Regeling vervallen per 18-04-2019

Uitvoeringsregeling opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied

Geldend van 08-11-2017 t/m 17-04-2019

Intitulé

Uitvoeringsregeling opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ,

Besluiten vast te stellen:

Uitvoeringsregeling opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied

Artikel 1 Begripsbepalingen en toepassingsbereik

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      bestaand stedelijk gebied: bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening;

    • b.

      dorpslint: langgerekte lijn van aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing ten behoeve van overwegend stedelijke functies;”

    • c.

      verordening: Provinciale Ruimtelijke Verordening.

  • 2. Deze regeling is van toepassing op een opstelling voor zonne-energie die wordt mogelijk gemaakt op grond van artikel 32a, eerste lid, van de verordening.

Artikel 2 De locatie en omvang van de opstelling voor zonne-energie

  • 1. De locatie voor de opstelling voor zonne-energie is aan minimaal één zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint.

  • 2. Voor locaties die aan een of meer zijden aansluitend zijn op woonbebouwing bedraagt de afstand tussen de opstelling voor zonne-energie en de woonbebouwing minimaal 50 meter.

  • 3. De omvang van de opstelling voor zonne-energie is:

    • a.

      op een locatie die aan één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint: maximaal 5 hectare;

    • b.

      op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog een andere zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 10 hectare, of;

    • c.

      op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog twee andere zijden aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 25 hectare; met dien verstande dat van de maximale oppervlakten onder a tot en met c kan worden afgeweken tot niet meer dan 10% van die oppervlakten indien dat noodzakelijk is uit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit.

  • 4. Onverminderd het derde lid kan de oppervlakte van de opstelling voor zonne-energie niet groter zijn dan dat passend is binnen de uitgangspunten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de verordening.

  • 5. De locatie voor de opstelling voor zonne-energie is niet aansluitend op een reeds bestaande opstelling voor zonne-energie, tenzij sprake is van het aanvullen van een bestaande opstelling voor zonne-energie tot de maximale oppervlakte als bedoeld in het derde en vierde lid.

Artikel 3 Eisen aan de inpassing van de opstelling voor zonne-energie

  • 1. De hoogte van een opstelling voor zonne-energie bedraagt maximaal 1,50 meter gemeten vanaf het maaiveld.

  • 2. De bodem onder de opstelling wordt niet verhard of verdicht.

  • 3. De terreinafscherming is passend in de omgeving en faunavriendelijk.

    4. De afstand tussen de opstelling voor zonne-energie en woonbebouwing bedraagt minimaal 50 meter.

Artikel 3a Stimuleringsgebieden zonne-energie

  • 1. Stimuleringsgebieden zonne-energie zijn geometrisch begrensde gebieden zoals aangeduid in bijlage 1.

  • 2. In stimuleringsgebieden zonne-energie is voor een opstelling voor zonne-energie artikel 2 niet van toepassing.

  • 3. In stimuleringsgebied zonne-energie Groene Hoek zoals opgenomen in bijlage 1 onder a, geldt in afwijking op artikel 3, eerste lid, dat de hoogte van een opstelling voor zonne-energie niet meer bedraagt dan 2,00 m gemeten vanaf het maaiveld.

Artikel 4 Slotbepaling en citeertitel

  • 1. Deze uitvoeringsregeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied.

Ondertekening

Haarlem, 12 juli 2016.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
J.W. Remkes, voorzitter.
H.Schartman, waarnemend provinciesecretaris.

TOELICHTING

ALGEMEEN

De Provincie Noord-Holland heeft opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied onder voorwaarden ruimtelijk mogelijk gemaakt met artikel 32a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Op grond van het eerste lid van dit artikel mogen opstellingen voor zonne-energie alleen ruimtelijk mogelijk worden gemaakt op gronden in het landelijk gebied met behulp van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken en dus niet in een bestemmingsplan. De enige uitzondering daarop vormt meervoudig ruimtegebruik. Te weten een opstelling voor zonne-energie op gronden met een bestemming voor nutsvoorzieningen, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit, of voor infrastructuur voor weg, spoor, water en vliegverkeer. Indien de reeds bestaande functie tevens wordt gehandhaafd, mag een dergelijke opstelling ook bij bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

De onderhavige uitvoeringsregeling is alleen van toepassing op opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied als bedoeld in het eerste lid van artikel 32a van de verordening. De regeling is niet van toepassing op opstellingen voor zonne-energie in het kader van meervoudig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 32a, vierde lid, van de verordening.

Het zesde lid van artikel 32a bepaalt dat Gedeputeerde Staten verplicht zijn om nadere regels te stellen over de locatie, omvang en inpassing van opstellingen voor zonne-energie als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de verordening. De onderhavige uitvoeringsregeling bevat deze nadere regels.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Ook wordt hierin het toepassingsbereik geregeld. De regeling is alleen van toepassing op zonne-opstellingen die mogelijk kunnen worden gemaakt op grond van het eerste lid van artikel 32a van de verordening. Op opstellingen voor zonne-energie in het kader van meervoudig ruimtegebruik (artikel 32a, lid 4, van de verordening), die mogelijk kunnen worden gemaakt bij bestemmingsplan, is de uitvoeringsregeling dus niet van toepassing.

Artikel 2

In dit artikel worden regels gesteld over de locatie en omvang van een opstelling voor zonne-energie en heeft als doel te bevorderen dat zonne-energie zoveel mogelijk op de landschappelijk minst kwetsbare plekken in het landelijk gebied terecht komt. Opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied zijn alleen toegestaan indien ze aansluitend op bestaand stedelijk gebied en infrastructuur worden gerealiseerd.

Ten aanzien van de locatie geldt dat deze aan minimaal één zijde aansluitend moet zijn op bestaand stedelijk gebied (lid 1). Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als het gaat om een locatie die aan één of meer zijden aansluitend is op woonbebouwing, geldt als aanvullende eis dat er een afstand van minimaal 50 meter moet zijn tussen deze woonbebouwing en de rand van de opstelling voor zonne-energie (lid 2).

Het derde en vierde lid bepalen de maximaal toegestane omvang van de opstelling.

Enerzijds wordt die bepaald door het aantal zijden dat aansluitend is op bestaand stedelijk gebied, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg. Daarbij geldt dat hoe meer een locatie aansluit op bestaand stedelijk gebied of de hiervoor genoemde infrastructuur, hoe groter de omvang van de opstelling mag zijn (lid 3). Tevens geldt een afwijkingsmogelijkheid van maximaal 10%. Hierbij gaat het om afwijkingen die voortkomen uit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, zoals bijvoorbeeld veroorzaakt door afwijkende verkavelingspatronen of om te komen tot een betere aansluiting op de omgeving. De afwijkingsmogelijkheid dient dan om een betere landschappelijke inpassing te realiseren.

Anderzijds wordt de maximale omvang bepaald door de eisen van ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 15 van de verordening (lid 4). Deze eisen kunnen de op grond van het derde lid maximaal toegestane omvang beperken. Met andere woorden, het is mogelijk dat de opstelling vanwege de ruimtelijke kwaliteit minder hectare mag omvatten dan op grond van de aansluiting op bestaand stedelijk gebied en infrastructuur geldt.

Het vijfde lid voorkomt dat na realisatie van een opstelling voor zonne-energie met de maximale oppervlakte als bedoeld in het derde en vierde lid, een nieuwe opstelling met de daarbij behorende maximale oppervlakte mogelijk kan worden gemaakt en op die manier de wenselijke maximale oppervlakte op een locatie wordt overschreden. Aansluiting op een reeds bestaande opstelling is wel toegestaan als met de bestaande opstelling de maximale oppervlakte nog niet is bereikt en deze wordt aangevuld tot de maximale oppervlakte als bedoeld in het derde en vierde lid. Een gefaseerde realisatie van een opstelling voor zonne-energie tot de maximaal toegestane oppervlakte is dus mogelijk.

Artikel 3

In dit artikel worden eisen gesteld aan de inrichting van een opstelling. Het artikel heeft als doel de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied op de locatie te behouden.

Ten aanzien van de hoogte geldt dat een opstelling de openheid van het landschap zoals die wordt ervaren vanuit het maaiveld op ooghoogte behouden blijft (lid 1). De technische inrichting van de locatie dient er daarom in te voorzien dat de maximale hoogte van de opstellingen beperkt blijft tot 1 meter 50.

Daarnaast zijn er eisen opgenomen ten aanzien van het behoud van de bestaande bodemstructuur (lid 2). Het is onwenselijk dat de ondergrond waarop de opstellingen worden gerealiseerd op enigerlei wijze wordt verhard of verdicht ten behoeve van bouw, ontsluiting, onderhoud of fundering daarvan.

Tot slot zijn er regels gesteld over de wijze waarop de terreinafscherming wordt gerealiseerd (lid 3). De regels hebben betrekking op behoud van de huidige ecologische en landschappelijke waarde van de locatie die mogelijk zou kunnen worden beperkt door het toepassen van gebiedsvreemde vormen van terreinafscherming. Om de schade voor landschap en natuur tot een minimum te beperken wordt als eis gesteld dat de afscherming zo min mogelijk belemmerend is vanuit oogpunten van ecologie en landschap, zoals passeerbaarheid voor fauna en zichtbaarheid vanuit de omgeving.