Regeling vervallen per 18-01-2022

Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019

Geldend van 13-07-2019 t/m 17-01-2022

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019

Onderwerp:

Vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019.

Nummer:

11a

De raad van de gemeente Boxmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 mei 2019;

gelet op de artikel 149 van de Gemeentewet;

B E S L U I T :

in te trekken de ‘Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2018’, zoals vastgesteld op 14 december 2017 en de ‘1e wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Boxmeer 2018’, zoals vastgesteld op 8 februari 2018 en

in te trekken de ‘Brandbeveiligingsverordening 2012’, zoals vastgesteld op 13 september 2012 en

vast te stellen de ‘Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019’ conform navolgende tekst.

Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • - bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • - bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • - bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Boxmeer daaronder wordt verstaan;

  • - college: het college van burgemeester en wethouders;

  • - gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • - handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • - motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • - openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • - openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • - parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • - rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • - voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • - weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, (aanleggen/veranderen van een weg), een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 (uitweg) of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11 (kappen/vellen).

Artikel 1:3

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e. de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. de openbare veiligheid;

  • c. de volksgezondheid;

  • d. de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

  • a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

  • a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b. het doel van de betoging;

  • c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

  • e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

  • f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4

(Vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(vervallen)

Afdeling 4. Vertoningen op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:8

(Vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

  • 1. Voor het optreden ten behoeve van het publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids dient aan de volgende regels te worden voldaan:

  • a. Het optreden is toegestaan op werkdagen tussen 09.00 uur en 21.00 uur.

  • b. Regelmatig moet men zich minimaal 50 meter verplaatsen, mag men zich niet langer dan30 minuten op een en dezelfde plaats ophouden en mag niet opgetreden worden op terrassen van horecabedrijven.

  • c. Het gebruik van een versterker is niet toegestaan.

  • d. Tijdens een evenement mag de straatartiest e.d. in het gebied waar het evenement gehouden wordt uitsluitend na schriftelijke toestemming van de organisator van het evenement optreden.

  • e. Op de weg mag maximaal één voorwerp voor het inzamelen van geld worden geplaatst en het is niet toegestaan om mondeling, schriftelijk of op een andere wijze hierop de aandacht te vestigen.

  • f. Een afstand van minimaal 100 meter van kerken en andere voor de openbare eredienst bestemde gebouwen moet aangehouden worden, gedurende de tijden dat daarin godsdienstoefeningen plaatsvinden. Deze afstand moet ook gehanteerd worden nabij scholen waar onderwijs wordt gegeven, op plaatsen waar stilte wordt gevraagd en gewenst en ook op tijden welke door openbare bekendmaking is afgekondigd, waaronder de nationale dodenherdenking op 4 mei.

  • g. De straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids mag geen overlast veroorzaken voor winkelend publiek en overige voetgangers en gebruikers van de openbare ruimte.

  • h. Aanwijzingen, gegeven door ambtenaren van politie, de buitengewone opsporingsambtenaren dan wel andere bevoegde ambtenaren, dienen te worden opgevolgd.

  • i. De straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids is verplicht de schade die hij door zijn handelen aan gemeentelijke eigendommen of eigendommen van derden toebrengt te vergoeden en voorts dient hij alle mogelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van zijn handelen schade zullen lijden.

  • 2. De burgemeester kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in het eerste lid afwijkende regels stellen.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegd gezag dan wel van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. De burgemeester beslist in geval van een vergunningaanvraag over de ingebruikneming van een weg ten behoeve van een terras behorende tot een openbare inrichting of behorende tot meerdere openbare inrichtingen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

  • a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

  • c. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

  • d. door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen;

  • e. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de geldende verordening wegen Noord-Brabant of gemeentelijk beleid;

  • c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend dan wel indien het gebruik van de weg(gedeelte) plaatsvindt overeenkomstig (gemeentelijk) beleid.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

  • b. zonneschermen, voor zover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voor zover:

  • - elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

  • - elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, en

  • - elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

  • c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

  • d. voertuigen.

  • 7. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de geldende Verordening wegen Noord-Brabant, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd in het belang van:

  • a. de bruikbaarheid van de weg;

  • b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

  • c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • e. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten tenzij de nieuwe uitweg past binnen het beleid van het bevoegde gezag.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij het uitrijden van een voertuig, modder, mest of een daarmee gelijkwaardig goed/stof/product dan wel een olie(-achtige)substantie op de weg uit te laten werpen;

  • 2. In dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(gereserveerd)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende:

  • a. de periode van 1 april tot 1 november

  • b. een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom-)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

  • wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

(gereserveerd)

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(gereserveerd)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

  • a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Verordening Water Noord Brabant.

Artikel 2:23A Beregeningsinstallaties

(Vervallen)

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 (straatartiest e.d.) en 2:39 (speelgelegenheden) van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

  • d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg

  • e. een snuffelmarkt;

  • f. een wedstrijd traditioneel schieten als bedoeld in hoofdstuk 4 afdeling 6.

  • 3. In deze afdeling worden de volgende evenementen onderscheiden:

  • a. 0-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd;

  • b. A-evenement: laag risico-evenement, waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volkgezondheid en/of het milieu en maatregelen en/of voorzieningen vergt van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen en/of de schadelijke gevolgen te beperken.

  • c. B-evenement: evenement met verhoogde aandacht, waarbij het mogelijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volkgezondheid en/of het milieu en maatregelen en/of voorzieningen vergt van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen en/of de schadelijke gevolgen te beperken.

  • d. C-evenement: evenement met een hoger risico, waarbij het (zeer) waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen en/of voorzieningen vergt van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of schadelijk gevolgen te beperken.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen. Aan de vergunning kunnen voorschriften dan wel beperkingen worden verbonden.

  • 2. De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

  • a. de gegevens van de organisator inclusief contactgegevens voor en tijdens het evenement;

  • b. de beschrijving van het evenement;

  • c. de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden inclusief op- en afbouw van het evenement;

  • d. een opgave van het verwachte aantal en soort deelnemers en toeschouwers;

  • e. de plaats waar het evenement wordt gehouden;

  • f. de inrichting van het evenemententerrein inclusief alle objecten middels een plattegrondtekening;

  • g. het activiteitenprogramma;

  • h. een ingevulde risicoscan;

  • i. het aantal EHBO’ers, toezichthouders en beveiligers inclusief contracten en opdrachtbevestigingen;

  • j. welke hygiëne maatregelen zijn genomen, zoals afvalbakken en toiletten;

  • k. welke verkeersmaatregelen worden genomen. Indien van toepassing een situatietekening en een verkeers- en mobiliteitsplan;

  • l. een conceptbewonersbrief;

  • m. B- en C-evenementen: een veiligheidsplan met hierin een risicoanalyse in het kader van veiligheid met de te nemen preventieve en repressieve maatregelen door de organisator en hoe om te gaan met calamiteiten.

  • 3. Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

  • a. dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

  • b. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

  • c. de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

  • d. het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat de activiteiten worden verricht of voortgezet;

  • e. de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

  • f. de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

  • g. tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke sanctie is genomen dan wel sprake is van terugkerend slecht naleefgedrag door organisator;

  • h. het evenement niet past binnen het geldende evenementenbeleid van Boxmeer;

  • i. de organisator in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4.Geen vergunning of melding is vereist voor een 0-evenement, indien:

  • a. in ieder geval aan de voorwaarden genoemd onder het vijfde lid onder b t/m i wordt voldaan;

  • b. het straatfeesten/buurtbarbecues, exposities en tentoonstellingen in overheidsgebouwen, kinderactiviteiten gericht op kinderen van de basisschool of jonger, activiteiten gericht op ouderen (65+), tochten voor wandelaars, fietsers, skaters en skeelers, verjaardagen, bruiloften, personeelsfeesten en overige feesten van persoonlijke aard, speurtochten zonder gemotoriseerde voertuigen of musicals en toneelvoorstellingen betreft en het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 500 personen;

  • c. bij overige evenementen het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

  • d. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object;

  • e. geen belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten wordt gevormd. Hiervan is ook sprake indien u een dynamisch evenement (een evenement dat zich verplaatst) organiseert, waarbij slechts korte duur (max. 10 min) gebruik wordt gemaakt van een rijbaan, (brom-)fietspad, parkeerplaats, mits gebruik wordt gemaakt van verkeersregelaars, de te gebruiken wegen direct na het passeren weer vrij zijn voor verkeer en objecten/personen direct naar de kant toe kunnen, zodat de hulpdiensten te allen tijde direct kunnen passeren.

  • 5. Geen vergunning is vereist voor een 0-evenement, indien:

  • a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 1000 personen;

  • b. het geen meerdaags evenement is, met uitzondering van: straatfeesten/buurtbarbecues, exposities en tentoonstellingen in overheidsgebouwen, kinderactiviteiten gericht op kinderen van de basisschool of jonger, activiteiten gericht op ouderen (65+), tochten voor wandelaars, fietsers, skaters en skeelers, verjaardagen, bruiloften, personeelsfeesten en overige feesten van persoonlijke aard, speurtochten zonder gemotoriseerde voertuigen en musicals en toneelvoorstellingen;

  • c. de maximale eindtijden op zondag t/m donderdag zijn: 23.00 uur (muziek/geluid); 23.30 uur (drank- en etenswaren) en 24.00 uur (evenement) en op vrijdag en zaterdag: 24.00 uur (muziek/geluid); 00.30 (drank- en etenswaren) en 01.00 uur (evenement);

  • d. het evenement zich niet richt op zeer specifieke, risicovolle groepen, waarvan algemeen bekend is dat een verhoogd risico bestaat op het gebruik van riskante middelen (drugs) en overmatig alcoholgebruik;

  • e. de geluidsproductie niet hoger is dan 105 dB(A) en 120 dB(C) bronvermogen (het vermogen van het geluid 1 meter van de geluidsbox gemeten);

  • f. geen vechtsport voor volwassenen in wedstrijdverband wordt bedreven;

  • g. geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerde (model)voer-, vlieg- en vaartuigen die ook als zodanig in werking zijn (rijden, vliegen of varen) tijdens het evenement of van gemotoriseerde (model)voertuigen die harder dan stapvoets rijden;

  • h. geen sprake is van het schieten met vuurwapens, het werpen van ontvlambare/explosieve voorwerpen in de buitenlucht of van het schieten met wapens met luchtdruk of gasdruk op een open terrein;

  • i. er een organisator is;

  • j. de organisator ten minste acht weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

  • k. voldaan wordt aan de algemene voorschriften voor een meldingsplichtig evenement.

  • 6. De burgemeester kan nadere regels stellen met het oog op een ordelijk en veilig verloop van een evenement als bedoeld in het vierde en vijfde lid en met het oog op het voorkomen van hinder voor derden.

  • 7. De burgemeester kan het evenement verbieden in het belang van de openbare orde, de gezondheid of de veiligheid, in geval van uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte dan wel als sprake is van terugkerend slecht naleefgedrag door organisator.

  • 8.De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarvoor beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.

  • 9.Het is verboden een evenement te houden of hieraan deel te nemen als:

  • a. in strijd wordt gehandeld met de door de burgemeester gegeven nadere regels zoals bedoeld in het vierde lid;

  • b. de burgemeester het evenement heeft verboden;

  • c. het evenement in strijd is met een aanwijzing door de burgemeester op grond van het negende lid.

  • 10. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 11. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities

  • 1.

    Onder openbare inrichting wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de openbare inrichting waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert.

  • 5.

    Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan:

  • a.

    de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;

  • b.

    de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;

  • c.

    de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de openbare inrichting.

6. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

  • a.

    de exploitant en de leidinggevenden van de openbare inrichting;

  • b.

    de gezinsleden van de exploitant, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • c.

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • d.

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      horecabedrijven als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      rechtspersonen niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richten op de exploitatie in eigen beheer van een openbare inrichting, zoals bedoeld in artikel 2:27.

    • c.

      winkels als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • d.

      musea, crematoria en rouwcentra;

    • e.

      horeca in ziekenhuizen en verpleeghuizen/zorginstellingen;

    • f.

      sport- en dansscholen;

    • g.

      sauna’s en zonnecentra

    • h.

      slijterijen;

    • i.

      benzinepompen;

    • j.

      scholen en bedrijfskantines;

    • k.

      dorps- en buurthuizen;

    • l.

      kinderboerderijen en educatieve tuinen;

    • m.

      kerkgenootschappen;

    • n.

      koffiecorners binnen de bestemming detailhandel of maatschappelijke functies;

    • o.

      lunchrooms en broodjeszaken;

    • p.

      verblijfsrecreatiebedrijven, zoals groepsaccomodaties, Bed & Breakfasts, (mini)campings en bungalowparken.

  • 3.

    De burgemeester vermeldt in een vergunning:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • c.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • d.

      de situering en de oppervlakten van de horecalokaliteiten en terrassen;

    • e.

      de voorschriften of beperkingen welke aan de vergunning zijn verbonden.

  • 4.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

  • 5.

    Het is verboden een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 lid 1 voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat ten minste één van de leidinggevenden genoemd op het aanhangsel behorende bij de vergunning in de inrichting aanwezig is.

  • 6.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de personalia en het adres van de exploitant en de leidinggevenden;

    • b.

      een bewijsstuk waaruit rechtmatig verblijf van aanvrager in Nederland blijkt (paspoort of identiteitsbewijs) van de exploitant en alle leidinggevenden;

    • c.

      een exemplaar van de getekende arbeidsovereenkomst van alle leidinggevenden, die geen exploitant zijn;

    • d.

      het adres en de aard en exploitatiewijze van de openbare inrichting;

    • e.

      een nauwkeurige beschrijving van de inrichting alsmede het terras, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting op schaal van 1:100;

    • f.

      een volledig ingevuld Bibob-vragenformulier inclusief gevraagde bijlagen.

  • 7.

    Leidinggevenden van de openbare inrichting voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    • b.

      zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      zij mogen niet onder curatele staan.

  • 8.

    De burgemeester weigert de vergunning, indien:

    • a.

      één of meer van de leidinggevenden niet voldoen aan de eisen genoemd onder lid 7.

    • b.

      de exploitant of leidinggevende(n) een openbare inrichting heeft geëxploiteerd of een horecabedrijf zoals bedoeld in de Drank- en Horecawet heeft uitgeoefend dat op grond van ernstige vrees voor de openbare orde 3 jaar voor het indienen van de aanvraag gesloten is geweest.

    • c.

      de openbare orde en/of veiligheid ter plaatse door de aanwezigheid van de openbare inrichting in gevaar dreigt te komen;

    • d.

      de woon- en/of leefomgeving op onaanvaardbare wijze negatief zal worden beïnvloed;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming is met de ingediende aanvraag;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

    • g.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • h.

      voor de exploitatie van een openbare inrichting een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet was vereist en deze vergunning is ingetrokken.

  • 9.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren:

    • a.

      in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 10.

    De vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken indien:

    • a.

      deze is verleend op grond van door de exploitant verstrekte onjuiste of onvolledige informatie en een ander besluit op de aanvraag zou zijn genomen indien bij het nemen daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      één of meer leidinggevenden niet langer voldoen aan de eisen genoemd onder lid 7.

    • c.

      zich in of in de nabijheid van de openbare inrichting feiten hebben voorgedaan, die - naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid;

  • 11.

    De vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

  • 12.

    Ten aanzien van een openbare inrichting waarvan de exploitatievergunning ingevolge lid 10 en 11 is ingetrokken, kan tevens worden bepaald dat een exploitatievergunning voor de desbetreffende locatie gedurende een bepaalde termijn van maximaal vijf jaar zal worden geweigerd.

  • 13.

    De exploitatievergunning vervalt wanneer:

    • a.

      de exploitatie van het bedrijf feitelijk is beëindigd of (gedeeltelijk) is overgedragen;

    • b.

      zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;

  • 14.

    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel;

  • 15.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de leidinggevende niet voldoet aan de eisen genoemd onder lid 7 en8.

  • 16.

    Indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de exploitant verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge lid 3 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.

  • 17.

    De burgemeester weigert de wijziging van de vergunning indien sprake is van een van de weigeringsgronden als bedoeld onder lid 8.

  • 18.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28A Overgangsbepaling

  • 1.

    Openbare inrichtingen als bedoeld in deze afdeling die reeds in werking zijn op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening, dienen met ingang van 1 januari 2022 te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 lid 1 van deze verordening.

  • 2.

    Op openbare inrichtingen als bedoeld in deze afdeling die niet in werking zijn op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening, is het verbod als bedoeld in artikel 2:28 lid 1 van deze verordening van kracht met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Sluitingstijden alcoholverstrekkende bedrijven

  • 1.

    Het is de exploitant van een openbare inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden dit voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven:

    • op maandag tussen 01.30 uur en 07.00 uur;

    • op dinsdag tussen 01.30 uur en 07.00 uur;

    • op woensdag tussen 01.30 uur en 07.00 uur;

    • op donderdag tussen 01.30 uur en 07.00 uur;

    • op vrijdag tussen 01.30 uur en 07.00 uur;

    • op zaterdag tussen 03.00 uur en 07.00 uur;

    • op zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur;

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de exploitant van een openbare inrichting op dagen, indien de openbare inrichting is gelegen in het betreffende deel van de gemeente, welke door het college is aangewezen als collectieve festiviteitendag, verboden de openbare inrichting voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven op de daarop volgende dag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

Sluitingstijden alcoholvrije bedrijven

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de exploitant van een openbare inrichting, waarvoor géén vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden dit voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te verblijven:

    • op maandag tussen 02.30 uur en 07.00 uur;

    • op dinsdag tussen 02.30 uur en 07.00 uur;

    • op woensdag tussen 02.30 uur en 07.00 uur;

    • op donderdag tussen 02.30 uur en 07.00 uur;

    • op vrijdag tussen 02.30 uur en 07.00 uur;

    • op zaterdag tussen 04.00 uur en 07.00 uur;

    • op zondag tussen 04.00 uur en 07.00 uur;

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid is het de exploitant van een openbare inrichting, waarvoor géén vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, op dagen, indien de openbare inrichting is gelegen in het betreffende deel van de gemeente, welke door het college is aangewezen als collectieve festiviteitendag, verboden de openbare inrichting voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven op de daarop volgende dag tussen 04.00 uur en 07.00 uur.

Openingstijden terras

  • 5.

    Het is de exploitant van een terras, verboden dit voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven, tussen 00.00 uur en 07.00 uur.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid is het de exploitant van een terras op dagen, indien het terras is gelegen in het betreffende deel van de gemeente, welke door het college is aangewezen als collectieve festiviteitendag, verboden het terras voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven op de daarop volgende dag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, met dien verstande dat het verstrekken van dranken op het terras is toegestaan tot 01.30 uur.

  • 7.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 8.

    De burgemeester kan voor tijdelijke gelegenheden van bijzondere aard ontheffing verlenen van het in het eerste lid en het vijfde lid gestelde verbod.

  • 9.

    Het in het eerste lid, het derde lid en het vijfde lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 10.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

(gereserveerd)

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34

(vervallen)

Afdeling 8A. toezicht op paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34 Defintities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • de wet: de Drank- en Horecawet;

  • de begrippen: alcoholhoudende drank, horecabedrijf, horecalokaliteit, inrichting, paracommerciële rechtspersoon, sterke drank, zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34A Schenktijden

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon dat zich in hoofdzaak richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan uitsluitend tijdens deze activiteiten alcoholhoudende drank verstrekken op:

  • 2.

    maandag tot en met vrijdag vanaf 17.00 uur tot 23.00 uur;

  • 3.

    zaterdag vanaf 15.00 uur tot 21.00 uur;

  • 4.

    zondag vanaf 12.00 uur tot 21.00 uur.

  • 5.

    Als een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, wedstrijd- of verenigingsactiviteiten organiseert die eindigen vóór of na afloop van de in het eerste lid genoemde schenktijden is het toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en één uur na het beëindigen van de bedoelde activiteit doch niet buiten de tijden zoals bedoeld in artikel 2:29.

  • 6.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon doch niet buiten de tijden zoals bedoeld in artikel 2.29.

Artikel 2:34B Bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, waarbij alcoholhoudende drank wordt geschonken, in een paracommerciële horeca-inrichting te houden.

  • 2.

    Het houden van condoleance-bijeenkomsten dient 3 dagen voorafgaande deze bijeenkomst door de exploitant van de paracommerciële rechtspersoon aan de burgemeester te worden gemeld.

  • 3.

    Deexploitant van een paracommerciële rechtspersoon dient uiterlijk 10 weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, een ontvankelijke aanvraag voor een ontheffing schriftelijk of elektronisch bij de burgemeester in. Een aanvraag die niet met inachtneming van de gestelde termijn wordt ingediend, wordt buiten behandeling gelaten.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de aanvraag geweigerd indien er sprake is van oneerlijke mededinging.

  • 5.

    Voor het indienen van de aanvraag tot ontheffing dient het formulier (schriftelijk dan wel de elektronische informatiedrager) zoals opgesteld door de gemeente te worden gebruikt.

  • 6.

    Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 7.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffing als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34C Verbod verstrekken van sterke drank in paracommerciële inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing in een paracommerciële inrichting sterke drank te verstrekken.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon dient een aanvraag voor een ontheffing zoals bedoeld in lid 1 schriftelijk of elektronisch bij de burgemeester in.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de aanvraag geweigerd indien er sprake is van oneerlijke mededinging.

  • 4.

    Voor het indienen van de aanvraag tot ontheffing dient het formulier (schriftelijk dan wel de elektronische informatiedrager) zoals opgesteld door de gemeente te worden gebruikt.

  • 5.

    Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffing als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34D Intrekking van de ontheffing

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een ontheffing door de burgemeester worden ingetrokken indien:

  • a.

    de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • b.

    zich in de betrokken paracommerciële inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • c.

    de ontheffinghouder de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

(gereserveerd)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

(gereserveerd)

Artikel 2:37

(Vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

(gereserveerd)

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

  • a.

    naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

  • b.

    de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 10A Toezicht op speelautomatenhal

Artikel 2:40A Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomaat: een speelautomaat in de zin van artikel 30 van de wet, te weten een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • c.

    behendigheidsautomaat: een behendigheidsautomaat in de zin van artikel 30 van de wet, te weten een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde spelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;

  • d.

    kansspelautomaat: een kansspelautomaat in de zin van artikel 30 van de wet, te weten een speelautomaat die géén behendigheidsautomaat is;

  • e.

    speelautomatenhal: een speelautomatenhal in de zin van artikel 30c, eerste lid onder b van de wet, te weten een inrichting, anders dan in een hoogdrempelige inrichting, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen;

  • f.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal drijft;

  • g.

    beheerder: degene die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal is belast;

  • h.

    openbare weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • i.

    leisurecomplex: een complex, waarin of waarop een combinatie van minimaal drie commerciële en/of niet-commerciële voorzieningen in de sectoren sport, recreatie, cultuur, uitgaan/entertainment en attracties zijn gevestigd en waarvan tenminste een discotheek deel uitmaakt.

Artikel 2:40B Speelautomatenhallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal in te richten of te drijven.

  • 2.

    De burgemeester kan uitsluitend voor één speelautomatenhal vergunning verlenen in elk deel van de gemeente zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende situatietekening (kaart 1), waarop een nadere uitwerking is aangegeven. De burgemeester kan voor het op de situatietekening als leisuregebied aangewezen gedeelte slechts voor een speelautomatenhal vergunning verlenen uitsluitend indien en voor zover deze speelautomatenhal deel uitmaakt van een hoogwaardige, meeromvattende uitgaansgelegenheid (leisurecomplex).

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd indien:

    • a.

      De speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

    • b.

      De beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • c.

      De ondernemer of de beheerder van slecht levensgedrag is dan wel onder curatele staat of bewind is gesteld over één of meer aan hem toebehorende goederen als bedoeld in Boek 1, titel 19 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      Door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de omgeving of het karakter van de omgeving dan wel de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed;

    • e.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 het verrichten of drijven van een speelautomatenhal strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40C Vergunningaanvraag

De ondernemer dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van de volgende bescheiden:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kans- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag:

  • van de ondernemer dan wel, indien de ondernemer een rechtspersoon is, van degenen, die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigen; en

  • van de beheerder.

Artikel 2:40D Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    De aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen hebben in elk geval betrekking op:

  • a.

    De sluitingstijden van de speelautomatenhal;

  • b.

    Het toezicht in de speelautomatenhal;

  • c.

    Het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld.

  • 2.

    Aan een vergunning voor een speelautomatenhal in het leisurecomplex als bedoeld in artikel 2:40B wordt naast de in het eerste lid bedoelde voorschriften en beperkingen het voorschrift verbonden dat van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt indien het leisurecomplex in zijn geheel daadwerkelijk wordt geëxploiteerd.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41A Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder een weesfiets verstaan: een ‘weesfiets’ die door de eigenaar in de openbare ruimte zonder wezenlijke tijdsonderbreking langer dan 4 weken is achtergelaten en waarvan kennelijk geen gebruik meer wordt gemaakt.

Artikel 2:41A Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

  • a.

    te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

  • c.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

Artikel 2:48a Verbod hinderlijk gebruik lachgas

Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen bij stations dan wel in voetgangersgebied

  • 1.

    Het is verboden een (wees-)fiets, een (brom-)fiets, solex, scooter of ander vergelijkbaar vervoermiddel te plaatsen of te laten staan op het terrein van het station Boxmeer, op het terrein van station Vierlingsbeek of binnen het voetgangersgebied van het centrum van Boxmeer zoals aangegeven op de bijvoegde kaarten (kaart 2, 3 en 4), buiten de daarvoor bedoelde rekken c.q. stallingsplaatsen.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig zoals bedoeld in het eerste lid dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

  • 4.

    voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

(gereserveerd)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

Artikel 2:54

(Vervallen)

Artikel 2:55

(Vervallen)

Artikel 2:56

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • b.

    binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

  • c.

    buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd; of

  • d.

    op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4.

    Het college neemt geen besluit tot aanwijzing van een plaats als bedoeld in het eerste lid onder c dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven,

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61

(Vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(gereserveerd)

Artikel 2:64 Bijen

(gereserveerd)

Artikel 2:65 Bedelarij

(gereserveerd)

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1o dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2o van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3o dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4o dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69

(Vervallen)

Artikel 2:70

(vervallen)

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit .

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

(gereserveerd)

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugs- en alcoholoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74A Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74B Samenscholing

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, of indien deze verzameling verband houdt met de handel in middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in alcoholische dranken als bedoeld in de Drank- en Horecawet.

  • 3.

    Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politiezijn weg te vervolgen of zich in de aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74C Beperking verstrekking alcoholhoudende drank

1. Het is verboden sterke drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken in een bedrijf of een onderdeel daarvan:

  • a.

    waar uitsluitend of in hoofdzaak kleine eetwaren worden verkocht;

  • b.

    dat in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoerbedrijf;

  • c.

    waar onderwijs wordt gegeven.

Artikel 2:74D Prijsacties horeca (‘Happy Hours’)

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer (para-)horecabedrijven verbieden dat bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse worden aangeboden tegen een prijs die lager is dan 60% van de prijs die in het betreffende horecabedrijf gewoonlijk worden gevraagd.

Artikel 2:74E Algeheel tijdelijk verstrekkingsverbod

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of

gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden dagen of dagdelen daarvan

aanwijzen waarop het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van

alcoholhoudende drank is verboden.

Artikel 2:74F Tijdelijk verstrekkingsverbod in een deel van de gemeente

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden een deel of delen van de gemeente aanwijzen waar het op bepaalde dagen of dagdelen daarvan verboden is bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken.

Artikel 2:74G Zwarte lijst

  • 1.

    Het is de houder van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting personen toe te laten of te laten verblijven die niet tot zijn gezin behoren, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven;

  • 2.

    Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van openbare inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke openbare inrichting te bevinden nadat deze persoon schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld;

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:16, 2:26, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:50A, 2:74, 2:74A, 2:74B of 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening Boxmeer 2019 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. 

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste twee weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 1.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Definities

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf binnen de bebouwde kom van de gemeente te exploiteren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen in andere delen van de gemeente dan de in het eerste lid bedoelde.

  • 3.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder van een seksinirchting verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • 2.

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • 3.

    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

  • en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b.

    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a.

    indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b.

    anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en

  • 3.

    onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

(gereserveerd)

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

(gereserveerd)

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • geluidsgevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    Het maximale equivalente geluidsniveau LAeq verschil veroorzaakt door de inrichting, mag niet meer bedragen dan 15 dB, gemeten tussen dB(A) en dB(C) op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduur correctie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan op maximaal 12 dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    Het maximale equivalente geluidsniveau LAeq verschil veroorzaakt door de inrichting, mag niet meer bedragen dan 15 dB, gemeten tussen dB(A) en dB(C) op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 8.

    De geluidsnorm bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

Artikel 4:4

(Vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

 

7.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-7.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde geluidsniveaus gelden niet voor muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5.

    Het college kan van het in eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 en 4:3.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a Mosquito

(gereserveerd)

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

(gereserveerd)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand (een of meer bomen) te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt uitsluitend voor bomen die expliciet vermeld worden op de door het college vast te stellen lijst ´waardevolle bomen´ en/of vallen onder de meldingsplicht van de Wet natuurbescherming.

  • 3.

    Het kapverbod geldt niet voor het vellen in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen, mits het bevoegd gezag hiervoor toestemming verleent.

  • 4.

    Voor houtopstand voorkomende op de lijst van waardevolle bomen wordt in beginsel geen vergunning verleend behoudens de in de volgende leden bepaalde situaties. Wanneer vergunning wordt verleend kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan vergunning verlenen om bomen te vellen in die gevallen waar sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen, wanneer het vanuit het oogpunt van onderhoud wenselijk is dat de boom wordt gekapt (bijvoorbeeld om andere bomen meer ruimte te geven) en wanneer sprake is van ernstige overlast; het college kan nadere regels hieromtrent stellen.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan bij vergunningverlening een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorwaarden, onder meer binnen welke termijn de herbeplanting moet plaatsvinden en op welke wijze niet-geslaagde herbeplanting moet worden vervangen. Wanneer een boom zonder de benodigde vergunning is geveld, kan eveneens een herplantplicht worden opgelegd. Bomen die geplant zijn in het kader van een herplantplicht worden opgenomen in de lijst ´waardevolle bomen´.

  • 7.

    Indien een herplantplicht als bedoeld in het zesde lid feitelijk niet uitvoerbaar blijkt, kan aan een vergunning een voorschrift worden verbonden dat een door het bevoegd gezag vast te stellen financiële bijdrage in het Bomenfonds wordt gestort, ten behoeve van een compensatiebeplanting op een andere locatie. Wanneer een boom zonder de benodigde vergunning is geveld en blijkt dat een herplantplicht als bedoeld in het zesde lid feitelijk niet uitvoerbaar is, kan het bevoegd gezag eveneens een financiële bijdrage vaststellen die de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, in het Bomenfonds moet storten.

  • 8.

    Ook de rechtsopvolger van degene aan wie een verplichting als bedoeld in het zesde of zevende lid is opgelegd, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.11A Afstand tot erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld

op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:12

(Vervallen)

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13A Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • b.

    voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens, gehandicaptenvoertuigen en rolstoelen en met uitzondering van fietsen, bromfietsen;

  • c.

    vaartuig: vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, alsmede drijvende werktuigen zoals kranen, werkeilanden, baggermolens, pontons en ander materieel van soortgelijke aard.

Artikel 4:13B Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening  of door of krachtens de Provinciale Milieuverordening.

Artikel 4:14

(Vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(gereserveerd])

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Artikel 4:20 Verbod overnachten op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden, anders dan voor recreatief nachtverblijf waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 4:18 is verleend, al dan niet in een voertuig, woonwagen of kampeermiddel, op of aan de weg te overnachten.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vermelde.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor vrachtwagenchauffeurs die bij de uitoefening van hun beroep in de cabine van hun vrachtwagen overnachten.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. Traditioneel schieten

Artikel 4:21 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Inrichting: inrichtingen waarin het traditioneel schieten wordt beoefend;

  • b.

    Kogelvanger: een opvangvoorziening voor de kogels, zoals bedoeld in de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

Artikel 4:22 Kogelvangers

  • 1.

    Een kogelvanger moet voorzien zijn van een geluiddempende voorziening.

  • 2.

    De in eerste lid vermelde kogelvanger moet zodanig zijn uitgevoerd dat het bronniveau hiervan niet meer bedraagt dan 115 dB(A).

  • 3.

    Jaarlijks moet de houder van de inrichting een visuele inspectie uitvoeren naar de kwaliteit van de aangebrachte geluidsvoorziening van de in de inrichting aanwezige kogelvanger(s).

  • 4.

    Indien de aangebrachte geluiddempende voorziening niet meer van deugdelijk kwaliteit is, moet de voorziening direct gerepareerd of vervangen worden.

  • 5.

    Bevindingen van een inspectie of onderhoud aan een kogelvanger, alsmede acties genomen naar aanleiding van een inspectie, worden opgenomen in een logboek.

  • 6.

    Het in het vorige lid bedoeld logboek ligt ter inzage van degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 4:23 Tijden

Het schieten mag uitsluitend plaatsvinden tussen 07.00 uur en 23.00 uur.

Artikel 4:24 Aantal schoten en registratie

  • 1.

    Er mogen maximaal 120 schoten per uur worden gelost binnen de inrichting.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen tijdens een evenement maximaal 300 schoten per uur worden gelost binnen de inrichting.

  • 3.

    In een logboek moeten de volgende gegevens worden bijgehouden:

    • a.

      naam van de schutter

    • b.

      het tijdstip van starten en eindigen van het schieten

    • c.

      het aantal kogels dat is afgevoerd door de schutter

Artikel 4:25 Geluidsniveau

  • 1.

    Het geluidsniveau van een enkelvoudige knal (Lknal) mag bij een woning van derden en andere geluidsgevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur en 67,5 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur op een hoogte van 1,5 meter.

  • 2.

    Het meten en beoordelen van het geluidsniveau van een enkelvoudige knal (Lknal) moet plaatsvinden overeenkomstig de geldende Circulaire Schietlawaai.

Geluidsoverdrachtsberekeningen moeten plaatsvinden overeenkomstig methode II.8 uit de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1

(Vervallen)

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

(gereserveerd)

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a.

    langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg binnen de bebouwde kom, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.

    op een weg / plaats binnen de bebouwde kom te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef onder a en b.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Verordening Wegen Noord-Brabant.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren binnen de bebouwde kom van door het college aangewezen kernen binnen de gemeente..

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren binnen de bebouwde kom, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 6.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(gereserveerd)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    1.Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd, voor instellingen die niet beschikken over een CBF-keurmerk in het centrum van Boxmeer zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart (kaart 5).

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden in besloten kring.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

    • d.

      het te koop aanbieden, verkoop of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een evenement als bedoeld in artikel 2:25. k

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten in het centrum van Boxmeer zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart (kaart 5);

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5:16

(Vervallen)

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21

(Vervallen)

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

(gereserveerd)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

(gereserveerd)

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(gereserveerd)

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

(gereserveerd)

Artikel 5:26

(Vervallen)

Artikel 5:27

(Vervallen)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(gereserveerd)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening .

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(gereserveerd)

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a (Vervallen) Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel .

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging  op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.

    verharde delen van de weg;

  • b.

    gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • c.

    speeltuinen en ligweiden.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, onder a.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde juncto eerste lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, tweede lid.

  • 3.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de buitengewone opsporingsambtenaren en de medewerkers van de Omgevingsdienst Noord-Brabant.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2018 en de ‘1e wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Boxmeer 2018’ worden ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, , die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Boxmeer 2019.

Kaart 1

Bijlage behorende bij artikel 2:40B van de APV Boxmeer 2019

afbeelding binnen de regeling

Kaart 2

Bijlage met gebied als bedoeld in artikel 2:51 van de APV Boxmeer 2019: station Boxmeer

afbeelding binnen de regeling

Kaart 3

Bijlage met gebied als bedoeld in artikel 2:51 van de APV Boxmeer 2019: station Vierlingsbeek

afbeelding binnen de regeling

Kaart 4

Bijlage met gebied als bedoeld in artikel 2:51 van de APV Boxmeer 2019: voetgangersgebied in het centrum van Boxmeer

afbeelding binnen de regeling

Kaart 5

Bijlage met gebied als bedoeld in de artikelen 5:13 lid 1 en 5:15 lid 1 van de APV Boxmeer 2019

afbeelding binnen de regeling

Aldus besloten door de raad van de gemeente Boxmeer

in zijn openbare vergadering van 4 juli 2019.

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

mr. K.H.W. Groenewoud-de Best

K.W.T. van Soest

Ondertekening