Regeling vervallen per 01-01-2007

Keur voor waterkeringen en wateren van Waterschap Rivierenland

Geldend van 01-03-2005 t/m 31-12-2006

Intitulé

Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland

Het algemeen bestuur van waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van het college van dijkgraaf en heemraden d.d. 23 december 2004;

gelet op artikel 59 van de Waterschapswet;

BESLUIT:

vast te stellen de Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze Keur wordt verstaan onder:

    • -

      het bestuursorgaan: Het dagelijks bestuur;

    • -

      waterstaatwerken: Waterkeringen en wateren;

    • -

      legger: legger, of staat van waterstaats­werken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet, bij waterschapsreglement of provinciale verordening;

    • -

      werken: Alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

    • -

      kunstwerken: Waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de functie die waterstaatwerken hebben, dan wel uit andere hoofde behoren tot of gelegen zijn in, over of onder een waterstaatwerk;

    • -

      bouwwerk: Elke constructie van enige omvang van hout, steen,  metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond  is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter  plaatse te functioneren.

  • 2. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschaps-reglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar nog niet heeft plaatsgevonden, wordt als legger aangemerkt de bij deze Keur behorende kaarten en de eventueel daarbij behorende toelichting, waarop de onderhoudsplichtige is genoemd en waarop de ligging en zoveel mogelijk de vorm, de afmeting en de constructie van de waterstaatswerken zijn aangegeven.

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 3 Gedoogplichten

  • 1. De eigenaren en gerechtigden van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    • a.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

    • b.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • c.

      degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.

Hoofdstuk 2 Waterkeringen

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Waterkeringen: dijken (bandijken en slaperdijken), zomerkaden, kwelkaden, boezemkaden, voorliggende waterkeringen, waterwerken en andere op de legger aangegeven kaden;

  • b. Primaire waterkeringen: waterkeringen, die beveiliging bieden tegen overstroming doordat deze ofwel behoren tot het stelsel dat een dijkringgebied - al dan niet met hoge gronden - omsluit, ofwel voor een dijkringgebied zijn gelegen;  

  • c. Regionale waterkeringen: regionale waterkeringen: niet-primaire waterkeringen die zijn opgenomen in de legger/keur van het waterschap en/of zijn aangewezen op basis van een provinciale verordening; 

  • d. Waterwerken: werken ter verdediging van dijken en kaden of behoud van voorland; 

  • e. kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangegeven; 

  • f. beschermingszonen: de gronden aan weerszijden van de kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven; 

  • g. buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingzones gelegen gronden aan weerszijden van de kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven; 

  • h. keurzone: de verzamelnaam voor kern-, beschermings- en buitenbeschermingszone.

  • 2.1 Gebodsbepalingen

Artikel 5 Onderhoud

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de waterkeringen en waterwerken zijn aangewezen. 

     De verplichting tot gewoon onderhoud voor primaire waterkeringen berust bij het waterschap tenzij de legger anders bepaalt.

     De verplichting tot gewoon onderhoud voor regionale waterkeringen berust bij de eigenaar tenzij de legger anders bepaalt.

  • 2. De verplichting tot buitengewoon onderhoud berust bij het waterschap.

  • 3. De verplichting tot onderhoud van de in waterkeringen gelegen kunstwerken rust op hem die daartoe wettelijk of krachtens overeenkomst verplicht is, op hem die het kunstwerk heeft aangelegd, op hem die vanouds in het onderhoud heeft voorzien, of op de eigenaar en wel in deze volgorde steeds op de volgende bij gebreke van de voorgaande. 

Artikel 5a Coupures

  • 1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan terstond worden gesloten.

  • 2. De  sluitmiddelen bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het bestuursorgaan nodig wordt geoordeeld te worden getoond.

Artikel 6 Afrasteringen

 De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van dieren en welke zijn gelegen nabij de kernzone van waterkeringen waarop ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder e, het houden van dieren is verboden, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.

2.2  Verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1. Het is ten aanzien van waterkeringen verboden om:

    • a.

      1e  binnen de kernzone te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

    • b.

      2e  binnen de kernzone opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien; binnen de kernzone de vegetatiemat dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen binnen de kernzone en binnen beschermingszones te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • c.

      binnen de kernzone van primaire waterkeringen, buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;

    • d.

      binnen de kernzone van primaire waterkeringen voorwerpen te slepen;

    • e.

      binnen de kernzone van primaire waterkeringen dieren te houden of buiten verharde wegen te laten lopen;

    • f.

      binnen de kernzone van primaire waterkeringen anders dan op de door het bestuursorgaan toegestane wijzen te bemesten en daarbij andere meststoffen te gebruiken dan door het bestuursorgaan zijn toegestaan;

    • g.

      binnen de kernzone en beschermingszones:

      1e. bouwwerken of andere werken waaronder kabels, leidingen, tanks, drukvaten, drainages te maken, te leggen, te hebben, te onderhouden, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen. Dit verbod geldt niet voor veekeringen of andere afrasteringen voorzover deze in de beschermingszone of op de grens tussen de kernzone en de beschermingszone worden geplaatst en indien de palen circa 0,60 meter verticaal de grond worden ingeslagen, de hoogte van de afrastering 1.00 meter bedraagt en voor het plaatsen van de afrastering geen grond wordt weggegraven of losgemaakt;

      2e. boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of

      vloei- of delfstoffen;

    • h.

      binnen de kernzone en beschermingszones:

      1e. sloten te graven en andere (ont)gravingen te verrichten;

      2e. grond af te zanden of te egaliseren en grond af te voeren;

    • i.

      binnen de kernzone en beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

      1e. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

      2e. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

      3e. zich van afvalstoffen te ontdoen;

      4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

      5e. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;

    • j.

      zich, anders dan als rechthebbende, binnen de kernzone en beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuursorgaan op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • k.

      binnen de kernzone, beschermingszones en buitenbeschermingszones:

      1e. afgravingen te verrichten voor bijvoorbeeld het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen;

      2e. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • l.

      binnen de buitenbeschermingszone buis- en andere leidingen aan te leggen, te hebben, te onderhouden, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen en boringen uit te voeren  voorzover deze voorzieningen tevens zijn gelegen binnen de veiligheidszone als bedoeld in hoofstuk 2 van NEN 3651.

Hoofdstuk 3 Wateren

Artikel 8 Begripsomschrijvingen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. wateren: de oppervlaktewateren, met inbegrip van de  waterbodems en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben of mede een func­tie hebben voor de af en/of aanvoer en/of de ber­ging en/of het vasthouden van het op de bodem vrij aanwezige water, alsmede gronden die een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging en/of het vasthouden van het op de bodem vrij aanwezige water;

  • b. A-watergang: een watergang met een primaire functie voor het waterhuishoudkundig systeem. Een hoofdwatergang en boezemwateren moeten als A-watergang worden beschouwd.

  • c. B-watergang: een watergang met een secundaire functie voor het waterhuishoudkundig systeem. Berm- en kavelsloten moeten, voor zover zij op de legger voorkomen, ook als B-watergang worden beschouwd.

  • d. Taluds: de hellende oppervlakken van de zijdelingse begrenzingen van de kern­zones; 

  • e. kernzone: het centrale gedeelte van wateren dat als zodanig in de legger is aangegeven; 

  • f. beschermingszones: de gronden grenzend aan kernzones en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • g. keurzones: de verzamelnaam voor kern- en beschermingszone.

  • 3.1  Gebodsbepalingen

Artikel 9 Onderhoud

  • 1. Onder onderhoud wordt zowel gewoon onderhoud als buitengewoon onderhoud verstaan. On­derhoudsplichtig zijn degenen die krachtens de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewe­zen. Met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid berust de verplichting tot onderhoud van de A-watergangen bij het waterschap, tenzij de legger anders bepaalt. De verplichting tot onderhoud van de B-watergangen berust op de eigenaren van de aan die watergangen gelegen gronden, tenzij de legger anders bepaalt. De onderhoudsplicht kan niet worden overgedragen aan derden.

  • 2. Het onderhoud van de A-watergangen, als bedoeld in het eerste lid, zijnde de hoofdwatergangen, gelegen binnen het voormalige beheersgebied van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden omvat niet het maaien, afsteken en ophalen van de taluds. De onderhoudsplicht tot het maaien, afsteken en ophalen van de taluds berust bij de eigenaren van de aan de hoofdwatergang grenzende percelen, ieder naar de lengte van zijn recht.

Artikel 10 Gewoon onderhoud

  • De onderhoudsplichtigen van wateren dragen te dien aanzien zorg voor:

  • a. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aan­voer en/of de berging van water hinderen;

  • b. het vóór door het bestuursorgaan vooraf aangekondigde schouwda­ta schonen door het maaien van de begroeiing die dient ter bescherming van het talud en het verwijderen van overige begroeiingen;

  • c. het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden be­dreigd.

Artikel 11 Buitengewoon onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 14, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van wateren, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor geen legger is vastgesteld, zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het op de in artikel 1,lid 2 bedoelde kaart vastgelegde, en voorzover niet op deze kaart vastgelegd, overeenkomstig de oorspronkelijke, richting, vorm, afmeting en constructie. 

Artikel 11 a Onderhoud bermsloten

  • 1. Het onderhoud van de bermsloten, gelegen in het voormalige beheersgebied van het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch, berust bij het waterschap voor zover dit op de legger staat aangegeven.

  • 2. Bij het onderhoud aan deze bermsloten worden alle specie, maaisel en andere vaste stoffen op de tegenoverliggende gronden gedeponeerd.

  • 3. Indien er zich omstandigheden voordoen waarbij het, gezien het feitelijke gebruik van de tegenoverliggende gronden, in redelijkheid niet mogelijk is om de specie, maaisel en andere vaste stoffen op de in het vorige lid bedoelde wijze te deponeren, dan worden alle specie, maaisel en andere vaste stoffen gebracht op de wegberm. In dat geval zijn de eigenaren of gerechtigden van de tegenoverliggende gronden verplicht alle specie, maaisel en andere vaste stoffen binnen 30 dagen van de bermen te verwijderen.

  • 4. De leden 1, 2 en 3 zijn alleen van toepassing op buiten de bebouwde kom gelegen bermsloten langs andere dan rijks- en provinciale wegen en voor zover niet bij ontheffing anders is bepaald.

Artikel 12 Specieberging/berging van maaisel

  • 1. Op percelen gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie en/of het maaisel worden ontvangen, die/dat tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.

  • 2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie en/of het maaisel, welke in het kader van behoorlijk onderhoud door henzelf of onder toezicht van het waterschap uit die wateren is verwijderd, van de beschermingszones te verwijderen op aanwijzing van het bestuursorgaan en binnen een door het  bestuursorgaan te stellen termijn.

Artikel 13 Afrasteringen

 De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van dieren en welke zijn gelegen nabij wateren zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat de af- en/of aanvoer van water en het onderhoud aan de wateren door het waterschap niet worden gehinderd. Dit gebod geldt niet voor het voormalige beheersgebied van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.

3.2  Verbodsbepalingen

Artikel 14

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      nieuwe wateren te graven of aan te leggen met als oogmerk deze te verbinden met bestaande wateren;

    • b.

      de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;

    • c.

      wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen;

    • d.

      in wateren de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor het desbetreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;

    • e.

      binnen de kernzone en beschermingszones:

      1e. in de bodem te graven of deze op te hogen;

      2e. bouwwerken of andere werken waaronder duikers, kabels, leidingen, tanks, drukvaten te

      maken, te leggen, te hebben, te onderhouden te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.  Dit verbod geldt niet voor veekeringen of andere afrasteringen, geconstrueerd uit palen, verbonden met gaas of draad en voorzover deze worden geplaatst in de beschermingszone op een afstand vanaf de insteek van de watergang van 1 meter en voor zover deze niet hoger zijn dan 0,9 meter,

      3e. beplantingen en gewassen anders dan gras, aan te brengen, te hebben of te rooien. Bij watergangen, waarvan het onderhoud bij de legger is opgedragen aan het waterschap  (A-watergangen), zijn met uitzondering van gras géén gewassen toegelaten binnen een strook van 1 meter, gerekend vanuit de aangrenzende kernzone. Buiten de strook van 1 meter, gerekend vanuit de aangrenzende kernzone, geldt voor éénjarige gewassen een vrijstelling van het verbod. Binnen de beschermingszones van watergangen, waarvan het onderhoud bij de legger niet aan het waterschap is opgedragen, zijn éénjarige gewassen toegelaten;

    • f.

      beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • g.

      zich, anders dan als rechthebbende, binnen de kernzone of binnen beschermingszones, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, indien dat vanwege het bestuursorgaan op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • h.

      binnen de kernzone:

      1e. aalkorven, fuiken of andere vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;

      2e. vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven;

    • i.

      binnen de kernzone anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten;

    • j.

      binnen de kernzone en beschermingszones anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;

    • k.

      binnen de kernzone en beschermingszones:

      1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;

      2e. boringen te verrichten, benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.

Artikel 14a Lozen, af- en aanvoeren Registratie; meldplicht en meetplicht

  • 1. Het is verboden water te lozen in, dan wel water aan te voeren uit, of af te voeren naar oppervlaktewateren, waarover het waterschap beheer voert.

  • 2. Het onder lid 1 vermelde verbod geldt niet voor tijdelijke lozingen of tijdelijke vormen van aan- en afvoer, indien de voorgenomen hoeveelheid niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur en voorzover het ontvangende water in de legger is aangeduid als A-watergang.

  • 3. Het onder lid 1 vermelde verbod geldt niet voor tijdelijke lozingen of tijdelijke vormen van aan- en afvoer, indien de voorgenomen hoeveelheid niet meer bedraagt dan 20 m3 per uur en voorzover het ontvangende water in de legger is aangeduid als B-watergang.

  • 4. Degene die een tijdelijke lozing pleegt van geringere omvang dan de in de leden 2 en 3 vermeld, is verplicht deze lozing schriftelijk te melden.

  • 5. Indien voor een afvoer, aanvoer of lozing ontheffing wordt verleend, kan het bestuur degene die afvoert, aanvoert of loost, verplichten de verplaatste waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.

  • 6. Het bestuur deelt de meetplicht schriftelijk mede aan de meetplichtige.

Artikel 14b Lozen, onttrekken, af- en aanvoer in kwetsbare gebieden

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning krachtens artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding, water afkomstig van drainage, bemaling of onderbemaling te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewateren in de gebieden, zoals aangeven op de bij deze Keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart(en).

  • 2. Het is, onverminderd het bepaalde in het eerste lid en artikel 14a, verboden om zonder vergunning krachtens artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding meer dan 20 m3 per uur te onttrekken aan, of aan te voeren uit oppervlaktewateren in de gebieden, zoals aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart(en).

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 15

Het bestuursorgaan kan van de in deze Keur gestelde verbodsbepa­lin­gen ontheffing en van de gebodsbepalingen vrijstelling verlenen.

Hoofdstuk 5 Schouw

Artikel 16

  • 1. Het bestuursorgaan voert één of meerdere malen per jaar schouw over de waterstaatswerken.

  • 2. Het bestuursorgaan stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 3. De in het tweede lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 17

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze Keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. Hierbij wordt de procedure gevolgd zoals vastgelegd in de nadeelcompensatieregeling van Waterschap Rivierenland.

Hoofdstuk 7 Strafbepalingen en toezicht

Artikel 18

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur kan worden bestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Artikel 18a

Het bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Keur bepaalde, met uitzondering van het in artikel 14a bepaalde.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19 Ontheffingen

  • 1. Een ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur, waarbij een ingevolge deze Keur ontheffingsplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend. Dit geldt eveneens voor een verleende vrijstelling.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing danwel vrijstelling ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 20 Leggers en/of kaarten

Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven, maar waar vaststelling nog niet heeft plaatsgehad en waarvoor de in artikel 1, tweede lid, genoemde kaarten ontbreken, geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degenen die vóór inwerkingtreding van deze Keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.

Artikel 21 Zones

  • 1. Voor waterkeringen waarvoor een legger werd vastgesteld waarin géén keurzones werden aangewezen en voor waterkeringen waarvoor geen legger is vastgesteld en voor de waterkeringen vermeld op de kaart als bedoeld in artikel 1, lid 2, gelden de volgende zones:

    • a.

      kernzone: de waterkering zelf (inclusief een aanwezige steun-/pipingberm) met aan weerszijden een strook van 4 m, gerekend vanuit de teen van de waterkering;

    • b.

      beschermingszone: een strook van 20 m aan weerszijden van de kernzone;

    • c.

      buitenbeschermingszone:

      - buitendijks: de strook gelegen tussen de beschermingszone en het zomerbed van de rivier;

      - binnendijks: een strook van 100 m gerekend vanaf de beschermingszone.

  • 2. Met uitzondering van de in het derde lid van dit artikel genoemde wateren, gelden voor wateren waarvoor een legger werd vastgesteld waarin géén keurzones werden aangewezen en voor de wateren waarvoor geen legger is vastgesteld, de op de kaart als bedoeld in artikel 1, lid 2 vermelde zones.

  • 3. Voor de Korne en de Linge, zoals vermeld op de kaart als bedoeld in artikel 1, lid 2 gelden de volgende zones:

    • a.

      kernzone: het gebied gelegen tussen beide insteken, zoals deze zijn aangegeven op de tekening, opgenomen in de toelichting;  

    • b.

      beschermingszone:

      Korne: de strook aan weerszijden van de kernzone benedenstrooms de stuw te Buren tot de buitenkruinlijn van de dijken;  

      Linge (inbegrepen Kanaal van Steenenhoek) benedenstrooms de Julianastuw: de strook aan weerszijden van de kernzone tot de buitenkruinlijn van de dijken; 

      Linge bovenstrooms de Julianastuw: een strook van 7,5 m. aan weerszijden van de kernzone.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1. Deze Keur treedt in werking op 1 maart 2005.

  • 2. Met ingang van dag van inwerkingtreding van deze Keur, zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, vervallen:

    • de Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland, zoals vastgesteld door het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland bij besluit van 2 januari 2002;

    • de keur van het zuiveringsschap Rivierenland, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur van het zuiveringsschap Rivierenland bij besluit van 25 november 1993;

    • de Keur waterbeheer van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, zoals vastgesteld door de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden bij besluit van 5 oktober 2000;

    • de Keur oppervlaktewateren waterschap Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch 1996, zoals gewijzigd vastgesteld door de Vergadering van Hoofdingelanden van het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch bij besluit van 20 juni 2001.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland van 3 januari 2005.

    de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans 

    de dijkgraaf, ir. G.N. Kok  

Algemene toelichting

Regelgeving en bevoegdheid

In deze Keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Water­schaps­wet, de Wet op de waterhuis-houding en de Wet op de waterke­ring. In de hierop betrek­king hebbende wetgevingsstukken stellen regering en parlement onder meer dat het water­schapsbe­stuur het meest geëigende orgaan is tot het stellen van gebods- en ver­bodsbepa­lingen, geldend voor bij water­schappen in water­staat­kundig beheer zijnde water­staatswer­ken.

De bepalingen in deze Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het zorggebied van waterschap Rivierenland geldende beleid. Voor de waterhuis­hou­dingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota Waterhuishou­ding en de Nota Waterbeheer 21e eeuw en op provin­ciaal niveau in het provinciaal waterhuishoudings­plan. Het provin­ciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstem­ming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleids­terreinen. Het waterschap stelt rekening houdend met het provinciale water­huishou­dings­plan zijn be­heersplan voor de waterhuishouding vast (Integraal waterbeheersplan Gelders rivierengebied II) en het beheerplan primaire waterkeringen. Het in deze plannen verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uit­voering van de Keur door het waterschap.

De bepalingen in deze Keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de uitvoering van ingevolge de Keur onthef­fingsplich­tige werken een keurontheffing nodig (bij­voorbeeld voor de bouw van een waterschapskantoor in de kernzone van een waterke­ring). Gezien het beperkte uitsluitend waterstaatkun­dige belan­genkader van de Keur kan worden gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openbare taak voor wat betreft wateren en waterkeringen in principe geen keuronthef­fing nodig heeft.

Voor een aantal veel voorkomende onderwerpen van aanvragen om ontheffing is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht vast te stellen. De jongste set van beleidsregels dateert van januari 2005 en bevat de volgende onderwerpen:

-  objecten langs A-watergangen;

-  de hydrologische effecten van het plaatsen van duikers in A- en B-watergangen;

-  het permanent lozen van hemelwater op A- of B-watergangen voor individuele aanvragen buiten het kader van stedelijke uitbreidingsplannen;

-  de hydrologische effecten ten gevolge van bergingsveranderingen;

-  het onttrekken van oppervlaktewater;

-  het aanbrengen en instandhouden van een onderbemaling;

-  het oprichten en/of uitbreiden van bouwwerken langs primaire waterkeringen;

-  het aanbrengen van beplanting op of nabij primaire waterkeringen;

-  het leggen en hebben van een kabel of een een leiding in of nabij primaire waterkeringen;

-  het realiseren van een voorziening of het plaatsen van voorwerpen op of nabij primaire waterkeringen;

-  het leggen of hebben van een riolering of drainage en het slaan van pulsen door particulieren in of nabij primaire waterkeringen.

Keur en legger

De begrenzingen van water­keringen en wateren, waarop de gebods- en ver­bodsbepa­lingen van de Keur van toepassing zijn, worden bepaald door de legger. In de legger wordt ook bepaald wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en tot hoever waterstaatswerken, kernzones en beschermingszones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger en de Keur zijn daarmee onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven.

Omtrent het natuurvriendelijk oeverbeheer geldt dat in de legger is aangegeven binnen welke zone dit beheer wordt toegepast.

Op grond van de uitgangspunten van de Waterschapswet voert het waterschap ook het beheer over water in stedelijke gebieden. In de praktijk blijkt dat de problematiek in bestaand stedelijk gebied in veel gevallen niet vergelijkbaar is met de situatie in het landelijk gebied. Toch is de Keur het enige handhavingsinstrument. Eventuele verschillen in de benadering van wateren in landelijk of stedelijk gebied kunnen zowel worden neergelegd in door het bestuursorgaan  vast te stellen beleidsregels, als in de vast te stellen legger waarin de locatie en omvang van beschermingszones (veelal als publiekrechtelijke beperking op andermans eigendom) worden bepaald.

Onderkend wordt dat niet alle waterstaats­werken al op een legger voorkomen, ter­wijl ook niet voor alle water­staatswerken het vaststellen van een legger is voorge­schre­ven. Anderzijds is het zo dat de Wet op de water­kering tot het opstellen van leggers voor "primaire water­keringen" ver­plicht terwijl er in de Water­schaps­wet vanuit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtigen en/of onder­houdsver­plichtingen in de legger worden vastgelegd. Voor water­staatswer­ken, waar­voor het vaststel­len van een legger wel is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden, kan bij de Keur worden voorzien door het aangeven van ligging en, indien mogelijk, afmetin­gen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt. Voor deze water­staatswer­ken gelden de over­gangs­bepa­lingen, zoals vermeld in artikel 21.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Legger

Als legger wordt in deze Keur aangemerkt, elke legger, of staat van werken, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens de wet, bij waterschapsreglement of provinciale verordening. De Keur bepaalt niet aan welke vormvereisten een legger moet voldoen omdat deze vereisten over het algemeen in de regeling, waarin de vaststelling wordt voorgeschreven zijn vervat. Artikel 78 lid 2 van de Waterschapswet zegt dat het algemeen bestuur een legger vaststelt waarin onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van "primaire waterkeringen" tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie.

Kaart

Voor waterstaatswerken, waarvoor de vaststelling van een legger niet bij of krachtens een regeling is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld kan ingevolge het tweede lid van artikel 1 als legger worden aangemerkt een bij de Keur behorende kaart, waarop de onderhoudsplichten alsmede de ligging zijn aangegeven. Van deze mogelijkheid is voor waterkeringen alsmede voor een aantal wateren gebruik gemaakt. Omdat geen vorm en afmetingen op de kaarten zijn opgenomen zullen met inachtneming van de maatvoering op grond van artikel 21 (overgangsbepaling) en de op de kaart vermelde zones, de bestaande vorm en afmetingen als leggerafmetingen moeten worden opgevat en derhalve door onderhoudsplichtigen in stand moeten worden gehouden.

Bouwwerk

De Woningwet geeft geen definitie van het begrip bouwwerk. Voor wat betreft het begrip bouwwerk wordt in jurisprudentie echter aangesloten bij de definitie die de Modelbouwverordening geeft. Het ligt voor de hand om in de Keur dezelfde definitie te hanteren. Er zijn twee soorten bouwwerken, te weten gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.Voorbeelden van gebouwen zijn woningen, schuren, kantoren, carports en constructies met meer dan twee wanden. Voorbeelden van bouwwerken niet zijnde gebouwen zijn een vlaggenmast, terreinafscheidingen, een standbeeld of een afdak met slechts één muur.

Artikel 2

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt (bijv. recht van opstal, vruchtgebruik en erfpacht) of persoonlijk recht (bijv. pacht en huur).

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, tweede lid, zijn de eigenaren en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 3

Gedoogplichten

De gedoogplichten voor de eigenaren en gerechtigden van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet staan hier niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.

Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

Hoofdstuk 2

Artikel 4

Waterkeringen

De Keur gaat in principe uit van één reglementeringssysteem voor alle typen waterkeringen, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzone, de beschermingszones, alsmede buiten de beschermingszones gelegen zones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. Wel is voor enkele handelingen onderscheid gemaakt tussen “primaire waterkeringen” en overige waterkeringen.

De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de Keur slechts ter bescherming van  het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaats hebben.

Ook moet worden vermeld dat een periode van dijksluiting wordt gehanteerd. Dat wil zeggen dat werkzaamheden en voorzieningen waarvoor weliswaar een ontheffing is afgegeven toch niet in die periode mogen plaatsvinden. Enerzijds is het risicovol om in de winter werkzaamheden aan de waterkeringen te verrichten o.a. omdat een hoogwater vrij plotseling kan optreden. Ook is het raadzaam om de waterkering na eventueel in de zomer verrichte werkzaamheden een herstelperiode te gunnen.

De periode van dijksluiting loopt elk seizoen vanaf 15 oktober tot en met 15 april. Het verbod om tijdens deze periode te werken wordt in voorkomende gevallen als voorschrift aan de ontheffing verbonden. 

Keurzones

De kernzone bestaat uit de waterkering zelf en een onderhoudsstrook aan beide zijden van 4 meter. Onder de waterkering wordt verstaan het dijklichaam zelf inclusief een eventueel aanwezige binnendijkse pipingberm, e.e.a. aangegeven in de legger.

Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van de kernzone, welke als zodanig op de legger of Keurkaart zijn aangegeven.

Voor het bepalen van de omvang van de beschermingszones van waterkeringen wordt gebruik gemaakt van de ligging van de zogenaamde invloedslijnen, die technisch worden bepaald en niet een direct juridisch relevante betekenis voor de Keur hebben. Er zijn verschillende invloedslijnen. De invloedslijnen voor de stabiliteit van de waterkering begrenzen de stroken grond ter weerszijden van de waterkering welke volgens de grondmechanische berekeningen bijdragen aan de stabiliteit van de waterkering (onder maatgevende omstandigheden). De invloedslijnen voor de piping van de waterkering begrenzen de stroken grond ter weerszijden van de waterkering waarbinnen het optreden van pipingmechanismen gevaar voor de veiligheid van de kering kan opleveren. Ingevolge de Wet op de waterkering worden de invloedslijnen voor de primaire waterkeringen opgenomen in het vast te stellen technisch beheerregister.

Voor de goede werking van de waterkering is niet alleen het dijklichaam van belang maar ook de stroken grond binnen de invloedslijnen; dit gebied maakt deel uit van de constructie waterkering als geheel.Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het noodzakelijk dat zowel de waterkering zelf als de gebieden binnen de invloedslijnen onder de bescherming van het Keurregime vallen. Het technisch fysische karakter van de invloedslijn brengt evenwel met zich mee dat, afhankelijk van de bodemgesteldheid, deze lijn over het algemeen een grillig verloop heeft langs de waterkering. Een dergelijke lijn is derhalve niet geschikt om te dienen als begrenzing van het Keurgebied. Met name ten behoeve van de duidelijkheid naar degenen tot wie de Keurbepalingen zich richten is het wenselijk dat voor de beschermingszone zoveel mogelijk een vaste maat wordt gehanteerd gemeten uit de waterkering. Door deze maat zodanig te kiezen dat de invloedslijn binnen de beschermingszone ligt wordt het functioneren van de waterkering afdoende beschermd. (Zie bijlage 1 voor het bovenaanzicht en een dwarsdoorsnede van een dijkvak met beschermings- en invloedslijnen)

In het navolgende wordt het hiervoor beschreven systeem toegelicht met een aantal voorbeelden voor verschillende typen waterkeringen.

Dijk (fig. 1)

- Kernzone:  

het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de

eventuele steun-/pipingbermen en stroken tot 4 meter aan weerszijden daarvan, welke tot de waterkering worden gerekend en daardoor onder het strengere Keurregime vallen.

- Beschermingszones: 

gebieden aan weerszijden van de kernzones, waarbinnen de invloeds-

lijnen voor de stabiliteit en het pipingmechanisme liggen.

(Zie bijlage 2 voor een zijaanzicht van het theoretisch profiel van een waterkering).

Hooggelegen grond (fig. 2)

- Kernzone:  

het grondlichaam dat ligt binnen het ontwerp-profiel van de waterkering,

welk profiel binnen de hooggelegen grond kan worden aangegeven, met aan weerszijden 4 meter, welke tot de waterkering worden gerekend en daardoor onder het strengere Keurregime vallen.

- Beschermingszones: gebieden aan weerszijden van de kernzones, waarbinnen de invloedslijnen voor de stabiliteit en het pipingmechanisme van de waterkering liggen. De grens van de beschermingszone zal in deze situatie op geringe afstand van de kernzonegrens liggen.

Bij het door de beheerder te voeren ontheffingenbeleid (binnen de keurzones) vormt de ligging van de invloedslijn een toetsingskader bij de beoordeling of, dan wel onder het stellen van welke voorschriften, een ontheffing kan worden verleend. Heeft bijvoorbeeld een bepaalde ontheffingaanvraag betrekking op een activiteit binnen de keurzones doch evenwel buiten het gebied tussen de invloedslijnen dan is dit in principe een indicatie dat een ontheffing om reden van stabiliteit of piping niet behoeft te worden geweigerd en waarschijnlijk kan worden verleend, tenzij het diepere grondroeringen betreft; dit ter beoordeling van de beheerder.

Bestaand profiel en profiel van vrije ruimte (fig. 3)

In het technisch beheerregister kan naast de invloedslijn en de begrenzing daarvan, het profiel van vrije ruimte worden opgenomen. De beheerder kan op basis van reële toekomstverwachtingen voor een bepaalde (plan)periode aangeven welke ruimte door een nieuwe dijkverbetering in beslag zou worden genomen. Het profiel van vrije ruimte is evenals de invloedslijn een toetsingskader voor de beheerder bij het te voeren ontheffingenbeleid. Indien bijvoorbeeld een ontheffing wordt aangevraagd voor het bouwen van een huis binnen het profiel van vrije ruimte kan de beheerder op basis van de Keur besluiten dat deze bouw slechts op een grotere afstand van de waterkering dan wel op een hoger niveau wordt toegestaan (fig. 3).

2.1  Gebodsbepalingen

Artikel 5

Onderhoud

Artikel 78 lid 2 van de Waterschapswet zegt dat het algemeen bestuur een legger vaststelt waarin onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Onderhoudsplichtig zijn derhalve degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.

Onderhoud voor primaire waterkeringen berust normaliter bij het waterschap tenzij de legger anders bepaalt.

Onderhoud voor regionale waterkeringen berust normaliter bij de eigenaar tenzij de legger anders bepaalt.

Artikel 5a

Coupures

Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat sluitmiddelen in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten.

Artikel 6

Afrasteringen

Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die zijn gelegen nabij de kernzone van waterkeringen, waarop het houden van dieren of bepaalde huisdieren ingevolge artikel 7, eerste lid, onder e, is verboden, daarlangs afrasteringen te plaatsen.

Het plaatsen van deze afrasteringen valt onder de verbodsbepalingen van artikel 7, zodat voor een afrastering binnen de kern- of beschermingszone een ontheffing is vereist. Voor de meest voorkomende afrastering binnen de beschermingszone is overigens een vrijstelling opgenomen.

2.2  Verbodsbepalingen

Artikel 7

In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor de kernzone, verboden die gelden voor beschermingszones en verboden die gelden voor buiten de beschermingszones gelegen stroken.

De verboden aangaande de kernzone zijn in het algemeen verdergaand dan die gelden voor de beschermingszones omdat bepaalde handelingen indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend vermogen van de waterkering in principe niet aantasten, terwijl ze indien ze op de waterkering plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van waterkeringen (zeer dicht uit de teen of in steunbermen).

De bij de begripsomschrijvingen gegeven omschrijving van waterkeringen biedt de mogelijkheid om in de legger of de bij de Keur behorende kaart een geringe strook uit de teen van de waterkering aan te wijzen als behorend tot de waterkering, waarop dus dezelfde verboden als op de waterkering van toepassing zijn (zie fig. 1).

Buiten de beschermingszones ligt de strook waarvoor het minst vergaande verbodsregime geldt; de zogenaamde buitenbeschermingszones.

Grondroeringen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, 1e, is het verboden in de kernzone welke grondroeringen dan ook te verrichten. Voor de beschermingszones en daarbuiten gelegen stroken is een minder vergaand regime van toepassing, dat is verwoord onder h, (verbod om binnen de beschermingszones ontgravingen, afzandingen en egalisatiewerkzaamheden te verrichten) respectievelijk onder k, ten eerste, (verbod om binnen de buitenbeschermingszones afgravingen voor het winnen van delfstoffen te verrichten). In de kernzone is elke grondroering verboden, terwijl in beschermingszones grondroeringen bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen of spitten wel zijn toegestaan.

Verdedigingsmaterialen

Het eerste lid, onder b, beoogt de in de kernzone of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering, doorgaans een vegetatiemat (een dichte grasmat, eventueel aangevuld met kruiden e.d.), te beschermen. Uiteraard vallen ook andere, harde materialen onder de bescheming van dit artikel.

Dieren

In de leden c, d, e, en f wordt het begrip “primaire waterkering” gehanteerd. Met dit begrip wordt specifiek bedoeld, de in de Wet op de waterkering bedoelde primaire waterkeringen, ook wel de rivier- of bandijken genoemd. Ingevolge het bepaalde onder e is het verboden om binnen de kernzone van  primaire waterkeringen dieren te houden of te laten lopen. Dit verbod geldt niet voor andere waterkeringen omdat daar het eventueel beschadigen van vegetatie uit oogpunt van veiligheid minder nadrukkelijk meespeelt.

Onder dieren worden in dit verband verstaan alle gedomesticeerde dieren; dus zowel varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als andere huisdieren, zoals struisvogels, kippen, ganzen en honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) dieren op winterdijken als het laten lopen van dieren daarop. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet op de waterkering begeven. Ook is hier geen expliciete uitzondering voor schapen gemaakt, omdat begrazing met schapen volgens de huidige inzichten slechts verantwoord is, indien van een extensieve vorm van beweiding kan worden gesproken. Daarom is ook het houden van schapen op waterkeringen aan een ontheffing gebonden. Zoals alle verboden richt ook dit verbod zich uitsluitend tot derden. Indien het beweiden met schapen plaatsvindt binnen het kader van een met het waterschap gesloten gebruiksovereenkomst, is er sprake van een door het waterschap gekozen vorm van onderhoud. Naast de overeenkomst zal het waterschap zichzelf dan geen ontheffing geven omdat er sprake is van de uitoefening van een primaire taak.

Gebruik onderhoudsstroken

De in de onder e en f opgenomen verboden hebben beide betrekking op vormen van gebruik van de kernzone. (Houden van dieren en bemesting). De kernzone strekt zich op grond van de leggers voor waterkeringen ook uit tot de zogenaamde onderhoudsstroken. Dit zijn doorgaans onder aan het talud liggende stroken grond, welke nodig zijn voor het plegen van onderhoud. Vanuit de jongste inzichten met betrekking tot de veiligheid strekt de zorg voor de kwaliteit van de grasmat op waterkeringen zich niet slechts uit tot de dijktaluds, maar ook tot de daaraan grenzende onderhoudsstroken.

Werken en afrasteringen

Omdat een afrastering als werk moet worden gekwalificeerd, is op grond van het verbod voor werken dus ook voor een afrastering een ontheffing nodig. Langs de waterkeringen komen erg veel afrasteringen voor die vee of andere dieren moeten keren. Buiten de kernzone bestaat er tegen dergelijke afrasteringen in het algemeen geen bezwaar. Slechts indien de locatie slecht is gekozen of de constructie zodanig is dat het waterkerend vermogen wordt aangetast zijn er bezwaren. Om te voorkomen dat de voor de meest voorkomende “gewone” afrasteringen de relatief zware ontheffingsprocedure moet worden gevolgd, kent lid g, onder 1e een vrijstelling voor afrasteringen die aan de in dat artikel beschreven randvoorwaarden voldoen.

Betreding

Ingevolge het bepaalde onder j is het verboden zich op de waterkeringen, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap Rivierenland").

Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend kunnen deze indien waterkering-belangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterkeringen die daarvoor gevoelig zijn door betreding in gevaar komt.

De toegang tot de betrokken waterkeringen en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Hoofdstuk 3 Wateren

Artikel 8

Wateren

Om in het algemeen deel van de toelichting vermelde redenen wordt in de Keur niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers, boezemwateren  en overige wateren), maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. Niet gekozen is voor de veel gehanteerde begrippen watergangen of waterlopen, omdat dit een soort water betreft. De waterbodems en taluds worden in deze Keur onder de wateren begrepen. In het kader van de Integratie van Waterschap Rivierenland met het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch en het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, is een aantal nieuwe begrippen opgenomen in de Keur, zoals hoofdwatergang, berm- en kavelsloten.

Gronden, die een functie hebben voor de af- en/of aanvoer of berging (boezemland) of het vasthouden van het op de bodem vrij aanwezige water, worden ook als wateren aangemerkt. Deze bepaling ziet dus ook op inundatiegebieden, bestemd voor de berging van water.

De Keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij twee zones kunnen worden onderscheiden: de kernzone en de beschermingszone (zie fig. 4). De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Hieruit zal tevens blijken of het A-

of B-watergangen betreft. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de Keur slechts ter bescherming van het

waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (de af- en/of aanvoer of berging van het op de bodem vrij aanwezige water) mag plaats hebben.

Wateren, veelal inundatiegebieden, welke niet op de leggers zijn geplaatst, kennen dus géén keurzones en worden dus ook niet beschermd tegen de in de zones verboden handelingen. Wel is er een keurbescherming tegen wezenlijk bedreigende handelingen als bijvoorbeeld demping. Deze wateren worden in de praktijk veelal aangeduid als “C-wateren”. De vraag of een water als een dergelijk C-water kan worden gekwalificeerd moet dus in de praktijk van geval tot geval worden bepaald aan de hand van de functie van het water.  

(Zie bijlage 4. voor een bovenaanzicht en dwarsdoorsnede van water met beschermingszone).

3.1  Gebodsbepalingen

Artikel 9

Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtig zijn degenen die krachtens de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren zijn aangewezen. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, berust de  verplichting tot onderhoud van de A-watergangen bij het waterschap, tenzij de legger anders bepaalt. De verplichting tot onderhoud van de B-watergangen berust op de eigenaren van de aan die watergangen gelegen gronden tenzij de legger anders bepaalt. De onderhoudsplicht kan niet worden overgedragen aan derden.

Voor het onderhoud van de A-watergangen, als bedoeld in het eerste lid, zijnde de hoofdwatergangen, gelegen binnen het voormalige beheersgebied van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden kende het provinciale Reglement voor het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden een specifieke regeling. Met de intrekking van het genoemde Reglement per

1 januari 2005 komt deze specifieke regeling op dat moment te vervallen. Aangezien de regeling destijds is opgesteld met het oog op het gebiedseigen karakter van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, geniet het de voorkeur deze regeling in de keur onder artikel 9, tweede lid, op te nemen. 

Artikel 10

Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af-en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Artikel 11

Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud zijn verplicht, gehouden zijn.

Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het instandhouden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

De onderhavige bepaling ziet op de omstandigheid waarin het onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn doet zich voor bij B-watergangen.

Artikel 11a

Onderhoud bermsloten

Dit artikel biedt een regeling voor het onderhoud van een groot aantal bermsloten (niet zijnde hoofdwatergangen) in het voormalige beheersgebied van het voormalige Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch. De regeling vindt zijn basis in de in het verleden gemaakte afspraken met de gemeenten in het betreffende gebied. Bij de overdracht van het wegbeheer door het Hoogheemraadschap aan de gemeente is indertijd afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de bermsloten is toebedeeld aan het Hoogheemraadschap. De werking van de regeling blijft beperkt tot buiten de bebouwde kom gelegen bermsloten voor zover deze niet langs rijks- en/of provinciale wegen zijn gelegen.

Onderdeel van de destijds gemaakte afspraken is wel dat de gemeente ten minste 2 maal per jaar een onderhoudsronde uitvoert langs alle door het waterschap te onderhouden bermsloten en hoofdwatergangen voor zover deze langs de openbare weg zijn gelegen. De gemeente maait hierbij zowel de binnentaluds van de sloten als de wegbermen.

De door het waterschap te onderhouden bermsloten zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende legger. De regeling van art. 11a is enkel van toepassing op de op de legger aangeven bermsloten. Het artikel omvat een regeling van de ontvangstplicht op de tegenoverliggende oevers. Het onderhoud van de bermsloten wordt als hoofdregel vanaf de wegzijde uitgevoerd. Met “tegenoverliggende gronden” wordt dan ook bedoeld: de gronden die aan de overkant van de bermsloot liggen (vanaf de weg gezien).

Lid 3 bevat een regeling voor die gevallen waarin de ontvangst van specie/maaisel op de tegenoverliggende gronden in redelijkheid niet mogelijk is, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van siertuinen, gewassen en dergelijke.

Artikel 12

Specieberging en berging van maaisel

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. Zoals in de algemene toelichting is vermeld is in de onderhavige Keur de ontvangstplicht van specie vastgelegd.

Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.

In het tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie van de beschermingszones vastgelegd. In voorkomend geval, wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het bestuursorgaan een aanwijzing geven, om te voorkomen dat de specie die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer van water hindert, dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.

Vindt specieberging haar oorsprong in de Waterstaatswet 1900, het opnemen van bepalingen omtrent de berging van maaisel behoort tot de autonome bevoegdheid van het waterschapsbestuur.

Artikel 13

Afrasteringen

Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij wateren, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de oevers en taluds door aftrap van bijvoorbeeld runderen, paarden of schapen inzakken en de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd. Op grond van artikel 14 is overigens voor het plaatsen van een bouwwerk binnen de kern- of beschermingszone een ontheffing vereist. Afrasteringen zijn in deze optiek bouwwerken. Voor de meest voorkomende afrastering kent artikel 14 overigens een algemene vrijstellingsbepaling.

Het gebod van artikel 13 geldt niet voor het voormalige beheersgebied van het Hoogheemraadschap

van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, gezien de aard en het karakter van het gebied.

2.2 Verbodsbepalingen

Artikel 14

In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor wateren; verboden die gelden voor de kernzone en verboden die gelden voor beschermingszones. De waterbodems en taluds worden tot de wateren gerekend. Ook wordt hier de aanleg van nieuw water geregeld. Het gaat daarbij om wateren die nog niet op een legger kunnen voorkomen maar na de aanleg wel in beheer bij het waterschap zullen

komen. In de praktijk zal het bestuur van het waterschap daardoor in staat zijn om bij nieuwe werken al in een vroeg stadium (ontwerpfase) de waterstaatkundige belangen te behartigen.

Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de Keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de Keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de Keur bepaalde van rechtswege op te gelden.

Verandering of demping

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder b en c, is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voornoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig

beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van betrokken wateren.

Waterstand

Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie art. 16, Wet op de waterhuishouding). De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, is het dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in art. 15 van de Keur).

Gravingen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder e, ten eerste, is het ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines verboden om in de bodem van wateren, in taluds en in de beschermingszones te graven.

Bouwwerken , beplantingen en afrasteringen.

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder e, ten tweede respectievelijk ten derde, is het verboden om binnen kernzones en beschermingszones (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk beplantingen en gewassen aan te brengen, te hebben of te rooien. Dit verbod zou betekenen dat ook éénjarige gewassen niet zijn toegelaten. Voor de eigenaar zou daarmee de beschermingszone niet voor gewassenteelt beschikbaar zijn omdat de zone slechts enkele keren per jaar voor onderhoud aan de watergang moet worden betreden. Daarom is voor  éénjarige planten of gewassen een uitzondering gemaakt. Onder éénjarige planten wordt in dit verband verstaan planten die in één jaar ontkiemen, bloeien en vruchten of zaad geven. Met andere woorden, het gaat om gewassen die uiterlijk elk najaar worden geoogst, zodat daarna de beschermingszones vrij zijn voor onderhoud aan de watergangen. Hoewel eigenaren op grond van artikel 3 de gedoogplicht hebben om te allen tijde toegang tot hun percelen te verlenen, wordt met de uitzondering voor éénjarige gewassen tegemoet gekomen aan de belangen van deze eigenaren. Op hun beurt doen deze eigenaren er verstandig aan om problemen op dit punt te voorkomen door aan de oogst van gewassen binnen de beschermingszone hoge prioriteit te geven.

De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd. Daarom is voor de beschermingszone langs

A-watergangen wel bepaald dat een strook van 1 meter breed vanuit de kernzone (insteek) moet worden vrij gehouden van gewassen, uiteraard met uitzondering van gras, zodat machines voor landbouw of slootonderhoud e.d. ruimte hebben om zodanig te rijden dat geen oeverafkalving plaatsvindt.

Omdat een afrastering als bouwwerk moet worden gekwalificeerd, is op grond van het verbod voor bouwwerken dus ook voor een afrastering een ontheffing nodig.

Langs de watergangen komen erg veel afrasteringen voor die vee of andere dieren moeten keren. Buiten de kernzone bestaat er tegen dergelijke afrasteringen in het algemeen geen bezwaar, tenzij de onderhoudsmogelijkheden van de watergang door een slechte locatie worden belemmerd. Om te voorkomen dat voor de meest voorkomende “gewone” afrasteringen de relatief zware ontheffingsprocedure moet worden gevolgd, kent lid e, onder 2e een algemene vrijstelling.

Verdedigingsmaterialen

De bepaling verwoord in het eerste lid, onder f, beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.

Toegang

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder g, is het voor niet rechthebbenden verboden zich binnen kernzones of binnen beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, Waterschap Rivierenland").

Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.

De toegang tot de betrokken kernzones en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Vistuigen en vaartuigen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder h, ten eerste respectievelijk ten tweede, is het verboden op of in kernzones vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.

Afmeren

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder i, is het verboden binnen kernzones anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.

De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij het bepaalde in het eerste lid, onder g, waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.

Voorwerpen, materialen en stoffen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder j, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de  aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.

Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk

De verboden ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder j, beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen.

Artikel 14a

Lozen, af- en aanvoeren

In de model-Keur van de Unie van Waterschappen komt een artikel voor dat naast lozen, af- en aanvoeren ook betrekking heeft op onttrekkingen. In deze Keur is ervoor gekozen om ten aanzien hiervan geen nadere regels te stellen. Onttrekkingen zijn namelijk veelal seizoensgebonden (bijvoorbeeld ten behoeve van nachtvorstbestrijding). Deze onttrekkingen zijn via afspraken met de sector goed geregeld. Een weergave van deze afspraken is neergelegd in het beleid.

Grotere onttrekkingen komen minder vaak voor en blijven ontheffingsplichtig omdat er sprake is van peilbeïnvloeding. Bovendien is met ingang van 1 juni 2004 de Wet op de waterhuishouding gewijzigd en biedt art. 33a thans de mogelijkheid, indien nodig, algemene regels te stellen voor onttrekkingen.

Ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 juncto 13, Wet op de waterhuishouding is het in daartoe aangewezen gevallen voor anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders verboden water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewateren zonder vergunning. Het verbod geldt eveneens ingeval water wordt afgevoerd naar of aangevoerd uit oppervlaktewateren door anderen dan de waterkwantiteitsbeheerders. Wat dit laatste betreft kan worden gedacht aan afvoer naar of aanvoer uit particuliere polders.

Aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap kan alleen voor niet rijkswateren in die gevallen dat daartoe bij provinciale verordening de bevoegdheid is verleend.

Het tweede lid van artikel 24, Wet op de waterhuishouding bepaalt dat het vergunningplichtig stellen van voorgenoemde handelingen slechts mag betreffen de lozing of onttrekking van waterhoeveelheden die, zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen. In de memorie van toelichting bij de Wet op de waterhuishouding worden als gevallen waarin een vergunningplicht kan gelden genoemd lozingen etc. die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid te boven gaan, die zich over een langere dan een nader aan te geven periode uitstrekken of, die een bepaalde waterhoeveelheid per tijdseenheid overschrijden en plaats vinden in wateren van een nader aan te geven kwetsbaarheid.

De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen door het waterschap zal in het algemeen gevallen betreffen waarin het gaat om geringere waterhoeveelheden dan genoemd in de provinciale aanwijzing maar om grotere waterhoeveelheden dan die louter registratieplichtig zijn. Afhankelijk van de waterhuishoudkundige situatie kan in de Keur naar bepaalde gebieden worden gedifferentieerd in de hoeveelheden water waarvoor een lozings- of onttrekkingsvergunning vereist is.

In de artikelen 24 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 23 en 24, Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifiek regels gesteld omtrent de vergunning, de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op de aanvraag.

Registratie; meldplicht en meetplicht

Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 juncto 13, Wet op de waterhuishouding dient in daartoe aangewezen gevallen degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan oppervlaktewateren waarover hij niet het beheer voert de wijze van afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking te melden en - eventueel - de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan de kwantiteitsbeheerder.

In het vierde lid van de onderhavige keurbepaling wordt een lichter regime gecreëerd voor het lozen van water dan in het tweede en derde lid van toepassing is. In plaats van een vergunning wordt melding vereist, eventueel gekoppeld aan een meet- en registratieverplichting. Het bestuur legt de meetplicht slechts op in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden benodigd zijn voor een goed oordeel over de invloed van de afvoer, lozing of aanvoer op de peilregeling of waterbeweging en over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.

In de artikelen 6 tot en met 10 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden regels gesteld voor het tijdstip en de wijze van melding, meting, aantekening houden en opgave doen. De kwantiteitsbeheerder kan voor het doen van een melding een formulier vaststellen.

Artikel 14b

Lozen, onttrekken, af- en aanvoer in kwetsbare gebieden

Omdat waterschap Rivierenland na de integratie van 1 januari 2005 te maken heeft met diverse verordeningen Waterhuishouding (Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland en Utrecht) is gekozen voor de regeling zoals opgesteld in artikel 14b. De verordeningen van Noord-Brabant, Zuid-Holland en Utrecht hebben een veel minder vergaand regime met betrekking tot lozen, onttrekken, af- en aanvoer dan Gelderland. Om kwetsbare gebieden die niet onder de werking van de Verordening Waterhuishouding Gelderland vallen toch afdoende te beschermen zijn kaarten bij deze Keur gevoegd, waarvoor de regels van artikel 14b van toepassing zijn. Dit betekent dat in de kwetsbare gebieden, naast de bescherming die artikel 14a reeds biedt, tevens een vergunning  is vereist voor onder andere drainage en wateronttrekkingen van meer dan 20 m3 per uur.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 15

Ontheffingen

Van de in de Keur gestelde geboden en verboden kan het bestuursorgaan ontheffing dan wel vrijstelling verlenen.

Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 en 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht automatisch van toepassing indien in de Keur geen bepalingen terzake zijn opgenomen. Voor het opnemen van bepalingen inzake ontheffingverlening, die afwijken van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht wordt geen aanleiding gezien. Het verdient dan ook aanbeveling deze wet van toepassing te laten zijn door in de Keur geen bepalingen aangaande de ontheffingverlening op te nemen. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een ontheffing (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2) en de beslistermijn (Afdeling 4.1.3) en de motivering van de beslissing (Afdeling 3.7). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Algemene wet bestuursrecht een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artt. 4:11 en 4:12, alsmede 3:48 en 3:49).

Tegen een beslissing op een aanvraag om ontheffing staat beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open. Ingevolge artikel 7:1 dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op de rechter in te stellen eerst een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het dagelijks bestuur van het waterschap. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen primair de invalshoek. De ontheffing voor een handeling die een waterstaatkundig belang betreft kan gevolgen hebben voor belangen of gebiedsdelen elders in het beheersgebied. Ook is het denkbaar dat voor onderdelen van grotere projecten met waterstaatkundige consequenties, afzonderlijke ontheffingen worden aangevraagd. Voor het beoordelen van een aanvraag om ontheffing is een integrale afweging noodzakelijk. Dat kan betekenen dat het bestuursorgaan eisen stelt aan de wijze waarop of de vorm waarin de aanvraag om ontheffing wordt gedaan, met als doelstelling om een integrale afweging van alle meespelende waterstaatkundige belangen mogelijk te maken.

Aan ontheffingen voor werk aan of nabij waterkeringen zal doorgaans de beperkende voorwaarde worden verbonden dat tijdens de zogenaamde periode van dijksluiting (15-10 / 15-4) niet mag worden gewerkt. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 4 "Waterkeringen".

Hoofdstuk 5 Schouw

Artikel 16

Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw  wordt gevoerd, is in de Keur niet ingevuld maar wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de Keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuur kan besluiten een extra schouw te voeren.

Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 17

Schadevergoeding

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de Keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De behandeling van schades zal plaatsvinden overeenkomstig de regels van de Nadeelcompensatieregeling voor het Waterschap Rivierenland, zoals deze werd vastgesteld door het algemeen bestuur van waterschap Rivierenland bij besluit van 2 januari 2002.

Hoofdstuk 7 Strafbepalingen en toezicht

Artikel 18

Strafbepalingen

In artikel 81, Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In de onderhavige Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht).

Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuursorgaan bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61, Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht). Het dagelijks bestuur kan de overtreder van de Keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Artikel 18a

Toezicht

Ingevolge artikel 85 van de Waterschapswet zijn de leden van het dagelijks bestuur en de door dat bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap belast met de opsporing van de overtreding van de Keur. Noch in de Waterschapswet noch in een provinciale verordening of reglement is het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Keur bepaalde geregeld. Op grond van artikel 56 Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Aangezien het toezicht daarvan een belangrijk onderdeel uitmaakt, is het toezicht hier geregeld.

In afwijking van het vorenstaande is toezicht met betrekking tot het lozen van water (artikel 14a) gebaseerd op artikel 53 van de Wet op de waterhuishouding. Ingevolge deze bepaling wijzen de minister van Verkeer en Waterstaat en de besturen van openbare lichamen, waaraan enige taak bij de uitvoering van deze wet is opgedragen, ambtenaren aan die zijn belast met de handhaving en het toezicht op naleving van het in de wet bepaalde.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

Ontheffingen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur met ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur ontheffingsplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing ingevolge de Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding  van de Keur zonder ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur ontheffingsplichtig zijn, aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 20

Leggers en/of kaarten

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een Keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die voor inwerkingtreding van de Keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.

Artikel 21

Zones

Omdat de waterschappen welke per 1 januari 2005 fuseerden vóór deze datum van elkaar afwijkende keuren en leggers hanteerden, kennen niet alle leggers welke werden vastgesteld vóór 1 maart 2005 (datum inwerkingtreding Keur) de aanduiding van kern-, beschermings- en buitenbeschermingszone. Bovendien was niet in alle gevallen een afdoende legger aanwezig. Dit artikel bepaalt de maten van de zones voor die waterstaatswerken, zolang daarvoor ná 1 maart 2005 nog geen nieuwe legger is vastgesteld.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 Waterschapswet van toepassing. Artikel 75 van de Waterschapswet stelt dat besluiten tot vaststelling en wijziging van een Keur niet eerder in werking treden dan nadat de in artikel 6:7 Awb bedoelde termijn is verstreken (= zes weken met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt).

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling