Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

Geldend van 12-04-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

De gemeenteraad van Zaanstad,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

artikel 8 van de Woningwet,

artikel 3.16 van de Erfgoedwet,

de artikelen 39, 39c, 39d van de Wet bodembescherming,

het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming.

Besluit:

Vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De gemeente Zaanstad bereidt zich voor op de Omgevingswet. Daartoe worden de regels over de fysieke leefomgeving uit diverse Zaanse verordeningen samengebracht in één nieuwe verordening als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurd stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de relevante regels uit 6 verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen onder huidige wetgeving niet worden opgenomen in bestemmingsplannen, omdat de regels niet de ruimtelijke ordening betreffen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze verordening (gefaseerd) en de bestemmingsplannen worden verwerkt tot één omgevingsplan.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Doel van de regels

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 2.8 Zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

Artikel 2.9 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.10 Verbod oplaten van ballonnen

Artikel 2.11 Verbod houtopstand of objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.15 Meldplicht bij brand of broei

Artikel 2.16 Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

Artikel 2.17 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

Artikel 2.18 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

Artikel 2.19 Verbod verontreinigen van de weg

Artikel 2.20 Verbod opslaan afval in de openlucht

Artikel 2.21 Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.2 Indienen aanvraag en melding

Artikel 3.3 Beslistermijn

Artikel 3.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

Hoofdstuk 4 Aanwijzing van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologische monument, beschermd stads- of dorpsgezicht en beschermde boom

Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.3 Voorbescherming

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Paragraaf 4.2 Aanwijzing als beschermde boom

Artikel 4.10 Doel van aanwijzen van beschermde bomen

Artikel 4.11 Aanwijzing als beschermde boom

Paragraaf 4.3 Aanwijzing ligplaats voor vaartuigen

Artikel 4.12 doel van aanwijzen ligplaatsen voor vaartuigen

Artikel 4.13 Aanwijzing van ligplaats voor vaartuigen

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Op wie van toepassing

Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering

Artikel 5.2 Doel van de regels over bodem en bodemsanering

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Paragraaf 5.3 A Telecomkabels

Artikel 5.12 Aanleggen, in stadn houden of opruimen van telecomkabels

Artikel 5.13 Spoedeisende werkzaamheden

Artikel 5.14 Aanvraag en melding

Artikel 5.15 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5.16 Wijziging en intrekking

Artikel 5.17 Overleg en afstemming tijdens planvorming

Artikel 5.18 Medegebruik van voorzieningen

Artikel 5.19 Verplichtingen telecomaanbieder

Artikel 5.20 Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

Artikel 5.21 Herstraat- en degeneratiekosten

Paragraaf 5.3 B Kabels en leidingen

Artikel 5.22 Aanleggen, in stand houden en opruimen van kabels en leidingen

Artikel 5.23 Spoedeisende werkzaamheden

Artikel 5.24 Aanvraag en melding

Artikel 5.25 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5.26 Weigeringsgronden

Artikel 5.27 Wijziging en intrekking

Artikel 5.28 Overleg en afstemming tijdens planvorming

Artikel 5.29 Verplichtingen netbeheerder

Artikel 5.30 Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

Artikel 5.31 Nadeelcompensatie

Artikel 5.32 Herstraat- en degeneratiekosten

Paragraaf 5.4 Aansluiten op gemeentelijke riolering

Artikel 5.33 Doel van de regels in deze paragraaf

Artikel 5.34 Aanleggen rioolaansluiting

Artikel 5.35 Eigendom rioolaansluiting

Artikel 5.36 Kosten rioolaansluitingen

Artikel 5.37 Verwijderen septic tanks

Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Artikel 5.44 Geluidshinder als gevolg van het luiden van (kerk-)klokken

Artikel 5.45 t/m 5.49 [gereserveerd]

Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats

Artikel 5.50 Plaatsen van objecten op een openbare plaats

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 5.53 Maken en onderhouden geveltuintjes

Paragraaf 5.7 Activiteiten bij of op openbaar water

Artikel 5.60 Doel en reikwijdte van regels over openbaar water

Artikel 5.61 Plaatsen objecten in, bij, boven of op openbaar water

Artikel 5.62 Innemen ligplaats voor vaartuigen

Artikel 5.63 Beschadigen waterstaatswerken

Artikel 5.64 Gebruiken vaartuigen als opslagplaats of bedrijfsruimte

Artikel 5.65 Breken van ijs

Artikel 5.66 Opleggen vaartuigen

Artikel 5.67 Baggeren

Artikel 5.68 Bouwen, herstellen, droogzetten en slopen vaartuigen

Artikel 5.69 Gebruiken hoofdmotor of hulpmotor op ligplaatsen

Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 5.71 Doel en grondslag van deze paragraaf

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.76 Vangnet archeologie

Paragraaf 5.9 Bouw en gebruik van bouwwerken

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Artikel 5.78 [vervallen]

Artikel 5.79 [gereserveerd]

Paragraaf 5.10 Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

Artikel 5.80 Vellen van boom

Artikel 5.81 Herplantplicht

Artikel 5.82 Specifieke indieningsvereisten

Artikel 5.83 Specifieke weigeringsgronden

Artikel 5.84 Snoeien, knotten of kandelaberen

Artikel 5.85 Bestrijden iepziekte

Hoofdstuk 6 [gereserveerd]

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Toezichthouders

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Wijziging van regelingen

Artikel 8.2 Intrekking van regelingen

Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Artikel 8.7 Citeertitel

Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan

Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag

Bijlage 5.10 Aanvullende gegevens voor het bodemnazorgplan

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    archeologisch monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht die overeenkomstig deze verordening is aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • -

    cultureel erfgoed: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    dunnen: beheersmaatregel waarbij een of meerdere bomen geveld worden om te zorgen dat de overgebleven bomen kunnen groeien;

  • -

    fysieke leefomgeving: De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

  • -

    gebiedenkaart beschermde bomen: een door de gemeente vastgestelde kaart waarop de gebieden zijn aangewezen waarin een omgevingsvergunning voor het vellen van één of meerdere bomen noodzakelijk is. De gebiedenkaart beschermde bomen wordt ook wel gebiedenkaart kapvergunning genoemd;

  • -

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, of terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak;

  • -

    gemeentelijke riolering: de gemeentelijke voorziening voor het beheer van stedelijk afvalwater en regenwater;

  • -

    herplantplan: plan waarin staat hoe de te vellen boom vervangen wordt door nieuwe aanplant;

  • -

    houtopstand: één of meerdere bomen, hakhout, een houtwal of stoof. Hakhout is een stronk die opnieuw uitloopt nadat de stronk is gekapt. Houtwal is lijnvormige beplanting op een kunstmatige aarden verhoging. Stoof is het deel van de boom dat na kappen in de grond achterblijft en weer uitloopt. Deze uitlopers (stammen) worden aangemerkt als één boom;

  • -

    infrastructuur: openbare wegen en vaarwegen, waaronder routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen, spoorwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur, telecommunicatie- infrastructuur, buisleidingen, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en openbare vuilwaterriolen, infrastructuur voor watervoorzieningswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet en andere vitale infrastructuur;

  • -

    inrichting: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

  • -

    kabels en leidingen: één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie als het geen telecomkabel betreft;

  • -

    kerkelijk monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    ligplaats voor vaartuigen: dit omvat diverse categorieën van ligplaatsen voor vaartuigen, waaronder afmeerplaatsen, wachtplaatsen en pleisterplaatsen;

  • -

    lijst van beschermde bomen: een door de gemeente vastgestelde lijst van bomen waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een of meerdere bomen noodzakelijk is;

  • -

    monument: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • -

    NEN: de Nederlandse norm voor een specifiek product, dienst of proces, zoals uitgegeven door de NEN;

  • -

    omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn met inbegrip van de daartoe behorende bruggen, tunnels, duikers, beschoeiingen, kades en andere werken;

  • -

    openbare grond: dit omvat de openbare weg en openbaar water met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, pleinen, plantsoenen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken. Ook andere plaatsen die voor eenieder toegankelijk zijn vallen onder het begrip openbare gronden.

  • -

    openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties met uitzondering van de openbare gebouwen die krachtens functie of vast gebruik openstaan voor het publiek;

  • -

    pleisterplaats: een ligplaats voor een recreatievaartuig met een totale lengte kleiner dan 20 meter (met een maximale toegestane gebruiksduur van 3x24 uur

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    rioolaansluiting: de rioolleiding tussen de gemeentelijke riolering en het perceel waar afvalwater en regenwater vrijkomt;

  • -

    spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden waarvan uitstel niet mogelijk is als gevolg van een calamiteit, een ernstige belemmering of een storing in de dienstverlening;

  • -

    telecomaanbieder: de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in de Telecommunicatiewet;

  • -

    telecomkabel: een kabel als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • -

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten en ponten, met uitzondering van woonschepen;

  • -

    vellen: het kappen, rooien of het verrichten van een andere handeling (zowel bovengronds als ondergronds), die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering tot gevolg kan hebben, zoals de eerste keer knotten en kandelaberen;

  • -

    waterstaatswerken: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Waterwet;

  • -

    weg: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels over aanwijzingen van beschermd erfgoed en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

  • 1.

    Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening. Deze regels betrekking zullen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) worden verwerkt in het omgevingsplan.

  • 2.

    Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:

    • a.

      een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b.

      een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Doel van de regels

Het doel van dit hoofdstuk is om algemene regels te geven voor instandhouding, behoud en bescherming van de fysieke leefomgeving. Iedereen dient bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt en toe te staan dat maatregelen getroffen worden om de fysieke leefomgeving beschermen en te behouden.

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 2.3 Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Degene die een object heeft geplaatst op een openbare plaats, houdt het in goede staat en ruimt het op zodra de activiteit waarvoor het geplaatst is wordt gestaakt.

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

  • 1.

    Het is verboden (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    De eigenaar en huurder van een (gemeentelijk) monument zijn verplicht het onderhoud te verrichten dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 3.

    Degene die een activiteit verricht aan of bij een (gemeentelijk) onroerend cultureel erfgoed is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om beschadiging te voorkomen.

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

De eigenaar van een perceel draagt er voldoende zorg voor dat de sloten en andere wateren op het perceel geen gevaar, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert voor derden.

Artikel 2.7 Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

De eigenaar van een gebouw draagt voldoende zorg voor de niet openbare riolen en putten buiten gebouwen. Deze mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.

Artikel 2.8 Zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat en onderhoud van kabels en leidingen.

  • 2.

    De telecomaanbieder is verplicht zorg te dragen voor een goede staat en onderhoud van telecomkabels.

Artikel 2.9 Gedoogplicht en zorgplicht voor voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

  • 1.

    De eigenaar of een andere rechthebbende op een bouwwerk of een perceel is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk of op dat perceel door burgemeester en wethouders objecten, borden of voorzieningen voor het verkeer, openbare verlichting, huisnummering, wijk-, buurt- of straatnaamgeving worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de objecten, borden of voorzieningen niet in de werking belemmerd worden en vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar blijven.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.10 Verbod oplaten van ballonnen

Het is verboden ballonnen op te laten. Onder ballonnen wordt verstaan alle soorten ballonnen en wenslantaarns en soortgelijke objecten die zonder sturing wegdrijven.

Artikel 2.11 Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen opgaande houtopstanden of objecten die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit verbod indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat. Over de mogelijkheid voor ontheffing wordt overleg gevoerd met de netbeheerder.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijd beslissen) niet van toepassing.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in dit onderwerp is voorzien in het bestemmingsplan.

Artikel 2.15 Meldplicht bij brand of broei

Een ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.16 Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden stoffen of voorwerpen te dumpen, te storten of op een andere manier afval achter te laten op of in de bodem.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met de Afvalstoffenverordening;

    • b.

      het maken compost van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het voor korte tijd plaatsen van afvalstoffen of voorwerpen op de weg tijdens het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen;

    • d.

      activiteiten die vallen onder een vergunning van een inrichting;

    • e.

      voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet bodembescherming, de Waterwet, het Besluit bodemkwaliteit of de Afvalstoffenverordening.

  • 3.

    Als de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen of voorwerpen kunnen worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 2.17 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1.

    Een ieder heeft de zorgplicht om zwerfafval te voorkomen.

  • 2.

    Bij het achterlaten van afval in de openbare ruimte wordt gebruik gemaakt van de daarvoor bestemde afvalbakken of andere daarvoor bestemde inzamelvoorzieningen.

  • 3.

    Reclamedrukwerk, promotiemateriaal, gratis producten en de verpakkingen daarvan, die ondanks het verbod in het eerste lid in de openbare ruimte is achtergelaten, worden onmiddellijk opgeruimd door degene die het onder het publiek verspreidde.

  • 4.

    Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door afval of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden.

Artikel 2.18 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

  • 1.

    De verkoper van eet- of drinkwaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor afvalbakken of andere inzamelmiddelen voor het afval.

  • 2.

    De inzamelmiddelen zijn beschikbaar voor klanten en worden tijdig geleegd.

  • 3.

    De verkoper verwijdert binnen een straal van ten minste 25 meter het zwerfafval dat afkomstig is van het verkooppunt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 2.19 Verbod verontreinigen van de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg te verontreinigen of nadelig te beïnvloeden tijdens het laden, lossen of vervoeren en tijdens andere werkzaamheden.

  • 2.

    De persoon die tijdens werkzaamheden de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloed zorgt direct voor het reinigen van de weg, voor de veiligheid van het verkeer en voor bescherming van het wegdek.

Artikel 2.20 Verbod opslaan afval in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden afval op te slaan op een vanuit de openbare ruimte waarneembare plaats in de openlucht.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Afvalstoffenverordening of de Wet milieubeheer.

Artikel 2.21 Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden een autowrak of onderdelen van auto’s in de openbare ruimte te plaatsen.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Afvalstoffenverordening of het Besluit beheer autowrakken.

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1.

    Als volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet burgemeester en wethouders maar een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is voor het nemen van een besluit, wordt voor ‘burgemeester en wethouders’ gelezen ‘het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’.

  • 2.

    De artikelen 3.2 tot en met 3.6 zijn niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 3.2 Indienen aanvraag en melding

  • 1.

    Een aanvraag voor een beschikking of een melding en de daarbij behorende gegevens en documenten worden ingediend bij burgemeester en wethouders via de vastgestelde indieningsprocedure en het daarvoor bestemde digitale formulier op de website van Zaanstad.

Artikel 3.3 Beslistermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij elders in deze verordening of in een andere wettelijke regeling een andere beslistermijn is gesteld of afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslistermijnen eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen, tenzij in deze verordening of in een andere wettelijke regeling een andere specifieke beslistermijn is gesteld. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de beslistermijn.

  • 3.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking delen burgemeester en wethouders het besluit mee op dezelfde wijze als het heeft kennisgenomen van de aanvraag.

Artikel 3.4 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning of ontheffing in ieder geval:

    • a.

      Indien de te vergunnen activiteit in strijd zou zijn met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regeling;

    • b.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren indien:

    • a.

      dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving, de bescherming van het milieu of het genoemde doel in de van toepassing zijnde paragraaf;

    • b.

      dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

    • c.

      niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gesteld vereisten om voor de vergunning of ontheffing in aanmerking te komen;

    • d.

      de aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing in ieder geval wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      veranderde omstandigheden, feiten of inzichten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning of ontheffing is verleend, zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

    • d.

      de voor de houder van de vergunning of ontheffing geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd;

    • e.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • f.

      aannemelijk is dat de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

    • g.

      de vergunninghouder dit verzoekt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

  • 1.

    De adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad is de welstandscommissie als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet en de adviescommissie als bedoeld in paragraaf 4.2 van de Erfgoedwet.

  • 2.

    De adviescommissie adviseert over welstand, cultureel erfgoed en de haar in deze verordening opgedragen taken.

  • 3.

    De adviescommissie bestaat ten minste uit zeven door de gemeenteraad aangewezen leden, onder wie een onafhankelijk voorzitter, twee burgerleden en vier beroepsleden die deskundig zijn op het gebied van (landschaps-)architectuur, ruimtelijke kwaliteit, cultuur- en bouwhistorie en monumentenzorg.

  • 4.

    De adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn bij het advies.

  • 5.

    De adviescommissie brengt binnen vijf werkdagen na de vergadering schriftelijk een gemotiveerd advies uit.

  • 6.

    De bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014, gelden als onderdeel van deze verordening.

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een openbaar gemeentelijk erfgoedregister bij.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en kadastergegevens ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk monument, archeologische monument, beschermde stads- of dorpsgezicht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het gemeentelijk erfgoed wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn de artikelen 4.4 tot en met 4.9 van overeenkomstige toepassing, tenzij het erfgoed waarop de aanwijzing betrekking heeft als teniet is gegaan.

Hoofdstuk 4 Aanwijzen van gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, beschermd stads- of dorpsgezicht, beschermde boom, ligplaats voor vaartuigen

Paragraaf 4.1 Aanwijzing onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is het verlenen van de bevoegdheid aan burgemeester en wethouders om gemeentelijk onroerend cultureel erfgoed aan te wijzen. Dit draagt bij aan het behouden en beschermen van onroerend cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en dat onvervangbaar is. Door de aanwijzing als gemeentelijk monument, archeologisch monument of beschermd stads- of dorpsgezicht krijgt het betreffende erfgoed een beschermde status.

  • 2.

    Deze paragraaf berust op artikel 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet.

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voornemen tot aanwijzing voor advies aan de adviescommissie als bedoeld in artikel 3.7. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders maken een voornemen tot aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak voor zover die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8 van de Kadasterwet.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in lid 2 en 3 wordt bij een kerkelijk monument over het voornemen tot aanwijzing overleg gevoerd met de eigenaar.

  • 5.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten en rijks archeologische monumenten, die zijn aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet; en

    • b.

      provinciale monumenten en provinciale archeologische monumenten, die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

Artikel 4.3 Voorbescherming

  • 1.

    De artikelen 2.5 en 5.71 tot en met 5.76 zijn van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4.2 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen zesentwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument. In afwijking van artikel 4.2 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 3.7 advies gevraagd over de vastgestelde voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    De voorlopige aanwijzing vervalt als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de definitieve aanwijzing.

  • 3.

    De artikelen 4.3 tot en met 4.5 zijn van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

  • 4.

    De artikelen 2.5 en 5.71 tot en met 5.76 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld over de voorlopige aanwijzing.

Artikel 4.7 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.6 wijzigen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken indien het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, teniet is gegaan.

  • 3.

    Artikel 4.2 is van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit, tenzij de wijziging naar het oordeel van het burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is.

  • 4.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het (archeologisch) monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als rijks (archeologisch) monument of provinciaal (archeologisch) monument. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan een stads- en dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wanneer een groep van onroerende zaken van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en zich in deze groep één of meer monumenten bevinden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, als bedoeld in artikel 3.7. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen zesentwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij de aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan daarvoor een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt of dat een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan opnieuw moet worden vastgesteld als gevolg van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in deze wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988;

    • b.

      een door de provincie aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan de aanwijzing als bedoeld in artikel 4.8 wijzigen of intrekken. Artikel 4.8, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft teniet is gegaan.

  • 2.

    Het wijzigen en intrekken van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als beschermd rijks stads- of dorpsgezicht of als beschermd provinciaal stads- of dorpsgezicht. Het vervallen wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister zodra de gemeente hiervan de afschriften heeft ontvangen.

Paragraaf 4.2 Aanwijzing als beschermde boom

Artikel 4.10 Doel van aanwijzen van beschermde bomen

Het doel van de regels in deze paragraaf is het verlenen van de bevoegdheid aan burgemeester en wethouders om bomen aan te wijzen, die hiermee een beschermde status krijgen. Dit draagt bij aan het behouden en beschermen van bomen. Wanneer de boom beschermd is, is voor het kappen van een boom een vergunning nodig. Ook is een vergunning nodig voor andere handelingen waardoor de boom beschadigd kan raken.

De gemeente wil bomen zoveel als mogelijk behouden, omdat bomen een belangrijke bijdrage leveren aan een goede en gezonde fysieke leefomgeving.

Artikel 4.11 Aanwijzing als beschermde boom

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een boom aanwijzen als beschermde boom op een of meer van de volgende gronden:

    • a.

      de cultuurhistorische waarde van de boom;

    • b.

      de stedelijke en landschappelijke waarde van de boom;

    • c.

      de natuurwaarde van de boom;

    • d.

      de recreatieve waarde van de boom; of

    • e.

      de klimaatwaarde van de boom.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders nemen de beschermde boom op in de lijst van beschermde bomen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op dezelfde gronden als genoemd in het eerste lid gebieden aanwezen waarin alle bomen beschermd zijn. De aangewezen gebieden worden opgenomen op de gebiedenkaart beschermde bomen.

  • 4.

    Voor het vellen van een beschermde boom is een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand nodig.

Paragraaf 4.3 Aanwijzing ligplaats voor vaartuigen

Artikel 4.12 Doel van aanwijzen ligplaatsen voor vaartuigen

Het doel van de regels in deze paragraaf is het verlenen van de bevoegdheid aan burgemeester en wethouders om ligplaatsen voor vaartuigen aan te wijzen. Door het aanwijzen van categorieën van ligplaatsen wordt het mogelijk om voor deze ligplaatsen regels te stellen om de fysieke leefomgeving zowel te benutten als te beschermen.

Artikel 4.13 Aanwijzing van ligplaatsen voor vaartuigen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders wijzen gedeelten van openbaar water aan waar het is toegestaan met een vaartuig een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen aan de ligplaatsen in het belang van de veiligheid, het milieu en het uiterlijk aanzien van de omgeving. In ieder geval kunnen per categorie van ligplaatsen regels worden gesteld over het type of het aantal vaartuigen per ligplaats, de maximale verblijfsduur van een vaartuig, het in werking hebben van de hoofdmotor of hulpmotor en aan het wonen op het vaartuig.

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Op wie van toepassing

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de betrokken activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald.

Paragraaf 5.2 Bodem en bodemsanering

Artikel 5.2 Doel van de regels over bodem en bodemsanering

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is om de kwaliteit van de bodem te beschermen, verontreiniging tegen te gaan en de kwaliteit van de bodem waar mogelijk te verbeteren. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

  • 2.

    Het doel van de artikelen 5.3 en 5.4 is het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 8, lid twee van de Woningwet.

  • 3.

    Artikel 5.3 berust op artikel 8 van de Woningwet. De overige artikelen van deze paragraaf berusten op de artikelen 39, 39c, 39d van de Wet bodembescherming en het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming;

  • 4.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Waterwet.

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk te bouwen op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers als:

    • a.

      daarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

    • b.

      dat bouwwerk de grond raakt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is; of

    • c.

      het bestaande rechtmatige gebruik van het bouwwerk wijzigt en voor dat bouwen een omgevingsvergunning vereist is.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betrokken bouwwerk voorschriften en beperkingen verbinden waarmee naar hun oordeel uit het bodemonderzoeksrapport, als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, uit andere onderzoeksresultaten of uit het goedgekeurde bodemsaneringsplan, als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming, blijkt dat daarmee de bodem geschikt kan worden gemaakt voor het bouwen van een bouwwerk.

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het bodemonderzoek naar de aard en mate van verontreiniging van de bodem bestaat uit:

    • a.

      een actueel milieu-hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740:2009+A1:2016;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek verondersteld wordt dat asbest, asbestvezels, asbestdeeltjes of asbeststof, in de bodem aanwezig is, een onderzoek volgens het onderzoeksprotocol NEN 5707+C1:2016+C2:2017; en

    • c.

      de resultaten van het onderzoek worden aangeleverd in een onderzoeksrapport, als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, en volgens het SIKB0101 protocol.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders het geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders het gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725:2017 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

De algemene indieningsprocedure van artikel 3.2 is van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking, op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Deze aanvraag wordt in deze wet melding genoemd.

  • b.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet bodembescherming.

  • c.

    De aanvraag tot het nemen van een beschikking op basis van artikel 29 en 37 van de Wet bodembescherming ten behoeve van het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak diffuus lood volgens de subsidieregeling Bodemonderzoek en -sanering Zaanstad 2017-2020. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het ‘meldingsformulier tijdelijke beveiligingsmaatregelen lood’.

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

  • 1.

    Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming aan het bodemsaneringsplan worden gesteld, worden in het bodemsaneringsplan de gegevens opgenomen die zijn genoemd in de bijlage 5.6.

  • 2.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor beoordeling van het bodemsaneringsplan.

  • 3.

    Voor de aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet bodembescherming dient te worden voldaan aan hetgeen in bijlage 5.6 onder d. is opgenomen.

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Bij een melding van een wijziging van het bodemsaneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het bodemsaneringsplan waarmee burgemeester en wethouders hebben ingestemd;

  • b.

    de reden van afwijking;

  • c.

    de inhoud van de afwijking;

  • d.

    de gevolgen van de afwijking voor de oorspronkelijk beoogde bodemsaneringsdoelstelling en ter uitvoering daarvan de te treffen bodemsaneringsmaatregelen.

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

  • 1.

    Degene die voornemens is te saneren doet uiterlijk vijf werkdagen voor de aanvang van de werkzaamheden melding van de datum waarop de werkzaamheden starten via de website van de gemeente Zaanstad.

  • 2.

    Degene die heeft gesaneerd doet uiterlijk vijf werkdagen na beëindiging van de bodemsaneringswerkzaamheden melding van de datum waarop de werkzaamheden zijn beëindigd via de website van de gemeente Zaanstad (bij de startmelding aangemaakte zaak). Voor de toepassing van dit lid worden nazorgmaatregelen niet inbegrepen bij bodemsaneringswerkzaamheden.

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

  • 1.

    Het bodemevaluatieverslag, zoals bedoeld in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming, wordt uiterlijk vijftien weken na beëindiging van de bodemsanering bij burgemeester en wethouders ingediend. Waar nodig wordt afzonderlijk gerapporteerd over de bodemsanering van de grond en van het grondwater.

  • 2.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een evaluatieverslag worden gesteld, worden in het bodemevaluatieverslag de gegevens opgenomen die genoemd zijn in bijlage 5.9.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het bodemevaluatieverslag.

  • 4.

    Voor het evaluatieverslag van het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak van diffuus lood, zoals bedoeld in artikel 5.5, onder c, zijn het eerste, tweede en derde lid niet van toepassing.

  • 5.

    Het evaluatieverslag van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de aanpak van diffuus lood moet binnen drie weken nadat de maatregelen zijn getroffen worden ingediend.

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

  • 1.

    Het bodemnazorgplan, als bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming, wordt uiterlijk zes weken na de toezending van het bodemevaluatieverslag ingediend.

  • 2.

    Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het bodemnazorgplan worden gesteld, worden in het bodemnazorgplan de gegevens opgenomen die genoemd zijn in bijlage 5.10.

  • 3.

    Op aanvraag kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bepaalde gegevens niet hoeven worden ingediend, omdat ze niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het bodemnazorgplan.

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

  • 1.

    Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op bodemsaneringen die in opdracht van burgemeester en wethouders worden uitgevoerd.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders opdracht geven voor een bodemonderzoek of een bodemsanering, stellen zij ter begeleiding van dat onderzoek of die bodemsanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzen de voorzitter aan en voorzien in het secretariaat.

  • 4.

    De projectgroep bestaat verder ten minste uit een vertegenwoordiger van de gemeente Zaanstad en een vertegenwoordiger van de bij het onderzoek of de bodemsanering betrokken bewonersgroep en andere bij dat onderzoek of die bodemsanering belanghebbenden.

  • 5.

    De projectgroep heeft tot taak burgemeester en wethouders haar zienswijze te geven over de uitvoering van het bodemonderzoek en de bodemsanering. De projectgroep brengt schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Paragraaf 5.3 A Telecomkabels

Artikel 5.12 Aanleggen, in stand houden of opruimen van telecomkabels

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een instemmingsbesluit van burgemeester en wethouders als bedoeld in de Telecommunicatiewet, werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van telecomkabels in of op openbare gronden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan voor kleine werkzaamheden worden volstaan met een melding aan burgemeester en wethouders. In bijlage 5.12 zijn de categorieën van kleine werkzaamheden aangewezen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen niet volstaan kan worden met een melding maar altijd een instemmingsbesluit nodig is.

Artikel 5.13 Spoedeisende werkzaamheden

  • 1.

    Spoedeisende werkzaamheden worden onmiddellijk gemeld aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Na ontvangst van de melding kunnen de werkzaamheden plaatsvinden, tenzij de burgemeester besluit dat de werkzaamheden op een ander tijdstip moeten plaatsvinden in verband met de openbare orde, gevaar of vrees voor het ontstaan van gevaar voor de uitvoering van de werkzaamheden.

  • 3.

    Het besluit als bedoeld in het vorige lid wordt onmiddellijk na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.

  • 4.

    In het geval van spoedeisende werkzaamheden worden de melding en de werkzaamheden uitgevoerd zoals beschreven in bijlage 5.13.

Artikel 5.14 Aanvraag en melding

  • 1.

    De aanvraag bevat alle gegevens en documenten die genoemd zijn in bijlage 5.14.

  • 2.

    In afwijking van artikel 3.2 wordt de aanvraag voor een instemmingsbesluit als bedoeld in de Telecommunicatiewet ingediend via het daarvoor bestemde digitale meldsysteem op de website ‘Meldpunt Openbrekingen Openbare Ruimte’.

  • 3.

    De aanvrager stelt burgemeester en wethouders op de hoogte wanneer voor de aanleg, instandhouding of opruiming van telecomkabels zowel een aanvraag op grond van deze verordening als een aanvraag op grond van een andere wet of een andere publiekrechtelijke regeling is ingediend bij een ander bestuursorgaan.

  • 4.

    Een melding op grond van artikel 5.12, tweede lid wordt minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan burgemeester en wethouders gedaan.

Artikel 5.15 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het instemmingsbesluit voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de veiligheid, waaronder de verkeersveiligheid en een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      de bereikbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en beheer van gronden en gebouwen.

    • e.

      de ondergrondse ordening en de bescherming van in de grond aanwezige werken;

    • f.

      de bescherming van archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen; of

    • g.

      Het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang, tenzij in het instemmingsbesluit anders is bepaald.

  • 3.

    De uitvoering van de werkzaamheden aan de telecomkabels worden verricht volgens de in bijlage 5.15-I en 5.15-II beschreven bepalingen.

Artikel 5.16 Wijziging en intrekking

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen het instemmingsbesluit in aanvulling op de in artikel 3.6 genoemde gronden ook wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de telecomaanbieder niet binnen zes maanden na verlening van het instemmingsbesluit of de in het instemmingsbesluit opgenomen termijn met de werkzaamheden is begonnen;

    • b.

      de werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de wijziging of intrekking van het instemmingsbesluit de verplichting verbinden om de betreffende telecomkabels aan te passen of te verwijderen.  

Artikel 5.17 Overleg en afstemming tijdens planvorming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders initiëren en faciliteren overleg tussen betrokken partijen over projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek en tenminste eenmaal per jaar plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders initiëren in de planfase van een door of namens de gemeente uit te voeren project overleg met de desbetreffende netbeheerders en telecomaanbieders om de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van (telecom)kabels en leidingen te onderzoeken. Burgemeester en wethouders doen per project een voorstel over het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.

  • 3.

    Op initiatief van burgemeester en wethouders wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit.

Artikel 5.18 Medegebruik van voorzieningen

  • 1.

    Een telecomaanbieder is verplicht om bij de aanleg van telecomkabels in openbare gronden zoveel mogelijk medegebruik te maken van bestaande aangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de telecomaanbieder aannemelijk kan maken dat medegebruik op technische of economische gronden niet haalbaar is.

  • 3.

    Indien het gekozen tracé niet kan worden uitgevoerd, is het aan de telecomaanbieder om een alternatief tracé te kiezen. Ook kunnen burgemeester en wethouders een alternatief tracé aanwijzen.

Artikel 5.19 Verplichtingen telecomaanbieder

  • 1.

    Indien de eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van telecomkabels wijzigt, stelt de telecomaanbieder burgemeester en wethouders onmiddellijk schriftelijk van deze wijziging op de hoogte op de wijze als bedoeld in bijlage 5.19.

  • 2.

    De telecomaanbieder levert op verzoek van burgemeester en wethouders informatie over een telecomkabel.

Artikel 5.20 Meldplicht verontreiniging, schade, gevaar en hinder

  • 1.

    De telecomaanbieder is verplicht verontreiniging, gevaar, schade, hinder onmiddellijk te melden aan burgemeester en wethouders en alle maatregelen te treffen om verdere verontreiniging, gevaar, schade en hinder te voorkomen.

  • 2.

    De telecomaanbieder is verplicht storingen waarbij verontreiniging, gevaar, schade of hinder kunnen optreden onmiddellijk te melden aan burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar, schade of hinder in of nabij het tracé van kabels en leidingen en telecomkabels de aanleg of de exploitatie van de betreffende telecomkabels stilleggen.

Artikel 5.21 Herstraat- en degeneratiekosten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders brengen de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van openbare gronden die rechtstreeks het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden aan kabels en leidingen bij de telecomaanbieder in rekening.

  • 2.

    Het uitgangspunt bij het herstel van gronden is dat de grond wordt teruggebracht in de oude staat.

  • 3.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor elementverhardingen en bermen worden berekend op basis van de ’Richtlijn tarieven (graaf)werkzaamheden’ van de VNG.

  • 4.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor gesloten verharding worden berekend op basis van ‘Straatwerktarieven Noord-Holland’.

  • 5.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor bijzondere verharding en groenvoorzieningen worden per geval door de gemeente bepaald en in rekening gebracht.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om bij convenant af te wijken van het gestelde in het derde en vierde lid.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 5.3 B Kabels en leidingen

Artikel 5.22 Aanleggen, in stand houden, opruimen van kabels of leidingen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders kabels of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, te verplaatsen, te verwijderen en in stand te houden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan voor kleine werkzaamheden worden volstaan met een melding aan burgemeester en wethouders. In bijlage 5.12 zijn de categorieën van kleine werkzaamheden aangewezen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen niet volstaan kan worden met een melding maar altijd een vergunningplicht geldt.

  • 4.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.23 Spoedeisende werkzaamheden

  • 1.

    Spoedeisende werkzaamheden worden onmiddellijk gemeld aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Na ontvangst van de melding kunnen de werkzaamheden plaatsvinden, tenzij de burgemeester besluit dat de werkzaamheden op een ander tijdstip moeten plaatsvinden in verband met de openbare orde, gevaar of de vrees voor het ontstaan van gevaar door de uitvoering van de werkzaamheden.

  • 3.

    Het besluit als bedoeld in het vorige lid wordt onmiddellijk na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.

  • 4.

    In het geval van spoedeisende werkzaamheden worden de melding en de werkzaamheden uitgevoerd zoals beschreven in bijlage 5.13.

Artikel 5.24 Aanvraag en melding

  • 1.

    De aanvraag bevat de gegevens die zijn genoemd in bijlage 5.14.

  • 2.

    In afwijking van artikel 3.2 wordt de aanvraag voor een instemmingsbesluit als bedoeld in de Telecommunicatiewet ingediend via het daarvoor bestemde digitale meldsysteem op de website ‘Meldpunt Openbrekingen Openbare Ruimte’.

  • 3.

    De aanvrager stelt burgemeester en wethouders op de hoogte wanneer voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of leidingen zowel een aanvraag op grond van deze verordening als een aanvraag op grond van een andere wet of een andere publiekrechtelijke regeling is ingediend bij een ander bestuursorgaan.

  • 4.

    Een melding op grond van artikel 5.22, tweede lid wordt minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan burgemeester en wethouders gedaan.

Artikel 5.25 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning of melding voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de veiligheid, waaronder de verkeersveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      de bereikbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en beheer van gronden en gebouwen;

    • e.

      de ondergrondse ordening en de bescherming van in de grond aanwezige werken;

    • f.

      de bescherming van archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen; of

    • g.

      het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

  • 3.

    De uitvoering van de werkzaamheden aan kabels en leidingen worden verricht volgens de bijlage 5.15-I en 5.15-II beschreven bepalingen.

Artikel 5.26 Weigeringsgronden

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of melding weigeren in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de veiligheid, waaronder de verkeerveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

  • c.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • d.

    de bereikbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en beheer van gronden en gebouwen;

  • e.

    de ondergrondse ordening en de bescherming van reeds in de grond aanwezige werken;

  • f.

    de bescherming van archeologische vondsten en van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen; of

  • g.

    het uiterlijk aanzien van de omgeving.  

Artikel 5.27 Wijziging en intrekking

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning in aanvulling op de in artikel 3.6 genoemde gronden wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de netbeheerder niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning, of de in de vergunning opgenomen termijn, met de werkzaamheden is begonnen;

    • b.

      de werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

    • c.

      de netbeheerder de leiding definitief buiten gebruik heeft gesteld;

    • d.

      dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijkerwijs nodig is vanwege de rechtmatige uitoefening van hun publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.

  • 2.

    Aan de wijziging of intrekking van de vergunning kan de verplichting worden verbonden om de betreffende kabels of leidingen aan te passen of deze te verwijderen.

  • 3.

    Een vergunning geldt voor een specifieke kabel of leiding en is overdraagbaar, tenzij in de vergunning anders is bepaald. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning op schriftelijk verzoek van de houder op naam stellen van een andere netbeheerder.

Artikel 5.28 Overleg en afstemming tijdens planvorming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders initiëren en faciliteren overleg tussen betrokken partijen over projecten in openbare gronden. Dit overleg vindt periodiek en tenminste eenmaal per jaar plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders initiëren in de planfase van een door of namens de gemeente uit te voeren project overleg met de desbetreffende netbeheerders en telecomaanbieders om de gevolgen van dat project voor de ligging en het onderhoud van (telecom)kabels en leidingen te onderzoeken. Burgemeester en wethouders doen per project een voorstel over het aantal overleggen en de regelmaat daarvan.

  • 3.

    Op initiatief van burgemeester en wethouders wisselen alle betrokken partijen voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit.

Artikel 5.29 Verplichtingen netbeheerder

  • 1.

    Indien de eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van kabels of leidingen wijzigt, stelt de netbeheerder burgemeester en wethouders onmiddellijk schriftelijk van deze wijziging op de hoogte op de wijze als bedoeld in bijlage 5.19.

  • 2.

    De netbeheerder levert op verzoek van burgemeester en wethouders informatie over een kabel of leiding.

Artikel 5.30 Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

  • 1.

    De netbeheerder is verplicht verontreiniging, gevaar, schade, hinder onmiddellijk te melden aan burgemeester en wethouders en alle maatregelen te treffen om verdere verontreiniging, gevaar, schade en hinder te voorkomen.

  • 2.

    De netbeheerder is verplicht storingen waarbij verontreiniging, gevaar, schade of hinder kunnen optreden, onmiddellijk te melden aan burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar, schade of hinder in of nabij het tracé van kabels en leidingen opschorting gelasten van de aanleg of de exploitatie van de betreffende kabels en leidingen.  

Artikel 5.31 Nadeelcompensatie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een netbeheerder, die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een besluit van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 5.27 eerste lid, onder d, of als gevolg van de rechtmatige uitoefening door burgemeester en wethouders van haar publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, wanneer de schade uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico en het hem in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen een nadeelcompensatieregeling vast over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.32 Herstraat- en degeneratiekosten

  • 1.

    Indien door de netbeheerder werkzaamheden aan kabels of leidingen in of op openbare gronden worden uitgevoerd, brengen burgemeester en wethouders de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van openbare gronden die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden bij de netbeheerder in rekening.

  • 2.

    Het uitgangspunt bij het herstel van gronden is dat de grond wordt teruggebracht in de oude staat.

  • 3.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor elementverhardingen en bermen worden berekend op basis van de ‘Richtlijn tarieven (graaf)werkzaamheden” van de VNG.

  • 4.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor gesloten verharding worden berekend op basis van ‘Straatwerktarieven Noord-Holland’.

  • 5.

    De herstraat- en degeneratiekosten voor bijzondere verharding en groenvoorzieningen worden per geval door de gemeente bepaald en in rekening gebracht.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om bij convenant af te wijken van het gestelde in het derde en vierde lid.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 5.4 Aansluiten op gemeentelijke riolering

Artikel 5.33 Doel van de regels in deze paragraaf

Het doel van de regels in deze paragraaf is het behouden en beschermen van de gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en regenwater en daarmee het beschermen van bodem en water. Dit draagt bij aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor mens, dier en plant.

Artikel 5.34 Aanleggen rioolaansluiting

De gemeente legt de rioolaansluiting aan tot de perceelgrens. Het aanleggen van de rioolaansluiting en het herstel van de openbare ruimte gebeurt op kosten van de eigenaar of een andere rechthebbende op het perceel.

Artikel 5.35 Eigendom rioolaansluiting

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluiting ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk in die rioolaansluiting.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een rioolwaterpomp is vereist ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de uitmonding van de rioolwaterpomp.

  • 3.

    Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk en rioolwaterpomp ligt de grens in de rioolaansluiting op een afstand van 0,5 m buiten de perceelgrens.

Artikel 5.36 Kosten rioolaansluitingen

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks vóór 1 december in een Tarievenbesluit rioolaansluitingen de bedragen vast waarvoor gedurende het daaropvolgende jaar een rioolaansluiting, met inbegrip van hulpstukken, aansluitingsputten en putdeksels en de kosten van eventuele herbestrating en plantsoenherstel, wordt verzorgd.

Artikel 5.37 Verwijderen septic tanks

De eigenaar of andere rechthebbende op het perceel dat wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering verwijdert op eigen kosten de aanwezige septic tank.

Paragraaf 5.5 Regels over geluid en verlichting

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten

  • 1.

    Een collectieve festiviteit is een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders wijzen de collectieve festiviteiten aan.

  • 3.

    Per kalenderjaar kunnen maximaal zeven collectieve festiviteiten worden aangewezen. Wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan de aanwijzing terstond plaatsvinden.

  • 4.

    Bij de aanwijzing kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente of dat de aanwijzing alleen geldt voor festiviteiten in horeca, sport- of recreatie-inrichtingen.

  • 5.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 gelden bij collectieve festiviteiten niet voor inrichtingen type A en B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 6.

    De verlichtingsnormen ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen, als bedoeld in artikel 3.148 eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelden niet bij collectieve festiviteiten.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over maatregelen die moeten worden genomen om de geluidsoverlast als gevolg van de festiviteiten te beperken.

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

  • 1.

    Een incidentele festiviteit is een festiviteit die wordt gehouden in één of een klein aantal inrichtingen.

  • 2.

    In een type A- of een B –inrichting, als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, mogen per kalenderjaar maximaal negen incidentele festiviteiten plaatsvinden waarbij de geluidsnormen, genoemd in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 niet van toepassing zijn, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit per inrichting melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het is toegestaan in een type A- of B-inrichting per kalenderjaar bij maximaal negen incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.

  • 4.

    De melding van een incidentele festiviteit kan terstond worden toegestaan als die festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over:

    • a.

      de dagen waarop en tijden waarbinnen incidentele festiviteiten kunnen plaatsvinden;

    • b.

      de maximale tijdsduur en het maximaal toelaatbare geluidsniveau ter plaatse voor het ten gehore brengen van muziek, hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.42 van deze verordening;

    • c.

      maatregelen die moeten worden genomen om de geluidsoverlast als gevolg van de festiviteiten te beperken.

  • 6.

    In de nadere regels kan onderscheid gemaakt worden tussen:

    • a.

      activiteiten die plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met gesloten ramen en deuren en activiteiten die niet plaatsvinden binnen een gesloten gebouw met gesloten ramen en deuren;

    • b.

      activiteiten met en zonder levende muziek;

    • c.

      horeca-, sport- en recreatie- inrichtingen en overige inrichtingen.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de nadere regels slechts gelden in bepaalde gebieden van de gemeente.

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.18 eerste lid onder f van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn op het ten gehore brengen van onversterkte muziek de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 2.

    Maximaal vier uur per week is tussen 7.00 uur en 23.00 uur het oefenen door muziekgezelschappen, zoals orkesten, zangkoren, harmonie- en fanfaregezelschappen, in oefenruimtes uitgezonderd van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3.

    In situaties waar on-versterkte en versterkte muziek worden gecombineerd, wordt het beschouwd als versterkte muziek.

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat of machine in werking te hebben of handelingen te verrichten die voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Onverkort het gestelde in dit artikel of in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op wegonderhoud of onderhoud aan spoorwegen onder voorwaarden dat:

    • a.

      deze werkzaamheden niet langer dan vijf dagen duren;

    • b.

      de omwonenden tijdig op de hoogte zijn gebracht van de mogelijke geluidhinder; en

    • c.

      de geluidimmissie op de gevel van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouw tussen 19.00 en 07.00 uur niet meer bedraagt dan 75 LAr,LT in dB(A).

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op inrichtingen, die daarvoor een vergunning hebben.

  • 7.

    Het verbod is niet van toepassing op bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden.

  • 8.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland of bij besluit specifieke regels zijn gesteld over de maximaal toegestane geluidsbelasting en die regels worden nageleefd.

Artikel 5.44 Geluidshinder als gevolg van het luiden van (kerk-)klokken

  • 1.

    Aan het ten gehore brengen van onversterkt geluid als gevolg van het luiden van kerkklokken zijn tijdens nachtelijke uren van 23.00 uur en 07.00 de geluidsnormen van toepassing uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

[De artikelen 5.45 tot en met 5.49 zijn gereserveerd]

Paragraaf 5.6 Activiteiten op een openbare plaats

Artikel 5.50 Plaatsen van objecten op een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders objecten te plaatsen op een openbare plaats die in beheer is van de gemeente en daarmee de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie en bestemming daarvan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 APV;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17 APV;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling het gebruik van een openbare plaats is toegestaan;

    • d.

      in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Noord-Holland.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor categorieën van objecten, zoals uitstallingen, bouwobjecten, plantenbakken en banken. Het verbod is niet van toepassing wanneer wordt voldaan aan de gestelde nadere regels.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen een gebied aanwijzen als gebied waarin objecten of categorieën van objecten, zoals uitstallingen, bouwobjecten, plantenbakken of banken, niet geplaatst mogen worden.

  • 6.

    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de werkzaamheden zijn opgedragen door een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Noord-Holland, de Wegenverordening HHNK, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar een weg die in beheer is van de gemeente;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg; of

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; of

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, Wegenverordening HHNK of de Wegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5.53 Maken en onderhouden geveltuintjes

  • 1.

    Een geveltuintje op de openbare weg is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

    • 1.

      burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de eigenaar of huurder van een pand in het trottoir ruimte vrijmaken voor een geveltuintje;

    • b.

      de gevel van het pand grenst direct aan de voor voetgangers bestemde delen van de openbare ruimte, het trottoir;

    • c.

      het vrijmaken van ruimte in het trottoir voor een geveltuintje wordt gedaan door de gemeente;

    • d.

      een geveltuintje mag geen verzakking van het trottoir veroorzaken;

    • e.

      een geveltuintje wordt begrensd met een opstaande straatband;

    • f.

      er blijft een trottoir van minimaal 120 cm beschikbaar;

    • g.

      de maximale diepte van een geveltuintje is 45 cm. Dit is inclusief de opstaande straatband;

    • h.

      de maximale breedte is de perceelbreedte;

    • i.

      uitgangen en nooduitgangen worden vrijgehouden;

    • j.

      het zicht op verkeer, verkeersborden en andere verkeersaanwijzingen wordt niet belemmerd;

    • k.

      de verzoeker beplant en onderhoudt het geveltuintje. Hiervoor wordt een onderhoudsovereenkomst met de gemeente gesloten; en

    • l.

      er mogen geen bomen, doornige, snelgroeiende of giftige planten in een geveltuintje staan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanleggen en onderhouden van geveltuintjes.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen als gebied waarin geen geveltuintjes mogen worden aangelegd.

[De artikelen 5.54 t/m 5.59 zijn gereserveerd]

Paragraaf 5.7 Activiteiten bij of op openbaar water

Artikel 5.60 Doel en reikwijdte van regels over openbaar water

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is om de veiligheid en bruikbaarheid van de infrastructuur van het openbaar water, het milieu en het uiterlijk aanzien van de omgeving te beschermen.

  • 2.

    De regels van de Algemeen plaatselijke verordening over openbaar water zijn onverminderd van toepassing.

Artikel 5.61 Plaatsen objecten in, bij, boven of op openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een object in, bij, op of boven openbaar water te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterverordening provincie Noord-Holland of de Telecommunicatiewet.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.62 Innemen ligplaats voor vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden een ligplaats voor vaartuigen in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen buiten de hiervoor aangewezen gedeelten van het openbaar water zoals bepaald in het Aanwijzingsbesluit ligplaatsen vaartuigen.

  • 2.

    Een pleisterplaats mag alleen door een recreatieschip en voor maximaal 3 x 24 uur als ligplaats worden ingenomen.

  • 3.

    Het is verboden om zonder ontheffing van burgemeester en wethouders met een vaartuig meer dan 9 dagen per jaar gebruik te maken van een pleisterplaats in de gemeente.

  • 4.

    Het is verboden om te wonen op een ligplaats voor vaartuigen.

Artikel 5.63 Beschadigen waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van waterstaatswerken en openbaar water dat in beheer is van de gemeente.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Waterverordening Noord-Holland.

Artikel 5.64 Gebruiken vaartuigen als opslagplaats of bedrijfsruimte

  • 1.

    Het is verboden een in openbaar water liggend vaartuig als opslagplaats, bedrijfsruimte of voor handelsdoeleinden te gebruiken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een tijdelijke ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.65 Breken van ijs

  • 1.

    Het is verboden in openbaar water ijs te breken dat dikker is dan 3 centimeter.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      het losmaken van ijs rond vaartuigen; of

    • b.

      het breken van ijs in opdracht van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.66 Opleggen vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een vaartuig langer dan is toegestaan op te leggen op een ligplaats voor vaartuigen zoals bepaald in het aanwijzingsbesluit en de nadere regels, die zijn vastgesteld door burgemeester en wethouders op basis van artikel 4.13.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.67 Baggeren

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders te baggeren of naar voorwerpen te vissen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.68 Locaties voor bouwen, herstellen, droogzetten of slopen van vaartuigen en woonschepen

  • 1.

    Het is verboden vaartuigen, woonschepen of onderdelen daarvan te slopen of droog te zetten op andere locaties dan scheepswerven of door burgemeester en wethouders hiervoor aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders in, op of boven openbaar water vaartuigen, woonschepen of objecten te bouwen, te verbouwen of te herstellen.

  • 3.

    Het verbod van lid 2 is niet van toepassing op noodreparaties en kleine reparaties aan vaartuigen of woonschepen die op een ligplaats liggen, onder de voorwaarde dat geen gevaar, schade of hinder valt te verwachten.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen de verplichting opleggen tot periodieke droogzetting van het vaartuig voor een inspectie onder de waterlijn.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het gebied en in het onderwerp wordt voorzien door de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.69 Gebruiken hoofdmotor of hulpmotor op ligplaatsen

  • 1.

    Het is verboden in door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden op een vaartuig de hoofdmotor of hulpmotor in werking te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing bij het aanmeren of afmeren van het vaartuig.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een tijdelijke ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 5.8 Onroerend gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 5.71 Doel en grondslag van deze paragraaf

  • 1.

    Het doel van de regels in deze paragraaf is het behouden en beschermen van cultureel erfgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid is en onvervangbaar is.

  • 2.

    Deze paragraaf berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet.

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een ‘omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument’ van burgemeester en wethouders, een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud waarbij detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument of de aanleg van een tuin, park of andere aanleg niet wijzigen; of

    • b.

      inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschrijven dat de aanvrager van de omgevingsvergunning nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch of archeologisch onderzoek.

  • 5.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 6.

    Als de omgevingsvergunning betrekking heeft op een kerkelijk monument en wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, wordt de omgevingsvergunning niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Burgemeester een wethouders zenden een volledige aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een beschermd gemeentelijk, provinciaal monument of rijksmonument voor advies aan de adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad. Artikel 3.7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen voor zover in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschrijven dat de aanvrager nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch of een archeologisch onderzoek.

  • 3.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning is artikel 5.72 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen vergunning is vereist.

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een ‘omgevingsvergunning slopen in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht’ van burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 5.72, het vijfde en zesde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen op grond van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Artikel 5.76 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar geldende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, behalve als:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of het archeologische deel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de gestelde regels in de Nota Archeologie Zaanstad over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een door burgemeester en wethouders goedgekeurd vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

Paragraaf 5.9 Bouw en gebruik van bouwwerken

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in te gebruik nemen of te gebruiken voor het bedrijfsmatig of in het kader van verzorging verschaffen van nachtverblijf aan meer dan vijf personen.

Artikel 5.78

[Vervallen]

[Artikel 5.79 is gereserveerd]

Paragraaf 5.10 Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

Artikel 5.80 Vellen van boom

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand van burgemeester en wethouders een boom te vellen, voor zover de boom:

    • a.

      de boom als beschermd is aangewezen en staat op de lijst met beschermde bomen;

    • b.

      de boom als beschermd is aangewezen en staat op de gebiedenkaart beschermde bomen; of

    • c.

      staat op een openbare plaats.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor bomen met een stamomtrek van minder dan 31 centimeter of een stamdiameter van minder dan 10 centimeter. De stamomtrek en stamdiameter van een boom worden gemeten op een hoogte van 130 centimeter vanaf het maaiveld. Bij meerstammigheid wordt de stamomtrek van de dikste stam gemeten.

  • 3.

    • a.

      Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning het voorschrift verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning indien de daarmee samenhangende vergunning is verleend en de bezwaartermijn of beroepstermijn van de samenhangende vergunning verstreken is zonder dat de samenhangende vergunning is geschorst.

    • b.

      Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning het voorschrift verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning indien de daarmee samenhangende vergunning is verleend en gestart wordt met de werkzaamheden.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunning een beperkte geldigheidsduur heeft na het onherroepelijk worden van de vergunning.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op het vellen van een dode boom of het dunnen van bomen wanneer dit tenminste vier weken voor het begin ervan is gemeld bij burgemeester en wethouders.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing als een boom moet worden geveld vanwege acuut gevaar in verband met instabiliteit of besmettelijke ziekte wanneer dit vooraf is gemeld bij burgemeester en wethouders.

Artikel 5.81 Herplantplicht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand een herplantplicht opleggen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen als voorwaarde stellen dat de herbeplanting die niet goed aanslaat moet worden vervangen.

  • 3.

    Wanneer niet (volledig) kan worden voldaan aan de herplantplicht kunnen burgemeester en wethouders een financiële bijdrage opleggen.

  • 4.

    Bij overtreding van artikel 5.80, eerste lid kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar of aan een andere rechthebbende van het perceel de verplichting opleggen binnen een gestelde termijn te herbeplanten.

Artikel 5.82 Specifieke indieningsvereisten

Naast de reguliere indieningsvereisten worden bij een melding en bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een aanduiding van de te vellen boom op een kaart, foto of tekening, ieder voorzien van een nummer of aanduiding;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak daarvan; en

  • c.

    een herplantplan.

Artikel 5.83 Specifieke weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 3.5 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de boom;

  • b.

    de stedelijke en landschappelijke waarde van de boom;

  • c.

    de recreatieve waarde van de boom;

  • d.

    de cultuurhistorische waarde van de boom; of

  • e.

    de klimaatwaarde van de boom.

Artikel 5.84 Snoeien, knotten en kandelaberen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een boom voor meer dan 20% boven- of ondergronds te snoeien of voor de eerste keer te knotten of te kandelaberen, voor zover de boom:

  • a.

    de boom als beschermd is aangewezen en staat op de lijst met beschermde bomen;

  • b.

    de boom als beschermd is aangewezen en staat op de gebiedenkaart beschermde bomen;of

  • c.

    staat op een openbare plaats.

Artikel 5.85 Bestrijden iepziekte

  • 1.

    Wanneer op een perceel één of meer iepen staan die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor de verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers is de eigenaar en een ander rechthebbende van het perceel verplicht binnen een termijn van tien werkdagen na aanschrijving van burgemeester en wethouders de iepen:

    • a.

      te vellen;

    • b.

      te ontschorsen; en

    • c.

      de schors te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      geheel ontschorst iepenhout;

    • b.

      iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm; of

    • c.

      vervoer van iepenhout door een erkend iepenaannemer.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder lid 2 gestelde verbod. 

     

Hoofdstuk 6 [gereserveerd]

Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.16 tot en met 2.21, 5.3, 5.4, 5.6, 5.8, 5.9, 5.10, 5.51, 5.52, 5.72, 5.73, 5.75, 5.76 en 5.77 zijn belast:

    • a.

      de door burgemeester en wethouders krachtens artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen personen;

    • b.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.2 tot en met 2.11, 2.15, 5.20, 5.40 tot en met 5.44, 5.50 en 5.52 zijn belast:

    • a.

      de politieambtenaren Eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland;

    • b.

      de ambtenaren van de sector Veiligheid, vergunningen en handhaving;

    • c.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.12 tot en met 5.32 en artikel 5.80 tot en met 5.85 zijn belast:

    • a.

      de ambtenaren van de sector Veiligheid, vergunningen en handhaving;

    • b.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 4.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4.13, 5.61 tot en met 5.69 zijn belast:

    • 1.

      de politieambtenaren Eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland;

    • 2.

      de ambtenaren van de sector Veiligheid, vergunningen en handhaving;

    • 3.

      de ambtenaren van de afdeling Havens en Vaarwegen;

    • 4.

      de overige door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.11, 2.16 tot en met 2.21, 4.13, 5.8, 5.12 tot en met 5.32, 5.40 tot en met 5.44, 5.50 tot en met 5.52, 5.60 tot en met 5.69, 5.75, 5.76 en 5.80 tot en met 5.85 is een strafbaar feit en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Wijziging van regelingen

  • 1.

    De volgende verordeningen zijn gewijzigd per 1 januari 2020:

    • a.

      Algemene plaatselijke verordening;

    • b.

      Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats(en) voor de gemeente Zaanstad 2011.

  • 2.

    De volgende verordening is gewijzigd per 1 januari 2021: Algemene plaatselijke verordening.

  • 3.

    De volgende verordeningen zijn gewijzigd per 1 januari 2022:

    • a.

      De Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020;

    • b.

      Algemene plaatselijke verordening.

Artikel 8.2 Intrekking van regelingen

  • 1.

    De volgende verordeningen zijn ingetrokken per 1 januari 2020:

    • a.

      Bouwverordening Zaanstad 2008;

    • b.

      Brandbeveiligingsverordening 2010;

    • c.

      Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad;

    • d.

      Verordening bodemsanering Zaanstad 2017;

  • 2.

    De volgende verordeningen zijn ingetrokken per 1 januari 2021:

    • a.

      Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur Zaanstad (AVOI);

    • b.

      Rioolaansluitingsverordening

Artikel 8.3 Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Regeling incidentele festiviteiten Hembrugterrein gesteld door het college op grond van artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels incidentele festiviteiten Hembrugterrein bij artikel 5.41 vijfde en zevende lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hangen de nadere regels ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen gesteld op grond van artikel 2:10, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)’ om naar ‘Nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders hangen het aanwijzingsbesluit ‘Aan te wijzen collectieve festiviteiten 2018 e.v. die mogen afwijken van geluidsvoorschriften’ gesteld door het college op grond van artikel 4:2 om naar ‘Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten 2018 – 2021 bij artikel 5.40 tweede lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders hangen het ‘Aanwijzingsbesluit (Artikel 2:10 lid 1 onder d, van de Apv), van openbare plaatsen als een gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden (Reclame-uitingen Inverdan)’ om naar ‘Aanwijzingsbesluit Inverdan als gebied waarin geen voorwerpen geplaatst mogen worden bij artikel 5.50 vijfde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders hangen het ‘Aanwijzingsbesluit ligplaatsen vaartuigen conform artikel 5.25 en 5:43b van de Algemene Plaatselijke Verordening’ om naar ‘Aanwijzingsbesluit en nadere regels ligplaatsen vaartuigen bij de artikelen 4.13 en 5.69 van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad’.

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Aanvragen voor vergunningen en ontheffingen, die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op basis van deze verordening.

  • 2.

    Vergunningen of ontheffingen verleend op grond van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (‘oud’), gelden als vergunning of ontheffing op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 2:10 (vergunning)

Artikel 5.50 (vergunning)

Artikel 2:11 (vergunning)

Artikel 5.51 (vergunning)

Artikel 2:12 (vergunning)

Artikel 5.52 (vergunning)

Artikel 2:22 (ontheffing)

Artikel 5.20 (ontheffing)

Artikel 4:6 (ontheffing)

Artikel 5.43 (ontheffing)

Artikel 4:11 (vergunning)

Artikel 5.80 en artikel 5.84 (vergunning)

Artikel 4:11a (ontheffing)

Artikel 5.85 (ontheffing)

Artikel 4:13 (vergunning)

Artikel 5.44 (vergunning)

Artikel 5:24 (vergunning)

Artikel 5.61 (vergunning)

Artikel 5:25 (ontheffing)

Artikel 5.62 (ontheffing)

Artikel 5:37 (ontheffing)

Artikel 5.64 (ontheffing)

Artikel 5:38 (ontheffing)

Artikel 5.65 (ontheffing)

Artikel 5:39 (vergunning)

Artikel 5.66 (vergunning)

Artikel 5:40 (vergunning)

Artikel 5.67 (vergunning)

Artikel 5:41 (vergunning)

Artikel 5.68 (vergunning)

Artikel 5:43b (ontheffing)

Artikel 5.69 (ontheffing)

  • 3.

    Meldingen gedaan op grond van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (‘oud’), gelden als melding op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 4:3 (melding)

Artikel 5.40 (melding)

Artikel 4:11 (melding)

Artikel 5.80 (melding)

  • 4.

    Vergunningen verleend op grond van de Bouwverordening Zaanstad 2008 (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 7.3.1 (vergunning)

Artikel 5.77 (vergunning)

  • 5.

    Aanwijzingen op grond van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad (‘oud’), gelden als aanwijzingen op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 3 (aanwijzing)

Artikel 4.2 (aanwijzing)

Artikel 4 (aanwijzing)

Artikel 4.6 (aanwijzing)

Artikel 8 (aanwijzing)

Artikel 4.7 (aanwijzing)

Artikel 20 (aanwijzing)

Artikel 4.8 (aanwijzing)

  • 6.

    Vergunningen verleend op grond van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

Oud

Nieuw

Artikel 10 (vergunning)

Artikel 5.72 (vergunning)

Artikel 16 (vergunning)

Artikel 5.73 (vergunning)

Artikel 17 (vergunning)

Artikel 5.76 (vergunning)

Artikel 23 (vergunning)

Artikel 5.75 (vergunning)

  • 7.

    Meldingen gedaan op grond van de Verordening bodemsanering Zaanstad 2017 (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

    Oud

    Nieuw

    Artikel 5 (melding)

    Artikel 5.7 (melding)

    Artikel 6 (melding)

    Artikel 5.8 (melding)

  • 8.

    Vergunningen verleend op grond van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Zaanstad (‘oud’), gelden als vergunning op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

    Oud

    Nieuw

    Artikel 2.1 (vergunning)

    Artikelen 5.22 (vergunning)

  • 9.

    Instemmingsbesluiten verleend op grond van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Zaanstad (‘oud’), gelden als instemmingsbesluit op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

    Oud

    Nieuw

    Artikel 2.1 (instemmingsbesluit)

    Artikel 5.12 (instemmingsbesluit)

  • 10.

    Meldingen gedaan op grond van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur Zaanstad (‘oud’), gelden als melding op grond van deze verordening (‘nieuw’) volgens het volgende schema:

    Oud

    Nieuw

    Artikel 2.1 lid 2 (melding)

    Artikel 5.12 of 5.22 (melding)

Artikel 8.5 Bouwverordening

De artikelen 3.7, 5.3, 5.4, 5.77 en 5.78 gelden als Bouwverordening in de zin van artikel 8 van de Woningwet.

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2020.

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad.

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Zaanstad, 12 december 2019.

De griffier,

De voorzitter,

Ondertekening

Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Bijlage 5.6 Aanvullende gegevens voor het bodemsaneringsplan

a. algemene gegevens:

  • 1.

    het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

  • 2.

    een recente (maximum 3 maanden oude) kadastrale kaart, waarop het geval van bodemverontreiniging en de oppervlakte van het te saneren gedeelte is aangegeven;

  • 3.

    een uittreksel van het kadaster waaruit de eigendomssituatie blijkt en dat niet langer dan drie maanden voor de indiening van het bodemsaneringsplan door het kadaster is afgegeven;

  • 4.

    het huidig en toekomstig gebruik van de bodem;

  • 5.

    de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder 1, alsmede van de gebruiker daarvan;

  • 6.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de bodemsanering zal plaatsvinden;

  • 7.

    een tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval de datum waarop met de bodemsanering naar verwachting zal worden begonnen is aangegeven;

  • 8.

    een specificatie van de bij de uitvoering van de bodemsanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het bodemsaneringsplan bekend zijn;

  • 9.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en instemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

  • 10.

    de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de bodemsanering zullen worden betrokken;

  • 11.

    de wijze van milieukundige begeleiding;

b. keuze bodemsaneringsvariant:

  • 1.

    indien slechts een deel van de verontreiniging wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet;

  • 2.

    indien na de bodemsanering restverontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een argumentatie op grond waarvan dit gebeurt;

c. de te nemen maatregelen:

  • 1.

    een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

  • 2.

    een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten en overlast als gevolg van de bodemsanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

  • 4.

    gegevens over de kwaliteit van het eventueel te gebruiken aanvulmateriaal;

  • 5.

    grondbalans;

Bijlage 5.9 Aanvullende gegevens voor het bodemevaluatieverslag

a. algemene gegevens:

  • 1.

    adres van de locatie;

  • 2.

    naam, adres van de opdrachtgever;

  • 3.

    naam van de locatie met kadastrale gegevens, coördinaten van het werk en de oppervlakte van het gesaneerde deel;

  • 4.

    samenvatting van de verontreinigingssituatie, de bodemopbouw en de geohydrologie, volgend uit bodemonderzoeken (met rapportnummers);

  • 5.

    type bodemsanering: deelsanering / gefaseerde bodemsanering / volledige bodemsanering;

  • 6.

    doelstelling van de bodemsanering voor grond en/of grondwater, met verwijzing naar het (goedgekeurde) bodemsaneringsplan (met rapportnummer) en de beschikking (met nummer) waarmee ingestemd wordt met het bodemsaneringsplan;

  • 7.

    naam, adres directievoerder, aannemer, milieukundige begeleider, tanksaneerder;

  • 8.

    nummer bestek, indien er een bestek bestaat;

  • 9.

    veiligheidsklassen, veiligheids- en gezondheidsplan (ontwerpfase en uitvoeringsfase);

b. vergunningen:

  • 1.

    opsomming van vergunningen en meldingen die van belang waren voor de uitvoering van de bodemsanering (ook meldingen aan arbeidsinspectie, verkeerspolitie, wegbeheerder, besluit bodemkwaliteit etc);

  • 2.

    data van verstrekking en inwerkingtreding van deze vergunningen (nummer vermelden);

  • 3.

    verstrekte afvalstroomnummers;

c. werkzaamheden voor grondsanering:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het bodemevaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondsanering;

  • 2.

    beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden, zoals sloop van opstallen, inrichting van werkterrein en uitvoering van verkeersmaatregelen, overleg met omgeving of projectgroep;

  • 3.

    maatregelen voor kabels en leidingen;

  • 4.

    wijze van bemalen en zuiveren van het grondwater voor ontgraving in den droge (filterstelling, debiet, invloed op de omgeving zoals zettingen en influentconcentraties);

  • 5.

    overzicht van de hoeveelheid vrijgekomen grond (uitgedrukt in tonnen en kubieke meters) en de bestemming daarvan (inclusief de wijze van verwerking en afvalstroomnummers) verdeeld in de volgende categorieën:

    • a.

      ongereinigd storten

    • b.

      reinigen

    • c.

      ongereinigd hergebruiken

    • d.

      tijdelijke opslag

  • 6.

    overzicht van de hoeveelheden overige vrijgekomen materialen (zoals eventueel vrijkomende verontreinigde klinkers en ondergrondse tanks) en hun bestemmingen;

  • 7.

    afmetingen van de ontgravingen;

  • 8.

    inrichting van gronddepot(s);

  • 9.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het bodemsaneringsplan beschreven situatie en gegevens waaruit blijkt dat dit gemeld is bij Burgemeester en Wethouders;

  • 10.

    eventueel aangelegd onttrekkingssysteem voor een nog uit te voeren grondwatersanering;

d. grondwatersanering / bodemluchtonttrekking:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het bodemevaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondwatersanering;

  • 2.

    wijze van injecteren, onttrekken en zuiveren van water en lucht bij in-situ-technieken (bijvoorbeeld filterstelling, debieten en vrachten verontreiniging);

  • 3.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het bodemsaneringsplan beschreven situatie of prognoses;

  • 4.

    wijze van onttrekken en zuiveren van het grondwater;

e. bemonstering bij grondsanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten controlemonsters en de consequenties daarvan;

    • a.

      bespreking analyseresultaten van de depotmonsters, monsters van de afgevoerde grond e.d. en de consequenties daarvan;

    • b.

      bespreking van analyseresultaten van de effluentmonsters (bouwputmaling) in relatie tot de verleende vergunning(en);

    • c.

      certificaten van kwaliteitsgegevens van de aanvulgrond en steenachtige bouwmaterialen;

f. bemonstering bij grondwatersanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten van de influentmonsters voor het volgen van het verloop van de bodemsanering;

  • 2.

    bespreking analyseresultaten van de effluentmonsters in relatie tot de verleende vergunning(en);

  • 3.

    bespreking analyseresultaten van de grondwatermonsters uit peilbuizen;

g. conclusies en aanbevelingen:

  • 1.

    uiteenzetting of is voldaan aan de doelstellingen van de bodemsanering zoals die zijn geformuleerd in het bodemsaneringsplan en de beschikking van de instemming;

  • 2.

    omschrijving redenen van eventuele afwijkingen van het bodemsaneringsplan;

h. bijlagen en tabellen bij het bodemevaluatieverslag:

  • 1.

    locatiekaart;

  • 2.

    begrenzing van het bodemsaneringsterrein met een uittreksel uit het kadaster;

  • 3.

    verontreinigingsituatie uit het nader onderzoek of bodemsaneringsplan;

  • 4.

    ontgraving volgens het bodemsaneringsplan;

  • 5.

    kaart met het tijdens de bodemsanering ontgraven gebied met dieptes en talud ingetekend;

  • 6.

    kaart locatie van bemaling en lozingspunt tijdens de grondsanering;

  • 7.

    overzicht het in-situ-maatregelen;

  • 8.

    overzicht grondwateronttrekking (debieten, totale onttrokken hoeveelheid, eventueel de vracht aan onttrokken verontreinigen);

  • 9.

    eventueel grafische weergave van de analyseresultaten, debieten, onttrokken vracht etc.;

  • 10.

    kaart met locatie van onttrekkingssysteem voor grondwatersanering of in-situ-sanering;

  • 11.

    kaart met locaties van genomen bodemmonsters;

  • 12.

    kaart met locaties van peilbuizen met filterstelling;

  • 13.

    grondbalans;

  • 14.

    certificaten met betrekking tot ondergrondse tanks;

  • 15.

    afvoerbewijs van eventueel vrijgekomen chemische afvalstoffen (zoals sludge), inclusief afvalstroomnummers en bestemming;

  • 16.

    analyseresultaten van grond- en grondwatermonsters en toetsing (“nacontrole”);

  • 17.

    analysecertificaten van eventueel aangevoerde grond en toetsing;

  • 18.

    overzicht van de bij de bodemsanering betrokken instanties en bedrijven;

  • 19.

    toetsingstabel en referentiekader;

  • 20.

    kadastrale tekening met eventuele restverontreiniging;

  • 21.

    lijst van klachten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

  • 22.

    l ijst van calamiteiten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

i. overige tekeningen / kaarten:

  • 1.

    ontgravingskaart;

    • a.

      ontgravingsgebieden (diepten);

    • b.

      ontgravingsvoorzieningen (damwanden etc);

    • c.

      ligging tijdelijke voorzieningen;

  • 2.

    grondkaart;

    • a.

      aard en omvang van de restverontreinigingen (grond en grondwater);

    • b.

      kadastrale kaart van restverontreinigingen;

    • c.

      aard en omvang van de gebruiksbeperkingen;

    • d.

      plaats van toepassing van herschikkingsgrond;

    • e.

      plaats van toepassing van grond afkomstig buiten de locatie;

  • 3.

    grondwatersaneringskaart;

    • a.

      ligging van voorzieningen (b.v. drains en pompen);

    • b.

      invloed op omgeving en mogelijke effecten (isohypsen);

  • 4.

    kabel- en leidingen

Bijlage 5.10 Aanvullende gegevens voor het bodemnazorgplan

a. overzicht organisatie:

  • 1.

    overzicht betrokken instanties (naam- en adresgegevens contactpersonen), taken en verantwoordelijkheden;

  • 2.

    verantwoordelijkheden (juridisch/organisatorisch/financieel);

  • 3.

    administratieve werkzaamheden;

b. aanvangssituatie:

  • 1.

    gehalten en plaats (grond/grondwater en locatie) van de restverontreiniging;

  • 2.

    beschrijving locatie en omgeving: geohydrologie, kwetsbare objecten;

c. maatregelen: onderhoud en investering:

  • 1.

    indien de restverontreiniging wordt geïsoleerd:

    • a.

      de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen worden gewaarborgd en gecontroleerd;

    • b.

      de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van de verontreiniging wordt beheerd;

    • c.

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • d.

      de relatie tussen restverontreiniging en eventuele gebruiksbeperkingen;

  • 2.

    indien de restverontreiniging wordt gemonitord:

    • a.

      een monitoringsplan met bemonsteringsfrequentie, geplande activiteiten met actiewaarden, ijkmomenten en verwachtte tijdsduur;

    • b.

      een onderbouwing van dit monitoringsplan middels een inschatting van de te verwachten mobiliteit/verspreiding;

    • c.

      plaats en filterstelling monitoringspeilbuizen;

    • d.

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • e.

      wijze waarop het ruimtegebruik de ontwikkelingen beïnvloedt;

    • f.

      toets of de voorgestelde maatregelen adequaat zijn met het oog op doelstellingen. Een rol hierbij spelen de aard van de maatregelen, de frequentie en de duur.

d. overig:

  • 1.

    beschrijving welke beperkingen van het terreingebruik noodzakelijk zijn als gevolg van de restverontreiniging of nazorgmaatregelen;

  • 2.

    welke risico’s de nazorg bedreigen;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen om te zorgen dat de bodemsaneringsmaatregelen in stand blijven;

  • 4.

    een beschrijving van de evaluatie van de nazorg;

  • 5.

    hoe wordt gehandeld wanneer de feitelijke situatie afwijkt van de beoogde situatie;

  • 6.

    een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten, met vermelding van aanspreekpunt;

  • 7.

    een beschrijving hoe wordt gehandeld wanneer het terreingebruik of de bestemming verandert;

  • 8.

    benodigde vergunningen, meldingen;

  • 9.

    veiligheids- en arbeid hygiënische aspecten.

Bijlage 5.12 Kleine werkzaamheden ten aanzien van telecomkabels en kabels en leidingen

  • 1.

    Voor werkzaamheden die dusdanig beperkt zijn dat op grond van artikel 5.12 lid 2 en 5.22 lid 2 geen vergunning of instemmingsbesluit noodzakelijk is, kan worden volstaan met een melding aan burgemeester en wethouders. Het betreft de volgende werkzaamheden in of op openbare gronden:

    • a.

      het aanbrengen of verwijderen van kabels of leidingen in reeds aanwezige voorzieningen, zonder dat er een sleuf wordt gegraven;

    • b.

      werkzaamheden aan kabels of leidingen over een lengte van minder dan 25 meter, gerekend met een maximale sleufbreedte van 0,60 meter;

    • c.

      werkzaamheden aan kabels en leidingen die een oppervlakte van minder dan 15 m² beslaan;

    • d.

      het maken van huisaansluitingen, waaronder tijdelijke aansluitingen, met een gezamenlijke lengte van minder dan 25 meter.

  • 2.

    Met een melding voor kleine werkzaamheden worden gekruist;

    • a.

      bij het plaatsen van bovengrondse voorzieningen;

    • b.

      bij boringen of persingen;

    • c.

      bij het aanleggen van handholes.

Bijlage 5.13 Aanvullende bepalingen voor spoedeisende werkzaamheden aan telecomkabels en kabels en leidingen

  • 1.

    Bij spoedeisende werkzaamheden als gevolg van een calamiteit die noodzakelijk zijn om persoonlijk letsel of grote schade te voorkomen, of als gevolg van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening als bedoeld in artikel 5.13 lid 4 en 5.23 lid 4 zijn de artikelen 5.12 en 5.22 niet van toepassing.

  • 2.

    Werkzaamheden in verband met calamiteiten of ernstige belemmeringen of storingen waarbij de openbare orde, veiligheid of gezondheid gevaar lopen dienen te allen tijde onverwijld gemeld te worden bij het landelijk alarmnummer 112 en bij de gemeentelijk toezichthouder.

  • 3.

    Bij spoedeisende werkzaamheden waarbij de openbare orde, veiligheid of gezondheid geen gevaar lopen wordt hiervan door de aanbieder voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden melding gedaan bij de gemeentelijk toezichthouder.

  • 4.

    De netbeheerder die werkzaamheden verricht als bedoeld in voorgaande leden voert deze zoveel mogelijk op zorgvuldige wijze uit, rekening houdend met de urgentie van de werkzaamheden.

  • 5.

    De netbeheerder die graafwerkzaamheden verricht in verband met voorgaande leden wint, voor zover mogelijk bij de beheerders van netten die zijn gelegen op de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden, informatie in over de precieze ligging van netten op de graaflocatie.

  • 6.

    De kosten die hulpdiensten maken in verband met werkzaamheden op grond van het derde lid, worden verhaald op de netbeheerder.

Bijlage 5.14 Aanvullende gegevens voor aanvraag voor instemmingsbesluit, vergunning of melding voor telecomkabels en kabels en leidingen

  • 1.

    Een aanvraag of melding bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • -

      de naam, het adres, de contactgegevens en het factuuradres van de aanvrager of melder;

    • -

      het ACM-registratienummer, wanneer de aanvrager of melder een aanbieder betreft;

    • -

      het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

    • -

      een omschrijving van de aard en omvang van het project;

    • -

      indien de aanvraag of melding door een gemachtigde wordt ingediend: de naam, het adres en de contactgegevens van degene namens wie de aanvraag of melding wordt ingediend, alsmede een afschrift van de machtiging;

    • -

      indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager of melder: de naam, het adres en de contactgegevens van de uitvoerder;

    • -

      indien de werkzaamheden plaatsvinden op een locatie waar reeds kabels of leidingen van andere netbeheerders zijn aangelegd: een of meer verslagen waaruit overeenstemming tussen de aanvrager en de andere netbeheerder(s) blijkt over de voorgenomen werkzaamheden.

  • 2.

    Degene die een melding voor kleine werkzaamheden indient motiveert, aan de hand van een tekening, onder welk van de categorieën werkzaamheden als benoemd in bijlage 5.12, zijn werkzaamheden vallen.

  • 3.

    Bij de aanvraag van een instemmingsbesluit of een vergunning worden naast de in sub a genoemde gegevens door de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      voor werkzaamheden in bestaand gebied: één of meer tekeningen van het gewenste tracé, ingetekend op een GBKN-ondergrond, waarop de positionering van het tracé ten opzichte van de omgeving duidelijk zichtbaar is. Tekeningen moeten voldoen aan de volgende eisen:

      • de tekeningen zijn voorzien van een tekeninghoofd met een unieke referentie en voorzien van versiebeheer met datum;

      • de tekeningen zijn op schaal en voorzien van een noordpijl;

      • de maatvoering van het geplande tracé is eenduidig en volledig aangegeven ten opzichte van vaste punten in de omgeving;

      • het aantal kabels en leidingen is aangegeven inclusief materiaalsoorten en diameters van de leidingen.

    • b.

      voor gebieden die in ontwikkeling zijn bevatten de tekeningen daarnaast:

      • de begrenzing van het plangebied, inclusief indeling van het te ontwikkelen gebied;

      • maatvoering ten opzichte van toekomstige vaste punten;

    • c.

      de door de netbeheerder verkregen gebiedsinformatie naar aanleiding van een oriëntatieverzoek of een graafmelding. Deze informatie mag niet ouder zijn dan twintig dagen gerekend vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Naar aanleiding van de aanvraag tot het verlenen van een instemmingsbesluit of een vergunning kan door burgemeester en wethouders een werkplan of een onderdeel daarvan worden verlangd. Wanneer bij de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een boring of persing is een werkplan verplicht. Het werkplan bestaat uit:

    • een tekening van de indeling van het werkterrein;

    • een tekening van de plaats van de op te stellen apparatuur en voertuigen;

    • een tekening van de plaats waar de leiding(en) wordt uitgelegd;

    • een beschrijving van de wijze van aan- en afvoer van materiaal;

    • een verkeersplan;

    • een boorplan met een mud-druk berekening en diagram;

    • een communicatieplan;

    • een bereikbaarheidsplan.

Bijlage 5.15 - I Aanvullende bepalingen ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van telecomkabels en kabels en leidingen

  • 1.

    Vooroverleg

    • a.

      De netbeheerder die op eigen initiatief werkzaamheden wil verrichten, kan hierover vooroverleg voeren met burgemeester en wethouders teneinde een aanvraag voor te bereiden.

    • b.

      De netbeheerder die op eigen initiatief werkzaamheden wil verrichten als bedoeld in lid 3 van Bijlage 5.15-II, pleegt hierover minimaal 26 weken voorafgaande aan de tracébepaling vooroverleg met burgemeester en wethouders.

    • c.

      In de planfase van een door of namens de gemeente uit te voeren project, zoals bedoeld in artikel 5.17 lid 2 en 5.28 lid 2, initiëren burgemeester en wethouders het vooroverleg.

  • 2.

    2. Afstemming en verzoek tot aanpassing

    • a.

      In het vooroverleg dat wordt geïnitieerd door of vanwege de gemeente, inventariseert de gemeente gezamenlijk met de netbeheerder de bestaande situatie en oplossingsrichtingen voor eventuele maatregelen.

    • b.

      Elk van de partijen draagt er zorg voor dat de ander voorzien is van de meest actuele informatie.

    • c.

      Burgemeester en wethouders zenden, na de netbeheerder gehoord te hebben, een verzoek tot aanpassing aan de netbeheerder indien zij maatregelen aan kabels en leidingen noodzakelijk achten. Burgemeester en wethouders omschrijven in het verzoek het project, de noodzaak van de te nemen maatregel en de grondslag voor het verzoek.

    • d.

      Indien de werkzaamheden aan kabels of leidingen plaatsvinden op initiatief van de gemeente, vindt de coördinatie met betrekking tot afstemming, planning en samenhang plaats door burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Voorbereiding en aanvraag instemmingsbesluit of vergunning

    • a.

      De netbeheerder stemt zijn ontwerp af met derde belanghebbenden. De afstemming dient te worden voorgelegd aan burgemeester en wethouders.

    • b.

      De netbeheerder vraagt het instemmingsbesluit of de vergunning aan met inachtneming van de vereisten van artikel 5.14 en 5.24.

    • c.

      Burgemeester en wethouders sturen een ontvangstbevestiging van de aanvraag naar de netbeheerder.

  • 4.

    Het werkplan

    • a.

      Afhankelijk van de mogelijke invloed die de werkzaamheden van de netbeheerder hebben op de omgeving, kan door burgemeester en wethouders een werkplan worden verlangd, waarin de onderwerpen opgesomd in bijlage 5.14, onder d beschreven dienen te worden.

    • b.

      Het werkplan behoort onlosmakelijk bij het instemmingsbesluit of de vergunning.

    • c.

      Het werkplan dient te worden goedgekeurd door burgemeester en wethouders

  • 5.

    Voorschouw

    • a.

      De netbeheerder kan burgemeester en wethouders vragen om een voorschouw vast te stellen, waarbij de bestaande toestand van de openbare ruimte wordt vastgelegd.

    • b.

      De bestaande toestand wordt in beginsel door de netbeheerder opgenomen in een rapport, voorzien van omschrijvingen en beeldmateriaal. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om de bestaande situatie zelf op te nemen in een rapport.

    • c.

      De rapportage als bedoeld in het vorige lid wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld.

    • d.

      Indien geen voorschouw heeft plaatsgevonden, wordt schade aan de openbare ruimte geacht te zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van de netbeheerder, tenzij deze het tegendeel kan aantonen.

  • 6.

    Startmelding en inlichten belanghebbenden

    • a.

      De netbeheerder maakt minimaal vijf werkdagen voorafgaande aan de start van zijn werkzaamheden langs elektronische weg een startmelding via het door de gemeente gehanteerde meldsysteem.

    • b.

      De melding voor kleine werkzaamheden geldt tevens als startmelding als bedoeld in sub a.

    • c.

      Indien de startmelding niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt de startmelding schriftelijk in enkelvoud ingediend bij burgemeester en wethouders. Een afschrift van de vergunning of het instemmingsbesluit moet bij de startmelding worden bijgevoegd.

    • d.

      Minimaal vijf werkdagen voorafgaande aan de start van zijn werkzaamheden informeert de netbeheerder alle belanghebbenden, waarbij de volgende informatie wordt verstrekt:

      • -

        de contactgegevens van de netbeheerder;

      • -

        de contactgegevens van de uitvoerende partij;

      • -

        de start- en einddatum van de werkzaamheden;

      • -

        een omschrijving van de werkzaamheden;

      • -

        een omschrijving van de bereikbaarheid in verband met afzetting en omleiding;

      • -

        de contactgegevens van de gemeente.

    • e.

      Onder contactgegevens als bedoeld in sub d wordt in ieder geval verstaan een e-mailadres en telefoonnummer van degene die verantwoordelijk is voor de uit te voeren werkzaamheden of, waar het betreft de gemeente, is toegewezen als contactpersoon.

    • f.

      Een afschrift van de in sub d aan belanghebbenden verstrekte informatie dient aan burgemeester en wethouders te worden gezonden.

    • g.

      Indien de netbeheerder niet op de aangegeven datum start, meldt hij dit aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een nieuwe startmelding noodzakelijk is.

    • h.

      Indien de netbeheerder schade aan de openbare ruimte binnen zijn werkgebied aantreft, dan dient hij dat voor aanvang van de werkzaamheden aan de toezichthouder te melden.

  • 7.

    Uitvoering

    • a.

      Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een kopie van het instemmingsbesluit of de vergunning met alle bescheiden aanwezig te zijn op het werk.

    • b.

      De netbeheerder voert zijn werkzaamheden uit in overeenstemming met het instemmingsbesluit dan wel de vergunning en het eventuele werkplan.

    • c.

      Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient de toezichthouder van de gemeente te allen tijde een aanspreekpunt te hebben vanuit de uitvoerende partij die de verantwoordelijkheid draagt voor het naleven van de wet- en regelgeving en de door de gemeente gestelde voorwaarden.

    • d.

      De netbeheerder waarborgt de veiligheid op de werklocatie.

    • e.

      De netbeheerder waarborgt de toegang tot particuliere percelen tot aan de openbare weg gedurende de uitvoering van de werkzaamheden.

    • f.

      De netbeheerder zorgt ervoor dat wegen en voetpaden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zoveel mogelijk schoon gehouden worden.

    • g.

      Ontwerpen, bouwstoffen en uitvoeringsmethoden dienen aantoonbaar te voldoen aan alle geldende wetten, normen en richtlijnen.

    • h.

      Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in, op of in de nabijheid van bomen, bermen, gazons of groenvoorzieningen moet gehouden worden aan het gemeentelijk beleid op dit terrein.

    • i.

      Per dag mag er geen grotere sleuf worden gegraven dan op die dag kan worden hersteld.

    • j.

      Herstel van de weg dient in beginsel direct na voltooiing van de fysieke werkzaamheden plaats te vinden. Totdat de weg is hersteld blijft de netbeheerder verantwoordelijk voor de instandhouding van de bereikbaarheid en verkeersmaatregelen.

    • k.

      Naast de voorschriften als bedoeld in deze bijlage dient de uitvoering te geschieden conform de volgende voorschriften:

      • -

        Richtlijn zorgvuldig graafproces (CROW-publicatie 250);

      • -

        Kabels en leidingen in verontreinigde bodem (CROW-publicatie 307);

      • -

        Kabels en leidingen rond wateren en waterkering (CROW-publicatie 308);

      • -

        Combineren van onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen (CROW-publicatie 280);

      • -

        Maatregelen op niet-autosnelwegen (CROW-publicatie 96b);

      • -

        Omgaan met vrijkomend asfalt (CROW-publicatie 210);

      • -

        Handleiding Wegenbouw, Ontwerp Onderbouw, Richtlijn Boortechnieken, (DWW-2003-047);

      • -

        Standaard RAW bepalingen 2015 (CROW publicatie 480).

  • 8.

    Werktijden

    • a.

      Werkzaamheden worden uitgevoerd op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, tussen 08:00 en 17:00 uur.

    • b.

      Burgemeester en wethouders kunnen afwijkende werktijden voorschrijven in het instemmingsbesluit of de vergunning.

  • 9.

    Graaf- en breekverbod

    • a.

      Burgemeester en wethouders kunnen in de volgende situaties een graaf- en breekverbod instellen:

      • -

        bij extreme weersomstandigheden;

      • -

        bij een gesloten sneeuwdek en vorst;

      • -

        op de locatie waar een evenement plaatsvindt en in de directe omgeving daarvan;

      • -

        indien onvoorziene omstandigheden leiden tot gevaar voor de openbare orde of de veiligheid.

    • b.

      Indien een graaf- en breekverbod wordt ingesteld op het moment dat er reeds werkzaamheden worden verricht, dan:

      • -

        wordt op plaatsen waar de wegverharding is opgebroken tijdelijke bestrating aangebracht en dient losliggend puin en overtollig zand te worden afgevoerd door de netbeheerder;

      • -

        dient opslag van materialen achter deugdelijk afgesloten bouwhekken plaats te vinden door de netbeheerder.

    • c.

      Indien zich tijdens een ingesteld graafverbod een calamiteit of ernstige belemmering of storing voordoet in de dienstverlening, als bedoeld in artikel 5.13 en 5.23, dient de procedure in bijlage 5.13 te worden gevolgd.

  • 10.

    Bereikbaarheid

    • a.

      De netbeheerder dient de bereikbaarheid voor hulpdiensten doorlopend te waarborgen, waarbij de hulpdiensten de gebouwen en werken op tenminste 40 m moeten kunnen benaderen. De minimale doorrijdbreedte bedraagt 3,5 m en de doorrijdhoogte 4,5 m.

    • b.

      Brandkranen, aansluitingen voor droge blusleidingen dienen te allen tijde zichtbaar en bereikbaar te zijn.

    • c.

      De netbeheerder is verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van woningen, winkels, bedrijven en openbare gebouwen.

    • d.

      Alle (nood)uitgangen dienen over de volle breedte toegankelijk gehouden te worden.

    • e.

      De netbeheerder waarborgt de toegang tot particuliere percelen tot aan de openbare weg gedurende de uitvoering van de werkzaamheden.

  • 11.

    Bereikbaarheid voor personen met een functiebeperking Voor personen met een functiebeperking dient ten minste een route tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector van een gebouw over een weg, pad of steiger te lopen met:

    • een breedte van ten minste 1,10 m, en

    • bij een te overbruggen hoogteverschil van meer dan 0,02 m, een hellingbaan als bedoeld in afdeling 2.6. van het Bouwbesluit 2012.

  • 12.

    Gereedmelding of dreigende overschrijding

    • a.

      De netbeheerder die zijn fysieke werkzaamheden heeft afgerond doet hiervan binnen vijf werkdagen langs elektronische weg een gereedmelding bij burgemeester en wethouders via het door de gemeente gehanteerde meldsysteem.

    • b.

      Bij dreigende overschrijding van de toegestane uitvoeringsduur dient voor verlenging van de uitvoeringsduur een melding te worden gedaan in het door de gemeente gehanteerde meldsysteem.

    • c.

      Aan de melding als bedoeld in sub b kunnen nadere voorschriften worden verbonden.

    • d.

      Indien de gereedmelding niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt de gereedmelding schriftelijk in enkelvoud ingediend bij burgemeester en wethouders. Een afschrift van de vergunning of het instemmingsbesluit moet bij de gereedmelding worden bijgevoegd.

  • 13.

    Opname eindsituatie

    • a.

      De eindsituatie kan door de toezichthouder worden opgenomen en vastgelegd in een eindrapport.

    • b.

      Ten behoeve van het eindrapport als bedoeld in sub a levert de netbeheerder, indien de werkzaamheden niet conform de voorschriften zijn uitgevoerd, een aangepaste tracétekening aan.

    • c.

      Het rapport wordt akkoord bevonden door de toezichthouder als de werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de gestelde voorschriften dan wel als de aangepaste tracétekening is geaccordeerd en als er overeenstemming is over het herstel in de oude staat.

Bijlage 5.15 - II Aanvullende technische bepalingen ten aanzien van de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van telecomkabels en kabels en leidingen

  • 1.

    Herkenbaarheid Zowel bovengrondse als ondergrondse voorzieningen dienen te zijn voorzien van een kenmerk, waarop duidelijk te zien is wie de beheerder van de voorziening is.

  • 2.

    Tracébepaling algemeen

    • a.

      In het gehele beheergebied van de gemeente geldt bij plaatsbepaling van kabels en leidingen als uitgangspunt het gemeentelijk normprofiel (Technische Voorwaarden Beverwijk, paragraaf 3.11)5). De netbeheerder stemt zijn werkzaamheden af conform het gestelde in de NPR 7171-2 en de CROW500.

    • b.

      Het normprofiel bij herontwikkeling dan wel nieuwbouw wordt in onderling overleg tussen burgemeester en wethouders, de projectontwikkelaar en de netbeheerder afgestemd.

    • c.

      Bij het bepalen van een tracé dient te allen tijde rekening te worden gehouden met aanwezige objecten zoals langs liggende dan wel kruisende wegen, spoorwegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende kabels en leidingen, bomen, gebouwen, en lijnafwatering.

  • 3.

    Tracébepaling energietransitie en digitale connectiviteit

    • a.

      Indien in het kader van de energietransitie en/of verzwaren van elektriciteitskabels in combinatie met de verwijdering van gasleidingen tracés van meer dan 1000m, of werkzaamheden worden uitgevoerd in gebieden waar gemeente werken aan de openbare ruimte uitvoert, wordt voorafgaande aan de tracébepaling overleg gevoerd als bedoeld in lid 1 sub b van Bijlage 5.15-I.

    • b.

      Indien in het kader van de energietransitie het ruimtebeslag in de ondergrond door innovatieve elektriciteits- en/of warmtevoorzieningen afwijkt van het gemeentelijk normprofiel, wordt voorafgaande aan de tracébepaling overleg gevoerd als bedoeld in lid 1 sub b van Bijlage 5.15-I.

    • c.

      Indien in het kader van digitale connectiviteit een interlokale telecomkabel of een nieuw (glasvezel)net wordt aangelegd in openbare gronden van de gemeente, wordt voorafgaande aan de tracébepaling overleg gevoerd als bedoeld in lid 1 sub b van Bijlage 5.15-I.

  • 4.

    Horizontale indeling Bij de tracébepaling gelden ten aanzien van de horizontale indeling de volgende algemene uitgangspunten:

    • a.

      in de berm langs de rijbaan wordt dezelfde afstand tussen de aan te leggen kabel of leiding en de berm gehanteerd als de diepteligging, met een minimum van 0,50 m.

    • b.

      huisaansluitingen en tijdelijke aansluitingen worden zo veel mogelijk haaks op het net aangelegd.

    • c.

      bij het indelen van kabels of leidingen in de nabijheid van bomen moet rekening worden gehouden met gemeentelijk beleid op dit terrein.

    • d.

      bij het kruisen van (water)wegen worden kabels of leidingen zo veel mogelijk haaks aangelegd.

  • 5.

    Verticale indeling Bij de tracébepaling gelden ten aanzien van de verticale indeling de volgende algemene uitgangspunten:

    • -

      Er geldt een minimale dekking van 0,60 m.

    • -

      Vrijvervalleidingen hebben voorrang boven overige leidingen.

    • -

      Distributieleidingen worden niet dieper aangelegd dan transportleidingen.

    • -

      Leidingen worden in principe horizontaal gelegd, behoudens vrijvervalleidingen.

    • -

      Bij kruisingen van leidingen met andere leidingen in open ontgraving bedraagt de tussenruimte (verticale dagmaat) ten minste 0,20 m.

    • -

      Beschermingswerken, zoals mantelbuizen, dienen minimaal 0,50 m aan weerszijden van het te kruisen vlak door te lopen.

    • -

      Bij sleufloze technieken is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding(en) dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om schade aan de te kruisen leidingen te voorkomen.

    • -

      Watergangen worden gekruist volgens de regels van de keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Kabels, die een watergang kruisen, worden ommanteld dan wel op een gelijksoortige wijze van een beschermingsbuis te worden voorzien.

  • 6.

    Afwijkende voorschriften leidingstroken

    Door de gemeente kunnen afwijkende leidingstroken worden vastgesteld, waarin afwijkende voorschriften gelden.

  • 7.

    Bovengrondse voorzieningen

    • a.

      De locatie van bovengrondse voorzieningen die verband houden met kabels en leidingen wordt vooraf afgestemd met burgemeester en wethouders.

    • b.

      De netbeheerder is verantwoordelijk voor een goed beheer van de bovengrondse voorzieningen en dient op aanschrijven van burgemeester en wethouders bij beschadigingen, vervuiling en/of bekladding de bovengrondse voorzieningen binnen de door burgemeester en wethouders gestelde termijn te herstellen.

  • 8.

    Handholes

    • a.

      De locatie van handholes wordt vooraf afgestemd met burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen alvorens in te stemmen met de locatie van de aanvrager een spitprofiel eisen.

    • b.

      Handholes worden altijd buiten het kabel of leiding tracé aangelegd.

    • c.

      Handholes worden niet geplaatst in de rijbanen het fietspad en niet binnen een afstand van 3 meter vanaf bomen en buiten de kroonprojectie van bomen.

    • d.

      Leidingen van en naar de handhole dienen in beginsel de overige netten onderlangs te kruisen om verweving te voorkomen.

    • e.

      Handholes die maximaal 2 x per jaar geopend worden, worden aangebracht met een minimale dekking van 0,40 m onder het maaiveld en afgedekt met straatzand.

    • f.

      Handholes die meer dan 2 x per jaar geopend worden, worden voorzien van een geprofileerde putdekselconstructie conform verkeersklasse D400 NEN-EN 124. Na zetting dient de putdekselconstructie op dezelfde hoogte te liggen als het omringend maaiveld en/of (bovenkant) elementenverharding.

  • 9.

    Uitnemen en terugplaatsen grond en groenvoorzieningen

    • a.

      De graafwerkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond aanwezige kabels en leidingen en overige objecten wordt voorkomen.

    • b.

      Het is niet toegestaan om wegbedekking te ondergraven.

    • c.

      De uitkomende grond moet zo worden opgeslagen dat bij het later aanvullen van de werkput de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zo veel mogelijk wordt hersteld.

    • d.

      Op het moment dat de uitkomende grond niet direct langs de sleuf opgeslagen kan worden dient opslag in overleg met burgemeester en wethouders op een andere locatie plaats te vinden.

    • e.

      Bij het terugplaatsen van de grond dient het bodemprofiel zoveel mogelijk te worden hersteld. De werkput hoeft niet verder verdicht te worden dan de naastliggende grond en dient om de 0,25m te worden verdicht.

    • f.

      De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na klink sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond.

    • g.

      Bij het dichten van een sleuf moet de aangevulde grond mechanisch worden verdicht in twee of drie lagen.

    • h.

      Bij wateroverlast wordt de verdichting van de ondergrond in een later stadium door de netbeheerder definitief hersteld.

    • i.

      Bevroren grond en sneeuw mag niet worden verwerkt in de aanvulling.

    • j.

      Materiaal dat vrijkomt en niet kan worden hergebruikt, dient door de netbeheerder voor eigen rekening te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

    • k.

      Uitgenomen te handhaven groenvoorzieningen dienen ruim te worden uitgestoken, gescheiden van de te ontgraven grond en te worden beschermd tegen uitdroging en binnen 24 uur na het gereedkomen van de werkzaamheden te worden terug geplant.

  • 10.

    Elementverharding

    • a.

      Het opnemen en terugplaatsen van elementverharding dient zorgvuldig plaats te vinden, waarbij schade zo veel mogelijk wordt voorkomen.

    • b.

      De uitgenomen elementverharding dient altijd binnen de afzetting te worden opgeslagen.

    • c.

      Herstel dient van dezelfde kwaliteit te zijn als de kwaliteit van de verharding voordat er gegraven werd.

    • d.

      Bij het aanvullen van de sleuf dient de aanvulling te bestaan uit tenminste 0,50m verdicht zand.

    • e.

      Uitgevoerd straatwerk dient te worden afgetrild en ingeveegd met brekerzand.

    • f.

      In die gevallen dat het niet mogelijk dan wel wenselijk is om het herstel van de elementverharding in dezelfde kwaliteit uit te voeren als de kwaliteit van de verharding voordat er gegraven werd, dient de uitvoering en de daarbij behorende kostenverdeling van het herstel voorafgaande aan de werkzaamheden in overleg met burgemeester en wethouders te zijn overeengekomen.

  • 11.

    Gesloten verharding

    • a.

      Werkzaamheden aan kabels en leidingen onder gesloten verharding worden uitgevoerd met behulp van een sleufloze techniek en worden voorzien van een mantelbuis.

    • b.

      Bij gebruik van een mantelbuis moet de mantelbuis minimaal 0,50m buiten de fundering van de gesloten verharding uitsteken. De ruimten tussen de mantelbuis en kabel of leiding moeten aan de uiteinden volledig worden afgedicht conform de daarvoor geldende normen.

    • c.

      Wanneer een sleufloze techniek niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat de gesloten verharding gedeeltelijk verwijderd mag worden door middel van zagen.

    • d.

      Bij ingraven wordt, na verdichting van de sleuf en herstel van de funderingslaag de sleuf tijdelijk dicht geblokt met standaard betonstenen. De betonstenen dienen te worden gelegd met de vlakke kant boven. Er mogen alleen hele betonstenen verwerkt worden. De bovenzijde van de stenen dient gelijk te zijn met de omliggende verharding.

    • e.

      Gemeente stelt op aanvraag van de netbeheerder betonstenen ter beschikking.

  • 12.

    Bijzondere verharding

    • a.

      Als uitgangspunt geldt dat kabels en leidingen niet worden gelegd onder bijzondere verharding.

    • b.

      In die gevallen dat aanleg onder bijzondere verharding onvermijdelijk is, dient aanleg plaats te vinden in overleg met burgemeester en wethouders.

  • 13.

    Lijnafwatering

    • a.

      Als uitgangspunt geldt dat kabels en leidingen niet worden gelegd binnen 1,00 m afstand van lijnafwatering.

    • b.

      In die gevallen dat aanleg onder of nabij lijnafwatering onvermijdelijk is, dient aanleg plaats te vinden in overleg met burgemeester en wethouders.

  • 14.

    Voorzieningen die hun functie verliezen

    • a.

      Tijdelijke voorzieningen, waaronder damwanden en heipalen, dienen in beginsel te worden verwijderd.

    • b.

      Indien leidingen definitief buiten gebruik worden gesteld en niet verwijderd kunnen worden, dienen deze te worden vol geschuimd en aan weerszijden te worden afgedicht ter voorkoming van indringend water, grond en vuil.

    • c.

      Over het achterlaten van voorzieningen dient overeenstemming te zijn met burgemeester en wethouders.

Bijlage 5.19 Aanvullende bepalingen voor de overdracht of de wijziging van de eigendom, de exploitatie, het beheer of het gebruik van kabels en leidingen

  • a.

    Indien een instemmingsbesluit of vergunning wordt overgedragen aan een ander dan de aanvrager of de houder, meldt de aanvrager of houder dat ten minste een maand voordien aan burgemeester en wethouders, onder vermelding van de volgende gegevens:

    • -

      zijn naam en adres en contactgegevens;

    • -

      het nummer van het over te dragen instemmingsbesluit of vergunning;

    • -

      de naam en het adres van degene aan wie het instemmingsbesluit of de vergunning wordt overgedragen;

    • -

      een contactpersoon van degene voor wie het instemmingsbesluit of de vergunning zal gaan gelden;

    • -

      de beoogde datum van overdracht.

  • b.

    Bij de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 5.19 en 5.29 vermeldt de netbeheerder de volgende gegevens:

    • -

      zijn naam en adres;

    • -

      het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van de kabel(s) of leiding(en) waarop de verandering betrekking heeft;

    • -

      een omschrijving van de verandering in eigendom of exploitatie;

    • -

      wanneer het om een verandering in de eigendom gaat: de naam en het adres van de nieuwe eigenaar.

Toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL)

Algemene toelichting

Naar verwachting treedt binnenkort de Omgevingswet in werking. Deze wet bundelt wetgeving uit 26 wetten over de fysieke leefomgeving. Onderdelen die onder de fysieke leefomgeving vallen, zijn in ieder geval: bouwwerken, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. Dit blijkt uit artikel 1.2 van de Omgevingswet.

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke doelen. Dit blijkt uit artikel 1.3 van de Omgevingswet.

Alle gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. De gemeente heeft hiervoor tot eind 2029 de tijd.

Als voorbereiding op de Omgevingswet is de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL) gemaakt. Regels uit verschillende verordeningen zijn hierin samengebracht. De VFL is een tussenstap naar het definitieve omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden de regels vanuit de VFL in fases verwerkt in het definitieve omgevingsplan.

De VFL is sinds 1 januari 2020 van kracht en is in tranches aangevuld met regels uit verschillende verordeningen. Bij het omzetten zijn de regels geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst, die aansluit bij de Omgevingswet. Het gaat om redactionele wijzigingen, juridisch-technische wijzigingen en actualisatie van beleid. De VFL wordt elk jaar geactualiseerd.

In de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad zijn de regels van een aantal verordeningen volledig opgegaan. Deze verordeningen zijn daarom ingetrokken.

Dit betreft:

  • Bouwverordening Zaanstad 2008;

  • Verordening Bodemsanering Zaanstad 2017;

  • Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad;

  • Brandbeveiligingsverordening 2012;

  • Rioolaansluitingsverordening;

  • Algemene Verordening ondergrondse infrastructuur (AVOI).

In de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad zijn van een aantal andere verordeningen een deel van de regels opgenomen. Deze verordeningen zijn voor het overige van kracht gebleven. Dit betreft:

  • Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad 2013;

  • Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats(en) voor de gemeente Zaanstad;

  • Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020.

 

Toelichting op artikelen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De meeste begrippen die gebruikt worden in deze verordening worden niet gedefinieerd. Dit is niet nodig wanneer begrippen worden gebruikt conform het normale, algemeen gangbare spraakgebruik. Voor de invulling kan worden aangesloten bij het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal".

Een aantal begrippen uit de Omgevingswet wordt opgenomen in deze verordening, omdat de Omgevingswet nog niet van kracht is.

 

Bouwwerk

Dit is de definitie uit de voormalige Bouwverordening. Deze definitie is gebaseerd op jurisprudentie. De bestuursrechter heeft uitgemaakt dat het begrip bouwwerk in de Woningwet én in de Wabo zo moet worden uitgelegd. Deze wetten kennen zelf geen definitie van het begrip bouwwerk.

 

Fysieke leefomgeving

Het begrip fysieke leefomgeving is een belangrijk nieuw begrip in het stelsel van de Omgevingswet. Een afgebakende definitie van ‘fysieke leefomgeving’ is er niet. In de wet staat een opsomming van onderdelen die in ieder geval onder de fysieke leefomgeving vallen: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed.

Houtopstand

Het begrip houtopstand wordt niet altijd op dezelfde manier gebruikt. De Wet natuurbescherming schaart een enkele boom niet onder houtopstand. Maar in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) valt een vrijstaande boom wel onder het begrip houtopstand. Dit blijkt uit artikel 2.2 Wabo dat stelt dat voor het kappen van een boom een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand nodig is. In deze verordening wordt de begripsbepaling van de Wabo gevolgd.

Infrastructuur

Deze definitie is gebaseerd op de definitie die in de Omgevingswet is opgenomen.

Inrichting

De Omgevingswet kent het begrip inrichting niet. In deze verordening werken wij vooralsnog met het begrip inrichting. Immers in huidige wetgeving wordt hiermee gewerkt.

Kabels en leidingen

Dit is een breed begrip. Het omvat kabels en leidingen én de daarbij behorende onderdelen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, zoals brandkranen, afsluiters, mantelbuizen, kasten en gebouwen.

Ligplaats voor vaartuigen

Deze definitie is opgenomen, omdat dan op deze manier de verordening en het aanwijzingsbesluit ligplaatsen voor vaartuigen beter op elkaar aansluiten. In dit aanwijzingsbesluit worden door burgemeester en wethouders diverse categorieën van ligplaatsen voor vaartuigen aangewezen.

Openbare grond

Dit is een breed begrip. Het omvat de openbare weg en openbaar water en andere plaatsen die voor eenieder toegankelijk zijn.

Openbare plaats

Plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.

Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties.

Spoedeisende werkzaamheden

Deze definitie is opgenomen om dat onder meer bij kabels en leidingen en bij bomen spoedeisende werkzaamheden nodig kunnen zijn waardoor een aangepast aanvraagprocedure noodzakelijk is.

Telecomaanbieder

Deze definitie verwijst naar de Telecommunicatiewet. Op deze telecomaanbieder zijn de rechten en plichten van hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet van toepassing. Paragraaf 5.3 A bevat bepalingen die slechts van toepassing zijn op telecomaanbieders en niet op andere netbeheerders zoals de nutsbedrijven. Dit zijn bepalingen die rechtstreeks voortvloeien uit de Telecommunicatiewet.

Telecomkabel

In de Telecommunicatiewet is een specifiek regime opgenomen voor telecomkabels. Dit regime ziet er onder andere op dat deze kabels gedoogd moeten worden in ‘openbare gronden’ en dat deze verlegd moeten worden indien de gedoog-plichtige daarom verzoekt. Dit dient wel te geschieden op basis van de bij de wet aangegeven redenen. Dit regime ziet enkel op kabels die vallen onder de definitie van ‘kabel’ zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Vellen

In lijn met de Wabo en de Omgevingswet wordt in deze verordening het begrip vellen als overkoepelend begrip gebruikt.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Dit artikel is nieuw.

De eerste tranche van de VFL bevat (een deel van de) regels die voorheen waren opgenomen in de Bouwverordening Zaanstad 2008, Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad, Brandbeveiligingsverordening 2012, Verordening Bodemsanering Zaanstad 2017 en een deel van de regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen.

 

Deze verordening wordt in tranches aangevuld met regels over andere onderwerpen, die gaan vallen onder de reikwijde van de Omgevingswet. Dit ter voorbereiding op de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2021 van kracht wordt.

Regels over de ruimtelijke ordening worden niet opgenomen in deze verordening, omdat deze verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Uiteindelijk worden de regels uit deze verordening samen met de bestemmingsplannen opgenomen in het toekomstige omgevingsplan.

 

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Eerste lid

Dit lid geeft het doel van deze verordening.

 

Tweede lid

Het tweede is gebaseerd op de Omgevingswet.

Het geeft het overkoepelende doel van de regels in deze verordening aan.

   

Hoofdstuk 2 Regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

 

Artikel 2.2 Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.6 van de Omgevingswet.

 

In de fysieke leefomgeving vindt een breed scala aan activiteiten plaats, die door veel actoren worden uitgevoerd en die verschillend van aard, omvang en duur zijn. Ook de gevolgen van die activiteiten voor de fysieke leefomgeving lopen sterk uiteen. De algemene zorgplicht houdt in dat een ieder bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht neemt.

 

De functies van de zorgplicht zijn:

  • 1.

    bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers voor de behartiging of het ontzien van bepaalde belangen,

  • 2.

    bieden van een leidraad voor gedrag, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken,

  • 3.

    bieden van een maatstaf voor de beoordeling van gedrag, en – bieden van een rechtvaardigingsgrond voor bestuursrechtelijke handhaving in gevallen van onmiskenbare strijd met de zorgplicht (vangnetfunctie).

Het is de verwachting dat de zorgplicht in de praktijk een beperkte, maar nuttige functie zal vervullen bij het waarborgen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

 

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze artikelen de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van overheden om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.

 

Artikel 2.3 Algemene zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 1.7 van de Omgevingswet.

Zie ook toelichting bij artikel 2.2.

 

Artikel 2.4 Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Zie ook toelichting bij artikel 2.2.

 

Artikel 2.5 Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 13.11 en 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 13 model Erfgoedverordening 2016 en is ter vervanging van een deel van de artikelen 10, 17 en 23 van de Erfgoedverordening.

 

Eerste lid

Dit verbod geldt ook voor een voorlopig aangewezen gemeentelijk monument. Zie artikel 4.9. over de voorlopige aanwijzing van een gemeentelijk monument.

 

Tweede lid en 3

Deze zorgplicht geldt voor al het onroerend cultureel erfgoed, te weten gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten, beschermd stads- en dorpsgezicht en archeologische monumenten.

 

Artikel 2.6 Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.7 Specifieke zorgplicht voor toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel is ter vervanging van een deel van artikel 4:9 APV. Vooruitlopend op de opname in het omgevingsplan is artikel 4:9 APV gesplitst in artikel 2.6 en 2.7.

 

Artikel 2.8 Zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

Dit artikel was opgenomen in artikel 3.3 van de AVOI.

Deze bepaling heeft een algemene vangnetfunctie en verwoordt dat een netbeheerder of een telecomaanbieder primair verantwoordelijk is voor een goede staat en onderhoud van (telecom)kabels of leidingen. Wanneer (telecom)kabels en leidingen als gevolg van een slechte staat en onderhoud een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid of voor de overige belangen die paragraaf 5.3A en paragraaf 5.3B behartigen, biedt dit artikel aan de gemeenten een handvat om de netbeheerder hierop aan te spreken. 

Artikel 2.9 Gedoogplicht en zorgplicht voor voorzieningen voor verkeer, verlichting, nummering en naamgeving

In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer, de openbare verlichting, huisnummering en wijk-, buurt- of straatnaamgeving het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

Naast de gedoogplicht is ook een zorgplicht opgenomen om er voor te zorgen dat de objecten ook daadwerkelijk zichtbaar blijven en hun functie kunnen uitoefenen.

 

Artikel 2.10 Oplaten van ballonnen

Dit artikel is ter vervanging van artikel 4:9a APV.

Het is wenselijk het oplaten van ballonnen te verbieden. Ballonnen komen na het oplaten ongecontroleerd neer op het aardoppervlak en veroorzaken op de bodem en in het water schade aan het milieu. Dieren kunnen verstrikt raken in (de resten van) neergekomen ballonnen en zien deze aan voor voedsel. Ballonnen veroorzaken zo sterfte onder dieren. Daarnaast leveren ballonnen die opgelaten worden met hete lucht door middel van een brandertje door de constructie en het open vuur, ook een risico op schade en brand op.

 

Het gaat hier dus zowel om met gas gevulde ballonnen als om ballonnen met een brandertje die onder allerlei fantasienamen in de handel zijn (herdenkingsballon, geluksballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon enzovoorts).

Om te voorkomen dat ook weerballonnen en heteluchtballonnen onder het verbod vallen is opgenomen dat het alleen ballonnen betreft die zonder sturing wegdrijven.

 

Artikel 2.11 Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

Dit artikel stond in de VFL eerste tranche als artikel 5.20 maar is nu vernummerd naar artikel 2.11. Het is gebaseerd op het voormalige artikel 2:22 van de APV.

Voor de aanleg van een hoogspanningslijn wordt veelal in het bestemmingsplan een strook grond als zodanig bestemd en worden tevens gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan voorschriften over de hoogte van toe te laten gebouwen.

Dit artikel is een vangnet voor het geval dat een bestemmingsplan ontbreekt. Het biedt een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten.

Artikel 2.16 Verbod dumpen van stoffen of voorwerpen

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 15 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de natuur en het milieu te beschermen. Het geeft de gemeente een instrument om illegale dumpingen en het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan.

Eerste lid

Tweede lid

Dit lid geeft aan wanneer dit artikel niet van toepassing is.

Dit betekent niet dat de activiteit niet verboden en strafbaar is. Maar de handhaving gebeurt op basis van een andere gemeentelijke wet of hogere wet- of regelgeving.

Derde lid

Deze bepaling zorgt ervoor dat de handhaving en de bewijslast makkelijker wordt, omdat niet altijd te achterhalen is wie de stoffen of voorwerpen heeft gedumpt.

Artikel 2.17 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 16 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen en aantrekkelijk te houden. Het legt aan alle gebruikers van de openbare ruimte een zorgplicht op.

Het gaat vooral over afval dat onderweg in de openbare ruimte ontstaat. Er moet worden voorkomen dat afval als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht komt.

Het gaat om afval dat buiten een perceel ontstaan. Huishoudelijke afval, dat ontstaat op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen in de Afvalstoffenverordening.

NB Ook het achterlaten van afval van grotere omvang en gewicht valt niet onder de reikwijdte van dit artikel. Dit wordt beschouwd als het dumpen van een voorwerp.

Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving zwerfafval. Dit afval moet in alle gevallen via de daarvoor opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.

Eerste lid

Met dit lid wordt de algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving specifieke gemaakt, omdat zwerfafval te vaak voor komt.

Tweede lid

In de openbare ruimte zijn afvalbakken en andere algemene of specifieke inzamelvoorzieningen aanwezig. Denk aan voorzieningen voor het inzamelen van papier, plastic, glas en wijkcontainers voor meerdere huishoudens.

Derde lid

Het komt vaak voor dat materiaal wordt aangeboden. Naast de zorgplicht van degene die dat materiaal aanneemt, heeft ook degene die het aanbiedt de zorgplicht dat niets wordt achtergelaten in de openbare ruimte.

Vierde lid

Ook dit lid heeft het doel om zwerfafval te voorkomen.

Artikel 2.18 Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 17 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen en aantrekkelijk te houden.

Bij de verkoop van eet- of drinkwaren ontstaat heel vaak afval. De verkoper is ervoor verantwoordelijk dat er geen zwerfafval ontstaat.

Dit artikel is aanvullend op artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Op basis van hiervan geldt voor inrichtingen in de zin van het Activiteitenbesluit al een verplichting ten aanzien van het opruimen van zwerfafval. Bijvoorbeeld voor een horecagelegenheid, crematorium als sportaccommodatie geldt de verplichting om binnen een straal van 25 meter afval van o.a. etensresten op te ruimen.

Eerste lid

De verkoper van eet- en drinkwaren zorgt dat er middelen voor de inzameling van het afval en het verpakkingsmateriaal aanwezig zijn. Bijvoorbeeld afvalbakken of (verzamel)containers.

Tweede lid

Uitpuilende afvalbakken veroorzaken zwerfafval. Daarom heeft de verkoper ook de plicht om de afvalbakken op tijd te legen.

Derde lid

Ook deze zorgplicht draagt bij aan het voorkomen van zwerfafval.

Vierde lid

Dit artikel is een aanvulling op artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is toegespitst op de problematiek van zwerfafval en wijkt daarom op een aantal punten af van artikel 2.13.

Artikel 2.19 Verbod verontreinigen van de weg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 18 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving te beschermen, veilig en aantrekkelijk te houden.

Wanneer bij het vervoeren, laden en lossen regelmatig verontreiniging optreedt geeft het de gemeente de mogelijkheid om door middel van bestuursdwang tot opruimen te dwingen.

Artikel 2.20 Verbod opslaan afval in de openlucht

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 19 van de Afvalstoffenverordening.

Dit artikel heeft als doel om de fysieke leefomgeving aantrekkelijk te houden.

Eerste lid

Het verbod gaat over het langdurige opslaan van afval, waardoor de fysieke leefomgeving wordt ontsierd en er (reuk)overlast kan ontstaan.

Het gaat niet om het tijdelijk bewaren van afval voor aanbieding tijdens de eerstvolgende inzameling daarvan.

Tweede lid

Dit artikel is niet van toepassing op situaties die zijn geregeld in de Afvalstoffenverordening of de Wet milieubeheer.

Het richt zich dus niet op bedrijven die handelen met een vergunning op basis van de genoemde wetgeving.

Artikel 2.21 Verbod plaatsen van autowrakken in de openbare ruimte

Dit artikel is gebaseerd op het artikel 20 van de Afvalstoffenverordening. Maar artikel 20 blijft ook van kracht, want heeft ook andere motieven dan bescherming van de fysieke leefomgeving.

Dit artikel is een aanvulling op de Afvalstoffenverordening en het Besluit beheer autowrakken.

Het doel is om de fysieke leefomgeving aantrekkelijk te houden.

Het is verboden om autowrakken in de openbare ruimte te plaatsen, omdat daardoor de fysieke leefomgeving wordt ontsierd en er overlast kan ontstaan.

Hoofdstuk 3 Proces, procedure en adviescommissie

 

Artikel 3.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Deze verordening kent een aantal die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als omgevingsvergunning moeten worden behandeld. Hiervoor gelden dan de regels uit de Wabo en daaruit voortvloeiende regelgeving. Een van de regels is dat burgemeester en wethouders niet altijd het bevoegd gezag zijn dat beslist over de aanvraag. Voor de leesbaarheid van de verordening is ervoor gekozen om in plaats van bevoegd gezag altijd burgemeester en wethouders op te nemen. Als er sprake is van een andere bevoegd gezag voor burgemeester en wethouders wordt gelezen het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als hiervan bij een vergunningplicht sprake kan zijn, dan is dit in de toelichting bij het artikel vermeld.

 

Aanvragen kunnen worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Zij zenden de aanvraag door aan het bevoegd gezag en stellen de aanvrager daarvan op de hoogte. De behandeling van de aanvraag wordt dan voortgezet door het bevoegd gezag.

Deze doorzendplicht is geregeld in artikel 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.1 Wabo.

 

Artikel 3.2 Indienen aanvraag en melding

Geeft de procedure voor de indiening van een aanvraag voor een beschikking of een melding van activiteiten en de indiening van plannen, verslagen of andere stukken daarover. Er wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgestelde digitale procedure met formulieren. De indiening vindt plaats via www.zaanstad.nl.

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

Deze termijn is genoemd in diverse verordeningen en staat eveneens in artikel 16.64 van de Omgevingswet.

 

Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager krijgt hiervan bericht van B&W met het verzoek om de aanvraag aan te vullen. Dit is een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het bericht bevat een termijn waarbinnen de gelegenheid is om de aanvraag aan te vullen.

 

Geadviseerd wordt om een aanvraag tijdig in te dienen, bij voorkeur veertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Door het tijdig indienen van de aanvraag bereikt de aanvrager dat burgemeester en wethouders tijdig een besluit kunnen nemen over de benodigde vergunning.

 

Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing wordt verklaard, nemen burgemeester en wethouders binnen 6 maanden een besluit.

 

Artikel 3.4 Voorschriften en beperkingen

Voorschriften wil zeggen: bijzondere verplichtingen die alleen voor deze vergunninghouder gelden of beperkingen, bijvoorbeeld naar plaats of naar tijdsduur.

Voorschriften kunnen ook beperkingen inhouden. 

Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften na te komen. 

 

Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden

Naast deze algemene weigeringsgronden kennen de wet en deze verordening ook specifieke weigeringsgronden.

 

Artikel 3.6 Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 1:6 APV, artikel 5.40 Omgevingswet en artikel 15 model erfgoedverordening.

Naast deze algemene wijzigings- en intrekkingsgronden kennen de onderliggende wet en deze verordening ook specifieke wijzigings- en intrekkingsgronden.

 

Zo geeft artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een vergelijkbare regeling voor het intrekken van omgevingsvergunningen.

Bij de omgevingsvergunning wordt het besluit om te wijzigen of deels of geheel in te trekken van de vergunning of ontheffing op artikel 5.19 van de Wabo gebaseerd.

 

Artikel 3.7 Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige hoofdstuk 9 Welstand en bijlage 9 van de Bouwverordening.

De overige bepalingen over de samenstelling, taakstelling en werkwijze van de adviescommissie zijn vastgelegd in het ‘Reglement van Orde te gebruiken voor de Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 februari 2014. Dit reglement blijft van kracht.

 

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 3.8 Gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 2 en 12 van de model Erfgoedverordening 2016.

 

Vierde lid

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan.

 

Artikel 4.1 Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Uit de Erfgoedwet blijkt dat cultureel erfgoed de overkoepelende term is. Hieronder vallen zowel het roerende cultuurgoed, als onroerend cultureel erfgoed.

Echter alleen onroerend cultureel erfgoed valt onder de reikwijdte van de Omgevingswet, want is onderdeel van de fysieke leefomgeving. Roerend cultuurgoed (verzamelen, boeken e.d.) heeft geen betrekking tot de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 4.2 (Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument 

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de model Erfgoedverordening 2016.

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument. Een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument. Er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht.

 

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de over onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Vierde lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 4.3 Voorbescherming

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de model Erfgoedverordening 2016.

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

 

Artikel 4.4 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de model Erfgoedverordening 2016.

Met de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 4.5 Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedrgister

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 10 van de model Erfgoedverordening 2016

 

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 4.6 Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de model Erfgoedverordening 2016

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door.

 

Artikel 4.8 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 18 van de model Erfgoedverordening 2016.

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan.

 

Artikel 4.9 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van de model Erfgoedverordening 2016. Het derde lid is gewijzigd.

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 4.10 Doel van aanwijzen van beschermde bomen

Dit artikel geeft het doel van deze paragraaf.

Artikel 4.11 Aanwijzing als beschermde boom

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:11 van de APV.

Eerste lid

In dit lid wordt de bevoegdheid om een boom aan te wijzen als beschermde boom door de raad overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders.

Verder geeft dit lid de redenen (gronden) aan waarom een boom kan worden aangewezen als beschermde boom. Vanaf dat moment is het vellen van de boom alleen toegestaan wanneer daarvoor door de gemeente een omgevingsvergunning is afgegeven.

De aanwijzing gebeurt op eigen initiatief of op verzoek. Het college zal dit verzoek beoordelen aan de hand van criteria zoals genoemd in het bomenbeleidsplan.

Tweede lid

De lijst van beschermde bomen geeft een overzicht van de door de raad en het college aangewezen bomen. Voor deze bomen is een omgevingsvergunning voor het vellen van één of meerdere bomen nodig.

Derde lid

In dit lid wordt de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen door de raad gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In de aangewezen gebieden zijn alle bomen beschermd. De gebieden worden opgenomen in de gebiedenkaart beschermde bomen. Het gevolg is dat voor bomen in die aangewezen gebieden een vergunningsplicht geldt voor het kappen van bomen.

Hiermee wil de gemeente ook het kappen van bomen tegengaan op terreinen die niet of gedeeltelijk openbaar toegankelijk zijn, zoals op het Hembrugterrein of terreinen bij het spoor.

Met de gebiedenkaart is een balans gevonden tussen de wens om invloed te hebben op het grootschalig kappen van bomen in Zaanstad en de wens om administratieve lasten te beperken voor bewoners en bedrijven. De gebiedenkaart richt zich onder meer op:

  • bermen en terreinen grenzend aan wegen en spoorwegen;

  • natuurgebieden;

  • bijzondere locaties met veel houtopstand, zoals het Hembrugterrein;

  • schoolpleinen;

  • sportcomplexen;

  • volkstuinen;

  • begraafplaatsen.

NB de gebiedenkaart beschermde bomen wordt ook wel gebiedenkaart kapvergunning genoemd.

Vierde lid

Dit is een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals genoemd in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo. Soms zal naast deze omgevingsvergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. In de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen.

Artikel 4.12 Doel aanwijzen ligplaatsen voor vaartuigen

In dit artikel staat het doel van de regels in deze paragraaf.

Artikel 4.13 Aanwijzing van ligplaatsen voor vaartuigen

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:25 van de APV.

Eerste lid

In dit lid wordt bepaald dat de raad aan burgemeester en wethouders (B&W) de bevoegdheid verleent om ligplaatsen aan te wijzen.

Deze bevoegdheid hadden B&W ook onder de APV.

B&W hebben op basis van die bevoegdheid al ligplaatsen aangewezen. Deze aanwijzingsbesluiten zijn “omgehangen” naar de VFL.

Tweede lid

In dit lid wordt bepaald dat de raad aan burgemeester en wethouders (B&W) de bevoegdheid verleent om nadere regels te stellen voor ligplaatsen.

Deze bevoegdheid hadden B&W ook onder de APV.

B&W hebben op basis van die bevoegdheid al nadere regels gesteld. Deze zijn “omgehangen” naar de VFL.

Nadere regels zijn aanvullende regels die nodig zijn vanuit de uitvoeringspraktijk. Ook nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften. Dus iedereen moet zich aan deze regels te houden.

Hoofdstuk 5 Regels voor activiteiten

 

Paragraaf 5.2

Deze paragraaf bevat regels, die voorheen waren opgenomen in de Verordening bodemsanering en in de Bouwverordening.

 

Artikel 5.2 Doel van de regels

Vierde lid

Deze paragraaf is niet van toepassing op waterbodems, omdat waterbodems niet onder de Wet bodembescherming vallen, maar onder de Waterwet. De Waterwet is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). De Wet bodembescherming is van toepassing op de overige bodem.

Bij de uitvoering op basis van de Waterwet is het Waterschap het bevoegd gezag.

 

Artikel 5.3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 2.4.1 en 2.4.2 van de Bouwverordening.

 

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium.

 

De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.

In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is de verplichting opgenomen dat de aanvrager bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit een onderzoeksrapport verstrekt betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

Wat verstaan moet worden onder "bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven" werd in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij "enige tijd" moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

 

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw.

 

Artikel 5.4 Bodemonderzoek

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2.1.5 van de Bouwverordening.

De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond.

 

Eerste lid

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

 

Derde lid

De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

 

Vierde lid

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen ontheffing wordt verleend.

 

Vijfde lid

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd. Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning. Daarom behoort dit onderzoek tot de stukken die ook later kunnen worden ingediend.

 

Artikel 5.5 Melden en aanvragen beschikking bodemsanering 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 3 van de verordening Bodemsanering.

Hierin wordt verwezen naar de digitale meldingsformulieren op de website van de gemeente Zaanstad.

 

Artikel 5.6 Het Bodemsaneringsplan

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4 verordening Bodemsanering.

Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, eerste lid, van de wet bedoelde saneringsplannen, die moeten worden ingediend indien sprake is van een voornemen tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging of tot het verrichten van handelingen waardoor die verontreiniging wordt verminderd of verplaatst. In dit saneringsplan dienen naast de wettelijke vereisten ook de in bijlage 5.6 bij deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. Zowel bij de beoordeling van saneringsplannen van derden als bij het opstellen van eigen saneringsplannen zal de gemeente de in Bijlage 5.6 opgenomen eisen in acht nemen.

 

De functie van het saneringsplan is dat B&W zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging, over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.

 

Derde lid

In de praktijk blijkt dat het niet altijd mogelijk is te voldoen aan de eisen die in de wet en de gemeentelijke verordening ten aanzien van het saneringsplan worden gesteld. Tevens zijn de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het derde lid een bepaling opgenomen om indiening van de aanvullende gegevens achterwege mogen laten. Deze bepaling betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid, laatste volzin, van de Wet bodembescherming. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.

 

Het gaat in feite om een tweetal situaties. Ten eerste kunnen wettelijk gegevens vereist zijn, die in het geval in kwestie feitelijk irrelevant zijn of waarvan de gegevens eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien geen grondontgraving plaatsvindt, maar alleen een grondwatersanering, of indien geen ontgraving plaatsvindt maar isolatie geschiedt door het plaatsen van een gebouw. In dergelijke situaties worden alleen die gegevens geleverd, waarvan in redelijkheid kan worden gesteld dat deze ook geleverd kunnen worden.

 

Ten tweede kan zich de situatie voordoen waarin de verstrekking van bepaalde gegevens de indiener van het saneringsplan niet zinvol voorkomt of het verzamelen van de gevraagde gegevens disproportioneel is in verhouding tot het belang dat met de sanering is gediend. In dergelijke gevallen kan de indiener een motivering opstellen waarom hij afwijkt van de eisen.

Ontbreekt een motivering of is de motivering niet voldoende, dan kan een termijn worden gesteld (op grond van artikel 29, derde lid, van de wet, dan wel artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht) waarbinnen de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden verstrekt.

 

Artikel 5.7 Melding wijziging bodemsaneringsplan

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 5 van de verordening Bodemsanering.

Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.

 

Artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming schrijft voor dat wijziging van door B&W goedgekeurde saneringsplan dient te worden gemeld. Tevens opent de wet de mogelijkheid voor de raad om nadere gegevens te eisen bij deze melding.

 

B&W kunnen naar aanleiding van die melding aanwijzingen geven over de verdere uitvoering van de sanering. Indien B&W van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken, heeft het een goed inzicht nodig in de geplande wijzigingen en wat deze wijzigingen voor het resultaat van de sanering en daardoor voor de bodemkwaliteit betekenen. Daarom worden in dit artikel nadere gegevens vereist die het precieze inzicht voor B&W kunnen verschaffen.

 

Artikel 5.8 Melding start en einde bodemsanering

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 6 van de verordening Bodemsanering.

Op basis van de wet Bodembescherming gaat het bij bodemsaneringen om een “harde” melding, waarbij het expliciet verboden is een activiteit uit te voeren zonder dit tijdig te hebben gemeld.

 

De melding voor aanvang sanering biedt de mogelijkheid om effectiever toezicht op de sanering te organiseren. Indien de datum van de aanvang van de saneringswerkzaamheden bekend is, zijn inspecteurs beter in staat om het juiste moment te kiezen voor het houden van inspectie.

 

De bepaling van Tweede lid strekt tevens ter vergemakkelijking van handhaving. Indien de datum van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden bekend is, kan ook de termijn voor het indienen van het evaluatieverslag vastgesteld worden.

 

Het eindpunt van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden wordt in de beschikking instemming saneringsplan opgenomen. Dit wordt bepaald op grond van het ingediende saneringsplan. De saneringswerkzaamheden worden in hoofdregel geacht beëindigd te zijn indien het grondwerk klaar is en het terrein geruimd is (de laatste vrachtwagen het terrein heeft verlaten) dan wel de leeflaag is aangebracht. In overige situaties waarop deze omschrijving niet van toepassing is (bij voorbeeld als een betonnen vloer wordt aangebracht of als er grondwatersanering plaats vindt) wordt het eindpunt van de sanering op grond van de omschrijving van de werkzaamheden in het saneringsplan bepaald.

 

Artikel 5.9 Het bodemevaluatieverslag

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7 van de verordening Bodemsanering.

Het evaluatieverslag geeft B&W inzicht in de manier waarop de sanering is uitgevoerd. Op basis van het verslag kunnen B&W beslissen dat de sanering naar behoren is afgerond dan wel dat aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

Eerste lid

De Wet bodembescherming stelt geen concrete termijn voor het indienen van het evaluatieverslag. Artikel 39c, eerste lid van de wet bepaalt alleen dat het verslag “zo spoedig mogelijk” na de uitvoering van de sanering ingediend wordt. Om meer duidelijkheid voor de saneerders en voor de toezichthouders te scheppen, is besloten de formulering te concretiseren. Daarom is een termijn van vijftien weken in de verordening opgenomen.

 

Indien bij overschrijding van de termijn gehandhaafd wordt, moet de termijn in overeenstemming gebracht worden met de wettelijke bepaling van “zo spoedig mogelijk”. Dit betekent dat de inspecteurs na moeten gaan of de termijn van vijftien weken in redelijkheid voldoende was voor de saneerder om een verslag op te stellen. Indien het blijkt dat de saneerder in redelijkheid binnen vijftien weken het verslag had kunnen opstellen, kan gehandhaafd worden op overtreding van artikel 39c, Eerste lid van de wet. Hierbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de termijn in de verordening geen zelfstandige normstelling inhoudt; het dient alleen ter concretisering van de wettelijke bepaling. Daarom moet op schending van de Wet bodembescherming gehandhaafd worden.

 

De opname van een concrete indieningstermijn betekent ook dat niet gehandhaafd kan worden als de termijn nog niet is verstreken, ondanks dat naar het oordeel van het bevoegd gezag de saneerder al eerder zijn verslag had kunnen indienen. Dan brengt het rechtszekerheidsbeginsel met zich mee dat B&W zich aan de termijn in de verordening houdt.

 

Tweede lid

Artikel 39c van de Wet bodembescherming houdt een opsomming in van gegevens die in het verslag in ieder geval vermeldt staan. In Derde lid van dat artikel is de bevoegdheid aan de raad gedelegeerd om nadere regels te stellen ten aanzien van het verslag.

 

De ervaring leert dat de eisen van de wet te minimaal zijn en in de meeste gevallen onvoldoende beeld geven van de uitgevoerde sanering. Verdere gegevens, precies aangegeven op plattegronden en/of kaarten, zijn daarom onontbeerlijk.

 

Derde lid

Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.

 

Vierde lid

De benodigde informatie om te kunnen beoordelen of het aanbrengen van de tijdelijke beveiligingsmaatregelen is uitgevoerd volgens de eisen van de ‘subsidieregeling Bodemonderzoek en – sanering Zaanstad 2017 - 2020 (particuliere woningeigenaren)’, is veel beperkter dan de informatie die nodig is om een volledige sanering te kunnen beoordelen. Daarom kan het verslag sneller worden ingediend dan aangegeven in Eerste lid en hoeft niet de informatie te worden aangeleverd zoals aangegeven in Tweede lid en 3.

 

Artikel 5.10 Het bodemnazorgplan

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 1 en 8 verordening Bodemsanering.

Hierin zijn enkele begrippen opgenomen die niet als zodanig in de wet zijn gedefinieerd, maar wel in de parlementaire stukken en in de literatuur zo worden genoemd.

 

Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

 

Eerste lid

Net als bij het evaluatieverslag, stelt de Wet bodembescherming ook geen concrete indieningstermijn voor het nazorgplan. Artikel 39d, eerste lid van de wet bepaalt dat het plan tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van het evaluatieverslag ingediend moet worden.

 

Voor het nazorgplan is een termijn van zes weken opgenomen. Voor toelichting op de handhaafbaarheid van deze bepaling zie de uitleg bij artikel 5.9, eerste lid.

 

Tweede lid

Aangezien artikel 39d van de wet minimale eisen stelt aan het nazorgplan, is het nodig een nadere aanvulling te geven aan die wettelijke vereisten zodat het bevoegd gezag de bovenvermelde beoordeling op de juiste wijze kan maken. Om die reden zijn concrete (en praktische) gegevens in de verordening opgenomen die het bevoegd gezag een precies beeld kunnen geven over de aard en omvang van de restverontreiniging en over de manier waarop risico’s voor mens, plant of dier beperkt worden.

 

Derde lid

Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 5.6.

 

Artikel 5.11 Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 9 van de verordening Bodemsanering.

Artikel 48 van de wet houdt bijzondere bepalingen in voor saneringen in opdracht van de overheid (i.c. burgemeester en wethouders van Zaanstad). Het grootste verschil tussen saneringen door overheid en door particulieren - voor zover hier van belang - is dat de procedurele voorschriften met betrekking tot het saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan, almede de bijhorende instemmingsbeschikkingen niet van toepassing zijn.

 

In Zaanstad werd echter al onder het regime van de eerste verordening bodemsanering (uit 2001) besloten dat ook voor saneringen in eigen beheer de gewone procedure geldt. De achterliggende gedachte was dat de overheid als opdrachtgever gelijk behandeld dient te worden met de ‘gewone’ saneerder en geen voorrechten dient te hebben.

 

Om het gelijkheidsbeginsel en het recht van belanghebbenden op inspraak te handhaven wordt daarom de huidige praktijk voortgezet dat voor saneringen uitgevoerd door B&W ook een saneringsplan opgesteld dient te worden en dat voorbereiding van het instemmingsbesluit via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure loopt.

 

Algemene toelichting op paragraaf 5.3A en 5.3B

Er is voor gekozen om de regels voor telecomkabels en de overige kabels en leidingen in twee aparte paragrafen op te nemen. Dit is gedaan om opname van de regels voor de overige kabels en leidingen in het omgevingsplan gemakkelijker te maken. Hierin mogen slechts regels worden opgenomen die vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswet. Op dit moment valt de Telecommunicatiewet daar buiten, zodat de regels over de telecomkabels niet in het omgevingsplan mogen worden opgenomen. De overige kabels en leidingen vallen wel onder de reikwijdte en moeten uiteindelijk dus in het omgevingsplan worden opgenomen.

Artikel 5.12 en 5.22 Aanleggen, instandhouden, opruimen van (telecom)kabels en leidingen

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.1, eerste tot en met derde lid van de AVOI.

Eerste lid

Paragraaf 5.3A en paragraaf 5.3B zijn van toepassing op werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van (telecom)kabels of leidingen in of op openbare gronden. Voor kabels en leidingen die niet onder de Telecommunicatiewet vallen, geldt de vergunningplicht slechts voor openbare gronden die in beheer zijn bij de gemeente. Voor telecomkabels zijn de regels van toepassing op alle openbare gronden, ongeacht wie deze beheert. Zo is de gemeente bijvoorbeeld voor gronden waar de provincie haar beheergebied heeft, toch het bevoegde gezag om voor werkzaamheden in die gronden een instemmingsbesluit af te geven. Dit vloeit voort uit artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet. Zoals gezegd gaat dit dus niet op voor werkzaamheden van andere netbeheerders (zoals Gasunie, TenneT, etc.), zodat er buiten het beheergebied van de gemeente geen vergunningplicht op basis van de VFL geldt. Ook is het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing op kabels en leidingen waarvoor reeds een ander bestuursorgaan zoals het Rijk of de provincie op grond van haar beheertaak de vergunningverlenende instantie is. Dit vloeit voort uit het vierde lid van artikel 5.22. Hierbij dient wel bedacht te worden dat beheergebieden elkaar kunnen overlappen. Van belang is dus dat bij regelgeving van andere bestuursorganen voorzien wordt in hetzelfde onderwerp. De overlap van beheergebied bij de vergunningverlening van een waterschap en de gemeente ten aanzien van kabels en leidingen, raakt elkaar vaak. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een gemeentelijke openbare weg over een waterkering loopt. In dit geval zal de netbeheerder zowel bij de gemeente als bij het waterschap een vergunning dan wel ontheffing aan dienen te vragen. De uit te voeren toets van het waterschap ziet namelijk op het belang van het waterstaatswerk, de toetsing van de gemeente op het belang van de weg. In dat kader wordt door beide bestuursorganen voorzien in een verschillend onderwerp.

Tweede lid

Het tweede lid van deze artikelen ziet op kleine werkzaamheden. Het gaat hierbij om werkzaamheden van niet ingrijpende aard. Het definiëren van het onderscheid tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard vloeit voort uit artikel 5.4, vijfde lid van de Telecommunicatiewet, maar geldt ook voor kabels en leidingen die niet onder de Telecommunicatiewet vallen. Het betreffen werkzaamheden waarvoor geen instemmingsbesluit of vergunning hoeft te worden aangevraagd, maar waarbij kan worden volstaan met een melding aan burgemeester en wethouders. Om welke categorieën van werkzaamheden het gaat, is in bijlage 5.12 nader uitgewerkt. Naast werkzaamheden aan huisaansluitingen worden andere kleine werkzaamheden aan een lichter regime onderworpen, zolang de werkzaamheden voldoen aan de vastgestelde eisen en randvoorwaarden. Dit kan omdat deze werkzaamheden veelal slechts gedurende relatief korte tijd in een beperkt gedeelte van het netwerk worden verricht, en de impact relatief beperkt en kortstondig is. Voor deze kleine werkzaamheden geldt een verkorte meldingsprocedure. Burgemeester en wethouders kunnenbepalen dat voor werkzaamheden die vallen binnen een aangegeven categorie van kleine werkzaamheden, maar welke zijn gesitueerd binnen een bepaald aangewezen gebied, niet met een melding kan worden volstaan, maar altijd een vergunning of een instemmingsbesluit moet worden aangevraagd. Hierbij moet gedacht worden aan gebieden als de ‘oude’ binnenstad.

Vijfde lid

In het vijfde lid van artikel 5.22 wordt bepaald dat paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de zogenaamde lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen), niet van toepassing is. Dat betekent dat bij het verstrijken van de beslistermijnen de vergunning niet van rechtswege wordt geacht te zijn verleend. Gelet op de grote publieke belangen die in het geding kunnen zijn, zoals het waarborgen van bereikbaarheid voor politie, brandweer en ambulance en de veiligheid voor het publiek, is het niet verantwoord dat zonder meer met de werkzaamheden mag worden begonnen als de gemeente verzuimd zou hebben binnen de gestelde termijn te beslissen. Dat laat natuurlijk onverlet dat, indien de gemeente in gebreke is, daartegen rechtsmiddelen openstaan. Hierbij moet gedacht worden aan de beroepsmogelijkheden die de Awb in artikel 6:12 biedt bij het niet tijdig nemen van een besluit door een overheidsinstantie.

Artikel 5.13 en 5.23 Spoedeisende werkzaamheden

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.1, vierde lid van de AVOI.

Spoedeisende werkzaamheden vallen uiteen in twee verschillende onderdelen, namelijk de calamiteit en de ernstige belemmering of storing in de dienstverlening. Hiervoor is gekozen vanwege de (potentiële) gevolgen die aan de gebeurtenis kleven.

De term calamiteit is overgenomen uit het Besluit informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten, artikel 7. Daar worden bepaalde verplichtingen uit de wet (WIBON) buiten toepassing verklaard op het moment dat er sprake is van graafwerkzaamheden die noodzakelijk zijn om persoonlijk letsel of grote schade te voorkomen. Het belang van het expliciet opnemen van de calamiteit is gelegen in de wijze waarop door een netbeheerder melding gedaan dient te worden en bij wie. De termen 'ernstige belemmering' en 'storing', die volgen uit de Telecommunicatiewet maar door opname in de VFL voor elke netbeheerder geldt, staan niet specifiek omschreven in de wet, maar gedacht moet worden aan een kabelbreuk (Vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr.3, p.55). Verder zal het gemeentebestuur moeten beoordelen of een ernstige belemmering of storing in de communicatie voldoende reden is om als spoedeisend te worden aangemerkt. Bij spoedeisend dient vanwege opname van de ernstige belemmering of storing in de dienstverlening dus niet alleen gedacht te worden aan calamiteiten waarbij de openbare orde en veiligheid in het gedrang zijn. Ook storingen die financiële of economische consequenties tot gevolg hebben, kunnen een storing spoedeisendheid geven. Het is van belang dat de netbeheerder het gemeentebestuur adequaat inlicht over de (potentiële) gevolgen van een storing, zodat het gemeentebestuur zich een beeld kan vormen van de omvang en spoedeisendheid ervan.

Eerste lid

In geval van calamiteiten, ernstige belemmeringen of storingen waarbij reparatie geen uitstel kan lijden, kan uiteraard vooraf geen vergunnings- of meldingsprocedure gelden. Deze dienen wel onmiddellijk te worden gemeld. Zo is het voor het gemeentebestuur mogelijk om de melding te toetsen op spoedeisendheid. Werkzaamheden die door een netbeheerder zijn ingepland leveren in ieder geval geen spoedeisendheid op.

Tweede lid

De burgemeester kan om redenen van openbare orde en veiligheid besluiten dat de werkzaamheden op een ander tijdstip moeten plaatsvinden.

Artikel 5.14 en 5.24 Aanvraag en melding

Deze artikelen waren opgenomen in de artikelen 2.2 en 2.3 van de AVOI.

In geval van voorgenomen werkzaamheden moet de melding of aanvraag bij de gemeente plaatsvinden. In afwijking van artikel 3.2 wordt een aanvraag voor een instemmingsbesluit of een vergunning ingediend bij burgemeester en wethouders via het daarvoor bestemde digitale systeemop de website ‘Meldpunt Openbrekingen Openbare Ruimte’. Op het verlenen van een vergunning of instemmingsbesluit zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zoals het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Een uitvoerende partij, de (onder)aannemer, vraagt in voorkomende gevallen namens de netbeheerder, de initiatiefnemer van werkzaamheden voor het aanleggen, in stand houden of verwijderen van kabels en leidingen, een vergunning of een instemmingsbesluit aan. Hoewel de uitvoerende partij feitelijk de aanvraag indient, is het de netbeheerder of de telecomaanbieder die als aanvrager van de vergunning of het instemmingsbesluit moet worden beschouwd. De netbeheerder of de telecomaanbieder is ook de partij op wiens naam de beschikking is gesteld en die aangesproken dient te worden bij besluiten over het wijzigingen of intrekken van een eerder afgegeven beschikking. Meldingen voor kleine werkzaamheden, dus van niet ingrijpende aard, dienen minimaal vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden te zijn gedaan.

Artikel 5.15, 5.25 en 5.26 Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.5 van de AVOI.

Eerste lid

De artikelen 5.15 en 5.25 bieden de basis om aan respectievelijk een instemmingsbesluit en een vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden. Daarnaast biedt artikel 5.26 de grondslag om een vergunning te weigeren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de voorschriften en beperkingen slechts mogen strekken tot bescherming van die belangen die paragraaf 5.3A en 5.3B beogen te beschermen.

Meestal kan door het verbinden van voorschriften en beperkingen aan het instemmingsbesluit of de vergunning worden bereikt dat aan hetgeen in paragraaf 5.3A en 5.3B is gesteld kan worden voldaan en de belangen waartoe deze paragrafen strekken voldoende worden beschermd. Als ook door het stellen van voorschriften en beperkingen de genoemde belangen niet voldoende kunnen worden beschermd dan moet een vergunningaanvraag op basis van artikel 5.26 worden geweigerd. Een instemmingsbesluit kan vanwege de uit de Telecommunicatiewet voortvloeiende gedoogplicht formeel niet worden geweigerd. Aan een instemmingsbesluit kunnen wel voorschriften en beperkingen worden verbonden. Daarnaast geldt dat een telecomaanbieder, ondanks het ontbreken van een vergunningplicht, ingevolge artikel 5.2, elfde lid van de Telecommunicatiewet gebonden is aan voorschriften die gelden bij of krachtens andere wetten zoals de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Tweede lid

Het tweede lid van artikel 5.15 en artikel 5.25 beperkt de werkingsduur van het instemmingsbesluit of de vergunning om uitvoering geruime tijd na afgifte te voorkomen. Een gewijzigd gebruik van gronden kan de werkzaamheden inmiddels onwenselijk maken. Zo nodig kan in het instemmingsbesluit of de vergunning de werkingsduur van het besluit worden verlengd.

Derde lid

Het derde lid van artikel 5.15 en artikel 5.25 biedt de basis voor de uitwerking van de wijze van uitvoering van werkzaamheden aan (telecom)kabels en leidingen. De werkzaamheden moeten overeenkomstig de in bijlage 5.15-I en 5.15-II beschreven bepalingen worden verricht.

Artikel 5.16 en 5.27 Wijziging en intrekking

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 2.6 van de AVOI.

Eerste lid

Artikel 5.16 en artikel 5.27 geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een vergunning of instemmingsbesluit in te trekken of te wijzigen indien sprake is van één of meer van de in het eerste lid genoemde situaties. Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor een vergunning vier gronden zijn benoemd en voor een instemmingsbesluit enkel twee gronden zijn benoemd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat een instemmingsbesluit vervalt nadat de werkzaamheden zijn voltooid. Daardoor kan een instemmingsbesluit alleen worden gewijzigd of ingetrokken voor of gedurende de werkzaamheden. De gronden in artikel 5.27 eerste lid onder c en d zien op situaties na de uitvoering van de werkzaamheden en hebben daarom geen betrekking op een instemmingsbesluit.

In onderdeel a en b van het eerste lid wordt aangegeven dat een vergunning of een instemmingsbesluit kan worden ingetrokken of gewijzigd indien de netbeheerder niet binnen zes maanden, of binnen een eventueel in de vergunning of instemmingsbesluit opgenomen afwijkende termijn, is begonnen met het werk en in de situatie waarin de werkzaamheden langer dan een periode van zes maanden stilliggen.

Wanneer kabels of leidingen definitief buiten gebruik worden gesteld, kan de vergunning worden ingetrokken. Dit is verwoord onder c van het eerste lid. Dit geldt niet voor telecomkabels, omdat het instemmingsbesluit vervalt na de werkzaamheden. In gevallen waarin kabels of leidingen nog wel worden onderhouden of in reserve worden gehouden zal er in beginsel geen sprake zijn van het intrekken van een vergunning.

Onderdeel d van het eerste lid is van toepassing wanneer de gemeente vanwege de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak van oordeel is dat aanpassing van kabels of leidingen noodzakelijk is. Dit is het geval wanneer de gemeente werken uitvoert die het algemeen belang dienen, waardoor deze kabels of leidingen niet kunnen blijven liggen of moeten worden aangepast. In de meeste gevallen zal hierbij sprake zijn van een gedeeltelijke verlegging van de bestaande kabel of leiding. Per situatie zal door burgemeester en wethouders worden beoordeeld of met het wijzigen van de bestaande vergunning kan worden volstaan, of dat er een nieuwe vergunning afgegeven wordt. Bij deze keuze houden burgemeester en wethouders rekening met de gerechtvaardigde belangen van de vergunninghouder. Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor wijzigingen in kabels of leidingen die in het verleden zijn gelegd en waarvoor geen expliciete vergunning is verleend, een nieuwe vergunning dient te worden aangevraagd.

Tweede lid

Het tweede lid geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om aan het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning de verplichting te koppelen om de betreffende kabel of leiding te verleggen/verplaatsen of deze zelfs in zijn geheel te verwijderen. Indien dit voortvloeit uit een intrekking van de vergunning vanwege de rechtmatige uitoefening van de publiekrechtelijke taak van de gemeente (onderdeel d van het eerste lid van artikel 5.27) dan geeft dit de netbeheerder vervolgens de mogelijkheid om een beroep te doen op de nadeelcompensatieregeling, waarin de procedure en voorwaarden voor tegemoetkoming in de schade die de netbeheerder door de opgelegde verplichting lijdt, is geregeld. Een telecomaanbieder kan geen beroep doen op de nadeelcompensatieregeling. Voor deze partijen geldt de vergoedingssystematiek van de Telecommunicatiewet. Overigens zal per geval ook altijd worden bezien of verwijdering van leidingdelen wel wenselijk is en ook technisch mogelijk is.

Wanneer de gemeente puur handelt als private/commerciële partij is geen sprake van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak. Uit jurisprudentie blijkt echter wel dat een zeker commercieel belang niet in de weg staat aan de toepassing van de verordening (ABRvS 5 december 2012, 201108899/1/A3, rechtsoverweging 6.1). Het is echter op een dergelijk moment ter beoordeling aan burgemeester en wethouders hoe wordt omgegaan met het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie, althans vergoeding.

Artikel 5.17 en 5.28 Overleg en afstemming tijdens planvorming

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 3.5 van de AVOI.

Deze artikelen benadrukken de regisserende rol die de gemeente kan hebben bij projecten. De gemeente zal als beheerder van de openbare ruimte de belangen van diverse gebruikers van die openbare ruimte trachten te behartigen en voor zover mogelijk ook proberen samen te brengen.

De gemeente zal periodiek een strategisch overleg initiëren tussen alle betrokken partijen over alle uit te voeren projecten in de gemeente. Daarnaast nemen burgemeester en wethouders het initiatief tot overleg met alle betrokken partijen in de planfase dan wel voorafgaand aan de start van een specifiek door of vanwege de gemeente uit te voeren werk met mogelijke gevolgen voor de ondergrondse infrastructuur. Deze uitwisseling van informatie voorafgaand aan uit te voeren werkzaamheden moet leiden tot een betere afstemming tussen het boven- en ondergrondse werk en tussen netbeheerders onderling. Alle partijen hebben hier belang bij en kunnen profiteren van deze informatie-uitwisseling.

Op initiatief van de gemeente wisselen alle betrokken partijen tevens voorafgaand aan de start van een werk dat gevolgen heeft voor de ondergrondse infrastructuur de noodzakelijke informatie met elkaar uit. De gemeente zoekt met de netbeheerder naar geschikte tracés, maar is hierin niet leidend.

Artikel 5.18 Medegebruik van voorzieningen

Dit artikel was opgenomen in artikel 3.1 van de AVOI.

Eerste lid

De in dit artikel neergelegde bepalingen over medegebruik zijn met name ontleend aan artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet en de WIBON. Omdat het artikel gebaseerd is op de Telecommunicatiewet is er van dit artikel geen equivalent opgenomen in paragraaf 5.4 van deze verordening. Medegebruik van bestaande voorzieningen beperkt het graven in de openbare gronden. Zodoende wordt een aanbieder verplicht zoveel als mogelijk medegebruik te maken van bestaande voorzieningen van een andere netbeheerders dan wel door of in opdracht van de gemeente aangelegde voorzieningen. Als de telecomaanbieder echter aannemelijk kan maken dat medegebruik op technische of economische gronden niet haalbaar is, geldt de in dit lid opgenomen verplichting niet. Voorschriften bij het instemmingsbesluit kunnen het medegebruik van voorzieningen bevorderen. Het medegebruik kan aan de orde komen in het vooroverleg over het af te geven instemmingsbesluit.

Artikel 5.19 en 5.29 Verplichtingen telecomaanbieder en netbeheerder

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 3.2 van de AVOI.

Eerste lid

De verplichtingen in deze artikelen zijn er op gericht dat de gemeente over de actuele informatie beschikt die zij nodig heeft om de doelstellingen van de verordening te kunnen behartigen. Het in of uit gebruik nemen van telecomkabels is van belang in verband met artikel 5.2, negende lid van de Telecommunicatiewet, waarin is bepaald dat een aanbieder verplicht is om aangelegde kabels, die gedurende periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, op te ruimen wanneer de gedoogplichtige (de gemeente) de aanbieder daartoe een redelijk verzoek doet. De gedoogplicht vervalt dan op het moment dat een redelijk verzoek is gedaan. Om die reden is het van belang dat de gedoogplichtige de gemeente in kennis stelt van het in- of uit gebruik stellen van telecomkabels om bij overschrijding van die termijn over te kunnen gaan tot een verzoek tot verwijdering van de kabel. Dit geldt ook voor overige kabels en leidingen. Als blijkt dat deze niet meer in bedrijf zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten deze te laten verwijderen op basis van artikel 5.27. Daarnaast is het van belang welke partij verantwoordelijk is voor welke (telecom)kabel of leiding. Het is daarom essentieel dat burgemeester en wethouders in kennis worden gesteld bij wijzigingen van eigendom of exploitatie.

Tweede lid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het tweede lid informatie over specifieke kabels of leidingen bij de netbeheerder en de telecomaanbieder opvragen. Dit gebeurt echter alleen als dit noodzakelijk wordt geacht. Burgemeester en wethouders kunnen vragen om informatie over het al dan niet in gebruik zijn, de diameter, het materiaal, of de leeftijd van kabels of leidingen. Deze informatie is doorgaans niet bij het Kadaster geregistreerd.

Artikel 5.20 en 5.30 Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 3.4 van de AVOI.

Eerste lid

Deze artikelen hebben betrekking op het voorkomen of bestrijden van verontreiniging, gevaar, schade of hinder die veroorzaakt wordt door kabels en leidingen. De kosten voor deze maatregelen komen in beginsel ten laste van de netbeheerder of de telecomaanbieder. In situaties waarbij het niet redelijk is om alle kosten bij de netbeheerder of de telecomaanbieder te leggen, kan worden afgeweken van dit uitgangspunt.

Tweede lid

Vanzelfsprekend is het noodzakelijk dat de telecomaanbieder storingen waarbij verontreiniging, gevaar, schade of hinder kunnen optreden onmiddellijk te melden aan burgemeester en wethouders.

Derde lid

Van de bevoegdheid van het derde lid zal de gemeente slechts gebruik maken wanneer de belangen die de verordening behartigt in het gedrang (dreigen te) komen. Deze bepaling is aanvullend ten opzichte van sectorale wetgeving, zoals de Wet bodembescherming of de Erfgoedwet. Als sluitstuk kunnen burgemeester en wethouders opschorting van de werkzaamheden vorderen. Bij het opleggen van dergelijke maatregelen vormen de belangen die beschermd worden met deze verordening het beoordelingskader.

Artikel 5.21 en 5.32 Herstraat- en degeneratiekosten

Deze artikelen waren opgenomen in artikel 3.7 van de AVOI.

De kosten voor het herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van de openbare ruimte die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde (graaf)werkzaamheden worden bij de netbeheerder of de telecomaanbieder in rekening gebracht. De herstraat- en degeneratiekosten voor elementverhardingen en bermen worden berekend op basis van de “Richtlijn tarieven (graaf-) werkzaamheden” van de VNG. De herstraat- en degeneratiekosten voor gesloten verharding worden berekend op basis van ‘Straatwerktarieven Noord-Holland’.

In bijzondere gevallen zullen de netbeheerder en burgemeester en wethouders vooraf vaststellen wat er wordt verstaan onder ‘de oude staat’. Dit zal zeker in die gevallen moeten gelden waar de gemeente streeft naar een vorm van graafrust. Dit kan het geval zijn indien binnen een termijn van bijvoorbeeld vijf jaar na oplevering van een project wederom werkzaamheden in de ondergrond zullen gaan plaatsvinden. Dit wordt niet wenselijk geacht, zodat de term ‘de oude staat’ ruim kan worden geïnterpreteerd. Een gestelde termijn kan als ‘richtgetal’ fungeren, maar ‘de oude staat’ moet altijd per geval worden bekeken. Hetgeen wat onder ‘de oude staat’ wordt verstaan, kan dan als bijzondere voorwaarde bij een instemmingsbesluit of vergunning worden opgenomen.

Artikel 5.31 Nadeelcompensatie

Dit artikel was opgenomen in artikel 3.6 van de AVOI.

In dit artikel is nadeelcompensatie (ofwel schadevergoeding voor rechtmatig overheidshandelen) voor aanpassingen aan kabels en leidingen geregeld. Hierbij is zoveel mogelijk geanticipeerd op de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb, waarin nadeelcompensatie in het algemeen is gecodificeerd. Het artikel 5.31 vormt tot de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb de invulling van de ongeschreven verplichting om onevenredige – boven het normaal maatschappelijk risico uitstijgende – schade te vergoeden.

Ten aanzien van aanpassingen aan kabels en leidingen zijn er twee situaties waarin een netbeheerder in aanmerking komt voor nadeelcompensatie:

  • 1.

    de intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 5.27 eerste lid onder d;

  • 2.

    de rechtmatige uitoefening door burgemeester en wethouders van de publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, waarbij geen vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken (bijvoorbeeld omdat de aan te passen kabel of leiding niet in openbare gronden van de gemeente ligt, de zogenaamde buitenleidingen).

In algemene termen bestaat nadeelcompensatie uit schade die uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico en die een netbeheerder in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. De concrete toepassing en procedure van nadeelcompensatie voor aanpassingen aan kabels en leidingen wordt uitgewerkt in de Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen die door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Voor kabels die onder de Telecommunicatiewet vallen is geen sprake van nadeelcompensatie, maar van het regime van de Telecommunicatiewet.

De uitvoering van een project is niet afhankelijk van een verzoek tot nadeelcompensatie. Een project kan derhalve van start gaan en de uitvoering van een werk hoeft niet uitgesteld te worden tot het moment dat een dergelijk verzoek tot nadeelcompensatie is afgehandeld. Sterker nog; bij burgemeester en wethouders kunnen een aanvraag tot nadeelcompensatie pas na de melding dat het plangebied functievrij is en de kabels of leidingen op de definitieve plek liggen, ingediend worden. Wel is het verstandig om tijdens de planvorming een risicoanalyse van de eventueel te verwachten nadeelcompensatie op te stellen. De hoogte van het te verwachten bedrag kan dan opgenomen worden in het projectbudget.

Algemene toelichting op paragraaf 5.4 Aansluiten op gemeentelijke riolering

Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater en op grond van de Waterwet een zorgplicht voor hemelwater en grondwater. De wijze waarop een gemeente invulling geeft aan de zorgplichten wordt weergegeven in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

In artikel 10.33 Wet Milieubeheer staat de zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan bij de zorgplicht van de waterschappen voor het zuiveren van stedelijk afvalwater zoals vastgelegd in artikel 3.4 van de Waterwet. In de praktijk wordt hier invulling aan gegeven door de aanleg en beheer van een openbaar vuilwaterriool.

De gemeente Zaanstad houdt de aansluiting op het gemeentelijke vuilwaterriool in eigen beheer.

Het Bouwbesluit 2012, met name artikel 6.18, geeft technische eisen voor de op het eigen perceel gelegen riolering.

Artikel 5.33 Doel van de regels in deze paragraaf

Goede voorzieningen voor de opvang en het beheer van stedelijk afvalwater zijn een voorziening waarmee grote gezondheidswinst behaald wordt. De financiële investeringen van de gemeente in het rioolstelstel zijn enorm. Daarom is het van groot belang dat de voorziening beschermd wordt. In de lijn van de Omgevingswet wordt zoveel als mogelijk het doel van de regels belicht.

Artikel 5.34 Aanleggen rioolaansluiting

De rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering bestaat voor een deel uit een rioolleiding in de openbare ruimte en voor een deel uit een leiding op het perceel dat wordt aangesloten.

De rioolaansluiting tot aan de perceelgrens wordt door of in opdracht van de gemeente aangelegd. Deze aanleg gebeurt op kosten van de rechthebbende op het perceel.

Artikel 5.35 Eigendom rioolaansluiting

Volgens artikel 5:20 lid 2 BW ligt de eigendom van een net bij de bevoegde aanlegger van dat net of zijn rechtsopvolger. Op grond hiervan is de gemeente, als bevoegd aanlegger van de gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en regenwater, eigenaar van het gehele rioolstelsel.

Per leidingnetwerk verschilt wat er toe behoort (hoe het net is begrensd). Dit is met name van belang voor de grens tussen het leidingnetwerk en de aansluiting van degene die op dat leidingnetwerk is aangesloten. In de toelichting bij de wijziging van het Burgerlijk Wetboek is aangegeven dat de begrenzing van een leidingnetwerk bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald. In dit artikel wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt, door te bepalen wat tot de gemeentelijke riolering behoort en waar de particuliere rioolaansluiting, die eigendom is van de huiseigenaar, begint (zie Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 9, Tweede nota van wijziging, p. 7). Die grens wordt in principe gelegd bij het ontstoppingsstuk in de rioolaansluiting. Dit ontstoppingsstuk is vereist op grond van artikel 6.16 en 6.17 van het Bouwbesluit 2012. In die artikelen is bepaald dat de leidingen voor huishoudelijk afvalwater en voor hemelwater moeten voldoen aan NEN 3215. In die NEN - norm staat dat in de aansluitleiding een inspectie- of ontstoppingsmogelijkheid aanwezig moet zijn. Deze inspectie- of ontstoppingsmogelijkheid moet nabij de perceelgrens zijn gesitueerd.

Als er niet via leidingen onder vrij verval wordt aangesloten, maar via een rioolwaterpomp, dan is de uitstroomopening van de rioolwaterpomp de grens tussen de gemeentelijke riolering en de particuliere huisaansluiting. De rioolwaterpomp is dus geheel in particulier eigendom. Rioolwaterpompen zijn nodig als de lozingstoestellen in een gebouw lager zijn gelegen dan 150 mm boven straatpeil.

In andere gevallen is de grens tussen het gemeentelijke deel van de aansluiting en het particuliere deel van de aansluiting het punt in de rioolaansluiting dat 0,5 m buiten de perceelgrens ligt.

Met het vastleggen van de eigendomssituatie is duidelijk wie er verantwoordelijk is voor het verhelpen van verstoppingen en het herstellen van lekkages of andere beschadigingen aan de rioolaansluiting. De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor het particuliere deel van de rioolaansluiting en de gemeente is verantwoordelijk voor het deel dat behoort tot de gemeentelijke riolering.

Dit artikel regelt dat de aanwezige septic tanks na de rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering worden verwijderd door en op kosten van de perceeleigenaar. Deze verplichting sluit aan op de rijksregelgeving: in artikel 6.18, derde lid, onder e, van het Bouwbesluit 2012 is geregeld dat een terreinleiding, waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid, geen beer- of rottingput bevat. Een septic tank valt ook onder een beer- of rottingput.

Artikel 5.36 Kosten rioolaansluiting

Dit artikelen is overgenomen uit de voormalige Rioolaansluitingsverordening en regelt dat de kosten die de gemeente maakt voor het aanleggen van een rioolaansluiting moeten worden vergoed door de eigenaar van het perceel dat wordt aangesloten.

Artikel 5.37 Verwijderen septic tanks

Huishoudelijk afvalwater mag niet ongezuiverd geloosd worden. In principe wordt huishoudelijk afvalwater opgevangen in de openbare vuilwaterriolering en gezuiverd in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Er zijn plekken waar geen gemeentelijke riolering aanwezig is en dan moet de perceeleigenaar het huishoudelijke afvalwater zelf verwerken. Hiervoor wordt vaak een septic tank gebruikt.

Artikel 5.40 (Aanwijzing) collectieve festiviteiten 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:2 van de APV.

 

Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De voorwaarden kunnen gaan over bijvoorbeeld beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip of gedragsvoorschriften.

NB Dit is geen aanwijzing in de fysieke leefomgeving, dus geen onderdeel van hoofdstuk 4.

 

Tweede lid

De uitvoering van de regeling is neergelegd bij B&W.

B&W hebben collectieve feestdagen aangewezen. Zie ook artikel 8.3, derde lid

 

Derde lid

Het maximum aantal aan te wijzen collectieve festiviteiten is door de raad vastgelegd in deze verordening.

B&W is zeer terughoudend met het gebruik van de mogelijkheid om de collectieve festiviteit terstond aan te wijzen als de festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was.

 

Vijfde lid

De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid bedoelde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Zesde lid

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel 5.41 Incidentele festiviteiten

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:3 van de APV.

 

Eerste lid

De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. De raad heeft de bevoegdheid om in dit artikel het aantal te verlagen.

 

Tweede lid

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. De raad heeft ook hier voor Zaanstad het maximum op 9 keer per jaar gesteld.

 

Vijfde en zevende lid

B&W hebben nadere regels gesteld voor incidentele festiviteiten op het Hembrugterrein. Zie artikel 8.3, eerste lid.

 

Artikel 5.42 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek 

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:5 van de APV.

Op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn maatwerkvoorschriften vastgesteld voor on-versterkte muziek.

Gemeenten hebben op basis van artikel 2.18, eerste lid, onder f en artikel 2.18 vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer de bevoegdheid om voor onversterkte muziek regels op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten kunnen op basis van artikel 2.20 voor geluid maatwerkvoorschriften vaststellen.

Eerste lid

In dit lid is een maatwerkvoorschrift opgenomen

Tweede lid

Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen de mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In dit lid wordt gesproken over oefenen. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.

Derde lid

Wanneer onversterkte muziek wordt gecombineerd met versterkte muziek dan is dit artikel niet van toepassing. Dan gelden de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor versterkte muziek.

 

Artikel 5.43 Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:6 van de APV.

 

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien.

 

Onder andere valt te denken aan:

  • 1.

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een braderie, een rally;

  • 2.

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • 3.

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • 4.

    het gebruik van divers geluid producerende recreatietoestellen;

  • 5.

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • 6.

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen;

  • 7.

    overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

 

Voorts kunnen onder artikel 5.43 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Vooral voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder. En welke maatregelen vervolgens kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. B&W kunnen ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.

 

Wegonderhoudswerkzaamheden en onderhoud aan spoorwegen zijn van het verbod uitgezonderd. Deze werkzaamheden mogen dan niet langer dan 5 dagen duren. De uitzondering geldt dus niet voor grotere projecten waarbij binnen het project meerdere keren de geluidsnormen door dit soort werkzaamheden worden overschreden. Daarvoor dient wel een ontheffing te worden aangevraagd.

 

Het op de hoogte brengen van omwonenden over de mogelijke geluidhinder is een belangrijke voorwaarde. Dit betreffen in ieder geval de omwonenden die zich binnen een afstand van 50 m afstand van de geluidsbron bevinden. Wat als tijdig informeren gezien wordt, is afhankelijk van de omstandigheden. Het informeren korter dan een week voor de start van de uit te voeren werkzaamheden is in ieder geval niet tijdig. De omwonende dienen volledig te worden geïnformeerd over de uit te voeren werkzaamheden en maatregelen die worden genomen om ernstige hinder en/of overlast zoveel mogelijk te beperken.

 

Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.

 

Artikel 5.50 Plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:10 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting op artikel 3.1.

 

Door de gemeenteraad is voor het plaatsen van gedenktekens ‘Beleidskader plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad’ vastgesteld. In dit beleidskader zijn 10 randvoorwaarden gesteld voor de plaatsing gedenktekens langs wegen in Zaanstad, die bij haar in beheer en onderhoud zijn.

 

Dit artikel geeft B&W de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren.

 

Feitelijk is met dit artikel voor burgers en bedrijven een zorgplicht vastgelegd. Er mogen voorwerpen worden geplaatst, zolang de verkeersveiligheid niet in gevaar wordt gebracht en aan de andere voorwaarden in het eerste lid wordt voldaan. De burger dient dat zelf af te wegen.

 

Eerste lid

Door het gebruik van het begrip openbare plaats kan het artikel ook worden toegepast bij de aanpak van het illegaal in gebruik nemen van stukjes gemeentegrond door burgers. Dit artikel geeft een rechtsgrond om op te treden tegen de in gebruik neming.

 

Vierde lid

Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen door B&W nadere regels worden vastgesteld. De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.

 

Er zijn door B&W nadere regels gesteld voor de plaatsing van voorwerpen zoals tijdelijke bouwobjecten, uitstallingen en plantenbakken en banken.

Zie artikel 8.3 tweede lid.

Indien een te plaatsen object voldoet aan de criteria uit de nadere regels, kan volstaan worden met een melding. Deze melding kan via een digitaal formulier op de website van Zaanstad worden ingediend.

 

Vijfde lid

Om te bereiken dat bepaalde gebieden de gewenste uitstraling krijgen en houden, kunnen B&W gebieden aanwijzen waar het verboden is om alle of bepaalde voorwerpen te plaatsen. Als voorbeelden worden in het artikel genoemd: uitstallingen, bouwobjecten, plantenbakken of banken. Het kan dus ook om andere voorwerpen of objecten gaan.

De bevoegdheid om dit te doen wordt door de raad hier verleend.

B&W hebben op basis van deze bevoegdheid al diverse gebieden aangewezen als gebied waarin bepaalde voorwerpen niet geplaatst mogen worden. Bijvoorbeeld Inverdan en de straten rondom de Bloemkorf.

Zesde lid

Paragraaf 4.1.3.3. van de Awb bepaald dat de LSP enkel van toepassing is als dit in een wettelijk voorschrift is bepaald.

Dit is voor omgevingsvergunningen al geregeld in artikel 3.9 van de Wabo. De Wabo regelt dat de LSP geldt voor bijna alle aanvragen om een omgevingsvergunning.

 

Artikel 5.51 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:11 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.

 

Eerste lid

Aan dit artikel ligt als motief ten grondslag om de bruikbaarheid van die weg te borgen.

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip “weg” uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor alle wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogeheten “eigen wegen” die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor hulpdiensten voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte e.d.

 

Derde lid

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken is het geregeld in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

 

Vierde lid

Hiermee is aangesloten bij de Wabo. In deze wet is bepaald dat op de omgevingsvergunning paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing is.

 

Artikel 5.52 Maken of veranderen van een uitweg

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 2:12 APV.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders (zie verder toelichting artikel 3.1).

 

Om te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan of dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen of de schaarse parkeerruimte in Zaanstad, is een vergunningplicht opgenomen.

 

B&W hebben vastgesteld ‘Beleidsregels Uitwegen Gemeente Zaanstad 2008.’ Deze beleidsnotitie geeft een uitwerking van criteria voor vergunningverlening van uitwegvergunningen. Deze beleidsnotitie heeft als doel een eenduidig beleidskader te hebben bij het beoordelen van aanvragen voor vergunningen.

 

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. B&W kunnen in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming nodig heeft.

 

Artikel 5.53 Maken en onderhouden geveltuintjes

De gemeente moedigt het aanleggen van geveltuintjes aan, omdat geveltuintjes bijdragen een aantrekkelijke woonomgeving en ook helpen dat water bij regenbuien sneller wordt afgevoerd.

De gemeente maakt als kan worden voldaan aan de algemene regels op verzoek ruimte vrij in het trottoir. Daarbij wordt wel van verwacht dat de bewoner van het pand de beplanting aanlegt en onderhoud.

In dit artikel worden de algemene regels gegeven voor de gemeente en de bewoners.

Belangrijke reden om niet aan het verzoek te kunnen voldoen is dat het trottoir al erg smal is en daarom de bruikbaarheid van het trottoir een geveltuintje niet toelaat.

Algemene toelichting op paragraaf 5.7 Activiteiten bij of op openbaar water

Het beheer van het openbaar (vaar)water is in Nederland aan verschillende overheden opgedragen. De centrale overheid beheert de belangrijkste rivieren en rijkskanalen.

De provincies, gemeenten en waterschappen beheren de overige openbare wateren.

De gemeente kan op grond van artikel 149 van de Gemeentewet regels stellen over het openbaar water in haar beheer.

Deze paragraaf gaat over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving en is daarom vanaf 1 januari 2021 opgenomen in deze verordening. Daarvoor had de gemeente vergelijkbare regels opgenomen in de APV.

Deze verordening gaat niet over de scheepvaart. De scheepvaart wordt gereguleerd door de Scheepvaartverkeerswet.

De verordening is niet van toepassing op het Noordzeekanaalgebied. Hier geldt de Regionale Havenverordening met het bijbehorende reglement.

Artikel 5.60 Doel en reikwijdte van regels over openbaar water

Eerste lid

In dit artikellid staat het doel van de regels in deze paragraaf.

Tweede lid

Ook de Algemeen plaatselijke verordening van Zaanstad (APV) kent regels over openbaar regels. De regels in de APV hebben een ander motief. Zij beogen vooral de openbare orde te beschermen. De regels in de APV zijn onverkort van toepassing op openbaar water.

Artikel 5.61 Plaatsen objecten in, bij, boven of op openbaar water

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:24 van de APV.

Eerste lid

Dit artikel verbiedt objecten die het gebruik, het onderhoud of het beheer van openbaar water nadelig kunnen beïnvloeden, die hinder kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn.

Het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren.

Tweede lid

Het artikel is in aanvulling op diverse andere wetten en regelingen.

De veiligheid op het water is volledig geregeld in de artikelen 162, 163 en 427, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht en in artikel 1.15 van het Binnenvaartpolitiereglement.

Derde lid

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De vergunning wordt bij niet tijdig beslissen niet van rechtswege verleend, omdat het hinder, gevaar of schade kan opleveren voor de (fysieke) leefomgeving.

Artikel 5.62 Innemen ligplaats voor vaartuigen

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 5:25 en 5:25a van de APV.

Eerste lid

Door de gemeente worden ligplaatsen en pleisterplaatsen aangewezen, die bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik door vaartuigen. Deze worden zo gekozen dat de scheepsvaart er geen hinder van ondervindt.

De aangewezen ligplaatsen zijn opgenomen in het geldende Aanwijzingsbesluit ligplaatsen vaartuigen.

Tweede lid

Pleisterplaatsen bieden voor recreatievaartuigen een tijdelijke ligplaats. Bijvoorbeeld om de Zaanstreek te bekijken. Om dit gebruik voor iedereen te borgen is de maximale aanleg duur per pleisterplaats 3 x 24 uur.

Derde lid

Om het recreatieve gebruik voor iedereen te borgen is het maximale gebruik per pleisterplaats in Zaanstad beperkt tot 9 dagen per jaar.

Vierde lid

Deze ligplaatsen voor vaartuigen zijn niet bedoeld voor woonschepen en woonarken.

Voor woonschepen zijn bij (woonschepen)verordening specifieke regels gesteld en worden specifieke ligplaatsen aangewezen.

Artikel 5.63 Beschadigen waterstaatswerken

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:28 van de APV.

Deze bepaling heeft alleen betrekking op waterstaatswerken en infrastructuur die in beheer zijn bij de gemeente. Het begrip waterstaatswerken wordt gebruikt conform de definitie in de Waterwet.

Onder waterstaatswerken en infrastructuur wordt in ieder geval verstaan vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

Daarnaast legt artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement aan degene die een kunstwerk beschadigt een meldingsplicht op.

Artikel 5.64 Gebruiken vaartuigen als opslagplaats of bedrijfsruimte

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:37 van de APV.

Zaanstad wil zicht houden op activiteiten die op vaartuigen in het openbaar water plaatsvinden. Om de fysieke leefomgeving te beschermen, verrommeling en risicovolle activiteiten tegen te gaan.

Tweede lid

In uitzonderlijke gevallen kunnen burgemeester en wethouders kunnen tijdelijke ontheffing verlenen van het verbod.

Derde lid

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De ontheffing wordt bij niet tijdig beslissen niet van rechtswege verleend, omdat het hinder, gevaar of schade kan opleveren voor de (fysieke) leefomgeving.

Artikel 5.65 Breken van ijs

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:38 van de APV.

Het verbod om ijs met een dikte vanaf 3 centimeter te breken heeft meerdere redenen.

Ten eerste het voorkomen van hinder of schade aan de vaarwegen, de oevers en walkanten, de waterstaatswerken en aan vaartuigen en woonschepen die aan de walkanten liggen.

Ten tweede wil Zaanstad, als waterrijke gemeente met een schaatstraditie, het ijs in de polders veilig houden.

Het verbod geldt niet wanneer het ijs dunner is dan 3 centimeter. Dan mag hert ijs dus wel worden gebroken.

Artikel 5.66 Opleggen vaartuigen

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:39 van de APV.

Eerste lid

Het opleggen van vaartuigen betekent:

  • a.

    dat schip niet beschikt over de vereiste certificaten;

  • b.

    dat er beslag is gelegd op dat schip, de lading of de bunkers; of

  • c.

    dat schip is onttrokken aan het nautische of economisch verkeer.

Dit heeft tot gevolg dat een vaartuig niet verder vaart.

Het komt regelmatig voor dat vaartuigen door de eigenaar worden onttrokken aan het economisch verkeer of stilliggen, omdat er geen nieuwe opdrachten zijn ontvangen. Ook komt het regelmatig voor dat een vaartuig een vaarverbod krijgt of dat er beslag wordt gelegd.

Ligplaatsen hebben algemene gebruiksvoorwaarden. Deze moeten altijd worden nagekomen.

Eén deze voorwaarden is de maximaal toegestane gebruiksduur.

Wanneer een schip dat is opgelegd langer dan de maximaal toegestane gebruiksduur een ligplaats inneemt, moet een vergunning worden aangevraagd.

Dit artikel maakt het mogelijk om het opleggen van (beroeps)vaartuigen op ligplaatsen te voorkomen. Hiermee wordt de veiligheid en bruikbaarheid van de infrastructuur, het openbaar water, het milieu en het uiterlijk aanzien van de omgeving beschermd.

Bovendien is het niet wenselijk dat een vaartuig langere tijd aangemeerd is. Hierdoor worden aanmeervoorzieningen voor andere vaartuigen beperkt.

Tweede lid

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De vergunning wordt bij niet tijdig beslissen niet van rechtswege verleend, omdat het hinder, gevaar of schade kan opleveren voor de (fysieke) leefomgeving.

Artikel 5:67 Baggeren

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:40 van de APV.

Eerste lid

Om te mogen baggeren of te vissen naar voorwerpen is een vergunning nodig.

Dit ter bescherming van de fysieke leefomgeving en het milieu. Want baggeren en het vissen naar voorwerpen (dreggen) kan hinder of schade geven aan de vaarwegen, de oevers en walkanten, de waterstaatswerken en aan vaartuigen en woonschepen, die aan de walkanten liggen.

Ook is het van belang eisen te stellen aan en zicht te kunnen houden op de afvoer van de opgebaggerde grond, omdat deze vaak verontreinigd is.

Tweede lid

Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen om te baggeren of om voorwerpen op te duiken. In dat geval is geen vergunning nodig.

Derde lid

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De ontheffing wordt bij niet tijdig beslissen niet van rechtswege verleend, omdat het hinder, gevaar of schade kan opleveren voor de (fysieke) leefomgeving.

Artikel 5.68 Locaties voor bouwen, herstellen, droogzetten of slopen van vaartuigen en woonschepen

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 5:41 van de APV.

Eerste lid

Het is verboden een vaartuig of woonschip of een onderdeel daarvan te bouwen, herstellen, droog te zetten of te slopen buiten de locaties die voor deze activiteiten zijn bedoeld. Deze activiteiten zijn verboden omdat hierbij de veiligheid en het milieu en de leefomgeving in het geding kunnen zijn.

Deze activiteiten worden op een werf uitgevoerd met een vergunning op basis van de Wet milieubeheer.

Tweede lid

In de vergunning kunnen voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden gesteld aan werkzaamheden, die niet vallen onder de Wet milieubeheer.

Derde lid

De vergunning van het tweede lid is niet nodig als geen gevaar, schade of hinder te verwachten is voor de fysieke leefomgeving bij kleine, kortdurende reparaties en werkzaamheden.

Vierde lid

Burgemeester en wethouders kunnen de verplichting opleggen tot periodieke droogzetting van het vaartuig voor een inspectie van het vaartuigen onder de waterlijn.

Vijfde lid

Voor het Noordzeekanaalgebied gelden de regels van een specifieke verordening. Namelijk de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied. De regels van dit artikel zijn dan niet van toepassing.

Zesde lid

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De vergunning wordt bij niet tijdig beslissen niet van rechtswege verleend, omdat het hinder, gevaar of schade kan opleveren voor de (fysieke) leefomgeving.

Artikel 5.69 Gebruiken hoofdmotor of hulpmotor op ligplaatsen

Een vergelijkbare regeling was opgenomen in artikel 5:43b van de APV.

Eerste lid

Het is verboden om een motor in werking te hebben bij het aangemeerd liggen van een vaartuig.

Dit is verboden om overlast van motoren van vaartuigen voor omwonenden te beperken en om het milieu niet onnodig te belasten. Op veel ligplaatsen stelt de gemeente walstroom beschikbaar.

De ligplaatsen en ook wachtplaatsen bij bruggen en sluizen zijn voorzien van een walstroominstallatie om de vaartuigen van stroom te voorzien. Zelfstandig stroom opwekken is dus niet meer noodzakelijk.

Tweede lid

Vanzelfsprekend is het verbod niet van toepassing tijdens het aanmeren of afmeren van het vaartuig.

Derde lid

In uitzonderlijke gevallen kunnen burgemeester en wethouders kunnen tijdelijke ontheffing verlenen van het verbod. Bijvoorbeeld voor vaartuigen, die koelinstallaties voor bederfbare waar hebben.

Vierde lid

Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. De ontheffing wordt niet van rechtswege verleend, omdat het hinder oplevert voor de omgeving.

Artikel 5.72 Wijzigen of slopen gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 14 van het model Erfgoedverordening 2016.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook verder toelichting bij artikel 3.1.

 

Zesde lid

Voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

In artikel 3.2a Wabo wordt een onderscheid gemaakt tussen overleg en overeenstemming afhankelijk van de gevolgen van de ingreep voor de geloofsbelijdenis.

 

Artikel 5.73 Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 16 en 17 van de erfgoedverordening 2010.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan voor deze vergunning een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn.

 

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste bij verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure voor deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

Artikel 5.74 Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel borgt dat het stads- of dorpsgezicht ook al beschermd is in de periode dat bestemmingsplan voorbereid wordt.

 

Eerste lid

Zodra het bestemmingsplan als bedoel in artikel 4.8, vijfde lid van kracht is, vindt handhaving plaats op basis van het bestemmingsplan.

 

Artikel 5.75 Slopen in gemeentelijke beschermd stads- of dorpsgezicht 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 20 van het model Erfgoedverordening 2016.

Bij de in dit artikel bedoelde vergunning kan sprake zijn van een ander bevoegd gezag dan burgemeester en wethouders. Zie ook toelichting bij artikel 3.1.

 

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Artikel 5.76 Vangnet archeologie 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 23 van het model Erfgoedverordening 2016.

Deze bepaling is een vangnet voor die bestemmingsplannen waarin nog niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening,

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze oudere bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

 

Tweede lid

Bij nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.]

 

Artikel 5.77 Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 7.3.1. van de Bouwverordening.

Deze bepaling is opgenomen met het oog op de brandveiligheid.

De vergunningplicht zelf staat in de Wabo. In deze bepaling is alleen een afwijkend aantal personen geregeld. Namelijk 5 in plaats van de 10 personen bedoeld in artikel 8 van de Woningwet.

Deze normstelling is toegestaan op basis van en in afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 5.78

[Vervallen]

Artikel 5.80 Vellen van boom

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:11 van de APV.

Eerste lid

De omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo.

Zoals uit de begripsbepaling ook blijkt vallen een boom en bomen onder het begrip houtopstand.

Soms zal naast deze vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn in verband met de bescherming van broedende vogels, vleermuizen en kleine zoogdieren en hun nesten in de bomen. Het is mogelijk om dit in één aanvraag te doen, maar het is ook toegestaan om een vergunning Wet natuurbescherming apart aan te vragen.

Op basis van het bepaalde in de Wabo mag van de vergunning pas gebruik worden gemaakt nadat de bezwaartermijn is verstreken.

Tweede lid

Dus alleen voor bomen vanaf deze dikte en omvang geldt de verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen.

Derde lidBurgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning het voorschrift verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning als de daarmee samenhangende vergunning is verleend en de bezwaartermijn of beroepstermijn van de samenhangende vergunning verstreken is zonder dat de samenhangende vergunning is geschorst. Hiermee wordt voorkomen dat bomen al worden gekapt voordat daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven aan het (bouw)plan.

Belanghebbenden kunnen voor het einde van de bezwaar- of beroepstermijn de mogelijkheid om een schorsing te vragen van de samenhangende vergunning. Daarmee wordt dan ook de werking van de omgevingsvergunning voor het kappen uitgesteld.

Het is niet zo dat zowel de bezwaar- als de (hoger) beroepstermijn moeten worden afgewacht. Alleen de termijn van de eerste rechtsbeschermingsmogelijkheid wordt afgewacht.

Feitelijk betekent dit dat voor aanvragen, die regulier worden voorbereid, het einde van de bezwaartermijn geldt. Voor aanvragen die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uitgebreide procedure) geldt het einde van de beroepstermijn.

Vierde lid

Omdat het vellen van een boom door omwonenden vaak als ongewenst wordt gezien, is het belangrijk dat het tijdsverloop tussen het onherroepelijk worden van de vergunning en het feitelijk vellen van de boom niet te lang is.

Vijfde lid

In deze gevallen volstaat een melding, omdat de handeling de levensvatbaarheid van de boom niet verminderd.

Zesde lid

Het is niet altijd haalbaar om een melding te doen voorafgaande aan het vellen van een boom. Bij acuut gevaar (bijvoorbeeld bij stormschade) wordt in de praktijk eerst de boom gekapt, daarna gemeld bij Burgemeester en wethouders. Bij deze melding achteraf wordt aangegeven welke bomen zijn gekapt en wordt een herplantplan aangeleverd.

Artikel 5.81 Herplantplicht

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:12 van de APV.

Eerste Lid

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt ook een plan ingediend over de herbeplanting ter vervanging van de boom. In dit plan wordt opgenomen wanneer, op welke locatie en welke soort bomen ter vervanging worden geplant.

Door te herbeplanten wordt de schade voor de fysieke leefomgeving beperkt.

De richtlijnen hiervoor worden opgenomen in het bomenbeleidsplan.

Tweede lid

Aan een vergunning kunnen burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.4 van deze verordening voorschriften en beperkingen verbinden. De vergunning zal in ieder geval voorschriften bevatten over de termijn van (her)planten, het soort en het aantal bomen of andere gewassen en de locatie.

Het beleid en de criteria voor het herbeplanten zijn opgenomen in het door de raad vastgestelde bomenbeleidsplan.

Derde lid

Wanneer niet (volledig) kan worden voldaan aan de herplantplicht kunnen burgemeester en wethouders een financiële bijdrage opleggen. Deze bijdrage zal gebruikt worden om op een andere locatie bomen te planten.

Vierde lid

Met deze regel wordt geborgd dat in geval een boom geveld wordt zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend dat burgemeester en wethouders de verplichting op kunnen leggen binnen een gestelde termijn nieuwe bomen te planten.

Artikel 5.82 Specifieke indieningsvereisten

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand moet concrete informatie worden aangeleverd.

Ook moet de reden voor het vellen worden aangegeven. Die reden wordt betrokken bij de belangenafweging.

Hoe groter de waarde van de boom is voor de omgeving, des te zwaarder moet het belang van de aanvrager zijn bij het vellen.

Artikel 5.83 Specifieke weigeringsgronden

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:11 lid 3 van de APV.

De genoemde specifieke weigeringsgronden gelden naast de algemene weigeringsgronden. Deze belangen worden afgewogen tegen het belang van de aanvrager bij het vellen.

Artikel 5.84 Snoeien, knotten en kandelaberen

Dit artikel is gebaseerd op de voormalige artikelen 4:10 en 4:11 van de APV.

Het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd boom voor meer dan 20% te snoeien. Dit geldt voor zowel bovengronds als ondergronds snoeien.

Het verbod geldt dus niet voor het reguliere snoeien van bomen tot 20% wat nodig is voor het onderhoud en de instandhouding ervan. Hierbij kan gedacht worden aan het verwijderen van takken of het uitdunnen van de kroon, om de groei te bevorderen of om de kans op schade bij harde wind te beperken.

Daarnaast is voor het eerste keer knotten of kandelaberen een vergunning nodig.

Artikel 5.85 Bestrijden iepziekte

Dit artikel is gebaseerd op het voormalige artikel 4:11a van de APV.

Het opnemen van een artikel ter bestrijding van de iepziekte is een belangrijke wens van de provincie Noord- Holland.

Eerste lid

Het verbod van artikel 5.80 geldt niet wanneer de boom op grond van de Plantenziektenwet moeten worden geveld. In dat geval is het vellen geboden om verdere verspreiding van ziekten te voorkomen. De eigenaar of een andere rechthebbende van het perceel is hiervoor verantwoordelijk.

De provincie verleent de vergunning bij bestrijden van de iepziekte.

Dit artikel is noodzakelijk geworden sinds het ministerieel Besluit Bestrijding Iepziekte vanaf 1991 is ingetrokken en gemeenten zelf de bevoegdheid hebben om tegen deze ziekte regelend op te treden. Optreden is dringend gewenst om de overgebleven iepen binnen de gemeente in stand te houden.

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid en de verplichting om maatregelen te nemen voor iepen die mogelijk een gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte.

Burgemeester en wethouders kunnen bestuursdwang toepassen als niet binnen de gestelde termijn is voldaan aan de maatregelen.

Tweede lid

Dit lid verbiedt het vervoer en het voorhanden hebben van bebaste iepen. Iepen mogen niet zonder ontheffing worden vervoerd om te worden versnipperd. Dit moet zoveel als mogelijk gebeuren op de plaats waar de iep geveld wordt.

Voor het transport is een transportvergunning nodig van de provincie. Veelal werken boomverzorgingsbedrijven die iepen afvoeren voor meerdere overheidsinstanties en hebben deze bedrijven al een transportontheffing van een andere instantie.

De ontheffing is een gedelegeerde bevoegdheid.

Hoofdstuk 7 Toezicht en Handhaving

De werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om na te gaan of voorschriften worden nageleefd, worden aangeduid als ‘toezicht op de naleving’ van die voorschriften.

Onder handhaving wordt verstaan de werkzaamheden om in concrete gevallen vast te stellen of een feit is gepleegd of een overtreding is begaan waarop straf staat, een bestuurlijke boete of een andere bestraffende sanctie, op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is.

Op toezicht en handhaving is hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 7.1 Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb).

 

Deze verordening bevat geboden en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het opleggen van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in deze verordening. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.

 

Artikel 7.2 Strafbaarstelling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Bij vergunningplichten wordt uitdrukkelijk gesteld dat het verboden is om ‘zonder vergunning of in afwijking daarvan’ te handelen. Hierdoor levert het niet-nakomen van een vergunningvoorschrift ook een strafbaar feit op.

Voor een omgevingsvergunning bepaalt artikel 2.3, aanhef en onder c, Wabo al dat het niet naleven van daaraan verbonden voorschriften verboden is. Daarom wordt bij omgevingsvergunningen alleen bepaald dat het verboden is te doen zonder vergunning.

Onder de Omgevingswet zal hetzelfde worden bepaald in artikel 5.5.

Bij de handhaving wordt niet altijd de maximale straf wordt opgelegd. Afhankelijk van de aftreding kan worden volstaan wordt met een (lagere) geldboete.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Wijziging van regelingen

De VFL wordt in tranches uitgebreid. Het overzetten van regels uit andere gemeentelijke verordeningen naar de VFL leidt soms tot wijzigingen in die andere verordeningen. In dit artikel is aangegeven op welk moment verordeningen zijn gewijzigd.

Artikel 8.2 Intrekking van regelingen

De VFL wordt in tranches uitgebreid. Het overzetten van regels uit andere gemeentelijke verordeningen naar de VFL leidt soms tot intrekking van die andere verordeningen. In dit artikel is aangegeven op welk moment andere verordeningen zijn ingetrokken.

Artikel 8.3 Nieuwe grondslagen nadere regels en aanwijzingsbesluiten

In deze verordening worden enkele bevoegdheden van de raad gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

 

Nadere regels

In de artikelen 5.40 zesde lid; 5.41 vijfde lid, 6 en 7; 5.44 tweede lid; 5.51 vierde lid; 5.72 derde lid en 5.76 tweede lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels te stellen.

 

Aanwijzingsbesluiten

In de artikelen 4.2 eerste lid; 4.6 eerste lid; 4.7 eerste lid en 2; 5.40 tweede lid en 5.59 vijfde lid van deze verordening wordt de bevoegdheid gedelegeerd om aanwijzingsbesluiten te nemen.

 

De gedelegeerde bevoegdheden zijn gelijk aan wat is vastgesteld in de huidige verordeningen. Er komen dus niet meer delegatiebepalingen bij.

Om te zorgen dat het huidige uitvoeringsbeleid ongewijzigd kan worden voortgezet, worden de huidige nadere regels en de aanwijzingsbesluiten door B&W gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ‘omgehangen’ naar de relevante artikelen van deze verordening. Omhangen betekent dat de besluiten gaan berusten op een nieuwe wettelijke grondslag. Dit betekent dat deze van kracht blijven.

 

Dit is noodzakelijk omdat de regels bij het intrekken van verordeningen of de relevante artikelen hun rechtskracht verliezen. Door de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening om te hangen blijven ze van kracht.

 

Het voordeel van het delegeren van de bevoegdheid bij verordening is dat de nadere regels en de concrete aanwijzingsbesluiten, net zoals de regels van de verordening, algemeen verbindende voorschriften zijn.

De bevoegdheid om nadere regels te stellen wordt gedelegeerd indien de feitelijke (locatie-specifieke) omstandigheden in de uitvoering nadere verfijning van de regels zouden kunnen vergen. De praktijk wijst uit of het vervolgens nodig is dat er nadere regels gesteld worden. Volgens vast gebruik wordt er terughoudend omgegaan met het delegeren van de bevoegdheden. De scheidslijn is dat de raad het wettelijk kader stelt en B&W de regels ter uitvoering van de verordening.

 

Bij het omhangen zijn voor de duidelijkheid wel de namen aangepast.

 

Artikel 8.4 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Meldingen, aanvragen voor vergunningen en ontheffingen worden per 1 januari 2020 afgehandeld op basis van deze verordening. Dit is toegestaan, zolang de aanvragers hierdoor niet in een slechtere positie worden gebracht.

  • 2.

    Vergunningen of ontheffingen verleent en meldingen ingediend op grond van ingetrokken artikelen gelden als vergunning of ontheffing op grond van deze verordening.

 

Artikel 8.5 Bouwverordening

Op grond van artikel 8 van de Woningwet is de gemeenteraad verplicht een bouwverordening vast te stellen. Door dit artikel op te nemen wordt voldaan aan deze wettelijke verplichting.

  

Transponeringstabel Verordening fysieke leefomgeving

Onderwerp

Artikel VFL

Was gebaseerd op

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

Artikel 1 diverse verordeningen

Toepassingsbereik

Artikel 1.2

Nieuw artikel

Doelen van de verordening

Artikel 1.3

Nieuw artikel

Doel van de regels

Artikel 2.1

Nieuw artikel

Algemene zorgplicht voor de fysieke leefomgeving

Artikel 2.2

Nieuw artikel 1.6 Omgevingswet

Zorgplicht bij activiteit met nadelige gevolgen

Artikel 2.3

Nieuw artikel 1.7 Omgevingswet

Zorgplicht voor toestand object op openbare plaats

Artikel 2.4

Nieuw artikel

Zorgplicht voor toestand onroerend cultureel erfgoed

Artikel 2.5

Onderdeel van de artikelen 10, 17 en 23 van de Erfgoedverordening

Zorgplicht voor toestand van sloten en wateren

Artikel 2.6

Artikel 4:9 APV

Zorgplicht voor toestand niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 2.7

Artikel 4:9 APV

Zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

Artikel 2.8

Artikel 3:3 AVOI

Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.9

Artikel 2:21 APV

Verbod oplaten van ballonnen

Artikel 2.10

Artikel 4:9a APV

Verbod houtopstanden of objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.11

Artikel 2:22 APV

Meldplicht bij brand of broei

Artikel 2.15

Artikel 6 Brandbeveiligingsverordening

Verbod dumpen stoffen of voorwerpen

Artikel 2.16

Artikel 15 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020

Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval in de openbare ruimte

Artikel 2.17

Artikel 16 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020

Zorgplicht voorkomen en verwijderen zwerfafval rondom verkooppunten

Artikel 2.18

Artikel 17 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020

Verbod verontreinigen van de weg

Artikel 2.19

Artikel 18 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020

Verbod opslaan afval in de openlucht

Artikel 2.20

Artikel 19 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020

Verbod plaatsen van autowrakken en onderdelen in de openbare ruimte

Artikel 2.21

Artikel 20 Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 (blijft ook van kracht)

Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.1

Nieuw artikel

Indienen aanvraag en melding

Artikel 3.2

Diverse verordeningen

Beslistermijn

Artikel 3.3

Diverse verordeningen

Voorschriften

Artikel 3.4

Diverse verordeningen

Algemene weigeringsgronden

Artikel 3.5

Diverse verordeningen

Algemene wijzigings- en intrekkingsgronden

Artikel 3.6

Diverse verordeningen

Adviescommissie Welstand en Monumenten Zaanstad

Artikel 3.7

Hoofdstuk 9 en bijlage 9 van Bouwverordening

Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 3.8

Artikel 2 en 12 model Erfgoedverordening 2016

Doel van aanwijzen gemeentelijk cultureel erfgoed

Artikel 4.1

Nieuw artikel

(Voornemen tot) Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.2

Artikelen 5 en 6 model Erfgoedverordening 2016

Voorbescherming

Artikel 4.3

Artikel 7 model Erfgoedverordening 2016

Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 4.4

Artikel 9 model Erfgoedverordening 2016

Bekendmaking aanwijzingsbesluit en inschrijving erfgoedregister

Artikel 4.5

Artikel 10 model Erfgoedverordening 2016

Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.6

Artikel 11 model Erfgoedverordening 2016

Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4.7

Artikelen 8 en 9 Erfgoedverordening 2010

Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.8

Artikel 18 model Erfgoedverordening 2016

Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 4.9

Artikel 19 model Erfgoedverordening 2016

Doel van aanwijzen van beschermde bomen

Artikel 4.10

Nieuw artikel

Aanwijzing als beschermde boom

Artikel 4.11

Artikel 4:11 APV

Doel van aanwijzen ligplaatsen voor vaartuigen

Artikel 4.12

Nieuw artikel

Aanwijzing van ligplaatsen voor vaartuigen

Artikel 4.13

Artikel 5:25 APV

Op wie van toepassing

Artikel 5.1

Nieuw artikel

Doel van de regels over bodem en bodemsanering

Artikel 5.2

Nieuw artikel

Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 5.3

Artikelen 2.4.1 en 2.4.2 Bouwverordening

Bodemonderzoek

Artikel 5.4

Artikel 2.1.5 Bouwverordening

Melden en aanvragen beschikking bodemsanering

Artikel 5.5

Artikel 3 verordening Bodemsanering

Het Bodemsaneringsplan

Artikel 5.6

Artikel 4 verordening Bodemsanering

Melding wijziging bodemsaneringsplan

Artikel 5.7

Artikel 5 verordening Bodemsanering

Melding start en einde bodemsanering

Artikel 5.8

Artikel 6 verordening Bodemsanering

Het bodemevaluatieverslag

Artikel 5.9

Artikel 7 verordening Bodemsanering

Het bodemnazorgplan

Artikel 5.10

Artikelen 1 en 8 verordening Bodemsanering

Bodemsanering in opdracht van burgemeester en wethouders

Artikel 5.11

Artikel 9 verordening Bodemsanering

Aanleggen, in stand houden, opruimen van (telecom)kabels of leidingen

Artikel 5.12

Artikel 2.1, eerste tot en met derde lid AVOI

Spoedeisende werkzaamheden

Artikel 5.13

Artikel 2.1, vierde lid AVOI

Aanvraag en melding

Artikel 5.14

Artikelen 2.2 en 2.3 AVOI.

Voorschriften, beperkingen

Artikel 5.15

Artikel 2.5 AVOI

Wijziging en intrekking

Artikel 5.16

Artikel 2.6 AVOI

Overleg en afstemming tijdens planvorming

Artikel 5.17

Artikel 3.5 AVOI

Medegebruik van voorzieningen

Artikel 5.18

Artikel 3.1 AVOI

Verplichtingen telecomaanbieder

Artikel 5.19

Artikel 3.2 AVOI

Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

Artikel 5.20

Artikel 3.4 AVOI

Herstraat- en degeneratiekosten

Artikel 5.21

Artikel 3.7 AVOI

Aanleggen, in stand houden, opruimen van (telecom)kabels of leidingen

Artikel 5.22

Artikel 2.1, eerste tot en met derde lid AVOI

Spoedeisende werkzaamheden

Artikel 5.23

Artikel 2.1, vierde lid AVOI

Aanvraag en melding

Artikel 5.24

Artikelen 2.2 en 2.3 AVOI.

Voorschriften, beperkingen

Artikel 5.25

Artikel 2.5 AVOI

Weigeringsgronden

Artikel 5.26

Artikel 2.5 AVOI

Wijziging en intrekking

Artikel 5.27

Artikel 2.6 AVOI

Overleg en afstemming tijdens planvorming

Artikel 5.28

Artikel 3.5 AVOI

Verplichtingen netbeheerder

Artikel 5.29

Artikel 3.2 AVOI

Meldplicht verontreiniging, gevaar, schade en hinder

Artikel 5.30

Artikel 3.4 AVOI

Nadeelcompensatie

Artikel 5.31

Artikel 3.6 AVOI

Herstraat- en degeneratiekosten

Artikel 5.32

Artikel 3.7 AVOI

Doel van de regels in deze paragraaf

Artikel 5.33

Nieuw artikel

Aanleggen rioolaansluiting

Artikel 5.34

Nieuw artikel

Eigendom rioolaansluiting

Artikel 5.35

Artikelen 7, 11, 12, 13 en 15 Rioolaansluitingsverordening

Kosten rioolaansluiting

Artikel 5.36

Artikelen 6, 9, 10 en 14 Rioolaansluitingsverordening

Verwijderen septic tanks

Artikel 5.37

Artikel 5 Rioolaansluitingsverordening

(Aanwijzing) collectieve festiviteiten

Artikel 5.40

Artikel 4:2 APV

Het ten gehore brengen van onversterkte muziek

Artikel 5.42

Artikel 4:5 APV

Geluidhinder door geluidsapparaat, machine of handelingen in de openlucht

Artikel 5.43

Artikel 4:6 APV

Plaatsen van objecten op een openbare plaats

Artikel 5.50

Artikel 2:10 APV

Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 5.51

Artikel 2:11 APV

Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 5.52

Artikel 2:12 APV

Maken en onderhouden geveltuintjes

Artikel 5.53

Nieuw, onderdeel van nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Doel en reikwijdte van regels over openbaar water

Artikel 5.60

Nieuw artikel

Plaatsen objecten in, bij, boven of op openbaar water

Artikel 5.61

Artikel 5:24 APV

Innemen ligplaats voor vaartuigen

Artikel 5.62

Artikelen 5:25 en 5:25a APV

Beschadigen waterstaatswerken

Artikel 5.63

Artikel 5:28 APV

Gebruiken vaartuigen als opslagplaats of bedrijfsruimte

Artikel 5.64

Artikel 5:37 APV

Breken van ijs

Artikel 5.65

Artikel 5:38 APV

Opleggen vaartuigen

Artikel 5.66

Artikel 5:39 APV

Baggeren

Artikel 5.67

Artikel 5:40 APV

Bouwen, herstellen, droogzetten en slopen vaartuigen

Artikel 5.68

Artikel 5:41 APV

Gebruiken hoofdmotor of hulpmotor op ligplaatsen

Artikel 5.69

Artikel 5:43b APV

Doel en grondslag van deze paragraaf

Artikel 5.71

Nieuw artikel

Advies omgevingsvergunning gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument

Artikel 5.73

Artikelen 16 en 17 erfgoedverordening 2010

Voorbescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.74

Artikel 22 Erfgoedverordening 2010

Slopen in gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 5.75

Artikel 20 model Erfgoedverordening 2016

Vangnet archeologie

Artikel 5.76

Artikel 23 model Erfgoedverordening 2016

Gebruik bouwwerk als nachtverblijf

Artikel 5.77

Artikel 7.3.1 Bouwverordening

Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)

Artikel 5.78

Vervallen

Vellen van boom

Artikel 5.80

Artikel 4:11 APV

Herplantplicht

Artikel 5.81

Artikel 4:12 APV

Specifieke indieningsvereisten

Artikel 5.82

Nieuw artikel

Specifieke weigeringsgronden

Artikel 5.83

Artikel 4:11 APV

Snoeien, knotten en kandelaberen

Artikel 5.84

Artikel 4:11 APV

Bestrijden iepziekte

Artikel 5.85

Artikel 4:11a APV

Toezichthouders

Artikel 7.1

Bundeling van de relevante regels uit de zes verordeningen.

Strafbaarstelling

Artikel 7.2

Bundeling van de relevante regels uit de zes verordeningen.

Wijziging van regelingen

Artikel 8.1

Nieuw artikel

Intrekking van regelingen

Artikel 8.2

Nieuw artikel

Nieuwe grondslag nadere regels en aanwijzingsbesluiten

Artikel 8.3

Nieuw artikel

Overgangsbepalingen

Artikel 8.4

Nieuw artikel

Bouwverordening

Artikel 8.5

Nieuw artikel

Inwerkingtreding

Artikel 8.6

Nieuw artikel

Citeertitel

Artikel 8.7

Nieuw artikel

Aanvullende Transponeringstabel bij Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad (VFL) per 31 december 2020

Onderwerp

Nieuw artikel VFL

Gebaseerd op

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

Artikel 4:10 APV

Zorgplicht voor (telecom)kabels en leidingen

Artikel 2.8

Artikel 3.3 AVOI

Doel van aanwijzen van beschermde bomen

Artikel 4.10

Nieuw

Aanwijzing als beschermde boom

Artikel 4.11

Artikel 4:11 APV

Doel van aanwijzen ligplaatsen voor vaartuigen

Artikel 4.12

Nieuw

Aanwijzen van ligplaatsen voor vaartuigen

Artikel 4.13

Artikel 5:25 APV

Aanleggen, instandhouden, opruimen van (telecom)kabels en leidingen

Artikel 5.12 en 5.22

Artikel 2.1, eerste tot en met derde lid AVOI

Spoedeisende werkzaamheden

Artikel 5.13 en 5.23

Artikel 2.1, vierde lid AVOI

De aanvraag en de melding

Artikel 5.14 en 5.24

Artikelen 2.2 en 2.3 AVOI.

Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

Artikel 5.15, 5.25 en 5.26

Artikel 2.5 AVOI

Wijziging en intrekking

Artikel 5.16 en 5.27

Artikel 2.6 AVOI

Overleg en afstemming tijdens planvorming

Artikel 5.17 en 5.28

Artikel 3.5 AVOI

Medegebruik van voorzieningen

Artikel 5.18

Artikel 3.1 AVOI

Verplichtingen telecomaanbieder en netbeheerder

Artikel 5.19 en 5.29

Artikel 3.2 AVOI

Meldplicht verontreiniging, gevaar en hinder

Artikel 5.20 en 5.30

Artikel 3.4 AVOI

Herstraat- en degeneratiekosten

Artikel 5.21 en 5.32

Artikel 3.7 AVOI

Nadeelcompensatie

Artikel 5.31

Artikel 3.6 AVOI

Doel van de regels in deze paragraaf

Artikel 5.33

Nieuw

Aanleggen rioolaansluiting

Artikel 5.34

Nieuw

Eigendom rioolaansluiting

Artikel 5.35

Artikelen 7, 11, 12, 13 en15 Rioolaansluitingsverordening

Kosten rioolaansluitingen

Artikel 5.36

Artikel 6, 9, 10 en 14 Rioolaansluitingsverordening

Verwijderen septic tanks

Artikel 5.37

Artikel 5 Rioolaansluitingsverordening

Maken en onderhouden geveltuintje

Artikel 5.53

Nieuw, onderdeel van nadere regels bij plaatsing van objecten op openbare plaatsen bij artikel 5.50 vierde lid van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad

Doel en reikwijdte van de regels over openbaar water

Artikel 5.60

Nieuw

Plaatsen objecten in, bij, boven of op openbaar water

Artikel 5.61

Artikel 5:24 APV

Innemen ligplaats voor vaartuigen

Artikel 5.62

Artikelen 5:25 en 5:25a APV

Beschadigen waterstaatswerken

Artikel 5.63

Artikel 5:28 APV

Gebruiken vaartuigen als opslagplaats of bedrijfsruimte

Artikel 5.64

Artikel 5:37 APV

Breken van ijs

Artikel 5.65

Artikel 5:38 APV

Opleggen vaartuigen

Artikel 5.66

Artikel 5:39 APV

Baggeren

Artikel 5.67

Artikel 5:40 APV

Bouwen, herstellen, droogzetten en slopen vaartuigen

Artikel 5.68

Artikel 5:41 APV

Gebruiken hoofdmotor of hulpmotor op ligplaatsen

Artikel 5.69

Artikel 5:43b APV

Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)

Artikel 5.78

Nieuw

Vellen van boom

Artikel 5.80

Artikel 4:11 APV

Herplantplicht na vellen van boom

Artikel 5.81

Artikel 4:12 APV

Specifieke indieningsvereisten

Artikel 5.82

Nieuw

Specifieke weigeringsgronden

Artikel 5.83

Artikel 4:11 APV

Snoeien, knotten en kandelaberen

Artikel 5.84

Artikel 4:11 APV

Bestrijden iepziekte

Artikel 5.85

Artikel 4:11a APV