Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent topsectoren (Nadere regels MKB Innovatiestimulering Topsectoren Flevoland )

Geldend van 11-05-2021 t/m 11-04-2022

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent topsectoren (Nadere regels MKB Innovatiestimulering Topsectoren Flevoland )

Gedeputeerde Staten maken, gelet op het bepaalde in artikel 136 eerste lid van de Provinciewet, bekend dat zij bij besluit van 19 maart 2019, nummer 2385562 hebben vastgesteld de:

Nadere regels MKB Innovatiestimulering Topsectoren Flevoland

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Overwegende dat:

de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 een Samenwerkingsagenda hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie bij het MKB te stimuleren en deze afspraken opnieuw zijn vastgelegd in de MKB-samenwerkingsagenda 2018-2019 op 29 juni 2018;

het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;

de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 een procedureel kader geeft voor subsidiering van activiteiten die passen in het provinciaal beleid;

in deze Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid is toegekend om nadere regels vast te stellen die onder meer betrekking hebben op subsidiecriteria;

ter rechtvaardiging van deze subsidie daar waar sprake is van staatssteun, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, de volgende steunmaatregelen van toepassing worden geacht: a. de artikelen 25 en 28 van verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014 (algemene groepsvrijstellingsverordening); b. Verordening (EG) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013 (de-minimisverordening);

Gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012,

Besluiten:

Vast te stellen de volgende nadere regels:

Nadere regels MKB Innovatiestimulering Topsectoren Flevoland

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    arm's length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke instandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    cross-over: samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld;

  • e.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de de-minimisverordening;

  • f.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • g.

    experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten; dit kan activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele ontwikkeling, de planning en documenteren van alternatieve producten, procedés of diensten.

    Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vaststaan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatie doeleinden.

    Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.

  • h.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • i.

    industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren; het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • j.

    innovatie: technologisch nieuw product, productieproces of dienst;

  • k.

    innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

  • l.

    innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

  • m.

    innovatieprogramma’s Topsectoren: thema’s zoals omschreven in de programma’s, agenda’s of plannen als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies voor de topsectoren;

  • n.

    innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

  • o.

    kennis- en innovatieagenda: innovatiestimuleringsplan van een topsector zoals gepubliceerd op https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/mit-regeling;

  • p.

    MIT-haalbaarheidsproject: een project ten behoeve van een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • q.

    MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerkingen voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • r.

    MIT-R&D-samenwerkingsverband (samenwerkingsverband): verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject;

  • s.

    kennisinstelling:

    • 1.

      onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

    • 2.

      andere dan onder 1. bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • 3.

      een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1.;

      • b.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • 4.

      een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1., 2. of 3. direct of indirect:

      • a.

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • b.

        volledig aansprakelijk vennoot is; of,

      • c.

        overwegende zeggenschap heeft;

    • 5.

      een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder 1. tot en met 4.;

  • t.

    MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 1, onder 28 van Verordening 1303/2013 en bijlage I van Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG);

  • u.

    project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

  • v.

    projectsubsidie: subsidie voor een project in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen;

  • w.

    topsectoren: sectoren uit het landelijke Topsectorenbeleid waar Flevoland op wil excelleren;

  • x.

    vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j van de Handelsregisterwet 2007.

  • y.

    directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen, van de werknemers die deelnemen aan het project.

  • z.

    KIA: Kennis- en Innovatieagenda

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze nadere regels kan worden verstrekt aan MKB-ondernemingen.

Artikel 1.3 Openstelling

  • 1. Op grond van deze nadere regels kan alleen een subsidieaanvraag worden ingediend wanneer Gedeputeerde Staten van Flevoland een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten van Flevoland stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meer subsidieplafonds;

    • b.

      één of meer KIA’s en de daar bijbehorende innovatieprogramma’s Topsectoren of bepaalde delen daarvan;

    • c.

      per plafond een periode waarbinnen een subsidieaanvraag moet zijn ontvangen.

Artikel 1.4 Subsidievorm

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze nadere regels projectsubsidies.

  • 2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

Subsidie op grond van deze nadere regels wordt geweigerd indien:

  • 1.

    het aangevraagde bedrag minder bedraagt dan € 2.500;

  • 2.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of openbare orde;

  • 3.

    de subsidie geen stimulerend effect, als bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, heeft;

  • 4.

    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, uitstaat;

  • 5.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is;

  • 6.

    indien aan aanvrager voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt op grond van deze nadere regels of soortgelijke regels bij andere provincies of het Rijk rondom de MIT.

Artikel 1.6 Vereisten algemeen

  • 1. Om voor subsidie op grond van deze nadere regels in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is een MKB-onderneming die is gevestigd in Flevoland;

    • b.

      het project dan wel het te ontwikkelen innovatief product, productieproces of dienst maakt onderdeel uit van dan wel is gericht op:

      • 1.

        de topsectoren als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub b.; of

      • 2.

        crossovers van een of meerdere topsectoren als bedoeld onder 1.

    • c.

      het project past binnen een of meerdere thema’s uit de innovatieprogramma’s Topsectoren als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub b;

    • d.

      de aanvraag betreft een eenmalig project;

    • e.

      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager.

  • 2. De aanvrager maakt voor het indienen van de aanvraag gebruik van het format projectplan voor MIT- haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Flevoland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.

Artikel 1.7 Berekeningswijze subsidiabele kosten

  • 1. Wanneer de subsidieontvanger bij het bepalen van de subsidiabele kosten werkt met vaste uurtarieven kan hij – gelet op het bepaalde in artikel 27 van het Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 dat hij inzichtelijk dient te maken hoe de uurtarieven tot stand komen - gebruik maken van een van de volgende systematieken:

    • a.

      de loonkosten plus opslag, waarbij voor de berekening van de loonkosten de volgende formule wordt gehanteerd: directe loonkosten per jaar delen door 1.600 uren per fulltime medewerker, vermeerderd met maximaal 40% als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • b.

      het hanteren van een forfaitair vastgesteld uurtarief.

  • 2. Het forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt € 35 per uur.

  • 3. Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 6 van de Algemene subsidieverordening Flevoland 2012 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:

    • a.

      subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier;

    • b.

      een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien die voor het einde van de periode als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub c is ontvangen.

  • 3. Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluiting van de openstellingsperiode alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 1.10 Verantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

2. MIT-haalbaarheidsproject

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een MIT-haalbaarheidsproject passend binnen de innovatieprogramma’s Topsectoren van ten minste één van de topsectoren, als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub b., al dan niet in combinatie met een andere topsector.

Artikel 2.2 Vereisten MIT-haalbaarheidsproject

  • 1. Onverminderd artikel 1.6, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project bestaat voor:

      • 1.

        tenminste 60 % uit haalbaarheidsstudie;

      • 2.

        ten hoogste 40 % uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

        Deze verdeling wordt vastgesteld aan de hand van de uitsplitsing van de subsidiabele kosten;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst;

    • c.

      het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst waarop het project betrekking heeft, is in technische of financiële zin voldoende risicovol om het project te rechtvaardigen;

    • d.

      het project geeft voldoende inzicht in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de vereisten uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een MKB-onderneming die is gevestigd in Flevoland

  • b.

    de aanvraag wordt als volgt beoordeeld:

    Scoretabel 1

    Criterium

    Punten

    Score

    i. De subsidiabele activiteit is innovatief, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat

    • a.

      de innovatie uniek is voor Nederland.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • b.

      de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • c.

      de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     

    ii. De subsidiabele activiteit heeft economisch perspectief, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • d.

      de innovatie marktperspectief heeft.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • e.

      het beoogde verdienmodel haalbaar is.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • f.

      het intellectueel eigendom beschermd kan worden.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • g.

      de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     

    iii. De subsidiabele activiteit is technisch-financieel uitvoerbaar, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • h.

      de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 2.7 gestelde termijn gerealiseerd kan worden.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • i.

      de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • j.

      de risico's voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • k.

      de subsidiabele activiteit binnen het budget kan worden uitgevoerd.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     
    • l.

      de aanvrager in aanvulling op de subsidie de beschikking heeft over de financiële middelen voor de subsidiabele activiteit.

    Matig (1), voldoende (3), goed (5)

     

     

  • c.

    de subsidiabele activiteit moet een score van ten minste 30 punten behalen;

  • d.

    voor elk criterium, genoemd onder sub b onder i, ii, of iii moet een score van minimaal 10 punten worden behaald;

  • e.

    de subsidie voldoet aan hoofdstuk I en artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Indien de subsidie betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek, zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • d.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    • e.

      Met betrekking tot de haalbaarheidsstudie zijn enkel de kosten van de studie subsidiabel.

Artikel 2.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1 bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 20.000 per aanvraag.

  • 2. Het percentage bedoeld in het voorgaande lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun, aan subsidieontvanger niet meer bedragen dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 2.6 Verdeelcriteria

  • 1. Het subsidieplafond, als bedoeld in artikel 1.3 tweede lid, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 2.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onverminderd hoofdstuk 4 van de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1 in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    het project wordt uiterlijk vier maanden na de beschikking tot subsidieverlening gestart;

  • b.

    het project wordt uiterlijk 12 maanden na de start van het project gerealiseerd.

Artikel 2.8 Betaling

De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

3. R&D samenwerkingsproject

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een MIT-R&D-samenwerkingsproject passend binnen de innovatieprogramma’s Topsectoren van ten minste één van de topsectoren, als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub b., al dan niet in combinatie met een andere topsector of ondersteunde sector.

Artikel 3.2 Vereisten

  • 1. Onverminderd artikel 1.6, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager neemt deel aan een samenwerkingsverband van ten minste twee MKB-ondernemingen;

    • b.

      het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;

    • c.

      het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, heeft geen rechtspersoonlijkheid;

    • d.

      het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • e.

      deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn niet anderszins met elkaar verbonden dan in het samenwerkingsverband;

    • f.

      geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;

    • g.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemers die zijn gevestigd in Provincie Flevoland;

    • h.

      het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • i.

      het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:

      • 1.

        de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,

      • 2.

        de topclusters en topsectoren; of,

      • 3.

        de Flevolandse economie.

    • j.

      het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkens:

      • 1.

        complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 2.

        capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 3.

        de kwaliteit van de projectorganisatie.

    • k.

      het project draagt bij aan:

      • 1.

        vernieuwing van producten, processen of diensten; of,

      • 2.

        wezenlijke nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;

    • l.

      het project scoort tenminste 50 punten op de verdeelcriteria als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1, in aanmerking te komen, voldaan aan de vereisten uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.3 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 de kosten in aanmerking genoemd in artikel 25, derde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.4 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1 bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 350.000 per R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het voorgaande lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun, aan subsidieontvanger niet meer bedragen dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. De totale subsidie wordt niet verstrekt, indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat:

    • a.

      het subsidiebedrag lager zou zijn dan € 50.000; of,

    • b.

      het deel van de subsidie dat aan een deelnemer van het samenwerkingsverband toekomt meer bedraagt dan:

      • 1.

        € 100.000 indien het subsidiebedrag maximaal € 200.000 is; of

      • 2.

        meer bedraagt dan € 175.000 indien het subsidiebedrag hoger dan € 200.000 is.

    • c.

      indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband ten behoeve van hetzelfde MIT-R&D-samenwerkingsproject reeds subsidie heeft aangevraagd of ontvangen. Subsidie wordt voorts geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen;

    • d.

      voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd;

    • e.

      indien:

      • 1.

        er voor het criterium, genoemd in artikel 3.2, tweede lid, aanhef en onder a een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

      • 2.

        er voor het criterium, genoemd in artikel 3.2, tweede lid, aanhef en onder b een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

      • 3.

        er voor het criterium, genoemd in artikel 3.2, tweede lid, aanhef en onder c een score van minder dan 10 punten wordt toegekend, en

      • 4.

        aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 50 punten wordt toegekend.

Artikel 3.5 Verdeelcriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria:

    Scoretabel 2

    Criterium

    Punten

    Score

    i. De mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat

    • a.

      de innovatie uniek is voor Nederland.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     
    • b.

      de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     
    • c.

      de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     

    ii. de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, de topclusters / topsectoren en/of de Flevolandse economie, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • d.

      de innovatie marktperspectief heeft.

    Matig (1), voldoende (3), goed (6)

     
    • e.

      het beoogde verdienmodel haalbaar is.

    Matig (1), voldoende (3), goed (6)

     
    • f.

      het intellectueel eigendom beschermd kan worden.

    Matig (1), voldoende (3), goed (6)

     
    • g.

      de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren.

    Matig (1), voldoende (3), goed (6)

     
    • h.

      wat de effecten zijn voor de belanghebbenden, als bedoeld onder artikel 3.2 sub i.

    Matig (1), voldoende (3), goed (6)

     

    iii. de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat sprake is van:

    • i.

      complementariteit van de deelnemers.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     
    • j.

      de capaciteiten van de deelnemers.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     
    • k.

      de kwaliteit van de projectorganisatie.

    Matig (1), voldoende (5), goed (10)

     

    iv. de mate waarin een vernieuwende cross-over wordt gerealiseerd, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • l.

      De verwachte impact die gerealiseerd wordt op een of meer van de betreffende maatschappelijke Kennis en Innovatieagenda's.

    Matig (0), voldoende (2), goed (4)

     
    • m.

      de combinatie van inzichten/vaardigheden van de deelnemers leidt tot vernieuwende cross-overs.

    Matig (0), voldoende (1), goed (3)

     
    • n.

      innovatie buiten de keten plaatsvindt

    Matig (0), voldoende (1), goed (3)

     
  • 3. Subsidieaanvragen die voor enig criterium, genoemd in het tweede lid, sub I, II en III minder dan 10 punten scoren en die op basis van de criteria genoemd in het eerste lid in totaal minder dan 50 punten scoren worden niet in de prioriteitsvolgorde meegenomen en worden afgewezen.

  • 4. Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 3.2, onder j, blijkt dat de binnen de periode als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid sub c ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, zoals bedoeld in artikel 1.3 tweede lid, te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.

  • 5. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat meer dan 50% van het subsidieplafond wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000 tot en met € 350.000, wordt subsidie niet verstrekt aan aanvragen die het maximum van 50% van het subsidieplafond overschrijden.

  • 6. Indien toepassing van het tweede lid, ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 3.6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onverminderd hoofdstuk 4 van de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1 in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het project wordt uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag gestart.

  • 2.

    Het project wordt uiterlijk 24 maanden na de start van het project gerealiseerd.

  • 3.

    De subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 4.

    De subsidieontvanger houdt een administratie bij van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 3.7 Bevoorschotting

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies een voorschot van ten hoogste 75% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3. Gedeputeerde staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

  • 4. De bevoorschotting als bedoeld in de voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

4. Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 april 2019 en vervallen met ingang van een door Gedeputeerde Staten vast te stellen datum.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels MKB Innovatiestimulering Topsectoren Flevoland

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 19 maart 2019.

de secretaris, de voorzitter,

De secretaris van Gedeputeerde Staten van Flevoland