondbeleid van de gemeente Uithoorn:

Het binnen de kaders van de Nota Grondbeleid Uithoorn 2015 – 2018 uitvoeren van het grond- en grondprijsbeleid om op een gestructureerde, transparante en financieel verantwoorde wijze te komen tot realisering van de door de gemeente geformuleerde doelstellingen van het ruimtelijk,

maatschappelijk en overig beleid.

2. Grondbeleid; situationeel met een voorkeur voor passief

Een kernkwestie in een Nota grondbeleid is het uitspreken van een keus of een voorkeur voor actieve of passieve grondpolitiek. Dat kan een algemene keus of voorkeur zijn, het kan ook afhankelijk worden gesteld van de omstandigheden (situationeel).

De gemeente Uithoorn kiest voor een situationeel grondbeleid met een voorkeur voor een passieve grondpolitiek[1] met name ter vermijding van financiële risico’s. Deze voorkeur geldt voor nieuwe projecten c.q. voor gebieden waar nieuwe ontwikkelingen voor worden beoogd. Voor lopende projecten geldt in principe de grondpolitiek zoals deze is gekozen bij de start van het betreffende project.

Met een passief grondbeleid wordt bedoeld dat de gemeente de grondexploitatie van een gebied volledig overlaat aan de markt en waarbij zij hooguit haar publiekrechtelijke taken (zoals het opstellen van de planologische kaders) vervult met het oog op de ruimtelijke en maatschappelijke belangen.

Bij een actief grondbeleid wordt bedoeld dat de gemeente de grondexploitatie van een locatie van A tot en met Z, van bouwgrondexploitatie[2] tot en met vastgoedexploitatie[3], zelfstandig oppakt en uitvoert.

Wanneer de omstandigheden er aanleiding toe geven kan voor een bepaald gebied ook gekozen worden voor een actieve grondpolitiek. Het college zal de raad daar dan een voorstel voor doen. In een dergelijk voorstel wordt dan ten minste aandacht besteed aan:

  • -

    de ruimtelijke en maatschappelijke belangen;

  • -

    een verwervingsstrategie inclusief het eventueel vestigen van een voorkeursrecht op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten[4] en het eventueel gebruik maken van het onteigeningsinstrument;

  • -

    het financiële kader met kosten- en batenanalyses;

  • -

    inschattingen van de risico’s van een keus voor actieve grondpolitiek in vergelijking met een keus voor passieve grondpolitiek.

De verwervingsstrategie, financieel kader en risicoanalyse zullen onder geheimhouding aan de raad worden toegezonden.

Denkbaar is ook dat voor een bepaald gebied voor een deel voor een actieve grondpolitiek wordt gekozen en voor een ander deel wordt volstaan met een passieve grondpolitiek. Ook dan volgt een voorstel zoals hiervoor genoemd. Ingeval van een keus voor uitnodigingsplanologie[5] met het oog op een organische gebiedsontwikkeling is het ook denkbaar dat de gemeente een actievere procesrol neemt dan bij passieve grondpolitiek gebruikelijk is, zonder echter tot verwerving van eigendommen over te gaan. Ook dan zal de raad een voorstel ontvangen zoals hiervoor genoemd, echter zonder het onderdeel verwervingsstrategie.

Vanwege de gekozen algemene voorkeur voor passieve grondpolitiek is het college verantwoordelijk voor keuzes voor passieve grondpolitiek in concrete gevallen. Met de hiervoor gemaakte beleidskeus is de raad verantwoordelijk voor keuzes voor actieve grondpolitiek en voor uitnodigingsplanologie in concrete gevallen. Het college legt verantwoording af aan de raad over de uitvoering van de gevoerde grondpolitiek.[6] Dat gebeurt via de daarvoor geëigende planning- en controlproducten, zoals de begroting en jaarstukken, de bestuurlijke voortgangsrapportages en de jaarlijkse (vertrouwelijke) actualisering van de bouwgrondexploitatie, maar ook bij een wijziging van de Structuurvisie en/of de sectorale beleidsplannen.

3. Instrumenten passief grondbeleid

Bij onze keus voor passief grondbeleid maakt de gemeente ook kosten van grondexploitatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om ambtelijke kosten in verband met het nemen van een planologisch besluit, eventuele kosten van planschade, kosten van toezicht op de uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte of, als de gemeente zelf de openbare ruimte aanlegt of aanpast, om het verhalen van de kosten in de openbare ruimte. Dat kan ook gaan om kosten van openbare voorzieningen die al eerder zijn aangelegd of pas later zullen worden aangelegd mede ten behoeve van andere ontwikkelingen (bovenwijkse kosten).

3.1 Grondexploitatiewet

Voor het verhalen van de kosten voor de exploitatie van een gebied in het gebied waarvoor een planologisch besluit wordt genomen en het maken van afspraken over de locatie-eisen, de fasering, het bepalen van de woningbouwcategorieën geeft de gemeente in beginsel de voorkeur aan het sluiten van een anterieure overeenkomst boven het vaststellen van een exploitatieplan. Een anterieure overeenkomst geeft de gemeente meer mogelijkheden om te sturen op de ontwikkeling van een locatie. Het exploitatieplan wordt gezien als een stok achter de deur.

Een belangrijk element bij het aangaan van anterieure overeenkomsten is dat ontwikkelende partijen zekerheid moeten stellen dat de exploitatiebijdragen worden voldaan. Zonder dergelijke zekerheden loopt de gemeente het risico de exploitatiebijdrage te missen in geval van faillissement van de ontwikkelende partij. De gemeente Uithoorn kiest ervoor dat deze zekerheidstelling wordt gedaan in de vorm van een waarborgsom of in de vorm van een bankgarantie (van een bij De Nederlandsche Bank aangesloten bank). Onder omstandigheden kan genoegen worden genomen met het nemen van een eerste recht van hypotheek als vorm van zekerheidsstelling. Als extra instrument om zekerheid te verkrijgen kan de gemeente ook ervoor kiezen om een exploitatieplan vast te stellen bij het planologische besluit.

Voor die gevallen waarin de gemeente een actieve grondpolitiek voert en voor zover die politiek slaagt voor het totale gebied, worden de kosten van grondexploitatie gedekt uit de verkoop van grond (mits de grondexploitatie minimaal sluitend is).

3.2 Bovenplans- en bovenwijkse kosten

Daar waar sprake is van bovenplanse- en/of bovenwijkse voorzieningen (en dus kosten) zullen deze worden verhaald op de veroorzaker. Bij diverse bouwprojecten van derden, zoals Park Krayenhoff, Vinckebuurt en Europarei, gebeurt dit reeds. Daarbij zal rekening worden gehouden met de volgende criteria:

  • de voorzieningen dienen profijtelijk te zijn voor het exploitatiegebied;

  • met deze voorziening gepaard gaande kosten dienen toerekenbaar te zijn aan het exploitatiegebied;

  • het verhaal van deze kosten dient naar rato te geschieden op de door deze voorzieningen gebate gronden, dat wil zeggen proportioneel te zijn.

3.3 Verevening

In de wijziging van de Structuurvisie in 2011 is aandacht besteed aan ruimtelijke en functionele samenhang tussen winstgevende en verliesgevende ontwikkellocaties, en in hoeverre verevening tussen locaties plaatsvindt. Het betreft de toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling voor glastuinbouw.

3.4 Planschade

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 24 juni 2008[7] reeds besloten om planschade daar waar mogelijk te verhalen via een exploitatieovereenkomst dan wel een exploitatieplan, in plaats van via een separate planschadeovereenkomst. Deze lijn wordt voortgezet. Om de hoogte van de planschadetegemoetkoming te ramen laat de gemeente een risico-analyse uitvoeren; de kosten hiervoor verhaalt zij via een exploitatieovereenkomst dan wel het exploitatieplan op de exploitant. De gemeente kiest er ten slotte voor om bij de verdeling van de te verhalen planschadekosten de omslagmethode van een exploitatieplan toe te passen in gevallen waarin er sprake is van meerdere exploitanten, om op deze wijze te komen tot een volledig kostenverhaal. De kosten van de risico-analyse worden daarbij eveneens verhaald.

4. Instrumenten actief grondbeleid

De gemeente staat een aantal publiek- en privaatrechtelijke instrumenten ter beschikking om uitvoering te geven aan haar grondbeleid. Bij een incidentele keus voor actieve grondpolitiek zijn deze instrumenten traditioneel onder te verdelen in instrumenten ten behoeve van verwerving, beheer en uitgifte. Gezien de aard van een actief grondbeleid kan het bouw- en woonrijp maken daar ook toe worden gerekend.

4.1 Bouw- en woonrijp maken

Het bouw- en woonrijp maken wordt meestal niet genoemd als instrument in het kader van een actief grondbeleid. Toch spelen zij een grote rol gedurende het hele proces vanaf de keuze voor een (actieve) grondpolitiek tot en met de oplevering van de bebouwing en de werken. Denk daarbij alleen al aan de keuze voor het al dan niet bouwrijp leveren van de grond en de materiaalkeuzes bij het woonrijp maken. Zo zijn er tal van grote of kleinere keuzes gedurende het proces. Bij een passieve grondpolitiek speelt het bouw- en woonrijp maken ‘slechts’ een rol bij de ontwikkelende marktpartij en het kostenverhaal door de gemeente.

De meeste keuzes zijn ingestoken vanuit de grond- en vastgoedexploitatie. Bouw- en woonrijp maken zijn dus weliswaar geen instrumenten om te sturen op verwerving en vervreemding van de gronden maar de met het bouw- en woonrijp maken gepaard gaande investeringen kunnen zodanig groot zijn dat ze een forse invloed hebben op de waarde van het onroerend goed.

4.2 Verwerving van grond

Bij grootschalige (bouw)projecten waarbij de gemeente een actieve grondpolitiek voert wordt in een vroegtijdig stadium een verwervingsstrategie opgesteld. Daarbij wordt ook de rol van eventuele speculatieve aankopen door de markt bezien. Gelet op de onderhandelingspositie van de gemeente zal een verwervingsstrategie onder geheimhouding moeten worden vastgesteld.

In een verwervingsstrategie zal in ieder geval aandacht worden besteed aan een gegevensinventarisatie, de keuze voor het toepassen van de verwervingsinstrumenten, een taxatie, een planning en een risico-analyse (juridische en financiële risico’s). Voor de verwervingsstrategie zal tevens voldoende financiële ruimte aanwezig moeten zijn. Daarom zal aan de verwervingsstrategie een financieel kader worden gekoppeld dat tegelijk aan de raad ter goedkeuring wordt voorgelegd.[8] Als vermeld in hoofdstuk 3 wordt bij een incidentele keuze voor actieve grondpolitiek deze verwervingsstrategie bij de besluitvorming richting raad gevoegd.

Na vaststelling van de verwervingsstrategie volgt in principe een taxatie naar de onteigeningswaarde[9] van de te verwerven objecten. De reden dat getaxeerd wordt naar de onteigeningswaarde is omdat minnelijke verwerving vaak de eerste noodzakelijke stap is voor een onteigeningsprocedure. Een taxatie is overigens ook gewenst vanwege Europese regels omtrent staatssteun.

Wet voorkeursrecht gemeenten

Door de vestiging van een voorkeursrecht kan worden voorkomen dat een perceel dat van belang is voor de uitvoering van het bestemmingsplan in handen valt van speculanten waardoor de ontwikkeling vertraging oploopt of de winst wordt afgeroomd, terwijl die ten goede zou kunnen komen aan de gemeente. Hierdoor kan het gewenst zijn om in een vroegtijdig stadium over te gaan tot vestiging van een voorkeursrecht.

Minnelijke verwerving

Gedurende de verwerving zal steeds gepoogd worden om de benodigde gronden minnelijk te verwerven. Deze methode van verwerving is, ten opzichte van de vestiging van een voorkeursrecht of een onteigening, het minst controversieel omdat er sprake is van volledige wilsovereenstemming tussen de betrokken partijen. De voorkeur van de gemeente gaat er dan ook naar uit om gronden op minnelijke wijze, op basis van vrijwilligheid, te verwerven. Vestiging van een voorkeursrecht of de start van de onteigeningsprocedure betekent niet dat minnelijke verwerving is uitgesloten. Integendeel, in een onteigeningsprocedure is een poging tot minnelijke verwerving zelfs een verplichting.

Onteigening

Onteigening is een gedwongen ontneming van de eigendom. De administratieve procedure begint met een verzoekbesluit van de raad aan de Kroon. De onteigeningsprocedure heeft een lange doorlooptijd[10]. Als gevolg hiervan komt het meestal niet tot onteigening, maar komen de gemeente en de grondeigenaar er tussentijds minnelijk uit. De onteigening fungeert dan als stok achter de deur. Het is echter zaak om de onteigeningsprocedure niet te laat te starten opdat, indien een onteigening onontkoombaar is, er geen onnodige vertraging in de realisatie van de bestemming optreedt. In de eerdergenoemde verwervingsstrategie zal daarom nadrukkelijk aandacht worden besteed aan dit aspect.

Overigens wordt het proces rondom verwerving nader omschreven in een daartoe separaat op te stellen werkproces.

4.3 Beheer van grond

Enerzijds kan het van belang zijn om onroerende zaken slechts kortstondig in beheer te houden om onnodige renteverliezen (op de boekwaarde) te voorkomen, anderzijds kan er sprake zijn van een situatie waarop permanent beheer van toepassing is. Het beheer van gronden en opstallen vergt in ieder geval een strategische keuze. Beheer is daarom tevens een aandachtspunt bij de vaststelling van een verwervingsstrategie. Het beleid met betrekking tot permanent beheer wordt besproken en toegelicht in de Nota Vastgoed, die in 2015 ter bestuurlijke vaststelling wordt voorgelegd.

De gemeente heeft thans nog 8 woningen in bezit. Deze woningen zijn in beheer bij Eigen Haard en worden onderverdeeld in strategisch en niet-strategisch woningbezit. De gemeente heeft besloten om in ieder geval het niet-strategische woningbezit af te stoten. Het strategische woningbezit houdt zij in eigendom en blijft in beheer bij Eigen Haard dan wel een andere beheerder.

4.4 Uitgifte van grond

Verkoop

Verkoop is voor de gemeente het voornaamste instrument voor uitgifte. Bij uitgifteovereenkomsten worden de grondexploitatiekosten verhaald via de grondprijs. Verkoop kan onderdeel uitmaken van een bredere ontwikkel- en realisatieovereenkomst met ontwikkelende partijen.

Erfpacht

Het wordt niet uitgesloten dat in Uithoorn gebruik zal worden gemaakt van erfpacht, eventueel in combinatie met andere vormen van uitgifte, maar vooralsnog zal de gemeente dit instrument met name toepassen bij beheersituaties[11].

Particulier opdrachtgeverschap

In het Coalitieakkoord is reeds onder het prestatieveld “Aantrekkelijke kwaliteit van woningen” opgenomen dat collectieve projectovereenkomsten (particulier opdrachtgeverschap) voor jongeren- en ouderenwoningen wordt gestimuleerd. Aan de hand van Grexwet (afdeling 6.4 Wro) heeft de gemeente ook goede mogelijkheden om deze afspraak ook waar te kunnen maken.

Openbaar groen

Vanaf de Nota Grondbeleid 2009 is het beleid inzake de uitgifte van openbaar groen gecombineerd met het algemene grondbeleid uit het oogpunt van transparantie en overzichtelijkheid. De onderhavige beleidsnotitie is daarom een integrale weergave van het gemeentelijk grond(prijs)beleid, inclusief het uitgiftebeleid voor openbaar groen. Hetzelfde geldt uiteraard dan ook voor toekomstige evaluaties van het grondbeleid.

In 2013 heeft de gemeenteraad het beleid voor de uitgifte van openbaar groen opnieuw vastgesteld. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten verwerkt.

  • a.

    buurtbeheer groen valt binnen het uitgiftebeleid en is niet meer als separate vorm van beheer mogelijk

  • b.

    het onderscheid tussen structureel groen en buurtbeheer vervalt en alle groen in deze twee categorieën krijgt de term ‘gemeentebeheer groen’.

  • c.

    Openbaar groen op het bedrijventerrein wordt meegenomen in het project ‘revitalisering bedrijventerreinen’.

  • d.

    Ingebruiknemingsovereenkomsten worden omgezet in te verhuren groenvakken.[12]

  • e.

    Vanaf 2013 wordt groen alleen verhuurd of verkocht als het aan tuinen grenst.

  • f.

    De huurprijs wordt aangepast aan een redelijk actuele prijs per vierkante meter, passend bij de uitgangspunten van de Nota Grondbeleid, welke prijs jaarlijks wordt geïndexeerd.

  • g.

    De prijs voor te verkopen groen wordt gehandhaafd en jaarlijks herzien.

  • h.

    De aanpak van illegale situaties wordt een separaat project vanaf 2014.

Aan deze uitgangspunten worden de volgende uitgangspunten toegevoegd:

Indien meerdere percelen grenzen aan een strook openbaar groen die voor uitgifte in aanmerking komt en het oogpunt van beheer wenselijk is dat de hele strook in één keer verkocht of verhuurd wordt, dan wordt deze strook alleen verkocht of verhuurd wanneer alle eigenaren c.q. gebruikers van de aangrenzende percelen de grond afnemen. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.

In de onder i genoemde situatie wordt de grondprijs (koop of huur) met 25% verlaagd ten opzichte van de standaard grondprijs (zie bijlage I grondprijzentabel).

Gekozen wordt voor een benadering waarin snippergroen actief wordt aangeboden. Het aan te bieden groen is vervat in uitgiftekaarten die als bijlage bij deze nota grondbeleid zijn gevoegd en met deze nota worden vastgesteld. De herziening houdt tevens een wijziging in van het beleid ten aanzien van openbaar groen in die zin dat de nieuwe wijken (gebouwd vanaf 2000) niet in de uitgiftekaarten zijn meegenomen. Die wijken zijn al dusdanig optimaal ingericht dat stroken groen daarbinnen niet voor verkoop in aanmerking komen. Daar waar sprake is van illegale ingebruikname van groen en waar aanbieding niet wenselijk is of waar aanbieding niet wordt aanvaard, zal privaatrechtelijk handhavend worden opgetreden.

Ligplaatsen voor woonschepen

In de gemeente Uithoorn worden ligplaatsen voor woonschepen toegewezen aan de eigenaar van een woonboot door een perceel grond te verhuren. Dit ligplaatsenbeleid wordt gehanteerd sinds ca. 1970. Met dit beleid kan onvoldoende worden ingespeeld op recente ontwikkelingen met betrekking tot het onderhoud van deze ligplaatsen en de kosten die hiermee gepaard gaan voor de gemeente als verhuurder van de ligplaatsen. Daarnaast wordt verhuur van grond als ligplaats niet meer als een taak van de gemeente gezien. Door onderzoek van onder meer de juridische mogelijkheden wordt nagegaan of de verhuur van grond als ligplaats kan worden beëindigd, door bijvoorbeeld verkoop.

Overigens wordt het proces rondom uitgifte nader omschreven in een daartoe separaat op te stellen werkproces.

5. Bestuurlijke rolverdeling

In het duale stelsel heeft de raad heeft een duidelijk kaderstellende en controlerende rol en het college een uitgesproken uitvoerende rol. De taken en bevoegdheden van het gemeentebestuur met betrekking tot het grondbeleid zijn onder te verdelen in publiek- en privaatrechtelijke taken en bevoegdheden. Hieronder worden deze taken en bevoegdheden zoveel mogelijk samengevat in tabelvorm met een enkele toelichtende opmerking[13].

5.1 Publiekrecht

De publiekrechtelijke taken en bevoegdheden van het gemeentebestuur op het terrein van het grondbeleid zijn in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1: Overzicht publiekrechtelijke taken en bevoegdheden gemeentebestuur

 

Raad

B&W

Budgetrecht

x

 

Actieve informatieplicht

 

x

Vaststelling grond(prijs)beleid

x

 

Advisering grond(prijs)beleid

 

x

Vaststelling grondprijzen

 

x

art. 2 Wet voorkeursrecht Gemeenten

x

 

art. 6 Wet voorkeursrecht Gemeenten

 

x

art. 79 Onteigeningswet

x

 

Structuurvisie

x

 

Bestemmingsplan

x

 

Exploitatieplan

x

 

5.2 Privaatrecht

Op het gebied van het privaatrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen[14]. Het college dient echter de raad vooraf inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van deze bevoegdheid indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college niet eerder een besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken[15]. In Uithoorn wordt er voor gekozen alle ontwikkelingsovereenkomsten, met uitzondering van intentieovereenkomsten, voor wensen en bedenkingen voor te leggen. Verder is in artikel 9, vierde lid van de Financiële Verordening gemeente Uithoorn bepaald wanneer het college de raad vooraf informeert over een besluit en niet eerder het besluit neemt dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.[16]

Ten aanzien van de overige besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen binnen het grondbeleid, behoudens de handelingen in artikel 160, tweede lid van de Gemeentewet (zie hierna), maakt het college steeds een zorgvuldige afweging over de mogelijke impact van een besluit. Hierbij zal het college rekening houden met de actieve informatieplicht en een besluit zo nodig ter kennisname aan de raad sturen.

In de onderstaande tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de privaatrechtelijke taken en bevoegdheden.

Tabel 2: Overzicht privaatrechtelijke taken en bevoegdheden gemeentebestuur

 

Raad

B&W

Burgemeester

Actieve informatieplicht

Controlerende rol

X (plicht raad te informeren)

 

Privaatrechtelijke rechtshandelingen zónder ingrijpende gevolgen voor de gemeente

 

X

Privaatrechtelijke rechtshandelingen mét ingrijpende gevolgen voor de gemeente

Uiten wensen en bedenkingen

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord)

 

Vaststelling algemene verkoopvoorwaarden

 

X

 

Voorbereiden van een besluit tot voeren van gerechtelijke procedures

Kan anders besluiten

X (tenzij raad anders besluit)

 

Besluit tot deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen

Uiten wensen en bedenkingen

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord)

 

Vertegenwoordiging in en buiten rechte

 

 

X

Machtiging vertegenwoordigingsbevoegdheid

 

 

X

Financiële verordening: investeringen groter dan € 100.000

Uiten wensen en bedenkingen, tenzij grondexploitatie is vastgesteld

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord), tenzij grondexploitatie is vastgesteld

 

Financiële verordening: aankoop en verkoop van goederen en diensten groter dan € 100.000

Uiten wensen en bedenkingen, tenzij grondexploitatie is vastgesteld

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord), tenzij grondexploitatie is vastgesteld

 

Financiële verordening: het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000

Uiten wensen en bedenkingen, tenzij grondexploitatie is vastgesteld

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord), tenzij grondexploitatie is vastgesteld

 

Financiële verordening: Structurele verplichtingen aangaan groter dan het bedrag van € 25.000

Uiten wensen en bedenkingen, tenzij grondexploitatie is vastgesteld

X (niet eerder dan de raad te hebben gehoord), tenzij grondexploitatie is vastgesteld

 

6. Grondprijsbeleid

Met de inwerkingtreding van de Grondexploitatiewet (Grexwet) werd het belang dat de gemeente ging beschikken over een transparant grondprijsbeleid groter. In het exploitatieplan, meer specifiek de exploitatieopzet in het exploitatieplan, zal de gemeente namelijk de opbrengstpotentie van een exploitatiegebied moeten berekenen. Deze opbrengstpotentie moet kunnen worden onderbouwd vanuit het gemeentelijk grondprijsbeleid. Ook het beleidskader waaruit de grondprijzen of –methodieken voortkomen vormt een onderdeel van de onderbouwing van de opbrengstpotentie[17]. Dit zou er voor kunnen pleiten om zo veel mogelijk te werken met de vaste grondprijzenmethode als de meest transparante methode na openbaarmaking. Het strikt hanteren van vaste grondprijzen sluit echter niet aan bij de realiteit van de gronduitgifte bij gebiedsontwikkeling.

De ene ontwikkeling is vanzelfsprekend de andere niet. Daarom kiest de gemeente ervoor om zo veel mogelijk te werken met de residuele grondwaardemethode, al dan niet in combinatie met de grondquotemethode. En omdat bij residuele bepaling van de grondwaarde uitgegaan wordt van de (toekomstige) functie van de grond, spreken we over het toepassen van de functionele residuele grondwaardemethode. Winstmaximalisatie is daarbij niet leidend. Voor sociale woningbouw wordt een vaste grondprijs per woning gehanteerd. De gemeente heeft besloten om de grondprijzen en de methoden om de grondprijzen te bepalen in een tabel te verwerken. Deze tabel is als bijlage I aan deze nota toegevoegd en zal minimaal eens per twee jaar door het college van burgemeester en wethouders worden herzien.

In verband met de Europese regels met betrekking tot staatssteun zullen de grondprijzen marktconform zijn. Daartoe wordt bij verkoop de grond ook getaxeerd tenzij de grondprijs via concurrerende biedingen tot stand is gekomen.

Het kader voor de uiteindelijk overeen te komen grondprijs en daarmee het kader voor de grondprijsonderhandelingen wordt op basis van het bovenstaande gevormd door:

  • -

    De vastgelegde grondprijsmethodiek conform bijlage I

  • -

    De vastgestelde grondexploitatie waarin de geprognosticeerde grondopbrengsten zijn gekwantificeerd

  • -

    De uitgevoerde taxatie (tenzij sprake is geweest van concurrerende biedingen)

7. Financiën

7.1 Financiële consequenties grondpolitiek

Een aantal zaken uit deze beleidsnotitie heeft financiële consequenties voor de gemeente, zoals de keuze voor de vorm van grondpolitiek (actief of passief), de wijze van kostenverhaal (anterieur, exploitatieplan of posterieur), het soort overeenkomst (bouwclaim, concessie, PPS of grondexploitatie, zie deel B) en het grondprijsbeleid.

De keuze voor een passieve grondpolitiek heeft relatief weinig financiële gevolgen. Bij een passieve grondpolitiek dient namelijk te allen tijde sprake te zijn van een volledig kostenverhaal, ongeacht de wijze van kostenverhaal.

Anders is het voor het voeren van een actieve grondpolitiek, een politiek die overigens op basis van de keus in hoofdstuk 3, niet de voorkeur geniet bij nieuwe (her)ontwikkelingsprojecten. Een actieve grondpolitiek brengt (financiële) risico’s met zich mee. Daarom moet mede in het kader van de risicobeheersing, vooraf een financieel kader, een verwervingsstrategie en een risicoanalyse worden opgesteld waarin de risico’s en belangen tegen elkaar worden afgewogen. Voor het verrichten van reguliere dan wel anticiperende verwervingen geldt dat de noodzaak voldoende in de verwervingsstrategie moet zijn onderbouwd. Voor de verwervingsstrategie zal tevens voldoende financiële ruimte aanwezig moeten zijn. Daarom zal aan de verwervingsstrategie een financieel kader worden gekoppeld dat tegelijk aan de raad ter goedkeuring wordt voorgelegd. De dekking voor het financiële kader dient, voor wat betreft de ontwikkelingen die minimaal kostendekkend en bestemd voor uitgifte zijn, te worden gevonden binnen de desbetreffende grondexploitatie. Het huidige beleid is dat de bouwgrondexploitatie minimaal budgetneutraal moeten worden afgesloten. De dekking voor het verwerven van gronden ten behoeve van gemeentelijke projecten, zoals infrastructurele projecten of onderwijsvoorzieningen, komt daarentegen uit de algemene middelen.

7.2 Winst- en verliesneming

Winsten worden, conform dit beginsel, pas genomen op het moment dat hierover voldoende zekerheid bestaat. Verliezen worden genomen op het moment dat de raming van een grondexploitatie een verlies laat zien. Verliezen en winsten worden daarbij geconsolideerd op projectniveau, dat wil zeggen, op projectniveau met elkaar verrekend. Onderstaand volgen de beleidsregels per onderdeel.

Winstneming

Winsten in grondexploitaties bij bouwprojecten worden genomen als deze gegarandeerd zijn. Dit gebeurt bij de jaarrekening. De garantie ontstaat op het moment dat voldaan wordt aan onderstaande voorwaarden:

  • -

    Er is een positief saldo op contante waarde op basis van een blijvende positieve cashflow

  • -

    De nog te realiseren opbrengsten zijn zeker gesteld

  • -

    Het saldo is hoger dan € 100.000

  • -

    Maximaal 90% van de gerealiseerde winst minus nog te maken kosten wordt aan het einde van het jaar als winst genomen. Dit wordt per geval beoordeeld in samenhang met de nog aanwezige risico’s

Verliesneming

Van verliesneming is sprake in het geval duidelijk is dat de baten de lasten niet volledig zullen dekken. De grondexploitatiebegroting voor het complex vertoont daardoor een begroot verlies. Het is ook denkbaar dat een aanvankelijk winstgevende prognose van een grondexploitatiebegroting omslaat naar een verliesgevende begroting, bijvoorbeeld als gevolg van conjuncturele omstandigheden, noodgedwongen planwijzigingen en dergelijke. Voor dergelijk begrote verliezen wordt een voorziening getroffen op contante waarde. Conform de regelgeving in het BBV worden de benodigde jaarlijkse bijschrijvingen vanwege indexering (rente) opgenomen in de begroting.

Waardering NIEGG en BIE

In het bovenstaande is het onderscheid tussen zogeheten NIEGG (Niet In Exploitatie Genomen Gronden) en BIE (Bouwgrond In Exploitatie) van belang. Ten aanzien van het treffen van verliesvoorzieningen en het wel of niet bijschrijven van rente op dergelijke complexen sluiten wij aan bij het BBV. Dit houdt in dat voor bouwgronden in exploitatie bovengenoemde route ten aanzien van het treffen van verliesvoorzieningen wordt gevolgd (voorziening op contante waarde bij een voorzienbaar verlies). Rente wordt aan de exploitatie toegerekend op basis van de algemene omslagrente binnen de gemeente (zie paragraaf 7.4). Voor NIEGG geldt dat er alleen sprake kan zijn van een NIEGG als daartoe een raadsbesluit genomen is welke aanwijzingen geeft over de toekomstige invulling van het gebied. Als dat het geval is, kan voor de waarde van deze grond uitgegaan worden van de waarde in de toekomstige situatie en kan tot dat bedrag rente en plankosten worden bijgeschreven. Dit gebeurt dan ook. Voor gronden waarvoor een dergelijk besluit niet genomen is en waarvoor ook geen grondexploitatie bestaat, geldt dat moet worden uitgegaan van de huidige waarde zonder rekening te houden met de toekomstige situatie.

De verliesvoorziening voor NIEGG kan niet hoger zijn dan de boekwaarde.

Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Aangezien de implicaties van dit wetsvoorstel nog niet geheel te overzien zijn wordt in deze Nota Grondbeleid nog geen beleid geformuleerd. Gelet op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2016 zal de periode voorafgaand aan de invoering worden gebruikt om voorbereidingen te treffen met het oog op de implementatie van deze wet.

7.3 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In hoofdstuk 3 is ingegaan op de gemeentelijke voorkeur voor het voeren van een passief grondbeleid. In de regel betekent dit ook dat de gemeente minder risico’s loopt dan bij een actief grondbeleid. Niettemin is het in alle gevallen noodzakelijk beleid te formuleren omtrent de gewenste omvang van de risicoreserve. Kenmerkend voor dit beleid is dat die gewenste omvang ook lager is als er minder risico’s te verwachten zijn.

Ons beleid omtrent het bepalen van de gewenste weerstandscapaciteit is vastgelegd in de Nota Weerstandsvermogen en Risicobeheersing. Dit is één algemene nota geldend voor de hele gemeente. Daarmee is de nota ook van toepassing op het bepalen van de benodigde weerstandscapaciteit voor onze grondexploitaties. Kanttekening die daarbij gemaakt wordt is dat voor hogere risico’s een hogere ratio zal worden vastgesteld..

7.4 Rentebeleid grondexploitaties

Gebiedsontwikkeling gaat gepaard met substantiële investeringen en opbrengsten. Deze zijn bij gemeentelijke exploitatie verantwoord in een grondexploitatie. Aan deze grondexploitaties moet rente worden toegerekend. Dit gebeurt op basis van het percentage dat jaarlijks wordt vastgesteld voor de algemene gemeentelijke omslagrente.

7.5 Informatie grondexploitaties en actualisaties

De financiële verantwoording van een gebiedsontwikkeling wordt vastgelegd in een zogeheten grondexploitatie. Deze worden vastgesteld door de gemeenteraad en in ieder geval jaarlijks geactualiseerd. Een tussentijdse actualisatie vindt jaarlijks per 1 juli plaats. Iedere grondexploitatie en actualisatie gaat vergezeld van een toelichting waarin in ieder geval wordt stilgestaan bij onderstaande onderwerpen:

  • -

    Een actuele woningbouwprognose voor de komende vijf jaar

  • -

    Onderbouwing van de gehanteerde parameters in de grondexploitatie (kosten, opbrengsten, kosten- en opbrengstenstijgingen, rente en looptijd)

  • -

    De belangrijkste ontwikkelingen in het afgelopen jaar

  • -

    De belangrijkste risico’s

  • -

    De geprognosticeerde resultaten op eindwaarde en contante waarde inclusief een verschillenanalyse ten opzichte van de voorgaande actualisatie

Ten aanzien van de opgenomen parameters in de grondexploitatie geldt dat de toelichting op de grondexploitatie per onderdeel een onderbouwing van de aannamen geeft. In algemene zin gelden onderstaande onderbouwingen:

  • -

    Rentepercentages: In paragraaf 7.4 is aangegeven dat voor de rente in de grondexploitaties gerekend wordt met de gemeentelijke omslagrente

  • -

    Kosten- en opbrengstenstijgingen: Voor het bepalen van de werkelijke kosten- en opbrengstenstijgingen over het jaar waarover geactualiseerd wordt, wordt aangesloten bij de GWW-index over dat jaar. Naar de toekomst toe wordt aangesloten bij langjarig gemiddelden. Afhankelijk van de marktsituatie kan hier per onderdeel van worden afgeweken. Alsdan wordt dit in de toelichting onderbouwd.

  • -

    Kosten en opbrengsten: De geraamde kosten en opbrengsten worden per onderdeel onderbouwd. Die onderbouwing verschilt per onderdeel. Bij eventuele verwerving kan een taxatie als onderbouwing gelden, maar voor het ramen van kosten voor bouw- en woonrijp maken geldt een analyse door de afdeling Leefomgeving dan wel wordt een extern bureau ingeschakeld voor het opstellen van een kostenraming. De opbrengsten worden bepaald op basis van de in hoofdstuk 6 omschreven methoden. De toelichting op de grondexploitatie geeft per onderdeel aan op basis van welke normen en kengetallen de kosten en opbrengsten zijn geraamd.

8. Planning & Control

In de onderhavige beleidsnota is aandacht besteed aan de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente, de daarbij te hanteren instrumenten en de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden. Door middel van een geheime rapportage informeert het college van burgemeester en wethouders de raad voorts jaarlijks over de (financiële) stand van zaken van de grondexploitaties, projecten (van derden) en de verwerving en uitgifte van gronden binnen en buiten de bouwgrondexploitatie die op 1 januari van het betreffende jaar actueel zijn. Bovendien geldt jaarlijks per 1 juli een tussentijdse actualisatie. De voornaamste conclusies uit deze rapportages vinden tevens hun weerslag in de Programmabegroting, met name in de Paragraaf Grondbeleid en de Paragraaf Weerstandsvermogen. De financiële consequenties van deze rapportages worden integraal verwerkt in de P&C documenten. Tevens worden afwijkingen in de bouwgrondexploitatie tussentijds via de bestuurlijke voortgangsrapportages van de begroting gerapporteerd.

Ook in de nota’s over het weerstandsvermogen en risicomanagement[18], evenals de bijbehorende paragrafen in de begroting en jaarstukken, wordt nadrukkelijk stilgestaan bij de risico’s van het grondbeleid en de daarvoor benodigde en aanwezige weerstandscapaciteit.

Tenslotte merken wij nog op dat in de organisatie de samenwerking tussen het grondbedrijf, financiën en de concerncontroller is verstevigd. Hierdoor kunnen de financiële effecten en risico's van bijvoorbeeld nieuwe wet- en regelgeving eerder worden herkend en verwerkt.

Nu de grondexploitatie niet meer automatisch winstgevende of budgettair neutrale resultaten laat zien, is de noodzaak groter om niet alleen bij de halfjaarlijkse actualisatie maar ook tussentijds vaker de vinger aan de pols te houden. De voortgang van (complexe en risicovolle) projecten zullen regelmatiger in het college worden besproken. Indien daar aanleiding voor is, zal uw raad onmiddellijk worden geïnformeerd. Eventuele afwijkingen zullen te allen tijde zichtbaar worden gemaakt en worden vergeleken met de uitkomsten van de meest recente grondexploitatie.

Bijlage I

In de onderstaande tabel zijn de grondprijzen dan wel grondprijsmethodieken per categorie aangegeven. Deze tabel is gebaseerd op hetgeen in hoofdstuk 6 over het gemeentelijk grondprijsbeleid is bepaald. Waar gesproken wordt over een indexering wordt bedoeld een indexering aan de hand van het CBS Consumentenprijsindex (2006=100), prijspeil 1 februari 2009.

Grondprijzentabel

Uitgiftecategorie

Methode grondprijs

Grondprijs **

Eenheid

Bijzonderheden

Woningbouw:

 

 

 

 

• Commercieel

Grondquote/residueel

per situatie

woning

 

• Sociale koop

Grondquote/residueel

per situatie

woning

 

• Sociale huur

Vaste grondprijs

 

woning

 

• Particulier opdrachtgeverschap

 

per situatie

kavel

Het betreftvrije kavels die géén onderdeel uitmaken van een meeromvattend bouwproject.

Agrarische gronden

Taxatie

per situatie

m² terrein

 

Kantoren*

Taxatie

per situatie

m² bvo

 

Horeca & Detailhandel

Taxatie

per situatie

m² bvo

 

Bedrijventerrein*:

 

 

 

 

• Bebouwd

Taxatie

per situatie

m² bvo

 

• Onbebouwd

Taxatie

per situatie

m² terrein

 

Niet-commerciële functies (o.a. zorginstelling, onderwijs, verenigingsgebouw):

 

 

 

Bij uitgifte aan zorginstellingen wordt aansluiting gezocht bij de richtprijzen college bouw zorginstellingen.

• Verkoop grond

Residueel

per situatie

m² bvo/terrein

 

• Recht van opstal

Vaste (minimum)prijs met jaarlijkse indexering

6% van de marktwaarde met een minimum van € 25

 

• Verhuur

Vaste (minimum)prijs met jaarlijks indexering

6% van de marktwaarde met een minimum van € 25

 

Reststroken:

 

 

 

 

• Bebouwing

Taxatie

per situatie

 

• Nutsvoorziening

Vaste prijs met indexering

€ 250

 

• Andere functies (o.a. groen)

Vaste prijs met indexering

€ 85

 

*De grondprijs bij kantoren en bedrijventerrein is mede afhankelijk van de positionering ten opzichte van marktprijzen en locaties in de regio.

** Voor alle grondprijzen geldt als uitgangspunt dat ze marktconform dienen te zijn

Bijlage II UITGIFTEKAARTEN

Deel B: Toelichting

Leeswijzer

In deel A van de Nota grondbeleid worden de kaders en keuzes voor het grondbeleid van de gemeente Uithoorn beschreven. Dit deel B bevat toelichting over de achtergronden, betekenis en werking van het grondbeleid. Deze toelichting is deels algemeen en deels toegespitst op de kaders van deel A.

Deel B is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 bevat een korte inleiding en beschrijft verder trends en ontwikkelingen die van belang (kunnen) zijn voor het grondbeleid en voor het maken van keuzes binnen het vastgestelde beleid. Hoofdstuk 2 geeft informatie over de inhoud en mogelijkheden van zowel passief als actief grondbeleid. De hoofdstuk 3 en 4 zijn uitwerkingen daarvan. Hier wordt ingegaan op het instrumentarium van beide vormen van grondbeleid. Hoofdstuk 5 gaat vervolgens in op de bevoegdheidsverdeling tussen college en raad. Hoofdstuk 6 behandelt de verschillende aspecten van het gemeentelijk grondprijsbeleid. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de verdere financiële aspecten van het gemeentelijk grondbeleid, terwijl in hoofdstuk 8 tenslotte de relatie tussen het grondbeleid en de planning- en controlcyclus beschrijft.

1. Inleiding

Het grondbeleid is een middel voor de realisatie van het ruimtelijk en overig gemeentelijk beleid. In Uithoorn is de doelstelling van het grondbeleid het uitvoeren van het grond- en grondprijsbeleid om op een gestructureerde, transparante en financieel verantwoorde wijze te komen tot realisering van de door de gemeente geformuleerde doelstellingen van het ruimtelijk en overig beleid. Dit beleid komt veelal samen in een gemeentelijke structuurvisie en in coalitieafspraken voor de collegevorming. De gemeente Uithoorn beschikt over een geactualiseerde structuurvisie, de op 20 juni 2013 vastgestelde Strategische Visie Uithoorn en het Coalitieakkoord 2014 – 2018. Deze documenten bevatten bestuurlijke keuzes en krijgen daarom in deel A aandacht. In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan diverse trends en ontwikkelingen waar de gemeente in de toekomst mee te maken krijgt, maar die op dit moment geen onderdeel van deel A van deze nota hoeven zijn

1.1 Trends en nieuwe ontwikkelingen

Sinds de vaststelling van de Nota Grondbeleid 2009 – 2013 zijn er allerlei trends en ontwikkelingen die aanleiding geven tot actualisatie van het te voeren grondbeleid. De gevolgen van de crisis op de vastgoedmarkt zijn steeds meer manifest geworden. Dat heeft partijen die actief waren in grondexploitaties (waaronder nadrukkelijk veel gemeenten) zich sterker bewust gemaakt van de risico’s die verbonden zijn aan vroegtijdig verwerven van gronden voor bouwontwikkelingen. Die gevolgen zijn mede impuls voor een trend die als onderliggende maatschappelijke trend al aan het opkomen was: organische ontwikkeling. Het planologisch faciliteren van organische ontwikkeling wordt veelal aangeduid als uitnodigingsplanologie.

Overige trends zijn:

  • Op 17 juni 2014 is het wetsvoorstel Omgevingswet ingediend met onder meer instrumenten voor uitnodigingsplanologie.

  • Op prinsjesdag 2014 is het wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen ingediend.

  • Sinds geruime tijd is sprake van het wetsvoorstel Herziening Woningwet met consequenties voor de woningcorporaties in hun taken met betrekking tot enerzijds woningbouw in de sociale sector en anderzijds woningbouw in de vrije sector.

  • In voorbereiding is een wet over eigendom en stedelijke herverkaveling. Het onderdeel over stedelijke herverkaveling zal een nieuw instrument brengen op het vlak van passieve grondpolitiek.

In de vorige Nota Grondbeleid is ook nog geen aandacht besteed aan de invloed van het aanbestedings- en staatssteunrecht op gebiedsontwikkeling. Aangezien het grondbeleid van gemeenten te maken heeft met gebiedsontwikkeling is het wenselijk aan deze invloed aandacht te besteden. Daarnaast is de gemeente doende met de totstandkoming van een vastgoedvisie voor het maatschappelijk vastgoed van de gemeente.

De gevolgen van de crisis op de vastgoedmarkt hebben binnen de gemeente Uithoorn reeds de aandacht ontvangen.[20]

De genoemde trends en ontwikkelingen zullen in het verdere van deze paragraaf aan de orde komen.

1.1.1 Organische ontwikkeling en uitnodigingsplanologie

Organische ontwikkeling is te beschouwen als een reactie op de meer grootschalige vormen van ontwikkelingsplanologie die voorafgaand aan de krediet- en vastgoedcrisis bij veel gemeenten populair was. Er is sprake van een trend die relevant is voor het gemeentelijk grondbeleid. De memorie van toelichting[21] op het wetsvoorstel Omgevingswet zegt er het volgende over:

“Bij organische gebiedsontwikkeling ontwikkelen gebieden zich zonder exact vastgelegd eindbeeld, maar wel met een gewenste ontwikkelingsrichting op basis van een visie voor een gebied. (…) Organische gebiedsontwikkeling pretendeert niet alle mogelijke ontwikkelinitiatieven en hun (on)wenselijkheden te kunnen voorzien. Het is een planvorm waarbij geen star eindbeeld wordt vastgelegd, maar verschillende invullingen, uitvoeringen en richtingen mogelijk worden gemaakt. Daarbij past een juiste balans tussen het bieden van vrijheid enerzijds en de behoefte aan voorspelbaarheid en (rechts)zekerheid anderzijds.”

Uitnodigingsplanologie wordt beschouwd als het bieden van ruimte voor organische ontwikkeling en/of het stimuleren ervan. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Omgevingswet typeert uitnodigingsplanologie als het vooraf bieden van planologische zekerheid en het op hoofdlijnen bieden van inzicht in de grondexploitatie. Ter onderscheiding van deze typering kan ook worden gesproken van uitnodigingsplanologisch beleid. Daarmee wordt bedoeld dat gemeentelijk beleid een uitnodiging of stimulans tot (organische) ontwikkeling inhoudt (via een structuurvisie of een andere ruimtelijke visie voor een deelgebied van de gemeente). Wanneer aan de hand van zulk beleid initiatiefnemers en gemeente met elkaar in gesprek en onderhandeling komen kan, bij een bevredigend resultaat, het bijbehorende planologische besluit worden genomen. Dit kan telkens wanneer zich een volgende initiatiefnemer meldt binnen een setting van organisch gedachte gebiedsontwikkeling. De gemeente zal uitnodigingsplanologie c.q. organische gebiedsontwikkeling toepassen wanneer het voordelen biedt boven meer traditionele vormen van gebiedsontwikkeling.

1.1.2 Wetsvoorstel Omgevingswet

Op 17 juni 2014 heeft het Kabinet aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel Omgevingswet aangeboden. De totstandkoming van de Omgevingswet is een operatie waarbij allerlei wetgeving op het vlak van het omgevingsrecht wordt samengevoegd en waar mogelijk geïntegreerd. Insteek is de zorg voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat onder meer bouwwerken, infrastructuur, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.

Het wetsvoorstel gaat uit van een omgevingsplan waarin op gemeentelijke niveau allerlei bindende regels op het vlak van de fysieke leefomgeving worden vastgelegd. Daaronder vallen ook bestemmingen en bestemmingsregels zoals deze nu in bestemmingsplannen worden opgenomen. Het gaat dan niet om bestemmen en bestemmingen op zichzelf, maar om bredere afwegingen. In dat verband wordt er gesproken van het (op evenwichtige wijze) toedelen van functies aan locaties. Dit wordt vastgelegd in een omgevingsplan. Bij wijze van overgangsrecht zal worden bepaald dat de bestemmingsplannen worden aangemerkt als omgevingsplan. Elk besluit omtrent het omgevingsplan is daarmee een wijziging van het omgevingsplan. Een tienjaarlijkse plicht tot actualisatie, zoals nu voor bestemmingsplannen geldt, is bij het omgevingsplan niet aan de orde.

Het wetsvoorstel geeft aan dat de Omgevingswet betere mogelijkheden biedt voor uitnodigingsplanologie. Dit wordt onder het volgende kopje behandeld.

Voor het grondbeleid houdt de Omgevingswet weinig veranderingen in. Er staan geen inhoudelijke wijzigingen van de Wet voorkeursrecht of de Onteigeningswet op stapel in het kader van de Omgevingswet. Actualisatie van die beide wetten komt aan bod in het wetsvoorstel Eigendom en Herverkaveling (paragraaf 1.1.3). Het ontnemen van functies aan de locaties geldt als onteigeningstitel. De grondexploitatieregeling blijft bestaan en wordt voorzien van meer flexibiliteitsmogelijkheden. Zo wordt bijvoorbeeld een bevoegdheid opgenomen om een exploitatieplan door te schuiven naar het moment dat een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd en de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te weigeren wanneer de exploitatieopzet een tekort vertoont. In plaats van exploitatieplan wordt gesproken van exploitatieregels (of van exploitatievoorschriften indien het kostenverhaal wordt doorgeschoven naar het vergunningsmoment).

Een verschil met de Wro is dat in het wetsvoorstel geen mogelijkheid meer bestaat om in zogenaamde anterieure grondexploitatieovereenkomsten (op basis van artikel 6.24 lid 1 Wro) financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen op basis van een vastgestelde structuurvisie op te nemen. Ook de mogelijkheid om fondsbijdragen voor bovenplanse kosten in exploitatieplannen (exploitatieregels) op te nemen vervalt. Het verhalen van de kosten van bovenwijkse voorzieningen blijft wel mogelijk.

Het wetgevingstraject omvat niet alleen de Omgevingswet zelf, maar ook de uitvoeringsregelgeving en de invoeringswetgeving op basis waarvan allerlei bestaande wetten worden ingetrokken of aangepast. De verwachting is dat de Omgevingswet rond 2018 in werking treedt

De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Omgevingswet zegt het volgende over de trend van organische ontwikkeling:

“Na de reactieve toelatingsplanologie en de initiërende ontwikkelingsplanologie is de laatste jaren een sterke behoefte ontstaan aan een nieuwe vorm van gebiedsontwikkeling die vaak wordt aangeduid als organische gebiedsontwikkeling. Het gaat hierbij om een autonome ontwikkeling die aansluit bij de wens om minder in ‘blauwdrukken van bovenaf’ te denken en het initiatief in de fysieke leefomgeving meer bij burgers en bedrijven te leggen. Door de financieel-economische crisis heeft deze ontwikkeling – deels uit noodzaak – een sterke impuls gekregen. Deze koerswijziging is naar verwachting structureel van aard.”

Voor uitnodigingsplanologie worden - volgens het wetsvoorstel – in de Omgevingswet betere mogelijkheden geboden ten opzichte van het huidige omgevingsrecht. Voor uitnodigingsplanologisch beleid bevat het wetsvoorstel Omgevingsrecht enkele verschillen ten opzichte van de huidige mogelijkheden van beleid en juridische vastlegging. Uitnodigingsplanologie wordt beter mogelijk gemaakt door:

  • -

    Het schrappen van de actualiseringsplicht. De plicht om aan te tonen dat nieuwe functies binnen tien jaar gerealiseerd worden vervalt. Dat hoeft alleen nog als in het omgevingsplan aan een locatie een nieuwe functie wordt toegekend die afwijkt van de bestaande gerealiseerde functie. Op deze manier kunnen ook functies worden toegekend waarvan onzeker is of en wanneer ze worden gerealiseerd. Zo wordt in de Omgevingswet organische ontwikkeling, met de daaraan eigen onzekerheden, gefaciliteerd.

  • -

    Het onderzoek naar de haalbaarheid van functies hoeft niet bij het vaststelling van wijzigingen van het omgevingsplan te worden gedaan, maar mag worden doorgeschoven naar de concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning. Globaal ‘bestemmen’ is daarmee makkelijker dan onder de Wro en daardoor ontstaan er meer mogelijkheden om, via uitnodigingsplanologie, de breedte van allerlei organisch gewenste ontwikkelingen in het omgevingsplan op te nemen.

  • -

    De al genoemde mogelijkheid om het kostenverhaal door te schuiven naar het vergunningmoment geeft mogelijkheden de exploitatievoorschriften te richten op de concrete vergunningaanvragen. Daarmee wordt de inzet van de kostenverhaalsplicht van de gemeente flexibeler en kan het aangaan van anterieure overeenkomsten worden gericht op de bouwplannen van die concrete vergunningaanvragen. Besluiten tot wijziging van het omgevingsplan moeten dan wel alvast aangeven wat het exploitatiegebied is, welke (bovenwijkse) voorzieningen worden verhaald en, als het aan de orde is, welke eisen aan sociale woningbouw en/of particulier opdrachtgeverschap worden gesteld.

  • -

    De mogelijkheid wordt geboden om onbenutte gebruiksruimte na een bepaalde termijn zonder planschadegevolgen te kunnen afnemen. Dat neemt belemmeringen weg om extra of nieuwe functies toe te kennen.

1.1.3 Stedelijke herverkaveling

Stedelijke herverkaveling heeft te maken met het herschikken van eigendomsgrenzen en zakelijke rechten in gebieden waar stedelijke functies worden beoogd of veranderd, enigszins te vergelijken met herverkaveling in het landelijk gebied. Het is gericht op het mogelijk maken van de (her)ontwikkeling van gebieden waar eigendomsgrenzen een belemmerende rol spelen.

Verwacht wordt dat het Kabinet hier wetgeving op gaat voorbereiden naar aanleiding van een op 24 juni 2014 aangenomen motie en het op 10 juli 2014 aan de minister van Infrastructuur en Milieu aangeboden rapport van de commissie Stedelijke Herverkaveling. Vanuit dit ministerie is bekend dat gewerkt wordt aan een wet Eigendom en Herverkaveling. Het kopje ‘Eigendom’ duidt op actualisaties van de Onteigeningswet en de Wet voorkeursrecht gemeenten. Het kopje ‘Herverkaveling’ duidt op stedelijke herverkaveling

De genoemde commissie bepleit een wettelijke regeling op basis waarvan een minderheid geconfronteerd kan worden met een opgelegde herverkaveling wanneer een grote meerderheid een herverkaveling wil doorvoeren. Vereist is dat er vooraf voldoende inspanningen zijn gedaan om met de minderheid tot overeenstemming te komen. Het is een instrument van faciliterend grondbeleid. De gemeente is een rol toegedacht voor de toetsing van inhoudelijke en procedurele waarborgen en voor het beoordelen van de eventueel gewenste aanpassing van het omgevingsplan. Het initiatief tot een stedelijke herverkaveling kan ook van de gemeente uitgaan. Dat kan door de eigenaren en rechthebbenden uit te nodigen tot een vrijwillige kavelruil of, als die vrijwillig niet slaagt, te werken aan draagvlak om een voldoende meerderheid te bereiken. Herverkaveling kan zowel voor economische functies worden ingezet als voor de functie wonen.

Aangezien er nog weinig duidelijkheid is over de inhoud van de beoogde regeling en over de implicaties voor gemeenten wordt dit verder niet besproken in het verdere van deel B van deze Nota Grondbeleid, behalve dan dat het van belang is de voortgang van een wetgevingstraject te volgen. Het maken van keuzes in deel A is nog niet mogelijk.

1.1.4 Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Op Prinsjesdag 2014 werd het wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen gepubliceerd. Wanneer deze wet wordt aanvaard moeten overheden vanaf 2016 vennootschapsbelasting afdragen over winsten uit overheidsondernemingen. Het gaat in feite om activiteiten die de overheid als ondernemer verricht. Nog niet voor alle activiteiten is duidelijk of ze hieronder vallen (bijvoorbeeld de exploitatie van begraafplaatsen), maar voor gemeentelijke grondexploitaties is dat wel duidelijk. Dit kan invloed hebben op de financiële positie van de gemeente.

1.1.5 Wetsvoorstel herzieningswet Woningwet

In december 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Novelle op het wetsvoorstel herzieningswet Woningwet. Voor het grondbeleid is van belang dat de combinatie van het wetsvoorstel en de Novelle ertoe leidt dat woningcorporaties sterk worden ingeperkt in het ontplooien van commerciële activiteiten, hoe de activiteiten gefinancierd worden en dat er kaders vastliggen over hoe informatieuitwisseling met de gemeenten moet plaatsvinden. Realisatie van sociale woningbouw blijft de kernactiviteit van de woningcorporaties, het wetsvoorstel scherpt dit aan.

1.1.6 Aanbestedingsrecht en staatssteun

Aanbestedingsrecht

Wanneer de gemeente een gebiedsontwikkeling op het oog heeft kan er onder omstandigheden sprake zijn van een gemeentelijke plicht tot een vorm van aanbesteden, namelijk wanneer er sprake is van een overheidsopdracht. Het gaat in het algemeen om het aangaan van overeenkomsten onder een bezwarende titel (prestatie en tegenprestatie). Bij gebiedsontwikkeling gaat het veelal om verkopen van grond. De verkoop van grond of vastgoed door een aanbestedende dienst aan een onderneming is geen overheidsopdracht. Dat kan onder bepaalde omstandigheden wel het geval zijn wanneer de verkoop plaatsvindt onder voorwaarden die te maken hebben met de uitvoering van werken waarover de gemeente als aanbestedende dienst beoogt te beschikken[22].

Staatssteun

De materie rond ongeoorloofde staatssteun wordt beheerst door europese regelgeving. Er kan sprake zijn van ongeoorloofde staatssteun wanneer de gemeente een onderneming een financieel voordeel verstrekt.[23]

Op het vlak van (ver)koop[24] of (ver)huur van gronden en gebouwen geldt een europese mededeling voor (ver)koop van gronden en gebouwen[25] die inhoudt dat bij dergelijke transacties sprake moet zijn van een openbare biedprocedure of van een voorafgaande taxatie; dit om te borgen dat er sprake is van marktconforme transacties. Intussen is een nieuwe mededeling aangekondigd die breder is dan de mededeling voor (ver)koop van gronden en gebouwen en deze vervangt. Een datum van inwerkingtreding is nog onbekend. Zodra die bekend wordt zal hier nadere aandacht van de gemeente voor nodig zijn.

1.1.7 Gemeentelijke vastgoedvisie

De gemeente Uithoorn heeft diverse categorieën vastgoed in haar portefeuille. Met het oog op het bereiken van een zo goed mogelijk rendement is het van belang het beheer van dit vastgoed te professionaliseren. De Nota Vastgoed beschrijft de kaders hiervoor en werkt ze uit in een aantal uitgangspunten en spelregels met als doel strategisch, effectief en efficiënt om te gaan met gemeentelijk vastgoed.

In deze nota wordt geconcludeerd dat het vastgoed de gemeentelijke beleidsdoelstellingen moet faciliteren. Deze beleidsdoelstellingen die gericht zijn op de te realiseren maatschappelijke effecten kunnen jaarlijks variëren, een en ander afhankelijk van de jaarlijks hiervoor te maken keuzes. In de gevallen dat hiervoor accommodatieruimte nodig is heeft dit invloed op de meerjarige keuzes om gemeentelijk vastgoed al dan niet in bezit te hebben. De actuele behoefte aan maatschappelijk vastgoed zal in de loop van 2015 worden geactualiseerd.

Naast de meerjarige behoefteraming is het de vraag waar (allocatie) en tegen welke kosten (financieel) aan de invulling van die geconstateerde behoefte kan worden voldaan. Hier ligt de relatie met het gemeentelijk grondbeleid.

2. Grondbeleid; situationeel met een voorkeur voor passief

Een passief grondbeleid voert de gemeente wanneer zij de grondexploitatie van een gebied volledig overlaat aan de markt en hooguit haar publiekrechtelijke taken (zoals het opstellen van de planologische kaders) vervult. De (financiële) risico’s zijn met een passief grondbeleid minimaal, hooguit loopt de gemeente een financieel risico bij het kostenverhaal. In het laatste geval is het mogelijk dat de gemeente in een kostenverhaalovereenkomst of exploitatieplan een miscalculatie maakt terwijl het niet toegestaan is om dit later te herstellen. Bij kostenverhaalsovereenkomsten is het wel nodig dat afdoende zekerheden worden gesteld over de betaling van de exploitatiebijdragen (zie hoofdstuk 4 van deel A van de Nota Grondbeleid). De gemeente levert echter bij een passief grondbeleid wel een deel van haar sturingsmogelijkheden in vergeleken met actief grondbeleid.

Met een actief grondbeleid wordt bedoeld dat de gemeente de grondexploitatie van een locatie van A tot en met Z, van bouwgrondexploitatie[26] tot en met vastgoedexploitatie[27], zelfstandig oppakt en uitvoert. Het voornaamste voordeel van een actief grondbeleid is dat de gemeente optimaal kan sturen op de grondmarkt om te komen tot de realisering van haar (sectorale) doelstellingen zoals onder andere neergelegd in de Structuurvisie en de bestemmingsplannen. Een actief grondbeleid heeft echter als nadeel dat de (financiële) risico’s volledig voor rekening van de gemeente komen. Daarentegen zijn alle voordelen (zoals de inkomsten) in dit geval ook volledig voor de gemeente.

In deel A is een keus uitgesproken voor situationeel grondbeleid met een voorkeur voor een passieve grondpolitiek. Ook is aangegeven hoe zal worden gehandeld ingeval het college voor een bepaald gebied een voorkeur heeft voor een actieve grondpolitiek. Ter toelichting wordt in dit hoofdstuk nog nader ingegaan op belangen voor de ene of de andere keus en wordt ook aandacht besteed aan uitnodigingsplanologie.

Een passieve grondpolitiek zal met name worden toegepast indien hiermee de gemeentelijke doelstellingen ook kunnen worden gehaald. In de regel wordt gekozen voor een passieve grondpolitiek wanneer een particuliere grondeigenaar de (toegedachte) bestemming zelf wil realiseren. Wanneer zo’n eigenaar hiertoe ook in staat is, heeft actieve verwerving overigens ook geen zin,[28] Binnen de huidige wet- en regelgeving is het ook met een passieve grondpolitiek mogelijk om, afhankelijk van de bestemming, tot op zekere hoogte regie te voeren over de realisering van een bepaalde bestemming. Van passieve grondpolitiek in de meest letterlijke zin van het woord is ook sprake wanneer de gemeente niet zelf een aanleiding ziet voor een bestemmingswijziging, maar op verzoek van particulieren hiertoe overgaat omdat de gevraagde wijziging geen bezwaren vanuit een goede ruimtelijke ordening opleveren. De gemeente beoordeelt in dat kader uiteraard wel welke voorwaarden dan moeten worden gesteld om die goede ruimtelijke ordening te bereiken en hoe het kostenverhaal kan worden verzekerd. Deze particuliere verzoeken vormen een veel voorkomende vorm van passieve grondpolitiek.

Onder omstandigheden is voor nieuwe projecten echter een keus voor actieve grondpolitiek denkbaar. Het grondbeleid is instrumenteel ten aanzien van het maatschappelijk en ruimtelijk beleid van de gemeente. Om die reden streeft de gemeente naar vormen van regie. De vorm en mate van regie hangen af van de situatie in een bepaald gebied: het belang van het beleid dat de gemeente in het gebied wil verwezenlijken, de eigendomsposities, de financiële aspecten (kosten-baten-analyses) en de kans dat de markt de beoogde ontwikkeling op zich neemt. Naarmate het belang van het betreffende beleid groter is en de kans kleiner dat de beoogde ontwikkeling door de markt wordt opgepakt zal de gemeente eerder bereid zijn af te wijken van de voorkeur voor passieve grondpolitiek. Een factor binnen het geheel van de afwegingen kan ook gelegen zijn in een belang om een signaal naar de markt af te geven dat de gemeente bereid is een risico te nemen waardoor private partijen wellicht ook zullen investeren.

Ook is het denkbaar dat de gemeente een ontwikkeling wenselijk vindt en het toelaatbaar of onvermijdelijk acht dat deze organisch tot stand komt. Er zijn dan (nog) geen partijen bekend die een dergelijke ontwikkeling willen realiseren. Denkbaar is dat meerdere functies kunnen bijdragen aan de gewenste ontwikkeling en dat keuzes (nog) niet bekend zijn en/of dat onbekend is wanneer tot realisatie overgegaan zal worden. De gemeente kan haar beleidsdoelstellingen in een visie vertalen en een open uitnodiging doen aan de markt om met initiatiefplannen te komen. Een keus van de gemeente kan zijn om, in het kader van zulke uitnodigingen, initiatieven te nemen tot het aangaan van gesprekken met (potentiële) belanghebbenden in het gebied, eventueel ook om tot een gezamenlijke visie te komen (gebiedsmanagement).

Naar het inzicht van de gemeente past deze uitnodigingsplanologische benadering hoofdzakelijk bij een passieve grondpolitiek, namelijk vanuit de optiek van het vermijden van financiële risico’s. De uitnodigende opstelling zelf bevat overigens in zekere zin ook elementen van een actieve grondpolitiek, met name wanneer de gemeente zelf het initiatief neemt om gesprekken aan te gaan (kosten van gebiedsmanagement). Elementen van een actieve grondpolitiek kunnen er ook zijn wanneer de gemeente investeringen doet in delen van de openbare ruimte of in het innemen van een sleutelpositie binnen het gebied, met als doel om de markt te interesseren voor het doen van vervolginvesteringen. Hier zijn risico’s aan verbonden omdat dan niet op voorhand zekerheden bestaan over het kostenverhaal van dergelijke investeringen. Het organische karakter betekent immers dat onzeker is of en wanneer er vervolginvesteringen komen en van wie.

Bij een bepaalde keuze voor een actieve vorm van grondpolitiek zal het college vooraf een voorstel aan de raad doen, zoals genoemd in hoofdstuk 3 van deel A van deze Nota grondbeleid. Dat geldt ook ingeval van een keus voor uitnodigingsplanologie. Bij dat voorstel hoort een (vertrouwelijke) risico-analyse.[29]

3. Instrumenten passief grondbeleid

3.1 Grondexploitatiewet en overeenkomsten

Met de komst van de Grondexploitatiewet (Grexwet), opgenomen in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)[30] en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)[31], is een einde gekomen aan de tekortkomingen van het vroegere systeem van kostenverhaal, in de vorm van de exploitatieverordening[32] en de baatbelasting[33]. Met baatbelasting kon immers maar een deel van de kosten worden verhaald, terwijl de exploitatieovereenkomst op grond van de exploitatieverordening vaak tot langdurige onderhandelingen leidde en tekortschoot doordat zogenaamde free-riders[34] gevrijwaard konden blijven. Ook ontbrak bij particuliere grondexploitatie de mogelijkheid tot verevening om onrendabele onderdelen van een plan te kunnen realiseren en de mogelijkheid om via een publiekrechtelijk instrument locatie-eisen[35] en regels omtrent woningbouwcategorieën te stellen. Kortom, de gemeente kon onvoldoende de regie voeren over een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling en er kwam ook geen volledig kostenverhaal tot stand. Met de Grexwet is dat wezenlijk verbeterd.

Exploitatieplan

In de systematiek van de afdeling 6.4 Wro is de gemeente verplicht om tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan, wijzigingsplan, afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening via een planologische omgevingsvergunning[36][37] een exploitatieplan vast te stellen voor bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan[38], tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Kostenverhaal wordt genormeerd doorde zogenaamde (limitatieve) kostensoortenlijst, zoals deze in het Bro is opgenomen[39]. Voor deze kosten gelden als criteria dat ze slechts in een exploitatieplan naar evenredigheid (proportionaliteit) kunnen worden verhaald als het exploitatiegebied of een gedeelte daarvan profijt heeft en welke kosten toerekenbaar zijn aan het exploitatieplan[40].

Het exploitatieplan wordt vastgesteld vanuit de fictie dat de gemeente het gehele exploitatiegebied zelf zal realiseren, zelfs al heeft zij de grond niet in handen. Naast de te verhalen kosten kan de gemeente in een exploitatieplan ook locatie-eisen opnemen met betrekking tot de fasering van de uitvoering en de koppeling van bepaalde onderdelen van het bouwplan, de inrichting van de openbare ruimte, de nutsvoorzieningen en het bouwrijp maken[41]. Daarnaast kan de gemeente regels stellen met betrekking tot de woningbouwcategorieën, zoals de aanwijzing van het aantal en de situering van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en percelen voor particulier opdrachtgeverschap[42].

Bij het indienen van de bouwaanvraag zal deze niet alleen worden getoetst aan het bestemmingsplan, maar ook aan het exploitatieplan. Bij de afgifte van de bouwomgevingsvergunning ontvangt de aanvrager tegelijkertijd een rekening ter hoogte van de exploitatiebijdrage.

Met het exploitatieplan heeft de gemeente een publiekrechtelijk instrument in handen gekregen waarmee zij de regie kan voeren en tot een volledig kostenverhaal kan komen, ook bij het voeren van een passieve grondpolitiek.

Anterieure overeenkomst

De gemeente is zoals gezegd niet verplicht om een exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is[43]. Hiermee biedt de wetgever de gemeente en de grondeigenaren de gelegenheid om een overeenkomst te sluiten over onder andere de te verhalen kosten en de bijkomende locatie-eisen voordat eventueel een exploitatieplan wordt vastgesteld. Desondanks kan het voorkomen dat de gemeente en de particuliere eigenaar niet volledig overeenstemming hebben kunnen bereiken over bijvoorbeeld de fasering, locatie-eisen of woningbouwcategorieën. In dat geval zouden deze zaken nog in een exploitatieplan kunnen worden opgenomen. De laatstgenoemde optie geldt overigens niet voor de exploitatiebijdrage.

De gemeente heeft de keuze uit een aantal overeenkomsten waarin zij de afspraken met een eigenaar kan vastleggen[44]. De overeenkomsten over grondexploitatie die worden afgesloten vóór de vaststelling van een exploitatieplan worden aangeduid als anterieure overeenkomsten. Deze overeenkomsten vallen onder het beginsel van contractsvrijheid, behoudens de beperkingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving[45]. Een aantal beperkingen zoals die specifiek gelden voor een exploitatieplan, gelden hierdoor niet voor een overeenkomst over grondexploitatie. Bijvoorbeeld de criteria om de kosten te kunnen verhalen (profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit) gelden niet voor de kosten in een overeenkomst over grondexploitatie, sowieso geldt de limitatieve opsomming van de te verhalen kosten uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) niet voor een anterieure overeenkomst over grondexploitatie. Voorts kunnen in een anterieure overeenkomst over grondexploitatie afspraken worden gemaakt over de verevening tussen gebieden in de vorm van een financiële bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling[46]. Een anterieure overeenkomst heeft dus een aantal voordelen ten opzichte van een exploitatieplan, maar vraagt wel om alertheid bij de onderhandelingen en een bereidwillige ontwikkelaar.

De keuze voor het soort anterieure overeenkomst over grondexploitatie is afhankelijk van de houding van de gemeente ten aanzien van het grondbeleid op een bepaalde locatie. Hierna worden de verschillende overeenkomsten over grondexploitatie toegelicht van actief (gronduitgifteovereenkomst) naar passief grondbeleid (exploitatieovereenkomst). Van belang om op te merken is dat bij een actief grondbeleid het ondernemingsrisico het grootst is, maar daar tegenover staat dat de gemeente met een actief grondbeleid vanuit haar eigendomsrecht het best kan sturen en eventueel opbrengsten kan genereren.

Nader te noemen risico’s zijn het aanbestedings- en staatssteunrisico. Jurisprudentie[47] en mededelingen vanuit de Europese Commissie tonen aan dat de wijze waarop in Nederland wordt omgegaan met het gunnen van dergelijke ontwikkelrechten op gespannen voet staat met het Europese aanbestedingsrecht. Hierover is dan ook de nodige discussie en onrust bij de gemeenten ontstaan met als consequentie dat gemeenten vooralsnog voorzichtiger en kritischer zijn geworden bij het gunnen van ontwikkelrechten.

De vrijheid van handelen van gemeenten bij gronduitgiften en het aangaan van publiek-private samenwerking wordt verder beperkt door de regelgeving ten aanzien van (ongeoorloofde) staatssteun. Deze regelgeving stoelt op dezelfde grondslag als het Europese aanbestedingsrecht en wordt daarom vaak in dezelfde adem genoemd. Er is al sprake van staatssteun indien de overheid steun verleent of (een project) met staatsmiddelen bekostigt op zodanige wijze, dat dit ten goede komt aan bepaalde ondernemingen of bepaalde producties en die steun voordeel verschaft aan die ondernemingen die zij niet langs de normale commerciële weg zouden hebben gekregen, een en ander zodanig dat er beïnvloeding optreedt van het handelsverkeer tussen de lidstaten[48].

Gronduitgifteovereenkomst

Bij het voeren van een actief grondbeleid kan de gemeente optimaal sturen op de ontwikkeling van een locatie. Indien de gemeente de grond in een bepaald gebied volledig in handen heeft dan kan zij bij de uitgifte zelf bepalen welke fasering in de uitgifte zal worden gehanteerd, welke locatie-eisen er gelden en welke woningbouwcategorieën er gerealiseerd worden en waar deze gerealiseerd worden. De kosten van verwerving en het bouw- en woonrijp maken kan de gemeente verhalen door ze op te nemen in de gronduitgifteprijs. Door een marktconforme grondprijs te hanteren kan in een gunstige markt ook winst worden gemaakt. Het (financiële) risico van een grondexploitatie ligt echter ook volledig bij de gemeente. Het een en ander wordt vastgelegd in een zogenaamde gronduitgifte-overeenkomst. Een voorbeeld hiervan is de uitgifte van grond ten behoeve van de nieuwbouw in Burgemeester Kootpark en Legmeer-West.

Bouwclaimovereenkomst

In het geval de gemeente slechts een deel van de grond in een te ontwikkelen gebied bezit dan kan zij met de overige eigenaren in het gebied een zogenaamde bouwclaimovereenkomst sluiten. De (particuliere) grondeigenaren, die de overige gronden in bezit hebben en deze zelf tot realisatie willen brengen, verplichten zich hierin om de gronden tegen een vaste prijs per vierkante meter aan de gemeente over te dragen. In ruil daarvoor maakt de gemeente de gronden bouwrijp en levert de gronden als bouwrijpe kavels terug (bouwclaim). Net als bij een gronduitgifteovereenkomst kan de gemeente de gemaakte kosten in de uitgifteprijs verwerken en kan zij in de overeenkomst afspraken maken over fasering, locatie-eisen en woningbouwcategorieën. Als grondexploitant loopt de gemeente hierbij voor wat betreft het bouwrijp maken het ondernemersrisico. Een bouwclaimovereenkomst wordt onder meer gesloten in de situaties dat de gemeente in een bepaald gebied een actief grondbeleid voorstaat en/of de grondeigendommen van een ontwikkelaar verspreid over het gebied liggen.

PPS-overeenkomst

Uit efficiëntieoverwegingen kan een overheidsinstantie (publiek) besluiten om samen te werken met een of meerdere marktpartijen (privaat) om te komen tot de ontwikkeling van een bepaalde locatie. De partijen zien daarbij een meerwaarde in elkaars aanwezigheid bij de ontwikkeling. De aanleiding voor een samenwerking kan erin zijn gelegen dat één partij meer grond in het plangebied bezit dan de andere partij of dat de overheidsinstelling gebruik wenst te maken van een specifieke expertise van een marktpartij, terwijl de marktpartij de overheidsinstelling nodig heeft voor het nemen van een planologische maatregel. In een PPS-overeenkomst maken de partijen vervolgens afspraken over elkaars inbreng bij de ontwikkeling van de locatie, maar ook over de fasering, de locatie-eisen en de te realiseren woningbouwcategorieën. Wat bijzonder aan deze constructie is, zijn de afspraken die men maakt over de risicoverdeling van de grondexploitatie (winst/verlies). Een voorbeeld waarbij de gemeente en een marktpartij het voornemen hebben geuit om samen te werken op basis van elkaars expertise is de herontwikkeling van het dorpscentrum.

Een vorm van PPS is het joint-venturemodel waarbij de gemeente samen met private partijen een privaatrechtelijke grondexploitatiemaatschappij (GEM) opricht, die het project realiseert. De publieke en private partners verkopen daarbij hun gronden in het plangebied aan de GEM. Eventuele overige gronden verwerft de GEM zelf. De GEM is vervolgens verantwoordelijk voor het bouw- en woonrijp maken en voor de gronduitgifte. Green Park Aalsmeer is een voorbeeld van een joint-venture waarin de gemeente deelneemt, waarbij de gemeente Uithoorn overigens geen gronden heeft ingebracht maar wel kapitaal.

Concessieovereenkomst

In het concessiemodel beschikt de gemeente over de te ontwikkelen gronden en geeft de gemeente, via een concessie, aan een marktpartij of een combinatie van marktpartijen de opdracht de gebiedsontwikkeling te realiseren (inclusief de openbare ruimte). In dit kader kan de gemeente, als zij dat wil, vergaand eisen stellen aan de invulling en vormgeving van de ontwikkeling. De gemeente kan er, bij wijze van faciliteren van een organisch beoogde ontwikkeling, ook mee volstaan ruime en flexibele kaders mee te geven in de concessieovereenkomst. Het verlenen van de concessie zelf is, omdat het in de regel de verlening van een opdracht betreft, een vorm die in de één of andere wijze aanbestedingsplichtig is. In de verkoopprijs is de dekking van de grondexploitatiekosten (onder andere plan- en apparaatskosten, kosten voor directie en toezicht). Het ondernemersrisico ligt bij een concessieovereenkomst volledig bij de ontwikkelaar(s).

Exploitatieovereenkomst

De exploitatieovereenkomst onderscheidt zich van de concessieovereenkomst doordat de gemeente hierbij wel (delen van) de openbare ruimte aanlegt. Naast de overige afspraken over de te ontwikkelen locatie, leggen de gemeente en particuliere grondeigenaar in een exploitatieovereenkomst het kostenverhaal ten aanzien van deze werkzaamheden vast. Net als bij de concessieovereenkomst ligt het ondernemersrisico bij de ontwikkelaar voor die gronden die eigendom van de ontwikkelaar zijn. Een voorbeeld van een exploitatieovereenkomst die na 1 juli 2008 is afgesloten is de exploitatieovereenkomst Park Krayenhoff.

Posterieure overeenkomst

Na de vaststelling van een exploitatieplan is het voor de gemeente en een particuliere grondeigenaar nog steeds mogelijk om een overeenkomst over grondexploitatie te sluiten. De mate van contractsvrijheid bij een zogenaamde posterieure overeenkomst is echter beperkt. De contractsvrijheid wordt met name beperkt doordat de overeenkomst niet in strijd mag zijn met het exploitatieplan, moet zijn afgestemd op het bestemmingsplan en het voorts niet is toegestaan om zaken in een posterieure overeenkomst op te nemen die ook in het exploitatieplan hadden kunnen worden opgenomen, maar daarin niet opgenomen zijn[49]. In de laatste situatie moet worden gedacht aan locatie-eisen zoals het opnemen van woningbouwcategorieën. Ook is het niet langer mogelijk om in de posterieure overeenkomst een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling te vragen of iets te regelen over het verhalen van planschade als over planschade geen kosten in het exploitatieplan zijn opgenomen (zelfs niet in een afzonderlijke overeenkomst).

De posterieure overeenkomst is met name bedoeld om het exploitatieplan nader in te kunnen uitwerken. Daarnaast kunnen de gemeente en de particuliere grondeigenaar in een posterieure overeenkomst nadere afspraken maken over zaken die niet in een exploitatieplan geregeld kunnen worden, zoals over de taakverdeling bij de ontwikkeling van het gebied en over de verkoop en levering van de grond voor de openbare ruimte. Hierbij staat de gemeente dezelfde typen overeenkomsten ter beschikking als bij een anterieure overeenkomst.

3.2 Verevening

Binnenplanse verevening

Voor ieder exploitatieplan dient een wijze van toerekening (omslagmethode) te worden opgesteld. Naar aanleiding van de omslagmethode in een exploitatieplan worden de te verhalen kosten vervolgens evenredig verdeeld over de verschillende grondeigenaren binnen een exploitatiegebied. Gronden die worden uitgegeven ten behoeve van een meer renderende bestemming (vrije sector woningen, kantoren) wordt een hogere exploitatiebijdrage opgelegd dan gronden met een minder renderende bestemming (sociale woningbouw, parken, etc.). Dit principe kan worden aangeduid als een draagkrachtverevening. Verder worden investeringen in een exploitatiegebied in de exploitatieopzet opgenomen ook als ze maar voor een deel van het exploitatiegebied profijt opleveren (artikel 6.13 lid 6 Wro). Dit wordt aangeduid met de term binnenplanse verevening.

Bovenwijkse voorzieningen

Bovenwijkse (of meerwijkse) voorzieningen zijn voorzieningen[50] die niet alleen van nut zijn voor het exploitatiegebied maar ook voor één of meer andere gebieden. Deze voorzieningen kunnen zowel binnen als buiten het exploitatiegebied zijn gelegen. Het meest sprekende voorbeeld van een bovenwijkse voorziening is de aanleg van een weg die meerdere wijken ontsluit, waaronder die waarin het exploitatiegebied is gelegen. Een risico bij het verhalen van bovenwijkse kosten is dat het omslaan van deze kosten voldoende onderbouwd dient te worden.

Bovenplanse verevening

De Memorie van Toelichting bij de Wro omschrijft bovenplanse verevening als volgt: ‘Van bovenplanse verevening is sprake wanneer winstgevende locaties bijdragen aan de onrendabele top van ontwikkeling of herstructurering van andere gebieden in de gemeente of regio.’ ‘Naast herstructureringslocaties gaat het hierbij vooral ook om de realisering van regionale groen- en recreatieprojecten.’ Tevens wordt gedoeld op ‘andere maatschappelijke belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen’[51] [52]

Eén van de geconstateerde gebreken van de ‘oude’ systematiek van kostenverhaal was het ontbreken van de mogelijkheid om bovenplanse verevening rechtstreeks toe te passen. De wetgever heeft dit willen corrigeren door het voor partijen privaatrechtelijk mogelijk te maken om via een “bijdrage in de ruimtelijke ontwikkelingen”[53] bovenplanse verevening toe te passen en publiekrechtelijk via het verhalen van bovenplanse kosten.

Voor het privaatrechtelijk afspreken van een “bijdrage in de ruimtelijke ontwikkelingen” geldt als voorwaarde dat de betreffende ruimtelijke ontwikkeling in de Structuurvisie is vastgelegd en dat er een ruimtelijke en functionele samenhang met het exploitatiegebied is. Aangezien zo’n bijdrage slechts in een anterieure overeenkomst kan worden vastgelegd zijn de criteria voor kostenverhaal (profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit) niet van toepassing.

Bovenplanse kosten onderscheiden zich van de “bijdrage in de ruimtelijke ontwikkelingen” doordat de criteria voor kostenverhaal in het exploitatieplan (profijt, toerekening en proportionaliteit)[54] hierop wel van toepassing zijn. De Wet ruimtelijke ordening maakt het mogelijk om deze kosten in het exploitatieplan in de vorm van een fondsbijdrage op te nemen[55], indien er voor deze locaties of gedeeltes daarvan een structuurvisie is vastgesteld welke aanwijzingen geeft over de bestedingen die ten laste van het fonds kunnen komen. Naast de eerdergenoemde verevening tussen winstgevende en verliesgevende locaties, kunnen bovenplanse kosten ook betrekking hebben op bovenwijkse voorzieningen die tevens bovenplans zijn, waarbij gedacht moet worden aan openbare voorzieningen die een bestemmingsplan- of exploitatieplangebied volledig te boven gaan.[56]

3.3 Planschade

In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeente een overeenkomst kan sluiten met de verzoeker van een planologische maatregel als gevolg waarvan schade aan derden zal ontstaan[57]. Een gemeente mag echter ook in een overeenkomst over grondexploitatie afspraken maken over het verhalen van planschadekosten[58], alsmede in een exploitatieplan[59]. Het gaat hierbij om ramingen van planschadevergoedingen en de kosten om de geraamde planschadevergoedingen te onderzoeken[60], zoals een risico-analyse.

De wijze waarop de planschadekosten worden toegerekend aan de verschillende grondeigenaren kan leiden tot onvolledig kostenverhaal. De gemeente heeft namelijk de keuze tussen de hoogte van het kostenverhaal rechtstreeks te relateren aan de schade veroorzaakt door het te realiseren object of de hoogte van het kostenverhaal te baseren op de omslagmethode voor het exploitatiegebied. In het eerste geval bestaat het risico op onvolledig kostenverhaal doordat voor de grondeigenaren in het gebied gebruik wordt gemaakt van verschillende methoden voor het verhalen van planschadekosten (planschadeovereenkomst, exploitatieovereenkomst of exploitatieplan)[61]. Bij het toepassen van de omslagmethode is het risico op onvolledig kostenverhaal nihil, maar dit heeft als nadeel dat bepaalde grondeigenaren wellicht meer moeten betalen dan direct aan het door hen te realiseren object te relateren schade.

4. Instrumenten actief grondbeleid

De gemeente staat een aantal publiek- en privaatrechtelijke instrumenten ter beschikking om uitvoering te geven aan actief grondbeleid. Deze instrumenten zijn onder te verdelen in instrumenten ten behoeve van verwerving, beheer en uitgifte.

4.1 Bouw- en woonrijp maken

Sturing op het bouw- en woonrijp maken wordt meestal niet genoemd als instrument in het kader van een actief grondbeleid. Maar sturing heeft wel een relatie met (financiële) risico’s van een actieve grondpolitiek.

Bij het bouwrijp maken kunnen die risico’s zien op de vraag of er feitelijk bouwrijpe grond of alleen fiscaal bouwrijpe grond wordt geleverd. Wordt alleen fiscaal bouwrijpe grond geleverd dan worden de financiële risico’s voor een belangrijk deel doorgelegd bij ontwikkelende partijen aan wie de gemeente de door haar verworven grond doorverkoopt. Gaat het om het feitelijk bouwrijp maken dan wordt het belangrijk om keuzes te maken ten aanzien van fasering: waar worden al gebouwen gesloopt en op welke delen van het gebied wordt al geëgaliseerd, opgehoogd en van eventuele bouwwegen voorzien.

Bij het woonrijp maken kunnen de risico’s zien op de vraag binnen hoeveel tijd na de oplevering van de eerste woningen wegen, parkeerplaatsen, groen, enzovoorts in de definitieve vorm moeten zijn afgewerkt. Hier speelt het spanningsveld dat eerste bewoners enerzijds behoefte hebben aan een volwaardige woonomgeving hetgeen van belang is voor de verkoopbaarheid van de woningen en anderzijds de kans dat bouwverkeer de wegen in de definitieve vorm alsnog beschadigt. Ook de materiaalkeuzes hebben financiële effecten. Hoe hoger de kwaliteit van de materialen hoe hoger de kosten, maar ook hoe hoger de verkoopprijzen van de woningen (en de afgeleide grondprijzen).

Ten aanzien van het geheel van bouw- en woonrijp maken geldt in algemene zin het risico dat het doen van voorinvesteringen te laat wordt gevolgd door verkoopopbrengsten als de afzet tegenvalt en er daardoor grote renteverliezen ontstaan. Zeker bij onzekere verkoopmarkten geldt dat het niet verstandig is grote voorinvesteringen te doen en de investeringen zoveel mogelijk in kleine eenheden te knippen (in termen van grondexploitatiebeheersing wordt ook wel gesproken van het badkuipmodel versus zaagtandmodel).

Bij een passieve grondpolitiek speelt het bouw- en woonrijp maken ‘slechts’ een rol bij de ontwikkelende marktpartij en het kostenverhaal door de gemeente.

4.2 Verwerving

In de literatuur worden drie vormen van verwerving onderscheiden: regulier, anticiperend en speculatief. Bij reguliere verwerving is er een concreet ruimtelijk en financieel kader aanwezig op basis waarvan verwerving plaatsvindt, bij anticiperend verwerven is er slechts een globaal ruimtelijk kader aanwezig en bij speculatief verwerven is er zelfs geen ruimtelijk kader aanwezig maar wordt verworven op basis van verwachtingen ten aanzien van een toekomstige (her)ontwikkeling. De laatstgenoemde vorm van verwerving brengt uitdrukkelijk meer (financiële) risico’s met zich mee dan de overige vormen van verwerving omdat onzeker is welk doel hiermee kan worden bereikt en of de kosten van verwerving wel zullen worden terugverdiend. Om deze reden vraagt het meer deskundigheid van de gemeentelijke organisatie, met name voor het inschatten van de risico’s.

Er zijn feitelijk drie instrumenten die voor de verwerving van gronden kunnen worden ingezet. Dat zijn minnelijke verwerving, de inzet van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en onteigening.

In tegenstelling tot minnelijke verwerving worden de vestiging van het voorkeursrecht en onteigening door velen gezien als een onredelijke beperking van het eigendomsrecht. Beide verwervingsinstrumenten kunnen echter van groot belang zijn voor de realisering van een bestemmingsplan.

De vestiging van een voorkeursrecht is een blokkering van de mogelijkheden tot verkoop aan een ander dan de overheid. Dit betekent niet meer of minder dan dat een eigenaar van (of beperkt gerechtigde tot) een perceel niet tot verkoop mag overgaan dan nadat het betreffende perceel (of het beperkte recht) aan de gemeente is aangeboden. De eigenaar bepaalt vervolgens zelf of hij het perceel te koop aanbiedt, het moment waarop hij het perceel aan de gemeente te koop aanbiedt en de prijs waarvoor hij het aanbiedt. De gemeente op haar beurt kan altijd nog van de aankoop afzien.

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft de wetgever de Wvg vereenvoudigd. Er resteren nog slechts twee vestigingsmomenten, de voorlopige aanwijzing door het college[62] en de aanwijzing door de raad[63], waarbij de gemeente wel verplicht is steeds tijdig de benodigde ruimtelijke plannen vast te stellen.

Onteigening is een gedwongen ontneming van eigendom en/of zakelijke en persoonlijke rechten op onroerende zaken. De wettelijke basis voor onteigening is neergelegd in de Grondwet. In artikel 14 is bepaald dat onteigening alleen kan plaatsvinden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling. De schadeloosstelling dient een volledige vergoeding van de schade te zijn[64]. De wijze en de grondslagen waarop de onteigening kan plaatsvinden zijn verder uitgewerkt in de Onteigeningswet.

De gemeente moet aantonen dat zij minnelijke en redelijke verwervingspogingen heeft ondernomen alvorens een verzoekbesluit tot onteigening te nemen. Er moet dus een noodzaak zijn om het instrument van onteigening toe te mogen passen. Met de noodzaak wordt ook gedoeld op de situatie dat zonder de onteigening de bestemming niet gerealiseerd kan worden. De grondeigenaar kan daarbij een beroep doen op zelfrealisatie. De eigenaar geeft hiermee aan bereid en in staat te zijn de bestemming zelfstandig te realiseren.

De vestiging van een voorkeursrecht op basis van de Wvg en onteigening zijn kortom met de nodige waarborgen omkleed om ervoor te zorgen dat de beperking van het eigendomsrecht binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid valt. De grondeigenaar hoeft hierdoor niet per definitie nadeliger af te zijn dan wanneer hij de grond op minnelijke wijze zou verkopen.

4.3 Beheer

Met beheer wordt in het kader van het grondbeleid beheer in de meest brede zin van het woord bedoeld. Vaak wordt met beheer slechts op kortstondige beheer- en onderhoudssituaties gedoeld, maar beheer is, zoals hierna wordt toegelicht, een breder begrip.

Er kan bij beheer onderscheid worden gemaakt tussen tijdelijk en permanent beheer. Met tijdelijk beheer wordt bedoeld het beheer van onroerende zaken om deze exploitabel (bouwrijp) te maken en deze op relatief korte termijn weer uit te geven. Gedacht moet hierbij worden aan het verpachten of verhuren van in een vroegtijdig stadium verworven gronden en/of opstallen in afwachting van de verwerving van de andere benodigde gronden voordat met de sloop c.q. het bouwrijp maken wordt begonnen.

Bij permanent beheer moet worden gedacht aan langdurig beheer van onroerend goed ten behoeve van een vooraf bekend doel waarbij de gemeente heeft besloten om het onroerend goed in principe niet af te stoten. Kenmerkend voor permanent beheer is dat een onroerend goed weliswaar juridisch eigendom blijft van de gemeente, en daardoor de mogelijkheid blijft bestaan dat het onroerend goed in de toekomst weer terug komt naar de gemeente, maar voor een langdurige periode in beheer bij derden wordt gebracht voor een vooraf bepaald specifieke doel. Voorbeelden van onroerend goed in permanent beheer zijn gronden en gebouwen ten behoeve van onderwijshuisvesting, gymzalen, gemeentehuis, gemeentewerf en andere maatschappelijke voorzieningen.

De gemeente heeft verschillende (privaatrechtelijke) beheerinstrumenten tot haar beschikking, zoals huur-, pacht-, opstal- en bruikleenovereenkomsten. Erfpacht wordt door de gemeente voornamelijk gezien als een beheerinstrument, ondanks het feit dat het in het algemeen als een vorm van uitgifte wordt beschouwd[65]. Erfpacht komt binnen onze gemeente echter niet voor met het oog op bebouwing, maar alleen in situaties van beheer van grond (natuurgebied).

4.4 Uitgifte

Uitgifte is normaal gesproken het sluitstuk van de gemeentelijke planexploitatie waarbij de gemeente de (bouwrijpe) grond tegen een minimaal kostendekkende, marktconforme prijs afstoot. De gemeente heeft daarvoor verschillende instrumenten tot haar beschikking waaronder verkoop, erfpacht, ruiling en appartementsrechten. Aangezien ruiling en uitgifte in appartementsrechten grotendeels overeenkomen met verkoop, wordt hierna ingegaan op de instrumenten verkoop en erfpacht. Ook wordt nader ingegaan op particulier opdrachtgeverschap, als bijzondere vorm van uitgifte.

Verkoop

Verkoop of eigendomsoverdracht is bij de exploitatie van een gebied de meest voorkomende wijze van uitgifte. Verkoop heeft als voordeel dat de gemeente in beginsel bij de levering onmiddellijk de economische tegenwaarde van de grond ontvangt, in tegenstelling tot erfpacht. Het nadeel is echter dat na de levering van de (bouwrijpe) grond de gemeente nog beperkt grip heeft op de verdere ontwikkeling, doordat de gemeente nog slechts gebruik kan maken van bijvoorbeeld de publiekrechtelijke (bestemmingsplan) en privaatrechtelijke (erfdienstbaarheden, kwalitatieve verplichtingen in de koopovereenkomst) instrumenten. Met de inwerkingtreding van de Grondexploitatiewet heeft de gemeente een publiekrechtelijk instrument in handen gekregen, het exploitatieplan[66], waardoor het eerdergenoemde nadeel is verkleind.

Erfpacht

Erfpacht is een zakelijk recht en stelt de erfpachter in staat om, in beginsel vrijelijk over het onroerend goed te beschikken, als ware hij eigenaar, bijvoorbeeld door dat over te dragen of met hypotheek te belasten[67]. Hiertegenover staat een bepaalde vergoeding, ook wel canon genoemd, die na verloop kan worden aangepast zodat deze marktconform blijft.

Uitgifte in erfpacht kan worden verdeeld in overeenkomsten voor bepaalde tijd (lang- of kortlopend) en onbepaalde tijd (ook wel eeuwigdurend genoemd). Voordelen van erfpacht zijn dat de grond na beëindiging van de overeenkomst in beginsel weer ter beschikking van de gemeente komt en dat het een waardevaste inkomstenbron is. Nadeel is echter dat de structurele uitgifte in erfpacht een zeer arbeidsintensief proces is. Het structureel toepassen van erfpachtconstructies ziet men dan ook vooral in de grote steden (Amsterdam, Den Haag, Utrecht) waar men vanuit de historie veel met erfpacht heeft gewerkt en men er dus de capaciteit, kennis en ervaring voor heeft.

Particulier opdrachtgeverschap

Het kabinet heeft particulier opdrachtgeverschap als volgt omschreven: “de situatie dat de burger of een groep burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk – volledige juridische zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de woning.”[68]

Het Rijk is al langer voorstander van meer gedifferentieerde individuele bouw, maar constateerde tegelijkertijd dat de gemeente weinig mogelijkheden had om particulier opdrachtgeverschap af te dwingen. In een exploitatieplan kunnen gemeenten nu regels omtrent bepaalde woningbouwcategorieën[69] opnemen waaronder particulier opdrachtgeverschap[70].

Openbaar groen

Beleid voor het behouden of juist uitgeven van openbaar groen dat de gemeente niet voor eigen doelen nodig heeft wordt veelal in verband gebracht met een Nota grondbeleid. De reden daarvoor ligt in het omgaan met gemeentelijke eigendommen en in de prijzen die de gemeente hanteert in gevallen waarin openbaar groen in particulier gebruik wordt aangeboden. In dit verband wordt gelet op illegale ingebruikname van gemeentelijk groen en op de privaatrechtelijke handhaving ervan. Dat gebeurt in relatie tot de vraag of het in gebruik genomen groen te koop of te huur kan worden aangeboden voor zover dat past binnen een beleid tot het afstoten van gemeentelijk groen.

5. Bestuurlijke rolverdeling

Met de invoering van het duale stelsel is ook bij het grondbeleid een duidelijk zichtbare rolverdeling tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders aanwezig. De raad heeft daarin een duidelijk kaderstellende en controlerende rol en het college een uitgesproken uitvoerende rol. De taken en bevoegdheden van het gemeentebestuur met betrekking tot het grondbeleid zijn onder te verdelen in publiek- en privaatrechtelijke taken en bevoegdheden. Hieronder worden deze taken en bevoegdheden beschreven.

5.1 Publiekrecht

De publiekrechtelijke taken en bevoegdheden van het gemeentebestuur op het terrein van het grondbeleid zijn op verschillende plaatsen in de wet- en regelgeving terug te vinden. De voornaamste vindplaatsen zijn de Gemeentewet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en de Onteigeningswet (Ow).

De gemeenteraad treedt daarbij voornamelijk op als kaderstellend en controlerend bestuursorgaan. In die hoedanigheid is de raad verantwoordelijk voor de vaststelling van verschillende beleidsnota’s, zoals de Nota Grondbeleid. Verder kan de raad in het algemeen invloed uitoefenen op het grondbeleid door middel van zijn budget- en informatierecht. Meer specifiek heeft de raad invloed op het grondbeleid doordat de raad een Structuurvisie, bestemmingsplannen en exploitatieplannen vaststelt. Tevens besluit de raad tot aanwijzing van gronden waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is en tot het indienen van een verzoek tot onteigening van gronden bij de Kroon.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in het duale stelsel vooral een adviserende en uitvoerende rol. Binnen deze rol bereidt het college het beleid, de ruimtelijke plannen, de grondexploitaties en het besluit tot onteigening voor en kan het besluiten tot voorlopige aanwijzing van gronden waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is.

In tabel 1 (deel A) wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden.

5.2 Privaatrecht

Op het gebied van het privaatrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen[71]. Het college dient echter de raad vooraf inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van deze bevoegdheid indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college niet eerder een besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken[72].

Veel gemeentebesturen worstelen met de uitleg van het begrip “ingrijpende gevolgen”. Wanneer zijn de gevolgen van een bepaald besluit dusdanig ingrijpend voor de gemeente dat de raad erover geïnformeerd moet worden? In Uithoorn wordt de raad in ieder geval geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om wensen en bedenkingen te uiten in de situaties zoals beschreven in artikel 9, vierde lid van de Financiële Verordening gemeente Uithoorn. Hierin is bepaald dat het college de raad vooraf informeert over een besluit en niet eerder het besluit neemt dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij begroting[73] vastgestelde verplichtingen inzake:

  • a.

    investeringen groter dan € 100.000

  • b.

    aankoop en verkoop van goederen en diensten groter dan € 100.000

  • c.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000

  • d.

    structurele verplichtingen aangaan groter dan het bedrag van € 25.000

Vanuit de gedachte dat de raad de bevoegdheid heeft om een exploitatieplan[74] vast te stellen dan wel te besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is, wordt de raad tevens vooraf geïnformeerd over het besluit tot het aangaan van een anterieure overeenkomst en neemt het college het besluit niet eerder dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld om zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Ten aanzien van de overige besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen binnen het grondbeleid, behoudens de handelingen in artikel 160, tweede lid van de Gemeentewet (zie hierna), maakt het college steeds een zorgvuldige afweging over de mogelijke impact van een besluit. Hierbij zal het college rekening houden met de actieve informatieplicht en een besluit zo nodig ter kennisname aan de raad sturen.

Het college van burgemeester en wethouders is voorts bevoegd om te besluiten namens de gemeente rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.[75]

Verder is het college slechts bevoegd om te besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien het essentieel is voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het betreffende besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. Een dergelijk besluit dient tevens ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd.[76] De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.[77] Een voorbeeld uit de praktijk hiervan is de deelname van de gemeente in de besloten vennootschap Green Park Aalsmeer. Ten slotte vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente in en buiten rechte, maar zij kan deze bevoegdheid opdragen aan een door haar aan te wijzen persoon.[78]

In tabel 2 (deel A) wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de privaatrechtelijke taken en bevoegdheden.

6. Grondprijsbeleid

Er zijn verschillende methoden om de grondprijs (of uitgifteprijs) te bepalen. De meest voorkomende methoden zijn de residuele grondwaardemethode en de grondquotemethode. Bij de residuele grondwaardemethode wordt de grondprijs bepaald door van de v.o.n. prijs de bouwkosten en bijkomende kosten af te trekken[79] en bij de grondquotemethode wordt de grondwaarde bepaald door een vooraf afgesproken percentage (“grondquote”) te nemen van de v.o.n. prijs. Andere methoden zijn de vaste grondprijzenmethode[80] en de comparatieve (vergelijkende) methode[81].

De gemeente Uithoorn heeft de afgelopen jaren veelvuldig de residuele grondwaardemethode toegepast om de definitieve grondprijs te kunnen bepalen. In de contractfase wordt vervolgens ook een afspraak gemaakt over de indexering van de grondprijs. Voorwaarde hiervoor is wel dat de planvorming voldoende is uitgewerkt. Om inzicht te krijgen in de grondprijzen wordt bij globale planvorming ook wel de grondquotemethode[82] gehanteerd. Met deze aanpak heeft de gemeente positieve resultaten en ervaringen opgedaan, onder andere bij de uitgifte van gronden op de nieuwbouwlocatie Legmeer-West.

7. Financiën

7.1 Bouwgrondexploitatie

De bouwgrondexploitatie is enerzijds bedoeld om het tot stand brengen van ruimtelijke ontwikkelingen te bevorderen waardoor optimaal regie kan worden gevoerd en anderzijds bedoeld om middelen te genereren waarmee werken binnen de algemene dienst kunnen worden gerealiseerd. Met de algemene risicoreserve van de bouwgrondexploitatie dienen de risico’s van de lopende en toekomstige bouwgrondexploitaties te worden opgevangen. Er zal daarbij altijd een balans moeten zijn tussen het benutten van overschotten op de grondexploitatie voor investeringen binnen de grondexploitatie en voor het algemeen nut. Gelet op de specifieke karakteristieken van iedere grondexploitatie is het bijzonder lastig om vaste bijdragen of percentages te bepalen voor het één of het ander. Sowieso dient op basis van sectoraal beleid ten aanzien van beeldkwaliteit en beheer een (financieel) basisniveau voor de kwaliteit van projecten aanwezig te zijn[83]. Iedere verhoging van het kwaliteitsniveau heeft daarom directe gevolgen voor de grondexploitatie. Daarnaast dient niet alleen aandacht te worden besteed aan het kwaliteitsniveau van nieuwe ontwikkelingen, maar ook die van de bestaande bouw en leefomgeving.

7.2 Winst- en verliesneming

Winstneming

Van winstneming is logischerwijze sprake als een project met een positief resultaat wordt afgesloten. De winst die ontstaat wordt “genomen”. De discussie omtrent winstneming betreft meestal echter niet deze situaties maar gaat erom wanneer winst tussentijds kan worden genomen. Dit is relevant bij gebiedsontwikkeling omdat projecten vaak meerdere jaren kunnen duren. Als tussentijds al duidelijk is dat een project met een positief resultaat zal afsluiten is er niets op tegen tussentijds een gedeelte van de winst al “te nemen”. Sterker nog, het zogeheten “realisatiebeginsel” vereist dat er dan ook winst wordt genomen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de mate van zekerheid dat er ook daadwerkelijk winst zal resteren aan het einde van het project. Indien zich gedurende de resterende looptijd van het project nog grote financiële risico’s kunnen voordoen is de “winst” mogelijk nog nodig om dergelijke effecten op te kunnen vangen. Het tussentijds nemen van de winst is dan niet opportuun. Het geformuleerde beleidskader in deel A gaat daarom uit van het zogeheten voorzichtigheidsbeginsel; winst wordt pas tussentijds genomen als voldoende duidelijk is dat er ook winst zal resteren aan het einde van de looptijd van het project.

Verliesneming

Van verliesneming is sprake in het geval vanaf het begin af aan al duidelijk is dat de baten de lasten niet of slechts gedeeltelijk zullen dekken. De grondexploitatiebegroting voor het complex vertoont daardoor een begroot verlies. Het is ook denkbaar dat een aanvankelijk winstgevende prognose van een grondexploitatiebegroting omslaat naar een verliesgevende begroting, bijvoorbeeld als gevolg van conjuncturele omstandigheden, noodgedwongen planwijzigingen en dergelijke.

7.3 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Het weerstandsvermogen betreft de verhouding tussen de benodigde weerstandscapaciteit en de beschikbare weerstandscapaciteit. Weerstandscapaciteit is nodig om niet voorziene gebeurtenissen financieel op te kunnen vangen. Met name bij gebiedsontwikkeling kan sprake zijn van substantiële risico’s. Het bepalen van de benodigde weerstandscapaciteit kan op diverse manieren, het analyseren van risico’s is in alle gevallen een vereiste. Gezien het belang van het hebben van voldoende weerstandscapaciteit heeft de gemeente hiertoe een separate beleidsnotitie vastgesteld: De Nota Weerstandsvermogen en Risicobeheersing. Het grondbeleid sluit qua methodiek aan op de daarin vastgelegde werkwijze om de benodigde weerstandscapaciteit te bepalen. De methodiek leidt tot inzicht in de risico’s en zorgt ervoor dat voldoende weerstandscapaciteit wordt opgebouwd.

7.4 Rentebeleid

Voor een deel van de investeringen die de gemeente doet wordt externe financiering aangetrokken. Het is de uitdaging ervoor te zorgen dat het totale financieringsarrangement van de kortlopende en langlopende leningen tot zo laag mogelijke rentelasten leidt. Indien er geen sprake is van specifieke projectfinancieringen kan het geheel aan externe financieringen en de renteparameters die daarbij gelden over de gemeentelijke investeringen worden omgeslagen op basis van één rentepercentage; de omslagrente. Dit percentage wordt ook toegerekend aan de gemeentelijke grondexploitaties waarin de kosten en opbrengsten gepaard gaande met gebiedsontwikkelingen zijn verantwoord.

7.5 Informatie grondexploitaties en actualisaties

Om goed te kunnen sturen op de financiële resultaten van de verschillende gebiedsontwikkelingen worden de grondexploitaties jaarlijks herzien en vindt tevens tussentijdse herziening plaats per 1 juli van ieder jaar. Deel A van deze Nota Grondbeleid legt vast welke onderwerpen in ieder geval onderdeel uitmaken van die actualisaties. Doel hiervan is om tot een zo volledig mogelijk informatievoorziening te komen. Daarnaast wordt in deel A vastgelegd hoe de geraamde parameters in de grondexploitatie in algemene zin worden onderbouwd.

8. Planning & Control

Behalve in de gemeentelijke nota grondbeleid heeft het grondbeleid ook een plek in de Planning- en Controlcyclus. Op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en de Financiële Verordening gemeente Uithoorn[84] bevatten de begroting en de jaarstukken niet alleen Programma’s, maar ook de Paragraaf Grondbeleid en de Paragraaf Weerstandsvermogen. In de Paragraaf Grondbeleid wordt volgens artikel 24 van de Financiële verordening gemeente Uithoorn ingegaan op de uitvoering van de nota grondbeleid, met name de belangrijkste financiële ontwikkelingen zoals winst/verliesverwachtingen, de verwerving van gronden, de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten en de relatie van het grondbeleid met de programma’s.

In artikel 24 wordt voorts bepaald dat het college van burgemeester en wethouders tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid ter behandeling en vaststelling aanbiedt aan de raad. In de nota grondbeleid zou aandacht moeten worden besteed aan de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente, te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten, de verwerving en uitgifte van gronden en de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden.

Bijlage 2 De Kwakel

Bijlage 2 Legmeer

Bijlage 2 Meerwijk-oost

Bijlage 2 Meerwijk-west

Bijlage 2 Thamerdal

Bijlage 2 Zijdelwaard-oost

Bijlage 2 Zijdelwaard-west