Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik houdende regels voor maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels Wmo 2017 gemeente Lopik

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik;

gelet op de artikelen 12, 16, 17, 20 en 25 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2015

gelezen het voorstel van 20 december 2016

besluit vast te stellen:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lopik 2017.

1. Inleiding

Deze beleidsregels vormen de nadere invulling van de Wmo verordening gemeente Lopik 2015.

De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de verordening Wmo aan een inwoner kan bieden. Vanuit de Wmo ondersteunt de gemeente inwoners in hun zelfredzaamheid en/of participatie, voor zover de inwoner in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk daar niet in kan voorzien.

De Wmo 2015 wordt uitgevoerd door het college van burgemeester en wethouders. In de praktijk heeft het Breed Sociaal Loket van de gemeente Lopik mandaat voor de uitvoering.

1.1 Opbouw van de beleidsregels

  • Hoofdstuk 2 bevat een algemeen afwegingskader waarin is aangegeven hoe om te gaan met de eigen kracht van mensen, de eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociale netwerk, collectieve en algemene voorzieningen en welke rol deze factoren spelen bij het ondersteunen van mensen voor het bieden van lokaal maatwerk. Dit afwegingskader is bedoeld om te bepalen of en zo ja in welke mate ondersteuning vanuit de gemeente noodzakelijk is.

  • In hoofdstuk 3 is de vraagverheldering verduidelijkt, beginnende met een melding en eindigend met een aanvraag. Zaken als gesprek, persoonlijk plan en onderzoek komen aan de orde.

  • In hoofdstuk 4 t/m 7 worden de verschillende maatwerkvoorzieningen besproken en de afweging voor de verstrekking van deze voorzieningen.

  • Hoofdstuk 8 bevat regels omtrent een persoonsgebonden budget.

  • In hoofdstuk 9 wordt de inwerkingtreding besproken.

2. Algemeen afwegingskader

Bij de behandeling van een hulpvraag van een inwoner wordt een afweging gemaakt of er al dan niet een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. De (persoonlijke) omstandigheden van de inwoner worden bij deze afweging betrokken. In dit hoofdstuk worden de verschillende situaties en voorzieningen beschreven.

2.1 Identificatie en woonplaatsvereiste

In artikel 5 van de verordening is bepaald dat het college aan de hand van een verblijfs-document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht de identiteit van de belanghebbende vaststelt. Daaruit moet blijken of de belanghebbende de Nederlandse nationaliteit bezit en rechtmatig in Nederland verblijft. Vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als zij geen geldige verblijfstitel kunnen tonen.

Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente Lopik heeft. Belanghebbende moet ingeschreven zijn in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente. Volgens jurisprudentie betekent hoofdverblijf meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.

2.2 Eigen mogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid

De Wmo 2015 regelt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mensen die niet op eigen kracht of met hulp van mensen uit hun sociale netwerk zelfredzaam zijn en kunnen participeren in de samenleving. Niet bij iedere beperking hoeft de gemeente aan een oplossing hoeft bij te dragen. In veel gevallen kan een persoon op eigen kracht of met hulp vanuit het netwerk ervoor zorgen dat hij of zij zelfredzaam is.

2.3 Ondersteuning door het sociale netwerk

Wanneer een participatieprobleem opgelost kan worden met hulp van familie, een mantelzorger of een vrijwilliger, gaat dit voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Bij de beoordeling van de inzet van iemand uit het sociale netwerk dient gekeken te worden naar eventuele dreigende overbelasting van deze personen. De bijdrage van deze hulpverleners uit het sociale netwerk moet er niet toe leiden dat degenen die ondersteuning bieden, zelf een beroep doen op de Wmo.

2.4 Algemeen gebruikelijke voorziening en gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt gedefinieerd als onderlinge hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van gezinsleden en medebewoners

Er is sprake van gebruikelijke hulp:

  • in kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn

  • in langdurige situaties:

    • o

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of verenigingen;

    • o

      hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

    • o

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;

    • o

      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp, wordt geen ondersteuning vanuit de Wmo of verstrekt.

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is wanneer aan meerdere (twee van de drie) onderstaande criteria is voldaan:

  • de voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking;

  • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten voor hetzelfde doel.

In individuele gevallen kan een voorziening die voldoet aan de criteria voor algemeen gebruikelijk, vanwege omstandigheden van de belanghebbende, niet algemeen gebruikelijk zijn. Bijvoorbeeld wanneer een plotseling/acuut optredende beperking (bijvoorbeeld een ongeluk) de algemeen gebruikelijke voorziening eerder dan normaal moet worden vervangen. Ook de financiële situatie kan ertoe leiden dat de voorziening voor belanghebbende niet kan worden beschouwd als algemeen gebruikelijk gelet op de kosten van de voorziening in relatie tot het inkomen van belanghebbende.

2.5 Voorliggende voorziening

Een voorliggende voorziening is een voorziening op basis van andere wet- of regelgeving. Als hier sprake van is dan zal er op grond van de Wmo geen ondersteuning worden verstrekt. Voorbeelden zijn voorzieningen op grond van de Wet op de Kinderopvang, vervoerskosten woon-werkverkeer op grond van de Wia, voorzieningen uit hoofde van het uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de Wet langdurige zorg (Wlz) of de ziektekostenverzekering. Ook kosten die op derden verhaald kunnen worden gelden als voorliggende voorziening.

2.6 Algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen geldt dat deze snel en regelarm (zonder aanvraagprocedure) beschikbaar zijn. Biedt een algemene voorziening of dienst een passende oplossing, dan wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Wel kan een maatwerkvoorziening of dienst aanvullend verstrekt worden.

Een algemene voorziening is voor iedere inwoner beschikbaar. Er kan echter een eigen bijdrage gevraagd worden.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • Het aanbieden van cursussen gericht op het opdoen van (praktische) vaardigheden;

  • Het aanbieden van meldpunten voor ondersteuning of opvang;

  • Ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie door middel van informatievoorziening, advies, screening en vraagverheldering – uitgevoerd door partners;

  • Ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.).

2.7 Maatwerkvoorziening

Maatwerkvoorzieningen kunnen bestaan uit voorzieningen in natura of uit ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget. De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening en de indicatietermijn dient zo kort mogelijk te zijn. Daarbij dient er sprake te zijn van keuzevrijheid en zeggenschap bij de cliënt.

2.8 Langdurig noodzakelijk

Maatwerkvoorzieningen of diensten worden alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk zijn ter bevordering van de participatie en zelfredzaamheid van de cliënt. Langdurig noodzakelijk (over het algemeen wordt er uitgegaan van langer dan 6 maanden) wil zeggen dat belanghebbende voor langere tijd niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Dit betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ervaart niet voor een maatwerkvoorziening of dienst in aanmerking komt. In het geval van een tijdelijke beperking kan beroep worden gedaan op andere regelingen zoals een verzekering of uitleenservice. Dit geldt bijvoorbeeld voor tijdelijke beperkingen als gevolg van een ongeval. Voor begeleiding of hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode.

2.9 Persoonsgebonden budget

De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening, in plaats daarvan een persoonsgebonden budget te ontvangen. Daarbij zal de cliënt worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, de maximale budgetten, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden (zie hoofdstuk 8).

2.10 Eigen bijdrage

In artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 is bepaald dat het mogelijk wordt om zowel voor maatwerkvoorzieningen als voor algemene voorzieningen een eigen bijdrage te heffen, zolang de cliënt gebruik maakt van de voorziening. Er is geen sprake meer van een vaste periode waarover een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening kan worden gevraagd en er wordt ook geen onderscheid meer gemaakt in de wijze waarop de maatwerkvoorziening is verstrekt. Het kan dus zowel gaan om voorzieningen die in bruikleen dan wel in eigendom zijn verstrekt, waarover een eigen bijdrage is verschuldigd. De hoogte van de op te leggen eigen bijdrage wordt begrensd door de kostprijs van de voorziening en de maximale periodebijdrage.

Het college heeft besloten een bijdrage in de kosten op te leggen voor alle maatwerkvoorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn de rolstoelen en kindervoorzieningen (met uitzondering van woningaanpassingen ten behoeve van een kind) uitgesloten van eigen bijdragen. De vaststelling en inning van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen is landelijk belegd bij het CAK.

3. Procedureregels, melding en aanvraag

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan zij/hij zich melden bij het Breed Sociaal Loket en zijn vraag stellen. Meldingen kunnen bij het Breed Sociaal Loket gedaan worden: per telefoon, per e-mail of via de publieksbalie in het gemeentehuis. Ook iemand uit het sociale netwerk van de cliënt, zoals familieleden, buren, de huisarts, een hulpverlener vanuit het BSL of een zorgaanbieder kan een melding doen.

Soms blijkt na een korte vraagverkenning/vooronderzoek tijdens de aanmelding dat directe informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een uitgebreider gesprek; een huisbezoek.

3.1 Melding

Als iemand met een beperking problemen ondervindt bij zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan er behoefte zijn aan ondersteuning. In een aantal gevallen kan met een beroep op mantelzorg of vrijwilligers het probleem worden opgelost. Wanneer iemand niet in staat is op eigen kracht tot een oplossing te komen, kan diegene bij het BSL terecht voor informatie, advies en ondersteuning. De Wmo kan dan een vangnet zijn.

Er is sprake van een melding op het moment dat er een afspraak wordt gemaakt voor een huisbezoek. Uitgangspunt is dat met de cliënt eerst een gesprek wordt gevoerd om uit te zoeken wat er aan de hand is. De wijze waarop een gesprek wordt aangevraagd, kan via de post of email, de telefoon of de balie. De plaats waar het gesprek wordt gehouden, is afhankelijk van de mogelijkheden van de cliënt. Het liefst wordt het gesprek gehouden bij de mensen thuis of ergens anders waar zij zich op hun gemak voelen. Tijdens het gesprek is het mogelijk dat een cliënt iemand meeneemt, zoals een familielid of een zorgverlener. Na het inplannen van het huisbezoek ontvangen cliënten een afspraakbevestiging. Hierin staat informatie over het gesprek, de voorbereiding en de mogelijkheden voor cliënt-ondersteuning. Ook wordt in de afspraakbevestiging aangegeven dat de cliënt de mogelijkheid heeft om binnen zeven dagen na melding een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd is aangegeven welke doelen de cliënt wil bereiken en welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is om die doelen te bereiken.

3.2 Cliëntondersteuning

In Lopik is cliëntondersteuning ondergebracht bij het Breed Sociaal Loket. MEE-consulenten zijn onderdeel van het team van het Breed Sociaal Loket. Bij een melding hoort dat de cliënt uitleg ontvangt over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning die de MEE consulenten kunnen bieden. Indien gewenst kan de cliënt vragen om onafhankelijke cliënt-ondersteuning vanuit een andere persoon of andere organisatie.

3.3 Onderzoek

Het doel van het gesprek is het vaststellen van de behoefte aan ondersteuning en kan een voorbereiding zijn op een formele aanvraag (objectivering van de hulpvraag). In het gesprek komen alle mogelijkheden aan bod om het probleem van de cliënt op te lossen:

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve voorzieningen;

  • welke criteria van toepassing zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening;

  • welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is.

De hulpvraag van de inwoner dient integraal en domeinoverstijgend te worden bekeken. Dit betekent dat tijdens het gesprek ook de vragen en problemen van de inwoner op andere levensterreinen aan bod komen.

Het aanvragen van medisch advies bij een bureau voor sociaal medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.

3.4 Ondersteuningsplan

Het gesprek (het onderzoek) vormt de basis voor de indicatiestelling. Dit wordt beschreven in een verslag. Het verslag van het gesprek en het onderzoek vormen samen het ondersteuningsplan en wordt toegezonden aan de cliënt. Als het gesprek en het onderzoek resulteert in een aanvraag, is een ondertekend ondersteuningsplan de basis voor deze aanvraag.

Bij het ondersteuningsplan dient zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met het principe: één gezin, één plan, één regisseur. Het ondersteuningsplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.

Indien noodzakelijk wordt er vervolgens nader onderzoek gedaan om te bepalen of belanghebbende een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies bij een bureau voor sociaal medisch advies, of een medisch expertise team, kan onderdeel uitmaken van het vervolgonderzoek. Met belanghebbende zal worden besproken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel zijn van het vervolgonderzoek.

3.5 Beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op de aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking en op basis van de indicatiestelling. In de beschikking staat; de meldingsdatum, het besluit, de motivering van het besluit en de informatie over de effectuering van het besluit.

Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

4. Afwegingskader huishoudelijke hulp

Huishoudelijke hulp wordt ingezet in situaties waarin de cliënt verminderd in staat is om de regie over het huishouden te voeren. Veelal is er sprake van of risico op vervuiling of verwaarlozing. Ook onvoorziene omstandigheden kunnen tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp leiden.

De huishoudelijke ondersteuning betreft in Lopik een maatwerkvoorziening. Het eindresultaat bij het leveren van huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit:

  • de cliënt kan wonen in een schoon huis;

  • de cliënt kan dagelijks beschikken over voedsel;

  • de cliënt kan beschikken over schone en draagbare kleding;

  • de cliënt kan de dagelijkse gebruikelijke zorg voor de kinderen bieden.

4.1 Onderscheid huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning wordt onderscheiden in huishoudelijke hulp 1 (HH1) en huishoudelijke hulp 2 (HH2).

  • Huishoudelijke ondersteuning 1 betreft hulp voor mensen die nog zelf enige mate van regie kunnen voeren over het huishouden.

  • Huishoudelijke ondersteuning 2 is naast het voeren van een gestructureerd huishouden ook het organiseren van het huishouden.

4.2 Eigen verantwoordelijkheid

De belanghebbende is primair verantwoordelijk voor het voeren van een gestructureerd huishouden. Technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, wasmachine, wasdroger, stofzuiger, verhoging voor wasmachine en droger etc. kunnen een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Wanneer iemand daartoe niet in staat is, wordt beoordeeld in hoeverre een huisgenoot binnen de leefeenheid de huishoudelijke taken kan uitvoeren. Er kan aanspraak worden gemaakt op huishoudelijke hulp als er binnen de leefeenheid onvoldoende mogelijkheden zijn om de huishoudelijke taken uit te voeren.

4.3 (Dreigende) overbelasting

Door gezondheidsproblemen of een combinatie met werk (uitzonderlijke gevallen zoals militaire uitzending of werk op een boorplatform) kan het voorkomen dat een huisgenoot niet de gebruikelijke hulp kan leveren die nodig is om de huishoudelijke taken te kunnen uitvoeren.

Als er overbelasting dreigt in de leefeenheid vanwege een combinatie van werk en huishouden en een zieke huisgenoot, kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld waarbinnen de leefeenheid de gelegenheid krijgt om de onderlinge taakverdeling aan te passen.

5. Afwegingskader woonvoorzieningen

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

5.1 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 9 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

5.2 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen is algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn in o.a. bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend wordt ook gerelateerd aan de beperking, de leeftijd, de woonwensen en de woonsituatie.

Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe. Dit gebeurt bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of verwijderen van drempels als er toch een verbouwing plaatsvindt. Wat algemeen gebruikelijk is kan in de loop der jaren veranderen en is onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen. Tijdens het onderzoek zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:

  • als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien wordt geen voorziening verstrekt: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche;

  • als de aan te passen voorziening ouder is dan 20 jaar wordt geen voorziening verstrekt. Op dat moment is een vervanging algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele kosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor ondersteuning in aanmerking;

  • is een voorziening tussen de 10 en 20 jaar oud, dan worden de aanpassingskosten naar rato berekend (bijvoorbeeld, als een voorziening 15 jaar oud is, wordt 5/20ste vergoed);

  • als de voorziening jonger is dan 10 jaar worden alle aanpassingskosten vergoed.

Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom als huurwoningen.

Geen ondersteuning wordt verleend als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag verwacht worden dat ze bijvoorbeeld, was uit de wasmachine op zolder halen.

5.3 Afweging verhuizen of woning aanpassen

Het uitgangspunt is dat de kosten van een verhuizing algemeen gebruikelijk zijn. Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is. In dat geval kan de cliënt in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

Voor een goede afweging tussen de woning aanpassen of verhuizen worden de volgende punten onderzocht:

  • Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig? Als verwacht wordt dat voorzienbare aanpassingen boven het verhuisprimaatbedrag uitkomen moet toepassing van het primaat overwogen worden.

  • Op welke termijn kan het probleem worden opgelost? Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.

  • Sociale factoren

    Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.

  • Woonlasten en financiële draagkracht

    Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.

  • Situatie woningmarkt

    Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Gelet op de malaise op de woningmarkt zijn woningen vaak moeilijker te verkopen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.

  • Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

    Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.

  • Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

    Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.

Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning. Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. De kosten van de woningaanpassing worden in dat geval afgezet tegen de maximale richtbedragen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten.

5.4 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat de cliënt in staat moet zijn tot het normale gebruik van de woning. Dat wil zeggen dat de woning:

  • voor de cliënt toegankelijk is;

  • de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt;

  • de cliënt het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamer van jonge kinderen moet kunnen bereiken en gebruiken.

Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten valt in principe niet tot het normale gebruik van de woning.

Als een cliënt wordt belemmerd in zijn zelfredzaamheid door bouwkundige of woon-technische kenmerken van de woning, kan een woonvoorziening/woningaanpassing aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee wordt echter ook gekeken of door een herverdeling van taken binnen het gezin, door een herindeling van vertrekken of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven.

De volgende woonvoorzieningen kunnen aan de orde zijn;

  • losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel of tillift);

  • bouwkundige woonvoorziening, nagelvaste voorzieningen aan de muur (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of traplift).

Voor kortdurend gebruik zijn losse woonvoorzieningen te leen via een uitleenservice. Deze uitleenservice is een voorliggende voorziening in het geval de losse woonvoorziening korter dan zes maanden nodig is. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom in principe voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen zullen in eigendom worden verstrekt.

5.5 Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Hierover is reeds vaste jurisprudentie voorhanden.

5.6 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de eigen woning, aan het wonen in de mantelzorgwoning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

5.7 Uitvoering en typen woonvoorzieningen

Ten aanzien van de uitvoering van woonvoorzieningen kan het volgende worden vastgesteld:

  • een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is;

  • de goedkoopst adequate voorziening wordt toegekend. Dit wordt bepaald aan de hand van de goedkoopste offerte van de drie die worden opgevraagd. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan eventueel een bouwkundig advies worden aangevraagd;

  • de aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht;

  • indien sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn kan een offerte gevraagd worden vóórdat op de aanvraag wordt beschikt;

  • de voorziening wordt verstrekt aan de cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de eigenaar van de woning niet akkoord hoeft te gaan bij een noodzakelijke woningaanpassing voor een huurder. Voordat de woningaanpassing wordt aangebracht, moet de woningeigenaar wel in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Bij het verlaten van de woning is de huurder ook niet gehouden de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen;

  • in geval van een PGB moet de uitvoering van de aanpassingen worden ingezet binnen 6 maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld.

5.8 Persoonsgebonden budget voor woningaanpassing

Het PGB voor de kosten van aanpassing van de woning wordt bepaald op basis van de door de cliënt in te dienen begroting en offertes. Het PGB wordt echter gemaximeerd op 100% van de kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening. Als de cliënt de woning-aanpassing in de vorm van bouwkundige ingrepen binnen het informele circuit realiseert, kan hierop een bedrag in mindering worden gebracht dat in de kosten van de maatwerkvoorziening is begrepen voor de aannemer die het werk zou uitvoeren. De kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening worden bepaald op basis van bestaande contracten met aannemers of marktonderzoek.

Als een losse woonvoorziening, die met een financiële tegemoetkoming is aangeschaft, niet meer wordt gebruikt binnen de geldende afschrijftermijn, dan wordt de cliënt geacht een deel van de aankoopprijs (naar rato van de afschrijftermijn) terug te betalen.

5.9 Tegemoetkoming bij verhuizing

Een tegemoetkoming voor verhuizing wordt vastgesteld op basis van de begroting van de cliënt, met een maximum dat is vastgesteld in het besluit.

Bij het verstrekken van een tegemoetkoming voor verhuizen houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was.

5.10 Weigeringsgronden

Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • 1.

    Er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • 2.

    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normaal gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 3.

    De belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijke toestemming is verleend door het college;

  • 4.

    De belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover het een verhuisvergoeding betreft;

  • 5.

    Er voorafgaand aan het besluit van het college al is aangevangen met de werkzaamheden waarvoor een voorziening is aangevraagd zonder dat het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend.

5.11 Waardevermeerdering woning

Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd.

5.12 Losse (roerende) woonvoorzieningen

Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestretchers etc. Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt.

Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.

Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen en klaargemaakt voor hergebruik.

5.13 Losse woonunit

Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Dit zal worden onderzocht. De gemeente zal dan de kosten moeten dragen van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is.

5.14 Dubbele woonlasten, tijdelijke huisvesting of huurderving

Het kan zijn dat een woning aangepast moet worden voordat betrokkene er in kan wonen of dat betrokkene de woning tijdelijk moet verlaten in verband met de aanpassing. In die gevallen is een maatwerkvoorziening mogelijk t.b.v. de reële extra woonkosten.

Indien een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, door een verhuurder wordt vrij gehouden kan aan de verhuurder, voor maximaal 6 maanden, de gederfde huur worden betaald.

5.15 Onderhoud, keuring en reparatie

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerk-voorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.

6 Afwegingskader hulpmiddelen, rolstoelen en vervoers-voorzieningen

Een vervoersmiddel kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij dient onder directe woonomgeving de plaats te worden gerekend waarin betrokkene woont. Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets).

Ook als inwoners belemmeringen ervaren op vervoer op grotere afstanden kan een regiotaxipas (CVV) worden verstrekt. Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als de regiotaxi geen oplossing biedt.

6.1 Rolstoel

Een rolstoel als maatwerkvoorziening kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen bij het verplaatsen in en om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening. In hoeverre een rolstoel aan de orde kan zijn voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, is vooral afhankelijk van de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie.

We onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • handbewogen rolstoel;

  • elektrische rolstoel;

  • aanpassingen aan de rolstoel.

Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep gedaan kan worden op de uitleenservice. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ-instelling werd genoemd kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet Langdurige Zorg (Wlz).

6.2 Scootmobiel en andere vervoersvoorzieningen

Als er sprake is van belemmeringen in het vervoer in de directe woonomgeving en op middellange afstanden, dan kan een inwoner in aanmerking komen voor een scootmobiel. De cliënt die in aanmerking wil komen voor een scootmobiel, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

De cliënt is in staat om zelfstandig op en van de scootmobiel te stappen;

De cliënt is in staat om de scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen en zelfstandig deel te nemen aan het verkeer op de openbare weg.

6.3 Vervoersvoorzieningen

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer, zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar de cliënt toe komen in plaats van daar naartoe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening (openbaar vervoer) of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1.500 tot 2.000 km moet kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

Er moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die het vervoersprobleem zou kunnen oplossen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoers-voorziening gebruik gemaakt zou kunnen worden. Een elektrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en ligfiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd waaronder een automaat, stuurbekrachtiging, airco of autoruiten. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de situatie van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een scooter niet zonder meer algemeen gebruikelijk.

Als duidelijk is dat een algemene of algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening niet voorhanden is, dan moet aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeeld worden of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV, de Regiotaxi). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de betrokkene. Deelname aan het CVV wordt afgewogen vóórdat beoordeeld wordt of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Als CVV wel mogelijk is maar toch een maatwerkvoorziening wordt gevraagd, is dat alleen mogelijk in situaties waarin een maatwerkvoorziening een goedkopere oplossing is, bijvoorbeeld door een geringe aanpassing aan de eigen auto (het bedrag daarvoor is opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning).

Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats;

  • kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per zone (afgerond op 5 cent), waarbij ook een opstapzone betaald moet worden;

  • iedere rechthebbende kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;

  • indien medische begeleiding is geïndiceerd, mag de cliënt louter onder begeleiding van de medisch begeleider reizen. De medisch begeleider reist gratis mee.

Als het bovenstaande niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

  • vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden;

  • vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.

7. Afwegingskader begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen

De maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op het zo zelfredzaam mogelijk kunnen (blijven) meedoen van inwoners, op het moment dat dit (even) niet (geheel) zelfstandig lukt en/of het sociaal netwerk en/of algemene voorziening dit niet (volledig) kunnen bereiken.

7.1 Ondersteuning zelfredzaamheid

Cliënten activeren en/of ondersteunen die onvoldoende zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie m.b.v. een combinatie van het inschakelen/activeren netwerk, vrijwillige inzet en professionele inzet.

Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het kan dan gaan om zaken als het helpen (leren) plannen van activiteiten, (leren) regelen van dagelijkse zaken, het (leren) nemen van besluiten en het (leren)structureren van de dag. Maar ook om het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het (leren) uitvoeren van handelingen/vaardigheden, het nemen van besluiten en zaken buiten de dagelijkse routine, die zelfredzaamheid tot doel hebben.

Ondersteuning zelfredzaamheid 1

Kernbegrip: stimuleren en toezicht

  • Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. Bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De cliënt kan zelf om hulp vragen.

  • De ondersteuning is er op gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

Ondersteuning zelfredzaamheid 2

Kernbegrip: helpen bij

  • De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van de dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme), die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit kan zodanige problemen opleveren dat de cliënt afhankelijk is van ondersteuning.

  • De communicatie gaat niet altijd vanzelf omdat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

  • Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing/opname.

Ondersteuning zelfredzaamheid 3

Kernbegrip: overnemen en regie

  • De ondersteuning richt zich op het overnemen van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning bij complexe taken die voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

  • Voor de dagstructuur en het voeren van regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

7.2 Ondersteuning maatschappelijke deelname

Dit betreft groepsgewijze activiteiten voor cliënten die vanwege een beperking niet kunnen deelnemen aan regulier of begeleid werken (WSW, beschut werken) of activiteiten binnen de algemene voorzieningen in de buurt. De activiteiten voldoen aan de behoeften van cliënten bij:

  • Participatie, meedoen aan de samenleving, arbeidsmatige activiteiten;

  • Ontmoeting, sociale contacten;

  • Jezelf ontwikkelen, iets leren (competenties, vaardigheden);

  • Geactiveerd worden, zinvol bezig zijn;

  • Trainen van sociale vaardigheden.

De activiteiten spelen zoveel mogelijk in op de persoonlijke interesses, mogelijkheden en kansen voor ontwikkeling (talenten) en/of behoud van vaardigheden van de individuele cliënten.

Ondersteuning maatschappelijke deelname wordt geïndiceerd per dagdeel van 4 uur.

Ten aanzien van vervoer van en naar de locatie waar de activiteiten plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de cliënt en/of zijn netwerk dit zelf regelt. Indien dit niet mogelijk is, wordt een vervoerscomponent als indicatie opgenomen in het ondersteuningsplan.

Ondersteuning maatschappelijke deelname 1

Kernbegrip: stimuleren en toezicht

  • Er is een begeleidingsbehoefte van de cliënt aan:

  • Gestimuleerd en geactiveerd worden

  • Een lichte vorm van toezicht

  • Het signaleren van mentale, fysieke en sociale veranderingen

  • Een lichte vorm van sociale veiligheid*

Ondersteuning maatschappelijke deelname 2

Kernbegrip: helpen bij

  • Er is een begeleidingsbehoefte van de cliënt aan:

  • Gestimuleerd, gemotiveerd en aangespoord worden

  • Beschikbaarheid ondersteuner in nabijheid

  • Het signaleren van mentale, fysieke en sociale veranderingen

  • Een middelmatige vorm van sociale veiligheid*

Ondersteuning maatschappelijke deelname 3

Kernbegrip: overnemen en regie

  • Er is een begeleidingsbehoefte van de cliënt aan:

  • Gestimuleerd, gemotiveerd en aangespoord worden

  • Structuur

  • Voortdurende aanwezigheid van begeleiding in dezelfde ruimte, veel individuele aandacht

  • Het signaleren van mentale, fysieke en sociale veranderingen

  • Een zwaardere vorm van sociale veiligheid*

    *Sociale veiligheid: mate van zich beschermd voelen door zich in een afgeschermde ruimte of in een groep met steeds dezelfde personen te bevinden.

7.3 Kortdurend verblijf (logeren)

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook Ondersteuning Maatschappelijke Deelname kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer persoonlijke verzorging en/of verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

7.4 Persoonlijke verzorging

Een cliënt kan in aanmerking komen voor persoonlijke verzorging wanneer sprake is van een noodzaak voor aansturing of hulp bij de zelfzorg door bijvoorbeeld een verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische beperking. Het gaat hierbij om ondersteuning van de zelfredzaamheid van de cliënt. De behoefte aan persoonlijke verzorging hangt niet samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. In de praktijk betekent dit dat de persoonlijke verzorging op grond van de Wmo uit dezelfde handelingen kan bestaan als de persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet: zich wassen; persoonlijke verzorging voor tanden, haren en nagels, zich kleden; in en uit bed gaan; naar het toilet gaan; eten en drinken; medicatie innemen; aanbrengen/verwijderen van prothese(n); aanleveren van activiteiten rondom persoonlijke verzorging.

7.5 Beschermd wonen (woongroepen)

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijkse activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak ‘gewone’ woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Beschermd wonen is een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten. Voor Lopik gaat het om de gemeente Utrecht. Zij krijgen ook het budget voor deze taak. Het Breed Sociaal Loket stemt af met de gemeente Utrecht over de indicaties beschermd wonen voor inwoners van Lopik.

8. Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)

8.1 Toegang

Een PGB is enkel toegankelijk wanneer voldaan wordt aan de criteria voor een maatwerkvoorziening zoals beschreven in artikel 12 van de Wmo verordening 2015 en in deze Wmo beleidsregels 2017.

Daarnaast moet de cliënt duidelijk aangeven dat een PGB gewenst wordt.

8.2 Afweging geschiktheid PGB houder

De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan wanneer:

  • 1.

    De aanvrager zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

  • 2.

    De aanvrager de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

  • 3.

    De aanvrager goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB;

  • 4.

    De aanvrager de werkgeversplichten kan uitvoeren wanneer er sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het PGB, kan in een aantal situaties toch een PGB verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij het huisbezoek aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.

8.3 Weigeringsgronden

Het college kan een PGB weigeren wanneer:

  • 1.

    Blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft versterkt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 2.

    De aanvrager niet voldoet aan de aan het PGB verbonden voorwaarden. De voorwaarden zijn: de aanvrager moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt;

  • 3.

    De aanvrager het PGB niet of voor een ander doel gebruikt;

  • 4.

    Als de voorziening niet noodzakelijk zal zijn gedurende de gehele afschrijvings-termijn (bijvoorbeeld bij kindvoorzieningen waar het kind uit groeit);

  • 5.

    Het PGB is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

  • 6.

    De aanvrager zich in het verleden niet aan de voorwaarden voor een PGB heeft gehouden.

8.4 Zorg- en budgetplan

De cliënt is verplicht voor een PGB voor dienstverlening een zorg- en budgetplan te overleggen volgens een voorgeschreven format. Op grond van dit plan moet de medewerker kunnen vaststellen of de cliënt in aanmerking kan komen voor een PGB.

Het plan moet ook inzicht geven wie de ondersteuning gaat leveren en –afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.

Is er sprake van een PGB voor andere maatwerkvoorzieningen, dan moet hij een zorg- en budgetplan overleggen volgens een format dat relevant is voor het type ondersteuning en voegt daarbij een offerte of factuur.

8.5 Zorgovereenkomst

De cliënt is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een PGB een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.

8.6 Trekkingsrecht

Voor zover het PGB valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de cliënt moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.

8.7 Formele of informele ondersteuning

De hoogte van het PGB voor dienstverlening is afhankelijk van de vraag of er sprake is van formele of informele ondersteuning. De uitgangspunten hiervoor staan beschreven in het besluit.

8.8 Beperkingsgronden PGB sociaal netwerk

Het PGB kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Wanneer een cliënt het PGB wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet zeer duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke zorg of als mantelzorger kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het PGB voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels PGB door een professional.

8.9 Hoogte PGB voorziening (niet zijnde een dienst)

De hoogte van een PGB t.b.v. de aanschaf van een rolstoel, woonvoorziening of vervoers-voorziening wordt bepaald aan de hand van de goedkoopst adequate voorziening in natura die door het college zou kunnen worden aangeschaft, maar mét oog op kwaliteit, inclusief een bedrag voor onderhoud en verzekering. Dit PGB wordt achteraf, na ontvangst van de nota(‘s) uitgekeerd.

9. Slotbepaling

9.1 Overgangsbepaling

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017. De Wmo Beleidsregels 2015 worden ingetrokken op dezelfde datum.

Bij deze beleidsregels hoort het Financieel besluit Wmo dat het college heeft vastgesteld op 20 december 2016.

9.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Wmo 2017 gemeente Lopik.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 20 december 2016.
Het college van burgemeester en wethouders van Lopik;
de secretaris, de burgemeester,
(H. Capel) (mw. Mr. R.G. Westerlaken-Loos)