Regeling vervallen per 01-08-2022

Verordening op het referendum

Geldend van 01-03-1998 t/m 31-07-2022

Intitulé

Verordening op het referendum

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Verordening op het referendum

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

a

referendum:

een raadplegende volksstemming waarbij de kiesgerechtigden zich uitspreken over een door de raad te nemen besluit;

b

kiesgerechtigden:

diegenen die op de drieënveertigste dag voorafgaande aan de dag waarop het referendum wordt gehouden overeenkomstig artikel B3 Kieswet kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Zaanstad;

c

besluit:

een schriftelijke beslissing van de raad.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het hele grondgebied van de gemeente of een gedeelte daarvan.

Hoofdstuk 2 Onderwerpen

Artikel 3 Uitzonderingen

Een referendum kan niet worden gehouden over:

  • a.

    besluiten van de raad in bezwaar en beroepsprocedures en besluiten tot het voeren van rechtsgedingen;

  • b.

    besluiten over individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen, kwijtscheldingen, schenkingen, besluiten over rechtspositionele regelingen, en besluiten over geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers, en hun nabestaanden;

  • c.

    besluiten over de vaststelling van de gemeentelijke begroting en de rekening;

  • d.

    besluiten over het voor kennisgeving aannemen van notities en rapporten;

  • e.

    besluiten in het kader van deze verordening;

  • f.

    besluiten over de vaststelling van gemeentelijke tarieven en belastingen;

  • g.

    besluiten die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden;

  • h.

    besluiten ter uitvoering van een besluit van het Rijk of de provincie waarbij de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • i.

    besluiten waarvan de inwerkingtreding of uitvoering niet kan worden uitgesteld vanwege de daarmee gemoeide spoedeisende gemeentelijke belangen;

  • j.

    besluiten waarbij het belang van het referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en hun plaats in de samenleving;

  • k.

    besluiten waarvan de raad van mening is dat er andere dan de onder i en j genoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.

Hoofdstuk 3 Initiatief van de raad en van kiesgerechtigden

Artikel 4 Initiatief van de raad

  • 1. De raad kan besluiten tot het houden van een referendum.

  • 2. Het bepaalde in artikel 7 en volgende is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Kennisgeving

  • 1. Kiesgerechtigden kunnen schriftelijk aangeven dat zij een initiatief willen nemen tot een referendum over een te nemen besluit van de raad.

  • 2. Deze kennisgeving moet ten minste 5 dagen v ó ó r de raadsvergadering, waarvoor het besluit is geagendeerd, bij het college van burgemeester en wethouders schriftelijk worden ingediend. De kennisgeving moet worden ondersteund door 500 kiesgerechtigden.

  • 3. In de kennisgeving wordt aangegeven om welk te nemen raadsbesluit het gaat. De kennisgeving gaat vergezeld van een handtekening van elke verzoeker, met een opgave van diens naam, adres, leeftijd en woonplaats.

  • 4. De in het derde lid bedoelde persoonsgegevens worden geplaatst op daartoe van gemeentewege verstrekte lijsten.

  • 5. Indien een kennisgeving is gedaan volgens de hiervoor gestelde eisen, beslist de raad in dezelfde vergadering waarvoor het besluit van de raad is geagendeerd of over dit besluit, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, een referendum kan worden gehouden. De raad kan zijn beslissing voor ten hoogste 4 weken verdagen.

Artikel 6 Steunverwerving en besluit over verzoek

  • 1. Binnen 6 weken na de dag waarop de raad heeft bekend gemaakt dat op grond van de kennisgeving is besloten dat over een te nemen besluit een referendum kan worden gehouden, kan door kiesgerechtigden een verzoek tot het houden van een referendum worden ingediend.

  • 2. Dit verzoek moet worden ondersteund door 5000 kiesgerechtigden.

  • 3. Voor de vaststelling van het in het tweede lid bedoelde aantal, worden de kiesgerechtigden die de kennisgeving hebben ondersteund, meegerekend.

  • 4. In het verzoek wordt aangegeven om welk te nemen raadsbesluit het gaat. Het verzoek gaat vergezeld van een handtekening van elke verzoeker, met een opgave van diens naam, adres, leeftijd en woonplaats.

  • 5. De in het vierde lid genoemde persoonsgegevens zijn geplaatst op daartoe van gemeentewege verstrekte lijsten.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders onderzoekt na binnenkomst van het verzoek, of dit verzoek aan de hiervoor gestelde eisen voldoet. Zij nemen hierover binnen 2 weken een besluit. Zij kunnen hun beslissing voor ten hoogste 2 weken verdagen.

  • 7. Indien het verzoek voldoet aan de hiervoor gestelde eisen, neemt de raad uiterlijk binnen 4 weken na de dag van ontvangst van het verzoek een besluit over het houden van een referendum.

Artikel 7 Aanhouden beslissing

  • 1. Wanneer de raad na een besluit als genoemd in artikel 4 of na een kennisgeving als genoemd in artikel 5 van mening is, dat over het te nemen besluit een referendum kan worden gehouden, dan wordt het betreffende raadsvoorstel op de gangbare wijze behandeld.

  • 2. De stemming over het door de raad te nemen besluit zoals dat luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt echter aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop het referendum wordt gehouden, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het verzoek wordt beslist.

Hoofdstuk 4 Datum, vraagstelling en procedure

Artikel 8 Datum

  • 1. De raad stelt de dag vast waarop het referendum wordt gehouden, met dien verstande dat het referendum niet later plaatsvindt dan uiterlijk 4 maanden na de dag waarop het verzoek is ingewilligd of nadat de raad besloten heeft tot het houden van een referendum op basis van artikel 4.

  • 2. Indien er korte tijd na de uiterste datum waarop het referendum op grond van lid 1 moet worden gehouden, verkiezingen plaatsvinden voor de raad, provinciale staten, de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement, kan de raad beslissen om het referendum te doen houden gelijktijdig met deze verkiezingen.

  • 3. Er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.

Artikel 9 Vraagstelling

  • 1. De raad stelt de vraagstelling en de antwoordcategorieën van het referendum vast.

  • 2. De vraagstelling wordt weergegeven op de oproepingskaart.

Artikel 10 Advies en toezicht

  • 1. De raad kan zich bij het vaststellen van de vraagstelling laten adviseren door een ad hoc-commissie van advies en toezicht, in de zin van artikel 82 Gemeentewet.

  • 2. De raad stelt deze commissie van advies en toezicht in en benoemt en ontslaat haar leden.

Artikel 11 Uitvoering

Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van het raadsbesluit tot het houden van een referendum. Het college regelt de bestuurlijke en ambtelijke coördinatie.

Hoofdstuk 5 Financiën

Artikel 12 Budget

De raad stelt, nadat is besloten tot het houden van een referendum, een budget beschikbaar voor voorlichting en organisatie.

Artikel 13 Dekking

De begroting bevat een voorziening om de kosten van ten minste één referendum per jaar te kunnen dekken.

Hoofdstuk 6 De stemming, de uitslag en de gevolgen van de uitslag

Artikel 14 De stemming

  • 1. Stemgerechtigd zijn degenen die op de drieënveertigste dag vó ó r de dag waarop het referendum wordt gehouden, kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad.

  • 2. De bepalingen van de Kieswet zijn voor wat betreft de raadsverkiezingen voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Geldigheid van de uitslag

Een uitslag waarbij ten minste 30% van het aantal kiesgerechtigden het te nemen besluit afwijst, wordt beschouwd als een afwijzend oordeel van de bevolking, tenzij een meerderheid van degenen die een stem hebben uitgebracht bij het referendum het besluit niet afwijst.

Artikel 16 De beslissing van de raad

In de eerstvolgende vergadering van de raad na de dag waarop het referendum wordt gehouden, vindt besluitvorming plaats over het aangehouden raadsbesluit dat aan het referendum is onderworpen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Evaluatie

Binnen drie maanden na de dag waarop een referendum heeft plaatsgevonden, houdt de raad een evaluatie van dit referendum.

Artikel 18 Strafbepaling

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

  • a.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken, dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft;

  • c.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • d.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij is bekendgemaakt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Referendumverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 februari 1998.

voorzitter

w.g. dr. R.L. Vreeman

secretaris

w.g. mr W.J. Bosman (loco)

Toelichting bij de referendumverordening Zaanstad

1. Algemeen

Eind 1996 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel ingediend dat voorziet in wijziging van de Grondwet, Provinciewet en Gemeentewet ten behoeve van een correctief referendum op zowel nationaal, provinciaal en lokaal niveau (TK 1996 - 1997, 25153, nrs 1 -3). De aanloop naar dit wetsvoorstel heeft jaren in beslag genomen.

Na de verkiezingen van 6 mei 1998 moet het gehele voorstel alsnog een tweederde meerderheid halen in zowel de Tweede als de Eerste Kamer. De daadwerkelijke invoering van een correctief referendum zal, met het oog op deze procedure, nog enkele jaren op zich laten wachten.

Volgens het wetsvoorstel biedt het recht op referendum de mogelijkheid om binnen drie weken, met steun van 40.000 personen een referendum aan te vragen. Vervolgens is het noodzakelijk om binnen zes weken de steun van 600.000 kiesgerechtigden te verwerven. De uitslag is geldig als 30% van de kiesgerechtigden is verschenen.

Op grond van de huidige bepalingen in de Grondwet en de Gemeentewet hebben gemeenten al wel de mogelijkheid tot het houden van een raadplegend referendum over een te nemen of genomen besluit. Bij de presentatie van het voorontwerp van bovengenoemd wetsvoorstel heeft het kabinet nog eens aangegeven geen uniforme regels voor het raadplegend referendum te willen opstellen. Het kabinet is van mening dat de vraag of en zo ja, hoe op lokaal niveau raadplegende referenda worden gehouden, een zaak is die door gemeenten zelf moet worden beslist binnen de randvoorwaarden die de Grondwet en Gemeentewet stellen. Bij de vernietiging van de referendumverordening van de gemeente Amsterdam (KB van 17 oktober 1996, Stb. 535) zijn deze randvoorwaarden nog eens onderstreept:

  • -

    het is de raad die per geval beslist of een raadplegend referendum wordt gehouden;

  • -

    ieder raadslid beslist individueel in hoeverre hij zich aan de uitslag van het referendum gebonden zal achten;

  • -

    de raad neemt een definitief besluit over het onderwerp van het referendum, nadat het referendum is gehouden.

Bevoegdheid

De bevoegdheid van de raad om een referendumverordening vast te stellen vloeit voort uit de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet. Deze bepalingen geven de raad een algemene verordenende bevoegdheid.

Samenloop met inspraak

De onderwerpen waarover in de afgelopen jaren referenda zijn gehouden, zijn vaak reeds via wettelijke bepaalde inspraakmogelijkheden aan de bevolking voorgelegd. De vraag rijst of een referendum in de plaats kan treden van voorgeschreven inspraakmogelijk heden. Het antwoord hierop luidt ontkennend. Het wel of niet houden van een referendum heeft geen invloed op de voorgeschreven inspraakprocedures. Het is echter raadzaam om een referendum in een vroegtijdig stadium van een procedure te houden. Voorlichting over het referendumonderwerp kan dan bijvoorbeeld in praktische zin gekoppeld worden aan voorlichting over hetzelfde onderwerp in het kader van de voorgeschreven inspraak.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    In deze verordening gaat het om het raadplegend referendum. Dat wil zeggen een referendum dat niet bij voorbaat bindend is voor de raad en plaatsvindt voordat door de raad een definitief besluit over het onderhavige onderwerp wordt genomen. Een correctief referendum, waarbij de bevolking een besluit dat de raad al heeft genomen achteraf bindend kan verwerpen, is op dit moment wettelijk nog niet mogelijk.

  • b.

    Degenen die kiesgerechtigd zijn voor de raadsverkiezingen zijn ook gerechtigd om deel te nemen aan een referendum. Daarom is aangesloten bij artikel B3 van de Kieswet. Ook voor de genoemde termijn is aangesloten bij de Kieswet, artikel J1.

  • c.

    De basis voor een te houden referendum is een besluit dat door de raad genomen zal worden. Het kan daarbij gaan om zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke besluiten. Het referendum wordt gehouden en de raad neemt pas een besluit nadat het referendum is gehouden. Zie verder artikel 7.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Een referendum kan zich niet uitstrekken tot buiten het grondgebied van de gemeente. Het is echter wel mogelijk het referendum te beperken tot een deel van de gemeente, wanneer een aangelegenheid slechts een deel van de gemeente treft.

Artikel 3 Uitzonderingen

Alleen besluiten van de raad kunnen onderwerp van een referendum zijn. De besluiten genomen door het college van burgemeester en wethouders of door de burgemeester zijn niet referendabel. Een aantal onderwerpen waarover de raad een besluit neemt, leent zich echter minder goed voor een referendum.

Door het uitsluiten van te veel onderwerpen ontstaat overigens het gevaar dat de referendumverordening een "leeg instrument" wordt, waarbij het in de praktijk onmogelijk blijkt een referendum te organiseren. Het opnemen van een algemene uitzonderingsgrond (onder k) voorkomt dat het voor de raad onmogelijk wordt een verzoek om een referendum af te wijzen.

De lijst met uitzonderingen is niet limitatief (zie onder k). Omdat het de raad is die de uiteindelijke beslissing over het al dan niet houden van een referendum neemt, vormt een beperkte lijst met uitzonderingen geen probleem. Bij het nemen van de beslissing kan de raad immers ook andere relevante zaken, die niet expliciet in de lijst met uitzonderingen staan, in zijn overwegingen meenemen. Een zorgvuldige afweging is daarbij een voorwaarde.

De meeste onderwerpen die in dit artikel zijn opgenomen, zijn door de in 1982 ingestelde Staatscommissie Biesheuvel genoemd, als niet geschikt als onderwerp voor een (correctief) referendum.

Andere gangbare uitzonderingen luiden als volgt.

- Beslissingen in het kader van deze verordening.

Dit om te voorkomen dat de besluitvorming in een vicieuze cirkel terecht kan komen, zeker wanneer de raad negatief op een verzoek beslist. Tegen een dergelijke beslissing kan wel bezwaar en beroep worden aangetekend in de zin van de Awb. Dit vergt dus een zorgvuldige afweging en goede motivering door de raad.

- Beslissingen waarvan de raad van mening is dat er andere dan de genoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.

Deze algemene uitzonderingsgrond benadrukt en garandeert de beoordelingsvrijheid van de raad.

- Beslissingen waarbij het belang van het referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en hun plaats in de samenleving.

Hoewel het de raad uiteraard vrij staat deze afweging bij zijn besluit te maken ook zonder dit expliciet in de verordening op te nemen, heeft dit criterium toch een zodanig belang dat het vermelding kan verdienen. Enerzijds dwingt dit de raad rekening te houden met het belang van deze groepen, anderzijds geeft een expliciete vermelding deze groepen ook betere rechtsbescherming omdat het een aanwijsbare grond voor bezwaar en beroep vormt.

Artikel 4 Raadsinitiatief

De raad kan zelf het initiatief nemen tot het houden van een referendum. Uiteraard dient bij de beslissing rekening gehouden te worden met het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de onderwerpskeuze.

De raad beslist over het houden van een referendum bij gewone meerderheid. Artikel 30 Gemeentewet luidt immers: 'voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem uitbrengen'.

Artikel 5 Kennisgeving

Kiesgerechtigden kunnen een verzoek indienen tot het houden van een referendum. Een referendum biedt de burgers de mogelijkheid aan de noodrem te trekken als hun politieke vertegenwoordigers een besluit dreigen te nemen dat in hun ogen verkeerd is. Het is logisch dat burgers dan ook zelf kunnen beslissen wanneer dit noodzakelijk is. Het zou onjuist zijn wanneer alleen de raad kan bepalen bij welk besluit het moment is aangebroken waarop burgers hun gekozen vertegenwoordigers kunnen 'corrigeren'.

Het doel van de kennisgeving is dat de raad direct beslist of een onderwerp referendabel is. Op deze wijze is het voor burgers heel snel duidelijk of het zin heeft om handtekeningen te verzamelen ter ondersteuning van het initiatief. Het voordeel van een kennisgeving is dat dit vlak voor de raadsvergadering (gekozen is voor 5 dagen) kan worden gedaan en er maar beperkte steun nodig is. Om toch enige drempel op te werpen is hier gekozen voor een vereist aantal van 500 handtekeningen.

Artikel 6 Verzoek en steunverwerving

Als de raad van mening is dat het onderwerp referendabel is, zijn de initiatiefnemers weer aan bod. Zij moeten een verzoek doen tot het houden van een referendum en voldoende ondersteunende handtekeningen verzamelen.

De fase van verzoek en steunverwerving kan op twee manieren worden ingericht: een inleidend en een definitief verzoek of één verzoek. De eerste mogelijkheid wordt gehanteerd in bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam. De tweede optie wordt toegepast in Rotterdam. In Zaanstad is gekozen voor de Rotterdamse variant, omdat deze korter en daarmee minder belastend is voor alle betrokkenen.

De procedure is als volgt.

Binnen zes weken na de dag waarop de raad een besluit heeft genomen op de kennisgeving, wordt een verzoek tot het houden van een referendum bij de raad ingediend. Het college van burgemeester en wethouders controleert de vormvereisten en de geldigheid van de handtekeningen en de raad beslist vervolgens of een referendum wordt gehouden.

Het verzoek dient te worden ondersteund met handtekeningen van 5000 kiesgerechtigden. Het gemeentebestuur van Zaanstad acht de hoogte van deze drempel niet te hoog om een verzoek tot referendum onmogelijk te maken, maar wel hoog genoeg om te voorkomen dat een referendum wordt aangevraagd dat te weinig draagvlak vindt onder de bevolking.

Het besluit van de raad op het verzoek is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.

Artikel 7 Aanhouden beslissing

Het is ongewenst dat als er een verzoek tot het houden van een referendum wordt ingediend tevens het besluitvormingsproces stil ligt. Het verdient daarom aanbeveling de besluitvorming zo veel mogelijk af te ronden. Alle argumenten zijn dan uitgewisseld, zodat ook het onderwerp en de vraagstelling op een zinnige wijze kunnen worden gepresenteerd. De eindbeslissing wordt na het referendum genomen.

Artikel 8 Datum

Het vaststellen van de datum waarop het referendum zal worden gehouden is voorbehouden aan de raad. Deze datum kan vallen op een dag waarop tevens andere verkiezingen worden gehouden, maar dat hoeft niet het geval te zijn.

Het combineren van verkiezingen kan in sommige gevallen praktisch zijn, omdat de kiesgerechtigden niet twee maal naar de stembus hoeven te komen. Ook zorgt een combinatie voor een aanzienlijke reductie in de kosten van een referendum.

Met het oog hierop is het tweede lid van dit artikel opgenomen. Bij de formule van "korte tijd" na de uiterste datum moet worden gedacht aan enkele maanden. Met opzet is hier niet een exacte termijn omschreven, omdat hiermee het doel van de bepaling niet zou worden gediend. Ook kunnen er meerdere referenda op dezelfde dag plaatsvinden. Er zal dan wel een afzonderlijk kiesregister voor ieder referendum moeten worden bijgehouden en tevens dienen de kiesgerechtigden voor ieder onderwerp een aparte oproepingskaart te krijgen.

Artikel 9 Vraagstelling

De raad beslist of, hoe en wanneer een referendum wordt gehouden en stelt ook de vraagstelling, inclusief de antwoordmogelijkheden vast. Daarbij kan hij zich laten adviseren door een commissie. De eindverantwoordelijkheid blijft echter bij de raad berusten. Bij de antwoordmogelijkheden kan het gaan om:

  • -

    "ja" of "nee";

  • -

    een keuze uit alternatieven;

  • -

    een combinatie van deze twee mogelijkheden.

Artikel 10 Advies en toezicht

Op basis van dit artikel kan de raad een commissie instellen die hem adviseert over de vraagstelling bij een te houden referendum. Dit kan de raad laten afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. De commissie heeft steeds een ad hoc-karakter en is niet structureel.

In dit artikel wordt de mogelijkheid dat raadsleden zelf in de commissie zitting nemen opengelaten. Om de onafhankelijkheid van de commissie te benadrukken, verdient het echter de voorkeur dat er geen raadsleden in deze commissie worden benoemd. De raad kan zich ook laten adviseren door één persoon in plaats van een commissie.

Aan de commissie kan worden opgedragen:

  • -

    formulering van vraagstelling en antwoordcategoriën;

  • -

    toezicht op de organisatie van het referendum;

  • -

    toezicht op de objectiviteit van de voorlichting, bijvoorbeeld een folder of t.v.-spotje waarin de argumenten pro en contra worden genoemd.

Artikel 11 Uitvoering

Het feit dat het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering, volgt uit de Gemeentewet (artikel 162). Het is het college toegestaan om een advies- en begeleidingscommissie in te stellen ter coördinatie van de bestuurlijke en ambtelijke werkzaamheden.

Het college wijst, zoals ook in de Kieswet wordt bepaald ten aanzien van (raads-)verkiezingen, de stemlokalen aan. In afwijking van de Kieswet mogen zij wel besluiten dat dit er minder kunnen zijn dan bij reguliere verkiezingen.

Artikel 12 Budget

De besteding van het budget kan worden overgelaten aan het college van burgemeester en wethouders aan wie de uitvoering van het raadsbesluit tot het houden van een referendum is opgedragen (artikel 11).

Artikel 13 Dekking

Het organiseren van een referendum brengt aanzienlijke kosten met zich mee. Hiermee moet dus van te voren rekening worden gehouden.

Artikel 14 De stemming

Voor de procedures rond de stemming kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de gang van zaken rond de raadsverkiezingen.

Artikel 15 Geldigheid van de uitslag

In dit artikel wordt de gekwalificeerde meerderheidseis toegepast voor de bepaling van de uitslag. De norm is ontleend aan voorstellen van de regering t.a.v. het correctieve referendum. De formulering is zo gekozen dat het raadplegende karakter van het referendum tot uitdrukking komt. In Amsterdam bijvoorbeeld wordt bij de het behalen van de gestelde norm de formulering gehanteerd dat "het besluit is afgewezen". Dit zou binnen de keuzes die het gemeentebestuur van Zaanstad maakt, te zeer het correctieve karakter van het referendum benadrukken.

Er is sprake van een tweeledige norm in artikel 15. Ten eerste moet een meerderheid van de opgekomen kiezers het te nemen besluit afwijzen. Ten tweede moet deze meerderheid minimaal 30% van de kiesgerechtigden in de gemeente vormen.

Artikel 16 De beslissing van de raad

De eerste vergadering nadat de uitslag van het referendum bekend is, moet de raad een besluit nemen over het aangehouden onderwerp, om zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen bieden aan de burgers. Geldigheid van de uitslag wil niet zeggen dat de uitslag ook bindend is voor de raad. Het geeft enkel aan dat aangenomen mag worden dat de uitslag een voldoende draagvlak heeft onder de bevolking. De raad kan zich niet vooraf binden aan de uitslag van het referendum. Wel is het mogelijk dat individuele raadsleden, wanneer zij dat zelf wenselijk achten, vooraf te kennen geven welke consequenties zij aan een uitslag verbinden. Een dergelijke uitspraak is juridisch gezien niet bindend, maar kan wel politieke gevolgen hebben.