Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn

Geldend van 01-06-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn

Voorwoord

Sinds de vuurwerkramp in Enschede, nu 16 jaar geleden, zijn we ons in Nederland veel meer bewust geworden van de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen. Er is sinds 2000 al veel werk verzet, risico’s zijn geanalyseerd en knelpunten zijn weggenomen; ook in Alphen aan den Rijn. Mede door de ontwikkelde regelgeving zijn we qua externe veiligheid (EV) inmiddels in de ‘beheerfase’ terecht gekomen.

Door de fusie is er behoefte aan eenduidig EV beleid voor de gehele gemeente. Dit document geeft invulling aan deze behoefte en de ‘beheerfase’ waarin EV zich op dit moment bevindt.

Met dit EV-beleid geeft Alphen aan den Rijn verdere invulling aan de ambitie om een duurzaam veilige gemeente te zijn, waar mensen kunnen wonen, werken en leven zonder onnodig of onwetend aan externe veiligheidsrisico’s te worden blootgesteld.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

1.1 Aanleiding 4

1.2 Doel van het EV beleid 5

1.3 Leeswijzer 5

2. Externe Veiligheid in Alphen aan den Rijn 6

2.1 Beschrijving risicobronnen 6

2.2 Ruimtelijke ontwikkelingen 7

3. Visie en ambities 10

3.1 Inleiding 10

3.2 Visie op externe veiligheid in Alphen aan den Rijn 10

3.2 Uitwerking ambities 11

4. Planologische kaders 14

4.1 Inleiding 14

4.2 Planologische kaders 14

4.2.1 Wegen 14

4.2.2 Buisleidingen 17

4.2.3 Inrichtingen 18

4.3 Verantwoording groepsrisico 25

4.3.1 Plan voldoet aan de planologische kaders 25

4.3.2 Plan voldoet niet aan de planologische kaders 25

4.3.3 Plan is buiten de EV zones van de Signaleringskaart gelegen 25

5. Uitvoering 27

Bijlage I: Hogedruk aardgasleiding A-515

Bijlage II: Signaleringskaart externe veiligheid Alphen aan den Rijn

Bijlage III: Strook Structuurvisie Buisleidingen

Bijlage IV: Objecten risicokaart

Bijlage V: Gebieden ‘Meerjarenplan bestemmingsplannen’ en risicovolle bedrijven

Bijlage VI: Hogedruk aardgasleidingen Alphen aan den Rijn

Bijlage VII: Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn

Bijlage VIII: Signaleringskaart externe veiligheid en ISOR objecten

Bijlage IX: ISOR objecten en bedrijventerreinen

Bijlage X: EV relevante wegen

Bijlage XI: Evaluatie EV-beleid Alphen aan den Rijn en Rijnwoude, ODWH, 9 oktober 2015

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude kenden een eigen gemeentelijk Externe Veiligheids (EV) beleid. De voormalige gemeente Boskoop had geen EV-beleid. In het kader van de fusie moet nieuw (geharmoniseerd) EV-beleid worden opgesteld. Dit is ook wenselijk aangezien de beleidsstukken van de voornoemde gemeenten wettelijk enigszins gedateerd zijn.

De afgelopen jaren zijn veel taken uit de bij de beleidsplannen behorende uitvoeringsplannen gerealiseerd. Het op te stellen nieuwe EV-beleid zal in hoofdzaak gericht zijn op actualisatie van het bestaande beleid. Waarbij nadrukkelijk wordt meegenomen dat externe veiligheid meer in de ‘beheerfase’ terecht is gekomen en dat er op dit moment geen knelpunten zijn op EV gebied. Ter voorbereiding op de actualisatie van het beleid is een evaluatie uitgevoerd van het EV beleid van de voormalige gemeenten Alpen aan den Rijn en Rijnwoude (‘Evaluatie EV-Beleid Alphen aan den Rijn en Rijnwoude’ Omgevingsdienst West-Holland, 9 oktober 2015, zie bijlage XI). De conclusies uit deze evaluatie zijn verwerkt in dit nieuwe EV beleid voor Alphen aan den Rijn.

Actualisatie is primair noodzakelijk vanuit de harmonisatie-opgave. Daarnaast is actualisatie noodzakelijk in verband met wijzigingen in wet- en regelgeving op het gebied van EV alsmede voortschrijdend inzicht. Een belangrijk aandachtspunt is in ieder geval de hogedrukaardgasleiding A-515 (in verband met de bijzondere ligging op maaiveldniveau).

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term “externe” veiligheid heeft betrekking op de omgeving. Het gaat dus om risico’s waar personen aan blootgesteld worden zonder dat zij deel hebben aan de activiteiten die deze risico’s veroorzaken.

Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die door hun intrinsieke eigenschappen gevaar, schade of ernstige hinder voor mens, dier en milieu kunnen vormen, zoals brandbare (vloei)stoffen, gassen en toxische stoffen. Afhankelijk van de wijze van opslag, gebruik of vervoer kan er sprake zijn van een risico voor de omgeving. Bijvoorbeeld brand bij een opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, waarbij giftige rook ontstaat; een LPG tankwagen die ten gevolge van een ongeval explodeert of het vrijkomen van chloor of ammoniak uit een procesinstallatie. De kans dat zich een dergelijk incident voordoet is relatief klein, maar de gevolgen kunnen enorm zijn.

De combinatie van kans en gevolg (effect) bepalen samen het risico (zie figuur 1).

Risico

\ –––– \

KansEffect

Figuur 1: Risico is: kans maal effect

Wie risico voornamelijk beschouwt vanuit het perspectief “Kans” ziet slechts een klein probleem, terwijl wanneer risico vanuit het perspectief “Effect” wordt bezien het vooral om de enorme gevolgen lijkt te gaan. Omdat het onmogelijk is om alle risico’s te vermijden moet steeds de afweging worden gemaakt of een risico acceptabel is. Daarbij spelen zowel de kans als effect een belangrijke rol.

1.2 Doel van het EV beleid

De kern van het externe veiligheidsbeleid is om zo verstandig mogelijk om te gaan met risico’s.

Hieraan wordt invulling gegeven door geen nieuwe kwetsbare objecten toe te staan in de directe nabijheid van reeds aanwezige risicobronnen en de vestiging van nieuwe risicobronnen alleen toe te staan op locaties waar dit veilig kan.

Als risicobronnen gelden alle transportmodaliteiten waarlangs vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt ((spoor-, water-)wegen en buisleidingen) en bedrijven met opslag en/of activiteiten met gevaarlijke stoffen.

Voor uitbreiding van bestaande risicobedrijven geldt dat de gemeente de groei van deze bedrijven niet belemmert, mits de risico’s ten gevolge van deze uitbreiding niet toenemen (stand-still principe). Bij uitbreiding van bestaande risicobronnen, maar ook met name bij de vestiging van nieuwe risicobronnen zal duurzame gebiedsontwikkeling in de afweging een rol spelen.

Om dit beleid mogelijk te maken is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In dit beleid staat de samenhang en balans tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal.

Hoofddoel van het beleid:

Het vaststellen van concrete kaders waardoor in Alphen aan den Rijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier wordt omgegaan met externe veiligheid.

Met dit EV-beleid geeft Alphen aan den Rijn verdere invulling aan de ambitie om een duurzaam veilige gemeente te zijn, waar mensen kunnen wonen, werken en leven zonder onnodig of onwetend aan externe veiligheidsrisico’s te worden blootgesteld.

Dit EV-beleid heeft een doorwerking in bestaand beleid (zoals de ‘Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn 2010-2020’).

De uitgangspunten van het beleid zijn vastgelegd in planologische kaders, die worden toegepast bij het beoordelen van bijvoorbeeld bedrijfsinitiatieven, bouwplannen of het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de situatie voor de gemeente beschreven wat betreft de risicobronnen en de ruimtelijke ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 beschrijft wat de gemeente wil bereiken op het gebied van externe veiligheid (visie en ambities) en in hoofdstuk 4 worden de planologische kaders gegeven die ervoor moeten zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen deze doelen worden bereikt. Naast deze planologische kaders zijn er verschillende acties nodig om externe veiligheid zo optimaal mogelijk te borgen. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoering van deze acties beschreven.

2. Externe Veiligheid in Alphen aan den Rijn

2.1 Beschrijving risicobronnen

In Alpen aan den Rijn bevinden zich verschillende EV risicobronnen. Op de overzichtskaart (figuur 2 en bijlage II) worden deze risicobronnen weergegeven. Hieronder worden de aanwezige risicobronnen kort beschreven.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Inrichtingen

De voor externe veiligheid relevante bedrijven (bedrijven die vallen onder ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (Bevi)) zijn vooral aan de westzijde van de kern Alphen aan den Rijn gelegen (bedrijventerrein Molenwetering, Hoorn West en Rijnhaven-West). Het gaat om bedrijven waar gevaarlijke stoffen in emballage zijn opgeslagen en waar bij een brand toxische stoffen kunnen vrijkomen (toxisch scenario).

In Boskoop zijn een viertal propaantanks gelegen die onder het Bevi vallen (propaantanks met een grotere inhoud dan 13 m3 ). De overige inrichtingen betreffen LPG tankstations en twee BRZO inrichtingen waar grotere hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden opgeslagen.

Daarnaast zijn er in het buitengebied vele propaantanks gelegen die kleiner zijn dan 13m3. De meeste propaantanks zijn gelegen in de voormalige gemeente Boskoop: ongeveer 230 stuks. In bijlage IV zijn alle risicobronnen zoals geregistreerd op de risicokaart weergegeven, waaronder de propaantanks vanaf 3 m3.

Direct ten zuiden van de N11 staan vier windturbines, ook deze zijn op de overzichtskaart terug te vinden. Windturbines vallen formeel weliswaar niet onder het Bevi, maar kunnen wel een risico voor de omgeving vormen, in het bijzonder als zich binnen het invloedsgebied van een windturbine andere risicobronnen bevinden.

Buisleidingen

Voor externe veiligheid zijn de buisleidingen die vallen onder het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’ (Bevb) van belang. Opvallend voor Alphen aan den Rijn zijn verschillende hogedruk aardgasleidingen die door de gemeente lopen. Aan de westzijde van de gemeente liggen verschillende buisleidingen bij elkaar (noord-zuid). Het gaat om het transport van aardgas, brandbare vloeistoffen en CO2. Een deel van deze leidingen ligt in de strook van 70 meter die is gereserveerd in het kader van de landelijke Structuurvisie Buisleidingen (zie bijlage III).

Van oost naar west is een hogedruk aardgasleiding A-515 gelegen (ten zuiden van Zwammerdam, kern Alphen aan den Rijn en Hazerswoude-Rijndijk). Deze gasleiding ligt over delen van het traject in een zogenaamde ‘half-halfligging’. Dit houdt in dat de bovenkant van de leiding boven maaiveld ligt. Door Gasunie is onderzocht in hoeverre deze ligging een groter risico vormt dan de gebruikelijke ligging onder maaiveld . Gebleken is dat met het toepassen van maatregelen door Gasunie bij deze half-halfligging geen sprake is van een onveiliger situatie dan bij een ligging onder maaiveld. De conclusies van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage I.

Wegen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is het ‘Besluit externe veiligheid transportroutes’ (Bevt) het wettelijk kader. Voornamelijk over de N11 en de provinciale wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen zijn dan ook weergegeven in figuur 2 en bijlage X. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het transport van gevaarlijke stoffen over deze wegen. Voor een deel betreft dit doorgaand transport, maar bijvoorbeeld ook de bevoorrading van de binnen de gemeente gelegen LPG tankstations vindt over deze wegen plaats. Over gemeentelijke wegen worden ook gevaarlijke stoffen vervoerd, maar met een lagere intensiteit. Dit is vooral in het buitengebied het geval. In het buitengebied (kwekerijen) bevinden zich veel propaantanks die regelmatig gevuld moeten worden (zie ook bijlage IV).

Voor de spoor- en waterwegen in en nabij Alphen aan den Rijn geldt dat er geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen over worden getransporteerd. Voor de containerterminal geldt dat het overslaan van gevaarlijke stoffen niet is toegestaan onder de vigerende vergunning.

2.2 Ruimtelijke ontwikkelingen

De belangrijkste sturingsmogelijkheid van de gemeente voor het creëren van een veilige leefomgeving is de ruimtelijke ordening. In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies en bestemmingsplannen vaststelt. Het begrip “goede” ruimtelijke ordening omvat tevens een veilige leefomgeving.

Het in een zo vroeg mogelijk stadium van het planproces rekening houden met EV is hierbij het beste sturingsinstrument. Belangrijke ontwikkeling hierbij is de nieuwe Omgevingswet (naar verwachting ergens rond 2020 in werking).

Deze wet zal er onder andere in voorzien dat de huidige structuurvisies en bestemmingsplannen worden vervangen door een integrale ‘omgevingsvisie’ en een integraal ‘omgevingsplan’.

In een omgevingsvisie staan de ontwikkelingen en ambities voor het grondgebied van de gemeente op lange termijn voor bouwwerken, infrastructuur, natuur en milieu.

Het ‘omgevingsplan’ zal de gemeente meer mogelijkheden gaan bieden om een bredere afweging te maken (afweging over de totale fysieke leefomgeving) en daarbij regels op te nemen ten aanzien van natuur, erfgoed en milieu (waaronder externe veiligheid).

In dit hoofdstuk wordt globaal beschreven hoe Alphen aan den Rijn omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen en de relatie daarvan met het EV beleid. Dit hoofdstuk is niet bedoeld als een volledig overzicht van alle te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente, maar focust op die gebieden binnen de gemeente waar sprake is van een bestaande risicobron en/of waar ruimte is voor nieuwe risicobronnen, omdat EV beleid alleen voor deze gebieden relevant is.

Gebiedsgerichte aanpak

In de gemeente wordt niet overal dezelfde (milieu)kwaliteit nagestreefd, maar is de gewenste kwaliteit afhankelijk van de situatie in de verschillende gebieden. Voorgaande wordt onder het beleidsprincipe van DGO (duurzame gebiedsontwikkeling) uitgevoerd. Door ambities af te stemmen op de kenmerken van een gebied, kunnen de karakteristieke kwaliteiten van een gebied worden beschermd of verbeterd. Met behulp van gebiedsgericht milieubeleid worden milieuvoorwaarden en –ambities voor de ontwikkeling van specifieke gebieden vroegtijdig geformuleerd en kunnen ze gestructureerd en op het juiste moment worden ingebracht bij de ruimtelijke planvorming in die gebieden. Hierbij zal ook aansluiting worden gezocht bij de kansen en mogelijkheden die de Omgevingswet gaat bieden.

In de structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031: “De stad van morgen” wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende gebieden (intense stad, vitale dorpen, waardevol landschap) die elk met een eigen aanpak tezamen de gemeente in 2031 zullen vormen tot een vitale, duurzame en gezonde gemeente. De zorg voor de veiligheid van alle mensen die wonen, werken en leven binnen de gemeente hoort daar als vanzelfsprekend bij.

In het ‘Meerjarenplan bestemmingsplannen 2015-2025’ wordt met deze aanpak al voorzichtig voorgesorteerd op de Omgevingswet. In figuur 3 en in bijlage V is de indeling in de verschillende gebiedstypen uit dit meerjarenplan weergegeven:

• Stad Alphen aan den Rijn (intense stad);

• Kernen (vitale dorpen);

• Buitengebied (waardevol landschap);

• Bedrijventerreinen.

• Ongelabelde gebieden (hier moet komende jaren een standpunt over ingenomen worden).

Voor het EV beleid ten aanzien van nieuwe risicobronnen zijn met name de bedrijventerreinen en de ongelabelde gebieden van belang.

Dit betreft onder meer de volgende plannen en projecten:

• Rijnhaven Oost: bestaand bedrijventerrein (gedeeltelijk) transformeren naar gemengd gebied (woon/werk/recreatie);

• Alpherium/bedrijventerrein Steekterpoort I en II: Alpherium, Steekterpoort II voor duurzame logistieke sector, mogelijke uitbouw Alpherium voor bulkgoederen mogelijkheden voor bedrijvigheid in de Biobased Economy;

• Transformatievisie Oude Rijnzone; de oeverzone van de Oude Rijn bij de Gnephoek wordt herstructurerings- of ontwikkelingsgebied, in relatie met de aanleg van de Maximabrug. Oeverzones komen nadrukkelijker in beeld als locatie voor woningbouwontwikkeling en publieke functies;

• Transformatie bedrijventerrein Heimanswetering: dit gebied is omgeven door woongebieden, het gebied zal op termijn verkleuren naar gemengd/woongebied.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3: Te onderscheiden gebieden in Meerjarenplan bestemmingsplannen 2015-2025

In het kader van duurzame gebiedsontwikkeling heeft de reconstructie van bestaande bedrijventerreinen prioriteit boven het inrichten van nieuwe bedrijventerreinen en moeten bedrijven met een hogere milieucategorie geconcentreerd blijven op de industrieterreinen Hoogewaard, Molenwetering, Schans en Steekterpoort . Eventuele nieuwvestiging van risicovolle bedrijven is alleen mogelijk op het bedrijventerrein Prinsenschouw (uitbreiding) en ITC/PCT (agro-gerelateerd).

Daarnaast geldt dat vestiging van een LPG tankstation langs doorgaande wegen in principe mogelijk is (niet binnen woongebieden, zie paragraaf 4.2.3, pag. 19), maar ook de mogelijkheid wordt opengehouden om een eventuele vestiging van een (bio-) LNG tankstation toe te staan.

3. Visie en ambities

3.1 Inleiding

Om de veiligheidsrisico’s te beheersen zijn door de rijksoverheid diverse nota’s, wetten en besluiten opgesteld die leidend zijn voor de externe veiligheidstaken van provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan gemeenten en provincies om eigen, op lokale situatie afgestemde, veiligheidsambities te formuleren. Dit om de noodzakelijke afwegingen van de belangen in een gebied mogelijk te maken. De wetgever heeft bewust voor een niet normatieve benadering van groepsrisico (GR) gekozen in de vorm van een verantwoordingsplicht. De filosofie van het Rijk is hierbij om de burgers een basisbeschermingsniveau te geven en het maatwerk over te laten aan het lokale bevoegd gezag.

Provinciaal beleid

In de Visie Ruimte en mobiliteit van de provincie Zuid-Holland (9 juli 2014) staat dat de provincie zich inzet voor de bescherming van grote groepen burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De provincie zet hierbij onder andere in op het clusteren van risicovolle activiteiten. Voor gemeentelijke ruimtelijke besluiten heeft de provincie een werkwijze geformuleerd wanneer zij haar ruimtelijke bevoegdheden ten aanzien van externe veiligheid zal inzetten (‘Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening’, Provinciaal Blad nr. 168, 14 januari 2015).

Het landelijke en provinciale EV beleid vormen het kader voor het EV beleid van Alphen aan den Rijn.

3.2 Visie op externe veiligheid in Alphen aan den Rijn

In de ‘Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031’ (‘De Stad van Morgen’) is als duurzaamheidsambitie geformuleerd:

“In 2031 is Alphen aan den Rijn een vitale, duurzame en gezonde gemeente. Een gemeente die toekomstperspectief biedt aan haar inwoners, maatschappelijke organisaties en andere gebruikers van de stad.”

Veiligheid is een essentieel onderdeel van een ‘gezonde gemeente’. Tegelijkertijd is Alphen aan den Rijn een vitale gemeente die toekomstperspectief moet bieden aan alle gebruikers. Dit kan op gespannen voet met elkaar staan; ruimte voor ontwikkelingen, ruimte voor ondernemers versus een veilige woon- en leefomgeving. Het doel van dit EV-beleid is om balans te brengen in deze belangen.

De uitvoeringsstrategie bij deze duurzaamheidsambitie luidt:

“Alphen aan den Rijn is een intense stad met zorgvuldig ingepaste ruimtelijke ontwikkelingen en een diversiteit aan leefstijlen, functies en voorzieningen”

Deze uitvoeringsstrategie is voor externe veiligheid vertaald in de volgende pijlers:

• Ruimte voor ontwikkelingen die passen bij een vitale gemeente;

• Geen harde norm stellen maar kaders die helpen bij het nemen van besluiten over omgevingsvergunningen en ruimtelijke plannen;

• Verstandig om te gaan met risico’s door in de besluitvorming transparante afwegingen te maken.

Aan deze pijlers zijn de volgende ambities gekoppeld:

afbeelding binnen de regeling

3.2 Uitwerking ambities

De ambities zoals genoemd in paragraaf 3.1 worden hieronder uitgewerkt. Hierbij is rekening gehouden met bestaand beleid (zoals; ‘Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031’, ‘Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn 2010 – 2020’ en de Kantorenstrategie vanuit Holland Rijnland), waarbij het de bedoeling is dat het nieuwe EV beleid doorwerkt in het bestaande beleid.

Vestiging nieuwe risicovolle bedrijven alleen op daartoe aangewezen locaties

Het is de ambitie om nieuwe risicovolle bedrijven (agro-gerelateerd) alleen toe te staan op het ITC/PCT terrein (Hazerswoude-Dorp). Daarnaast wordt de mogelijkheid opengehouden voor de vestiging van risicovolle bedrijven op de eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein Prinsenschouw. De vestiging van risicovolle bedrijven op andere locaties is niet gewenst (dit is in de meeste gevallen al uitgesloten in de bestemmingsplannen). Een uitzondering wordt gemaakt voor de vestiging van LPG/LNG tankstations. Onder bepaalde voorwaarden (niet binnen woongebieden, zie paragraaf 4.2.3, pag. 19) zijn LPG tankstations alleen toegestaan langs doorgaande transportroutes (N11, provinciale wegen).

Voor LNG tankstations geldt dat initiatief tot vestiging hiervan mogelijk is ten behoeve van ‘eigen gebruik’ door transportbedrijven. Propaantanks die onder het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ vallen (propaantanks > 13 m3) zijn toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Hierbij moet gedacht worden aan het verwarmen van kassen in het buitengebied.

Routering gevaarlijke stoffen actualiseren

De voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude hadden elk hun eigen routeringsbesluit gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat er wegen zijn aangewezen waarover transport (van bepaalde stoffen) mag plaatsvinden. Bij het afwijken van deze wegen moet er een ontheffing worden aangevraagd bij de gemeente. Deze besluiten van de voormalige gemeenten zijn nog niet geëvalueerd en geactualiseerd na de samenvoeging. De ambitie is om de systematiek van routeren en ontheffen te vereenvoudigen. Daarom zal als eerste optie worden onderzocht om de routering te laten vervallen en terug te vallen op de basisregels van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze optie heeft de voorkeur omdat het leidt tot veel minder administratieve lasten aan zowel de kant van de aanvrager als het bevoegd gezag en omdat de systematiek van routeren en ontheffen veelal niets bijdraagt aan het verhogen van de veiligheid.

Ambities per bedrijventerrein

In de ‘Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn 2010-2020’ is de koers per bedrijventerrein (voor de terreinen van de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn) beschreven. Voor wat betreft de koers van Bevi bedrijven wordt hierin verwezen naar de beleidsvisie Externe Veiligheid van de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn. Het blijkt dat het beleid uit deze beleidsvisie niet voldoende flexibiliteit biedt en op een aantal punten geactualiseerd moet worden. Door ambities per bedrijventerrein op te stellen wordt meer duidelijkheid gegeven over de mogelijkheden voor de vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven en kwetsbare objecten/verminderd zelfredzame groepen. Per bedrijventerrein zal daarom een planologisch kader worden opgesteld.

Zeer kwetsbare groepen worden extra beschermd

Onder ‘zeer kwetsbare groepen’ wordt verstaan: personen die door geestelijke of lichamelijke beperkingen, door leeftijd of door detentie niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp van buitenaf binnen korte tijd in veiligheid te brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om: basisscholen, kinderdagverblijven, detentiecentra, verzorgingstehuizen, opvang gehandicapten. Het verblijf van deze groepen nabij risicobronnen is niet wenselijk. Dit word geborgd in bestemmingsplannen.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 5: Zeer kwetsbare groepen niet nabij risicobronnen

Aandacht hulpverlening

Bij een calamiteit is het zaak om de effecten zoveel mogelijk te beheersen (bestrijdbaarheid). Hiervoor is het noodzakelijk dat de hulpdiensten de plaats van de calamiteit goed en tijdig kunnen bereiken en dat er voldoende goed gesitueerde opstelplaatsen zijn. De brandweer moet bovendien kunnen beschikken over voldoende en snel in te zetten bluswater. Uitgangspunt is dat de adviezen van de Veiligheidsregio in het kader van externe veiligheid bij ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden overgenomen. Belangrijk onderdeel hierbij is het delen van data die relevant zijn voor de bestrijdbaarheid tussen gemeente, Omgevingsdienst en de Veiligheidsregio om in een zo vroeg mogelijk stadium eventuele problemen in de hulpverlening te kunnen tackelen.

EV borgen binnen gemeentelijke organisatie

De belangrijkste sturingsmogelijkheden van de gemeente voor EV zitten in de besluiten over omgevingsvergunningen en ruimtelijke plannen. Het is dus van belang dat EV maximaal wordt geborgd in deze processen en dat de medewerkers die een rol spelen in het ruimtelijke ordeningsproces en vergunningverlening optimaal op de hoogte zijn van de toepassing van dit beleid externe veiligheid. Dat begint met het zo vroeg mogelijk in het proces signaleren of EV een rol speelt bij de vergunningverlening/ruimtelijk proces. De ‘signaleringskaart’ zoals opgenomen in Geoweb kan gebruikt worden om te signaleren of EV een rol speelt of niet. Voor de borging van EV in de gemeentelijke organisatie wordt aansluiting gezocht bij het kwaliteitszorgsysteem van de gemeente en de werkinstructies die hierbij horen. Zo nodig worden nieuwe werkinstructies opgesteld om EV te borgen.

4. Planologische kaders

4.1 Inleiding

In dit deel worden de planologische kaders verder uitgewerkt waarmee een aantal ambities praktisch toepasbaar wordt gemaakt. Deze kaders kunnen gebruikt worden bij ruimtelijke procedures en bij de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende risicobronnen:

• Wegen (paragraaf 4.2.1);

• Buisleidingen (paragraaf 4.2.2);

• Inrichtingen (paragraaf 4.2.3)

Door de verschillende externe veiligheidssituaties vragen deze risicobronnen ieder om een eigen aanpak. De zone indeling bij de planologische kaders hangt samen met de mogelijke scenario’s die kunnen optreden. Voor ieder gebied geldt dan ook een andere manier om met de verantwoording van het groepsrisico om te gaan (verantwoording groepsrisico is de onderbouwing van een ruimtelijk plan op het aspect externe veiligheid). De zones zoals genoemd in de verschillende kaders zijn in bijlage II (Signaleringskaart EV) terug te vinden.

4.2 Planologische kaders

4.2.1 Wegen

Over de N11 en de provinciale wegen worden zowel brandbare vloeistoffen (bijv. benzine), brandbare gassen (bijv. LPG) als toxische stoffen vervoerd. Relevante scenario’s zijn hier een plasbrand (i.v.m. brandbare vloeistoffen), een BLEVE (explosie, i.v.m. brandbare gassen) en een toxisch scenario (giftige rook/gas). In figuur 6 is weergegeven welke scenario´s relevant zijn per zone en waar vanuit de wetgeving rekening mee moet worden gehouden.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 6: Relevante scenario’s per zone vanaf N11, provinciale wegen

Hierbij moet vermeld worden dat in aantallen bezien, brandbare vloeistoffen het meest worden getransporteerd, vervolgens de brandbare gassen en toxisch stoffen het minst.

Zone tot 30 meter

Binnen 30 meter vanaf de N11 en provinciale wegen moet rekening worden gehouden met een plasbrand (bijv. benzine die uitstroomt en ontbrandt). Deze zone komt overeen met het plasbrandaandachtsgebied uit het ‘Besluit externe veiligheid transportroutes’ (Bevt). Er geldt voor de N11 en provinciale wegen geen wettelijk plasbrandaandachtsgebied. Maar brandbare vloeistoffen worden wel het meest getransporteerd, dus is het zinnig om met dit scenario rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Zone tot 200 meter

De zone tot 200 meter vanaf het wegtracé is het zogenaamde BLEVE aandachtsgebied. Binnen deze zone ligt de 100% letaliteitsgrens (daar waar 100% van de aanwezige personen zal overlijden als zich een BLEVE voordoet); buiten de zone van 200 meter is sprake van een significant lager letaliteitspercentage.

Deze 200 meter staat ook centraal in het Bevt. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen 200 meter van relevante wegen zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. De volgende aspecten staan in de zone tot 200 meter van wegen centraal:

1. beperken van grote aantallen aanwezige personen dichtbij de transportaders;

2. het uitsluiten/beperken van functies voor verminderd zelfredzame personen;

3. maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid.

Daarnaast is nog onderscheid gemaakt in een zone tot 80 meter vanaf de weg. Bij het meest voorkomende scenario met brandbare gassen is dit namelijk het gebied waar dodelijke slachtoffers zullen vallen (binnen- en buitenshuis). Op meer dan 80 meter afstand is men bij dit meest voorkomende scenario in principe veilig binnenshuis.

Zone vanaf 200 meter

Bij ruimtelijke plannen die geheel buiten de 200 meter zijn gelegen behoeft alleen aandacht geschonken te worden aan de beheersbaarheid van de gevolgen van een ongeval, niet aan ruimtelijke maatregelen.

Op meer dan 200 meter afstand geldt dat in geval van een BLEVE mensen binnenshuis in principe veilig zijn. Dus vanaf 200 meter van N11 en provinciale wegen moet alleen rekening worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Voor deze zone geldt alleen de maatregel om de mechanische ventilatie te voorzien van de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen. Zodoende wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen (zie paragraaf 4.3).

Voor gebieden vanaf 200 meter van wegen is een algemeen verantwoordingskader geformuleerd, dat bij elke ruimtelijke onderbouwing voor een ontwikkeling buiten de 200 meter zone van de weg gebruikt kan worden (zie paragraaf 4.3).

Planologisch kader N11

De N11 maakt onderdeel uit van het landelijke basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tabel I: Planologisch kader N11

Zone Maatgevend scenario Functie, inrichting plangebied en maatregelen

0 – 30 meter plasbrand BLEVE toxische gaswolk 

Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen;

(Beperkt) kwetsbare objecten alleen onder strikte voorwaarden (met name hulpverlening en zelfredzaamheid);

Opvang/afvoersloten brandbare vloeistoffen;

Bouwkundige maatregelen overwegen.

30 - 200 meter BLEVE toxische gaswolk 

Uitsluiten nieuwe functies voor niet of verminderd zelfredzame personen (alleen in zone 30-80 meter);

hoogbouw kantoorfuncties mogelijk;

Streven naar lage personendichtheid (verdichten van de bron af)

Bij indeling panden kwetsbare functies zoveel mogelijk van bron af (risicoluwe zijde) situeren;

Bouwkundige maatregelen overwegen

0 – 200 meter

Bij inrichting plangebied voldoen aan praktijkrichtlijnen van brandweer: bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;

Minimaal 2 vluchtroutes en aanrijdroutes hulpdiensten met voldoende capaciteit. De vluchtroutes moeten van de bron (transportroute) af gericht zijn;

Centrale uitschakeling van het luchtcirculatiesysteem of andere maatregelen aan nieuwe gebouwen of specifieke gebouwen die veel mensen huisvesten om de schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;

Bij kwetsbare objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen extra aandacht voor ontruiming- en evacuatieplannen;

Voldoende aandacht voor risicocommunicatie

Verantwoording groepsrisico: maatwerk noodzakelijk, met inachtneming van dit planologisch kader

Planologisch kader provinciale wegen

De provincie heeft haar wegen vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen. Voor Alphen aan den Rijn gaat het om de volgende wegen: N207, N209, N460, N455, N231. Omdat het hier gaat om lagere transportintensiteiten ten opzichte van de N11, is een apart planologisch kader voor bovengenoemde wegen opgesteld.

Bij de provinciale wegen is het transport van brandbare gassen (propaan, LPG) bepalend voor het risico. In verband met het meest voorkomende scenario met brandbare gassen is het gebied tot 80 meter van de weg relevant, omdat in dit gebied dodelijke slachtoffers zullen vallen (binnen- en buitenshuis). Op meer dan 80 meter afstand is men bij dit meest voorkomende scenario in principe veilig binnenshuis.

Tabel II: Planologisch kader provinciale wegen

Zone Maatgevend scenario Functie, inrichting plangebied en maatregelen

0 – 80 meter BLEVE, Plasbrand 

Opvang/afvoersloten brandbare vloeistoffen (0- 30 mtr);

Beperken nieuwe functies voor niet of verminderd zelfredzame personen

Vluchtwegen van de weg af;

0 – 200 meter

Bij inrichting plangebied voldoen aan praktijkrichtlijnen van brandweer: bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;

Bij kwetsbare objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen extra aandacht voor ontruiming- en evacuatieplannen;

Voldoende aandacht voor risicocommunicatie

Verantwoording groepsrisico: maatwerk noodzakelijk, met inachtneming van dit planologisch kader.

Voor de overige wegen geldt dat er te weinig transport plaats vindt over deze wegen om daar in de ruimtelijke ordening rekening mee te houden.

4.2.2 Buisleidingen

Hogedruk aardgasleidingen

Voor de hogedruk aardgasleidingen is het scenario dat door een beschadiging (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden door derden) gas vrijkomt dat ontsteekt en een fakkelbrand vormt. Hierbij komt een enorme hoeveelheid hitte vrij die maatgevend is voor de afstandsbepaling. Het invloedsgebied van gasleidingen wordt bepaald door de afstand waar nog 1% van de aanwezigen komt te overlijden bij het meest ernstige incident (1% letaal). Voor externe veiligheid is binnen dit invloedsgebied de zogenaamde 100% letaal zone van belang. Binnen dit gebied zullen voornamelijk dodelijke slachtoffers vallen bij het meest ernstige incident. De bebouwing (aanwezigheid van personen) binnen dit gebied is bepalend voor het (groeps)risico.

De omvang van de 100 % letaalzone en het invloedsgebied worden bepaald door de eigenschappen van de gasleiding (diameter, druk). De ligging van deze zones is afhankelijk van de diameter en druk van de betreffende gasleiding. In figuur 7 zijn de 100% en 1% zones van de verschillende gasleidingen in de gemeente aangegeven.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7: Hogedruk aardgasleidingen met zonering (zie bijlage VI voor vergrote weergave)

Voor de gasleiding A-515 geldt dat deze gasleiding op een deel van het traject op maaiveld niveau is gelegen en daardoor op die trajecten een grotere 100 % letaalzone en invloedsgebied kent (zie figuur 7 en bijlage VI) dan ondergronds gelegen leidingen.

Tabel III: Planologisch kader hogedruk aardgasleidingen

Zone Maatgevend scenario Functie, inrichting plangebied en maatregelen

0 meter -

100% letaal Fakkelbrand 

Belemmeringenstrook (4-5 meter aan weerszijden leiding)

Uitsluiten nieuwe functies voor niet of verminderd zelfredzame personen;

Streven naar lage personendichtheid (verdichten van de buisleiding af).

Bouwkundige maatregelen overwegen

Binnen gehele invloedsgebied

Bij inrichting plangebied rekening houden met praktijkrichtlijnen van brandweer: bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;

Minimaal 2 vluchtroutes en aanrijdroutes hulpdiensten met voldoende capaciteit. De vluchtroutes moeten van de buisleiding af gericht zijn;

Bij kwetsbare objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen aandacht voor ontruiming- en evacuatieplannen;

Voldoende aandacht voor risicocommunicatie;

Verantwoording groepsrisico: maatwerk noodzakelijk, met inachtneming van dit planologisch kader.

Buisleidingenstrook

Aan de westzijde van gemeente ligt een strook van 70 meter (deze breedte wordt niet overal gehaald) die is gereserveerd in het kader van de landelijke Structuurvisie Buisleidingen (zie bijlage III). Binnen deze strook liggen verschillende gasleidingen en een brandstofleiding (deze buisleidingen liggen niet over het gehele traject precies binnen de strook). De strook is aangewezen door het Rijk zodat in de toekomst nieuwe buisleidingen met gevaarlijke stoffen aangelegd kunnen worden binnen deze strook. Bij aanleg van nieuwe buisleidingen met gevaarlijke stoffen (alleen mogelijk na volgen van ruimtelijke procedure) is het aan de leidingbeheerder om de situatie wat betreft externe veiligheid in beeld te brengen. De (toekomstige) leidingen liggen op een dermate onderlinge afstand van elkaar dat het scenario van een ‘domino-effect’ niet wordt meegenomen. Voor zover dit nog niet is gebeurd wordt deze strook opgenomen in de betreffende bestemmingsplanen met de bijbehorende ruimtelijke beperkingen.

Overige buisleidingen

De overige buisleidingen met gevaarlijke stoffen betreffen een CO2 leiding en een brandstofleiding. Deze leidingen hebben geen relevant invloedsgebied. De leiding zelf en de zogenaamde belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van deze leidingen is reeds in de bestemmingsplannen vastgelegd met de bijbehorende beperkingen.

4.2.3 Inrichtingen

In paragraaf 3.2 zijn de volgende ambities geformuleerd specifiek in relatie tot bedrijven:

• Vestiging nieuwe risicovolle bedrijven alleen op daartoe aangewezen locaties;

• Ambities per bedrijventerrein.

In deze paragraaf worden algemene kaders gegeven voor de vestiging van risicovolle bedrijven, ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle bedrijven en ambities per bedrijventerrein.

Algemene uitgangspunten zoals in de ambities verwoord:

• Nieuwe risicovolle bedrijven alleen toe te staan op de bedrijventerreinen ITC/PCT terrein (Hazerswoude-Dorp) en op de eventuele uitbreiding van bedrijventerrein Prinsenschouw (dit komt terug in de ambities per bedrijventerrein, zie tabel V);

Voor vergunningverlening van risicovolle inrichtingen worden de uitgangspunten gehanteerd, zoals opgenomen in tabel IV.

Tabel IV: Kader vergunningverlening

Algemene uitgangspunten vergunningverlening

 - PR 10-6 contour moet binnen het eigen perceel zijn gelegen of over bestemmingen als ‘Verkeer, ‘Groen’ en ‘Water’.

 - Voor bestaande risicovolle bedrijven geldt ‘stand- still’ principe. Dit betekent dat de PR 10-6 contouren niet mogen toenemen;

- Risicovolle activiteiten moeten voldoen aan ‘Best Beschikbare Technieken (BBT);

- Grote terughoudendheid bij ‘kwetsbare objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen’ binnen het invloedsgebied bij vergunningverlening LPG, LNG, propaantanks (scenario’s met brandbare gassen);

- Binnen invloedsgebied van toxische scenario’s zijn kwetsbare functies wel mogelijk gezien de tijdsduur waarin een dergelijk scenario zich ontwikkelt en de mogelijkheden die er zijn om te schuilen;

- Groepsrisico beneden oriëntatiewaarde;

- Het groepsrisico verantwoorden, dit betreft maatwerk.

Voor LNG tankstations geldt dat initiatief tot vestiging hiervan mogelijk is voor ‘eigen gebruik’ door transportbedrijven.

In de ambitie is voor de volgende inrichtingen aangegeven dat deze ook buiten de bedrijventerreinen gevestigd kunnen worden onder voorwaarden:

• LPG tankstations langs doorgaande transportroutes (N11/provinciale wegen/uitvalswegen);

• Propaantanks (>13 m3) indien noodzakelijk voor bedrijfsvoering;

• Windturbines langs infrastructurele assen (N11/N207).

Voor deze inrichtingen gelden ook de algemene uitgangspunten zoals in tabel IV opgenomen. Daarnaast worden hieronder aanvullende voorwaarden beschreven.

LPG tankstations

De vestiging van nieuwe LPG tankstations is niet toegestaan in woongebieden (zie MJBP, ‘Kernen’ en ‘Stad’ voor de woongebieden).

Bij bestaande LPG tankstations geldt terughoudendheid met bouwplannen in de omgeving. Dat betekent concreet dat binnen 150 meter van het ondergronds reservoir en het vulpunt zeer terughoudend met ruimtelijke ontwikkelingen moet worden omgegaan. Zeer kwetsbare groepen binnen deze zones worden in principe niet toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 150 meter geldt dat een uitgebreide verantwoording (maatwerk) van het groepsrisico moet plaatsvinden.

Propaantanks

Nieuwe propaantanks die onder het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ vallen (propaantanks > 13 m3) zullen in de praktijk niet veel voorkomen. Alleen in Boskoop bevinden zich op dit moment 4 van dergelijke tanks.

Omdat de tanks gebruikt worden voor verwarming van kassen bevinden de tanks zich in het buitengebied waar zich meestal geen kwetsbare objecten bevinden.

Mocht dit bij eventuele nieuwe situatie wel het geval zijn dan geldt hetzelfde kader als voor LPG tankstations; zeer terughoudend met ruimtelijke ontwikkelingen binnen 150 meter van de tanks en in principe geen functies voor verminderd zelfredzame personen binnen deze zone.

Windturbines

Bij de vestiging van windturbines geldt dat de woonkernen vermeden moeten worden (zie MJBP, ‘Kernen’ en ‘Stad’). Daarnaast zijn windturbines en hogedruk aardgasleidingen geen gelukkige combinatie. Het risico bij windturbines is het omvallen van de mast of het afbreken van een rotorblad. Dit zou mogelijk een nabijgelegen hogedruk aardgasleiding kunnen raken en mogelijk beschadigen. Hierdoor kunnen risicocontouren (en mogelijk saneringssituaties) ontstaan langs hogedruk aardgasleidingen als er windturbines worden geplaatst. Langs de N11 is de gasleiding A515 gelegen. Nieuwe windturbines langs de N11 zijn dus alleen mogelijk na gedegen onderzoek en afstemming met de Gasunie. Ook de plaatsing van windturbines nabij overige buisleidingen met gevaarlijke stoffen is alleen mogelijk na degelijk onderzoek en afstemming met de betreffende leidingbeheerders.

Planologische kaders per bedrijventerreinen

Naast de planologische kaders (I t/m IV) zoals hierboven beschreven is gebleken dat er bij de gemeente behoefte is om nadere kaders te stellen voor de mogelijkheden van allerlei ontwikkelingen op de verschillende bedrijventerreinen. De invulling van de bedrijventerrein is namelijk de laatste jaren erg in beweging. Sommige bedrijventerreinen worden meer en meer getransformeerd tot ‘gemengd gebied’ en nieuwe bedrijventerreinen worden aangelegd.

Voor de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn is de ‘Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn 2010-2020’ opgesteld. Deze beleidsnotitie geldt als leidraad voor de kaders per bedrijventerrein (tabel V). De meeste bedrijventerreinen zijn ook gelegen binnen de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn. In de beleidsnotitie is wat betreft de vestiging van risicovolle bedrijven verwezen naar de beleidsvisie EV van de voormalige gemeente Alphen aan den Rijn.

Onder andere als het gaat om het toestaan van kwetsbare objecten is meer flexibiliteit gewenst. Daarom is in onderstaand kader (tabel V) meer ruimte geboden voor de vestiging van kwetsbare objecten (eventueel met functies voor verminderd zelfredzame personen). Uiteraard moet hierbij nog steeds rekening worden gehouden met de planologische kaders tabel I t/m IV. Ook is de ambitie gewijzigd voor bedrijventerreinen waar risicovolle inrichtingen zijn toegestaan. Ook dit is in de kaders verwerkt.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 8: Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn (zie bijlage VII voor vergrote weergave)

TabeI V: Planologisch kaders bedrijventerreinen

OTA/Steekterpoort I en II

Profiel 

Containerterminal (overslag gevaarlijke stoffen niet toegestaan)

Logistieke bedrijven

Bulkgoederen, profilering ‘Biobased Economy’

In ontwikkeling

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Geen risicovolle bedrijven aanwezig

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

De Schans I/De Vork en De Schans II

Profiel

Afval en grondverzet bedrijven

Zichtlocaties kantoren langs N11

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Bestaand LPG tankstation

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen

Voorwaarden (omgeving) LPG tankstation:

o Geen kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontour

o Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebied LPG tankstation.

o Groepsrisico beneden oriëntatiewaarde

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

Rijnhaven Oost

Profiel

Gemengd gebied (wonen/bedrijven/recreatie/innovatieve projecten);

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Geen risicovolle bedrijven aanwezig

Ruimtelijke ontwikkelingen

Kwetsbare objecten toegestaan

Functies voor niet of verminderd zelfredzame personen toegestaan

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

Heijmanswetering

Profiel

Gemengd bedrijventerrein ingesloten tussen woonbebouwing en vaarweg Heijmanswetering, aantrekkelijke ligging aan het water;

Transformatie op basis van ‘Spontane Stad gedachte’

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Bestaand LPG tankstation

Ruimtelijke ontwikkelingen

Kwetsbare objecten toegestaan;

Functies voor niet of verminderd zelfredzame personen toegestaan

Voorwaarden (omgeving) LPG tankstation:

o Geen kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontour

o Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebied.

o Groepsrisico beneden oriëntatie waarde

 In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

Rijnhaven West

Profiel

Gemengd bedrijventerrein

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Risicovolle bedrijven aanwezig; alleen toxische scenario’s

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

Hoorn West

Profiel

Gemengd bedrijventerrein, kwetsbare functies aanwezig (Detentiecentrum/AZC, kinderdagverblijven)

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Risicovolle bedrijven aanwezig; alleen toxische scenario’s

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

Hoogewaard

Profiel

Gemengd hoge milieucategorie, deels watergebonden bedrijven

Uitbreidingsmogelijkheden

Impuls door aanleg Maximabrug

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Geen risicovolle bedrijven aanwezig

Ruimtelijke ontwikkelingen

Kwetsbare objecten niet toegestaan (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m III en paragraaf 4.3

Molenwetering

Profiel

Gemengd bedrijventerrein

Zichtlocaties kantoren langs N11

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan

Risicovolle bedrijven aanwezig; alleen toxische scenario’s

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten toegestaan (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m III en paragraaf 4.3

Prinsenschouw (bestaand)

Profiel

Rioolwaterzuivering, autobedrijf, tuincentrum

Gezien ligging geschikt voor hogere milieucategorie bedrijven

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee; oostelijke deel valt binnen bestemmingsplan ‘Molenwetering 2013’, westelijke deel bestemd als ‘Tuincentrum’ en ook hier zijn risicovolle inrichtingen uitgesloten.

Gezien de ligging zou het bedrijventerrein wel geschikt zijn voor nieuwe risicovolle bedrijven. Deze risicovolle bedrijven zouden dan wel moeten aansluiten bij de lokale/regionale schaal (geen zware industrie).

Ruimtelijke ontwikkelingen

Gezien de ligging nabij verschillende risicobronnen (N11, aardgasleidingen, LPG tankstation, windturbines) kwetsbare objecten niet toegestaan (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m III en paragraaf 4.3

Prinsenschouw (mogelijke uitbreiding)

Profiel

Huidige bestemming is ‘Agrarisch’ (bestemmingsplan ‘Van Rijksweg 11 tot Rijn’)

Mogelijk nog te ontwikkelen bedrijventerrein

Gezien ligging geschikt voor hogere milieucategorie bedrijven

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Niet onder huidige bestemming (‘Agrarisch’)

Gezien de ligging zou het bedrijventerrein wel geschikt zijn voor nieuwe risicovolle bedrijven. Deze risicovolle bedrijven zouden dan wel moeten aansluiten bij de lokale/regionale schaal (geen zware industrie).

Ruimtelijke ontwikkelingen

Gezien de ligging nabij verschillende risicobronnen (N11, aardgasleidingen, LPG tankstation, windturbines) kwetsbare objecten niet toegestaan (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m III en paragraaf 4.3

Verbreepark

Profiel

Bedrijven met een lage milieucategorie

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Nee, uitgesloten middels bestemmingsplan;

Bestaand LPG tankstation

Ruimtelijke ontwikkelingen

Kwetsbare objecten toegestaan;

Functies voor niet of verminderd zelfredzame personen toegestaan

Voorwaarden (omgeving) LPG tankstation:

o Geen kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontour

o Geen functies voor niet of verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebied.

o Groepsrisico beneden oriëntatiewaarde

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3

International Trade Centre (ITC) / PCT

Profiel

Handels- en promotiecentrum sierteelt

Pot en containerteelt (agrarisch)

Gemengde bedrijvigheid

Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan

Ja, overeenkomstig planregels bestemmingsplan:

o Moet agro-gerelateerd zijn;

o Plaatsgebonden risicocontour binnen eigen inrichtingsgrens;

o Risicovolle activiteiten liggen minimaal op 200 meter afstand van een (bedrijfs)woning;

calamiteitenscenario van de activiteit bedraagt maximaal 10 dodelijke slachtoffers in omliggende woongebieden.

Ruimtelijke ontwikkelingen

Geen kwetsbare objecten (uitzondering kantoren > 1.500 m2)

Groepsrisico beneden oriëntatiewaarde

In acht nemen planologische kaders tabel I t/m III en paragraaf 4.3

4.3 Verantwoording groepsrisico

De wetgever heeft bepaald dat bij ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een risicobron (zie Signaleringskaart bijlage II) het groepsrisico moet worden verantwoord. In deze paragraaf worden richtlijnen gegeven om de verantwoording van het groepsrisico op de juiste wijze te laten plaatsvinden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten eerst worden getoetst aan de in paragraaf 4.2 gestelde kaders. Vervolgens zijn er drie mogelijkheden:

1. Plan voldoet aan de planologische kaders (paragraaf 4.3.1);

2. Plan voldoet niet aan de planologische kaders (paragraaf 4.3.2);

3. Plan is buiten de EV zones van de Signaleringskaart gelegen (paragraaf 4.3.3).

4.3.1 Plan voldoet aan de planologische kaders

Verantwoording van het groepsrisico kan worden ingevuld door te verwijzen naar het betreffende planologische kader en aan te geven hoe ten aanzien van functie, inrichting en maatregelen wordt voldaan.

4.3.2 Plan voldoet niet aan de planologische kaders

Het plan voldoet in dit geval niet aan het gestelde EV beleid. Voor een dergelijk plan zal maatwerk moeten worden uitgevoerd. Alle wettelijke eisen zullen apart ingevuld moeten worden. Tevens moet in de verantwoording worden aangegeven waarom van het beleid wordt afgeweken. De volgende aspecten moeten vanuit de wetgeving worden meegenomen in het besluit:

• Dichtheid van personen binnen het invloedsgebied;

• Hoogte groepsrisico;

• Maatregelen ter beperking van het groepsrisico;

• De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico (alternatieven);

• De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp (bestrijdbaarheid);

• De mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid)

4.3.3 Plan is buiten de EV zones van de Signaleringskaart gelegen

Voor plannen die buiten de EV zones liggen is EV maar zeer beperkt relevant. Voor deze plannen kan verwezen worden naar onderstaande standaard verantwoordingsparagraaf. Dit geldt ook voor de ruimtelijke plannen die zijn gelegen binnen de toxische invloedsgebieden. Zoals in paragraaf 4.2 weergegeven zijn er adequate maatregelen mogelijk als het gaat om toxische scenario’s om zodoende het risico te beperken. Voor de verantwoording van plannen binnen de toxische invloedsgebieden kan dan ook worden verwezen naar onderstaande standaard verantwoording.

• Voor deze plannen is alleen toxisch scenario relevant;

Bij het toxisch scenario blijft bestrijdbaarheid beperkt tot de risicobron, daarbuiten zijn maatregelen te nemen om de gevolgen van het scenario te beperken. In het kader van zelfredzaamheid is het dus belangrijk om te “schuilen” om zodoende niet bloot te worden gesteld aan het toxisch gas (in ieder geval blootstelling zo lang mogelijk uit te stellen). Schuilen zal over het algemeen plaats vinden in gebouwen. Het is dus van belang dat gebouwen afgesloten kunnen worden om de indringing van toxisch gas tegen te gaan.

Het gaat hierbij niet alleen om ramen en deuren, maar ook om het uitschakelen van de eventueel aanwezige ventilatiesystemen. Bij nieuwe bouwwerken (of ingrijpende verbouwing) is het dus zaak dat het ventilatiesysteem met één druk op de knop kan worden uitgeschakeld, zodat wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen. Bij grotere gebouwen kan deze voorziening op het brandmeldpaneel worden geïnstalleerd. Het uitschakelen van de mechanische ventilatie moet organisatorisch worden geborgd in het calamiteitenplan (bedrijfsnoodplan).

Het waarschuwen van de bevolking vindt plaats door het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem (luchtalarm)), en inmiddels steeds meer via NL-alert, als onderdeel van de algemene rampenbestrijding.

Afhankelijk van de afstand tot de risicobron kan het Groepsrisico mogelijk toenemen. Bij een significante toename van het groepsrisico geldt 4.3.2.

5. Uitvoering

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven is de belangrijkste sturingsmogelijkheid voor de gemeente, als het gaat om het creëren van een veilige leefomgeving, de ruimtelijke ordening. Daarom zijn in hoofdstuk 4 de ruimtelijk relevante ambities uitgewerkt in planologische kaders. Het is dus van belang dat de medewerkers binnen de gemeente die een rol spelen in het ruimtelijke ordeningsproces op de hoogte zijn van de planologische kaders en weten hoe deze toegepast moeten worden.

Naast het toepassen van de planologische kaders zijn er nog meer actiepunten. Deze actiepunten worden binnen de organisatiestructuur van de gemeente uitgevoerd en zoveel mogelijk opgenomen in het ‘Uitvoeringsplan Integrale Veiligheid en Handhaving’ dat ieder jaar wordt opgesteld. Dit uitvoeringsplan is onderdeel van het ‘Integraal Veiligheids- en Handhavingsbeleid 2015-2018’ (IVH) van de gemeente Alphen aan den Rijn. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren en wordt voorkomen dat er een apart uitvoeringsprogramma moet worden opgesteld.

Het gaat om de volgende actiepunten:

• Signaleringskaart EV in GeoWeb

Om in de basis te weten of EV relevant is voor een bepaald plan of in een bepaald gebied moet is een goede signaleringskaart belangrijk. Op de Signaleringskaart EV zijn alle relevante bronnen en zones weergegeven die corresponderen met de zones uit de planologische kaders. Deze Signaleringskaart EV is beschikbaar in Geoweb van de gemeente;

• EV borgen in gemeentelijke organisatie

Ieders taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van externe veiligheid moeten voor iedereen helder zijn en de inbreng van externe veiligheid in de werkprocessen moet voldoende geborgd zijn. De communicatielijnen tussen afdelingen en personen binnen de gemeente moeten duidelijk zijn. Het gaat dan met name om de afdelingen (personen) die zich bezig houden met vergunningverlening, ruimtelijke ordening en rampenbestrijding. Het gaat hierbij ook om het eventueel toepassen van bouwkundige maatregelen. Handig hulpmiddel hierbij is de catalogus ”Bouwkundige maatregelen externe veiligheid” Oranjewoud/SBR, jan. 2010);

• Presentaties voor medewerkers ruimtelijk ordening en projectleiders

Het geactualiseerde EV-beleid moet onder de aandacht worden gebracht bij de medewerkers ruimtelijk ordening en bij de projectleiders, zodat zij EV op het juiste moment kunnen meenemen bij plannen en tijdig de Omgevingsdienst en Veiligheidsregio/brandweer betrekken;

• Actualiseren routering gevaarlijke stoffen

Zoals in paragraaf 3.2 verwoord hadden de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude elk hun eigen routeringsbesluit gevaarlijke stoffen en is dit na de samenvoeging nog niet geharmoniseerd. Als ambitie is aangegeven om de systematiek van routeren en ontheffen zoveel mogelijk te vereenvoudigen. Daarom zal als eerste optie worden onderzocht om de routering te laten vervallen en terug te vallen op de basisregels van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

• Risicocommunicatie

Risicocommunicatie bestaat uit het vooraf informeren van inwoners van de gemeente over de mogelijke risico's die er zijn in hun woonomgeving en wat zij moeten doen of juist laten als zich daadwerkelijk een incident met gevaarlijke stoffen in hun nabijheid voordoet. Door vooraf informatie te geven wordt het handelingsperspectief van mensen vergroot. Als zich werkelijk een incident voordoet is er sprake van crisiscommunicatie. Vooraf goed geïnformeerde inwoners zullen dan in de regel alerter reageren als er bijvoorbeeld bij een brand het advies ramen en deuren sluiten wordt gegeven. Overheden hebben de wettelijke taak om inwoners actief te informeren over risico’s in de omgeving.

Vanuit de landelijke overheid wordt informatie verstrekt via www.crisis.nl. De Veiligheidsregio Hollands Midden ontwikkelt risicocommunicatie campagnes die de gemeenten kunnen gebruiken. Externe veiligheid maakt onderdeel uit van deze campagnes. Via de risicokaart (www.risicokaart.nl) kan iedereen zijn welke risicobronnen zich waar bevinden. Deze informatie moet duidelijk vindbaar zijn op de site van de gemeente.

• Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Voor de informatie op de risicokaart waar de gemeente bevoegd gezag voor is moet ook door de gemeente worden bijgehouden. De registratie van relevante risico bedrijven wordt verzorgd door de Omgevingsdienst.

Voor de uitvoering kan daarnaast worden aangesloten op de volgende actiepunten (de codering verwijst naar het betreffende actiepunt) uit het ‘Uitvoeringsprogramma duurzaamheid 2014-2020’:

• DPL (duurzaamheidsprestatie van een locatie) als plannings- en borgingsinstrument (G7.a t/m G7.c (EV is thema binnen DPL);

• Duurzame gebiedsontwikkeling (G7.d t/m G7.f) EV beleid is (deels) gebiedsgericht milieubeleid, aansluiten bij vereisen Omgevingswet (digitale stelsel Omgevingswet);

• Betrekken duurzaamheidsambassadeurs bij borgen EV (G8.a en G8.b);

• EV toevoegen aan ‘duurzaamheid’ als vast onderdeel bij besluitvorming (G8.c)

• Informatisering en automatisering binnen gemeentelijke bedrijfsvoering; EV borgen binnen (digitale) procedures omgevingsvergunning;

• Aansluiten bij optimalisatie (lean) werkprocessen (G8.l);

• Veiligheid meenemen en borgen bij ontwikkelingen nieuwe windturbineparken (S3.a);

• Website duurzaamheid (S7.a), Inwoners zijn zich meer bewust van het belang van duurzaamheid in hun directe omgeving; EV maakt hier onderdeel van uit.

Bijlage I: Hogedruk aardgasleiding A-515

Binnen de gemeente Alphen aan den Rijn liggen meerdere hogedrukaardgasleidingen. De meeste van deze leidingen liggen ondergronds. Een uitzondering hierop is de hogedrukaardgasleiding A-515. Deze gasleiding is over een gedeelte van het traject in een zogenaamde ‘half-halfligging’ gelegen. Dit houdt dat de bovenkant van de leiding hoger ligt dan het omringende maaiveld en is afgedekt met een kleinlaag (terp). De externe veiligheid van de leiding kan worden beoordeeld als een ondergrondse leiding maar vanwege deze bijzondere ligging kan een horizontale uitstroom van het gas niet worden uitgesloten.

Bij een horizontale uitstroom zijn de effectafstanden groter dan bij een meer verticale uitstroom (zoals gebruikelijk bij gasleidingen die geheel onder de grond zijn gelegen). De effectafstanden zijn weergegeven in onderstaande tabel en op de signaleringskaart (zie bijlage II).

-----------------------100%-letaliteitsgebied1%-letaliteitsgebied

Ondergrondse ligging 185 meter 440 meter

Ligging op maaiveld 405 meter 600 meter

De A-515 loopt van oost naar west door de gemeente. Hij ligt voor het grootste deel langs de spoorlijn Leiden-Woerden. Alleen ter hoogte van Alphen aan den Rijn is de leiding in de jaren ’80 omgelegd en loopt zuidelijk van Kerk en Zanen parallel aan de N11. Ter hoogte van de kruising met de Gemeneweg in Hazerswoude-Rijndijk is de leiding in de jaren ’90 eveneens verlegd om de aanleg van op-/afrit naar de N11 mogelijk te maken. De verlegde delen van de A-515 zijn ondergronds gelegd. Op de tekening (zie bijlage VI) is dat ook terug te zien door de kleinere zones rond deze verlegde delen.

In 2015 is in opdracht van de Gasunie een risicoanalyse opgesteld voor het gehele traject van de gasleiding A-515 (“Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding A-515, N.V. Nederlandse Gasunie, Report no.: GCS.74106766, 17 juni 2015”).

Uit deze risicoanalyse blijkt dat:

- De norm voor het plaatsgebonden risicocontour wordt niet overschreden.

- Er is een kleine kans op een calamiteit. Een calamiteit kan een groot effect hebben (honderden doden).

In het verleden heeft de leidingbeheerder, de Gasunie, een aantal maatregelen getroffen om de risico’s te beperken.

- Het gedeelte van de leiding in de ‘half-halfligging’ is gelegen in eigen grond van de Gasunie;

- Dit terrein is afgescheiden door sloten en hekwerk;

- Het terrein is niet toegankelijk voor derden;

- Bij werkzaamheden vindt strikte begeleiding plaats.

Het college heeft de risicoberekeningen geaccepteerd als basis voor toekomstige risicoanalyses. Bij de behandeling van bovengenoemde rapportage in het college op 7 juli 2015 en de raadscommissie op 10 september 2015 is geconstateerd dat de veiligheid voldoende is gewaarborgd. Het geheel ondergronds brengen van de leiding levert geen veiligere situatie op ten opzichte van de ‘half-half ligging’ met de huidige maatregelen. Het verleggen van de leiding waarbij er meer afstand wordt gecreëerd tussen de leiding en bebouwing zou wel veiligheidswinst opleveren. Gezien de uitkomsten van de berekeningen is er geen directe noodzaak of aanleiding om verdere maatregelen te treffen.

De kosten die verdere maatregelen (verlegging) met zich mee brengen zijn zeer hoog en maatschappelijk moeilijk te verantwoorden. Wel zal bij (grootschalige) ruimtelijke ontwikkelingen worden gekeken of aanvullende maatregelen zinvol zijn.

Op basis van de uitgevoerde risicoberekeningen kan gesteld worden dat ontwikkelingen in de omgeving van de leiding niet onmogelijk zijn. Wel moet een bestuurlijke afweging plaatsvinden of ontwikkelingen, eventueel met aanvullende maatregelen, acceptabel zijn. Voor deze afweging kan het planologisch kader worden gebruikt zoals weergegeven in paragraaf 4.2.2, tabel III.

Bijlage II Signaleringskaart externe veiligheid Alphen aan den Rijn

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage III: Strook Structuurvisie Buisleidingen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage IV: Objecten risicokaart

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage V Gebieden Meerjarenplanning BP en risicovolle bedrijven

afbeelding binnen de regeling

Bijlage VI Hogedruk aardgasleidingen Alphen aan den Rijn

afbeelding binnen de regeling

Bijlage VII Bedrijventerreinen Alphen aan den Rijn

afbeelding binnen de regeling

Bijlage VIII Signaleringskaart EV en ISOR gebieden

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage IX ISOR objecten en bedrijventerreinen

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage X EV relevante wegen Alphen aan den Rijn

afbeelding binnen de regeling

Bijlage XI: Evaluatie EV-beleid Alphen aan den Rijn en Rijnwoude

afbeelding binnen de regeling

Datum:

9 oktober 2015

Kenmerk:

2015022511

Zaaknummer:

2015022493

Notitie externe veiligheid

Project Evaluatie EV-beleid Alphen aan den Rijn en Rijnwoude

Gemeente Alphen aan den Rijn

Datum 9 oktober 2015

Van Rees Hennekam, Adviseur milieukwaliteit (externe veiligheid en geluid)

1. Inleiding

De voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude hebben in het verleden een gemeentelijk EV-beleid vastgesteld. De nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn is bezig met het opstellen van een nieuw EV-beleid (Harmonisatie).

In deze notitie is een evaluatie gegeven van het bestaande EV-beleid.

2. Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011

De nota (vastgesteld 10 november 2011) is een lokale uitwerking van de regionale Omgevingsvisie externe veiligheid Holland-Rijnland uit 2008. De Omgevingsvisie is inmiddels opgevolgd door het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland uit 2014.

Streefbeelden

De lokale uitwerking van het regionale beleid is in hoofdstuk 4 van de nota opgenomen.

Voor de gemeente zijn streefbeelden geformuleerd. De belangrijkste streefbeelden zijn:

- Optimaal veiligheidsniveau

GR maximaal OW is uitgangspunt

- Normstelling per gebruiksfunctie

Binnen de gemeente zijn verschillende functietypen onderscheiden: Woonfunctie, Bevi-bedrijven; Gemengde functie.

Aan deze functietypen is een milieukwaliteit gerelateerd aan de risico’s gekoppeld.

- Clustering risicovolle bedrijven

Er is geen ruimte voor een bedrijventerrein specifiek gericht op risicovolle bedrijven. Wel is in de nota de mogelijkheid open gehouden om voor Bevi-bedrijven gericht op de agrarische sector ruimte te maken op het ICT-terrein en eventueel op het toekomstige bedrijventerrein Prinsenschouw. Indien dit bedrijventerrein ontwikkeld wordt zal nader onderzocht worden of er ruimte is voor Bevi-bedrijven.

- Transport van gevaarlijke stoffen

De ambitie is om uitbreiding van woonkernen mogelijk te maken langs de verschillende transportassen. De gemeente zet hierbij in op optimale zelfredzaamheid van bewoners en bestrijdbaarheid van calamiteiten. Vwb de A-515 wordt ingezet op het, samen met de Gasunie onderzoeken van mogelijkheden om bronmaatregelen te treffen om de risico’s terug te brengen.

- Routering gevaarlijke stoffen

De gemeente gaat de noodzaak voor een routering onderzoeken.

- Geen LPG-tankstations in woonomgeving

Dit streefbeeld wordt in de bestemmingsplannen vastgelegd.

NB. In Rijnwoude bevinden zich geen LPG-tankstations binnen de bebouwde kom.

- Bedrijven verantwoordelijk voor veiligheid

De gemeente houdt vast aan het uitvoeren van periodieke controle op het goed functioneren van veiligheidsmaatregelen.

- Risicocommunicatie

Gestreefd wordt naar een eenduidige en afgewogen informatievoorziening over de risico’s binnen de gemeente aan bewoners en bedrijven.

Voor een goede besluitvorming is van belang dat de mogelijke risico’s al in een vroeg stadium van planvorming meegenomen worden. De nota bevat hiervoor een procedurebeschrijving waarin de rollen van de externe adviseurs op het gebied van risico’s, Omgevingsdienst en Veiligheidsregio, in de verschillende fasen van planontwikkeling vastgelegd zijn.

Afwegingskader

Het afwegingskader groepsrisico zoals opgenomen in het regionale EV-beleid is overgenomen in de nota.

De kern van het afwegingskader is dat, afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico, meer maatregelen nodig zijn om een ontwikkeling verantwoord te kunnen toestaan.

3. Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn

In de beleidsvisie (vastgesteld 1 maart 2012) heeft de gemeente gekozen voor veiligheid ‘De gemeente is en blijft veilig voor risico’s van gevaarlijke stoffen’. Daarnaast wil de gemeente ontwikkelingen mogelijk maken.

Er is hierdoor slechts beperkt ruimte voor nieuwe risicobronnen. De bestaande risicobronnen worden gerespecteerd, maar de gemeente zal ‘natuurlijke’ momenten aangrijpen om de risico’s van deze bronnen te ver minderen of geheel weg te nemen.

Daarnaast wordt ruimte voor ontwikkelingen gecreëerd door te scheiden en te concentreren. Risicobronnen en kwetsbare bestemmingen worden gescheiden en, waar mogelijk worden risicobronnen geconcentreerd.

Afwegingskader

Net als in de Nota externe veiligheid Rijnwoude is ook in de beleidsvisie het afwegingskader groepsrisico gehanteerd. Een verschil met de nota van Rijnwoude is dat in de beleidsvisie 3 niveaus onderscheiden zijn, waar in de nota 4 niveaus onderscheiden zijn.

Gebiedstypering met streefbeelden

Ook in de beleidsvisie is een gebiedstypering gehanteerd. Onderscheid is gemaakt in: Woongebieden; Buitengebieden; Bedrijventerreinen type-A; Bedrijventerreinen type-B; Gemengde gebieden. Aan elk gebiedstype zijn streefbeelden gekoppeld. De belangrijkste zijn:

- Woongebied en buitengebied

Geen risicobronnen toegestaan

Maximaal 10 dodelijke slachtoffers in een woongebied bij een EV-calamiteit.

- Bedrijventerrein type A

Geen nieuwe risicobronnen. Risico van bestaande risicobronnen mogen niet toenemen.

Geen objecten toegestaan bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Objecten waar een gedeelte van de dag grote groepen mensen aanwezig zijn, zijn toegestaan.

- Bedrijventerrein type B

Nieuwe risicobronnen mogelijk.

Vestiging kwetsbare bestemmingen niet toegestaan.

- Gemengde gebieden

Geen nieuwe risicobronnen toegestaan. Uitzondering voor LPG-stations langs transportassen.

Geen objecten voor verminderd zelfredzamen binnen invloedsgebied risicobron.

4. Evaluatie

De Nota en de Beleidsvisie komen in grote lijnen overeen. In de details zijn andere afwegingen gemaakt.

Beide documenten hanteren een gebiedsgerichte benadering en het afwegingskader groepsrisico.

In het algemeen geldt dat duidelijk moet zijn waar het beleid voor bedoeld is en hoe dit doorwerkt in een ruimtelijke ontwikkeling danwel een vergunning.

Gebiedsgerichte benadering

Het hanteren van een gebiedsgerichte benadering, met daaraan gekoppeld voorwaarden en beperkingen aan het gebruik, maakt het mogelijk om in vroeg ontwikkelstadium al duidelijk te maken of een bepaalde ontwikkeling ((beperkt) kwetsbare bestemming of nieuwe risicobron) wel of niet mogelijk is. Bijv. de vestiging van een kinderopvang of BSO op een bedrijventerrein Type A is niet toegestaan (immers bestemd voor verminderd zelfredzame personen). Deze situatie heeft zich in de afgelopen jaren enkele malen voorgedaan. Met de in de beleidsvisie gemaakte keuzes was direct duidelijk dat deze ontwikkeling niet is toegestaan en is een lange procedure voorkomen.

De gebiedsgerichte benadering en de aan de gebieden gekoppelde voorwaarden en beperkingen hebben meerdere malen tot discussie geleid met collega’s van andere disciplines binnen de gemeente. In hun ogen interessante ontwikkelingen werden belemmerd door de in de beleidsvisie vastgelegde keuzes. Dit heeft, voor zover bekend, niet geleid tot een advies aan het bestuur om af te wijken van de beleidsvisie.

Met de streefbeelden zijn heldere uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen irt externe veiligheid vastgelegd. De voorwaarden en beperkingen die gelden voor de verschillende gebieden zijn, daar waar nodig, in bestemmingsplannen vastgelegd.

Conclusie

Een gebiedsgerichte benadering is een goed toepasbaar instrument gebleken. Wel is aandacht voor de grenzen van belang. De huidige grenzen lijken wat arbitrair gekozen. Mogelijk dat het werken een digitale en digitaal raadpleegbare kaart hierbij behulpzaam kan zijn.

Afwegingskader groepsrisico

Het afwegingskader heeft de verantwoording van het groepsrisico vereenvoudigd. Door de gemaakte keuzes, afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico, is voor eenvoudige plannen met een beperkt risico een beperktere verantwoording mogelijk. Dit is de eenduidigheid van besluitvorming ten goede gekomen.

Werkprocessen

In zowel de nota als de beleidsvisie is vastgelegd dat bij planvorming de risico’s al in een vroeg stadium meegenomen moeten worden in het proces.

Dit is in de afgelopen jaren niet altijd het geval geweest. Voor een goede planbeoordeling is het echter wel van het grootste belang om de risicobeoordeling door zowel de Omgevingsdienst als Veiligheidsregio vanaf het allereerste begin bij de planontwikkeling te betrekken. In die fase worden immers vaak al keuzes gemaakt voor het verdere verloop van het plan.

Door de vroegtijdige betrokkenheid kan voorkomen worden dat, vanuit het oogpunt van externe veiligheid onwenselijke ontwikkelingen uitgebreid doordacht worden. Daarnaast kan met externe veiligheid rekening gehouden worden door keuzes te maken over de invulling van een gebied en/of de indeling van een gebouw. Door de vroegtijdige betrokkenheid worden tevens onderdelen van de benodigde verantwoording gedurende het gehele proces verzameld en afgestemd met andere vakgebieden. Dit verkleint het risico op verrassingen die kunnen ontstaan bij een late advisering over een plan dat al in de eindfase verkeert.

Van belang is dat de betrokkenheid van de Omgevingsdienst en Veiligheidsregio’s in de verschillende werkprocessen binnen de gemeente wordt geborgd. Het opnemen van een processchema in het beleid is gewenst.

Vaststelling

Een vaststelling door de gemeenteraad wordt als een belangrijke stap gezien. Hiermee geeft het bevoegd gezag voor bestemmingsplannen zelf de randvoorwaarden aan.

5. Doorwerking EV-beleid

In zowel de Nota als in de Beleidsvisie is een uitvoeringsparagraaf opgenomen. Sinds de vaststelling van de Nota en de beleidsvisie zijn de volgende acties ondernomen.

- Zowel de Nota als de beleidsvisie zijn gehanteerd bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en milieuvergunningen.

- Externe veiligheid is in bijna alle bestemmingsplannen (zoals opgenomen op www.ruimtelijkeplannen.nl) op een goede manier verwerkt, rekening houdend met het EV-beleid. Op dit moment zijn nog enkele bestemmingsplannen in een afrondende fase. Er zijn enkele betemmingsplannen die vastgesteld zijn voordat het EV-beleid vastgesteld is. Externe veiligheid speelt in deze plannen een ondergeschikte rol, maar is wel meegenomen in de plannen.

- De risicobronnen zijn in de bestemmingsplannen verwerkt op de verbeelding. Verder zijn, indien nodig in de regels voorwaarden opgenomen met beperkingen binnen een bepaald gebied rond een risicobron.

In enkele bestemmingsplannen zijn regels opgenomen die niet geheel conform de geldende regelgeving zijn.

- De activiteiten van een aantal risicobronnen zijn beëindigd.

o LPG-tankstation Goudse Schouw 3, Alphen aan den Rijn

o LPG-tankstation Van Foreestlaan 17, Alphen aan den Rijn

o SSC, Industrieweg 12-20, Alphen aan den Rijn

o Helm Chemicals, Hoorn 75, Alphen aan den Rijn.

- Een paar andere risicobronnen hebben hun activiteiten gestaakt, maar de vergunning is nog niet ingetrokken. Het gaat hier om de volgende bedrijven:

o Biesterfeld, Eikenlaan 20, Alphen aan den Rijn (procedure intrekking vergunning loopt)

o DGV, Steekterweg 210, Alphen aan den Rijn

o Avery Dennison, Rijndijk 86, Hazerswoude-Rijndijk.

- De vml. gemeente Rijnwoude heeft in 2013 een routeringsbesluit vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hiermee hebben de vml. gemeenten Rijnwoude en Alphen aan den Rijn een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

6. Hogedrukaardgasleiding A-515

Binnen de gemeente Alphen aan den Rijn liggen meerdere hogedrukaardgasleidingen. De meeste van deze leidingen liggen ondergronds. Een uitzondering hierop is de hogedrukaardgasleiding A-515. Deze ligt op maaiveld met gronddekking inde vorm van een terp er overheen. De effecten van de A-515 zijn door deze afwijkende ligging groter dan van de andere hogedrukaardgasleidingen. Het grotere effect wordt geïllustreerd door de grotere effectafstanden ten opzichte van een ondergrondse hogedrukaardgasleiding.

----------------------- 100%-letaliteitsgebied 1%-letaliteitsgebied

Ondergrondse ligging 185 meter -------------440 meter

Ligging op maaiveld 405 meter ---------------600 meter

De A-515 loopt van oost naar west door de gemeente. Hij ligt voor het grootste deel langs de spoorlijn Leiden-Woerden. Alleen ter hoogte van Alphen aan den Rijn is de leiding in de jaren ’80 omgelegd en loopt zuidelijk van Kerk en Zanen parallel aan de N11. Ter hoogte van de kruising met de Gemeneweg in Hazerswoude-Rijndijk is de leiding in de jaren ’90 eveneens verlegd om de aanleg van op-/afrit naar de N11 mogelijk te maken.

De verlegde delen van de A-515 zijn ondergronds gelegd.

Uit recent uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat:

- De norm voor het plaatsgebonden risicocontour wordt niet overschreden.

- Er is een kleine kans op een calamiteit. Een calamiteit kan een groot effect hebben (honderden doden).

In het verleden heeft de leidingbeheerder, de Gasunie, een aantal maatregelen getroffen om de risico’s te beperken.

- Het gedeelte van de leiding op maaiveld ligt in eigen grond van de Gasunie.

- Dit terrein is afgescheiden door sloten en hekwerk.

- Het terrein is niet toegankelijk voor derden.

- Bij werkzaamheden vindt strikte begeleiding plaats.

Om de risico’s verder te beperken zijn ingrijpende maatregelen nodig, zoals het dieper leggen van de leiding of het verleggen van de leiding op grotere afstand van woonwijken en andere locaties waar tegelijkertijd veel mensen aanwezig kunnen zijn. Deze maatregelen zijn financieel kostbaar. Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen kan overwogen worden om aanvullende maatregelen te treffen om de risico’s verder te reduceren.

Op basis van de uitgevoerde risicoberekeningen kan gesteld worden dat ontwikkelingen in de omgeving van de leiding niet onmogelijk zijn. Wel moet een bestuurlijke afweging plaatsvinden of ontwikkelingen, evt. met aanvullende maatregelen, acceptabel zijn.

7. Adviezen voor het nieuwe beleid

1. De ondergrens in het afwegingskader waaronder gesproken wordt van een verwaarloosbaar groepsrisico blijkt erg laag gelegd te zijn. Hierdoor bleek voor veel plannen een uitgebreidere verantwoording nodig. De ondergrens kan van 0,01 * OW verhoogd worden naar 0,1 * OW.

2. Het 100%-letaliteitsgebied ontbreekt in het huidige beleid. De effecten van een calamiteit zijn binnen dit gebied groot, waardoor een aanvullende bestuurlijke afweging van belang is. Risicobronnen waar dit aan de orde kan zijn, zijn: ondergrondse hogedrukaardgasleiding, LPG- tankstation, transportroute gevaarlijke stoffen.

3. De voorwaarde van maximaal 10 dodelijke slachtoffers in een woongebied laten vervallen. Deze voorwaarde is in de afgelopen jaren vrijwel niet toegepast.

4. Hoe de effecten van windturbines op de risico’s van risicobronnen te beoordelen.

5. Het expliciet opnemen van de mogelijkheid tot afwijken van het vastgestelde beleid. Hoe afwijken van beleid? In welke situaties?

6. Hoe omgaan met transformatie?

7. Relatie leggen met risicoprofiel VRHM.

8. Zitten de transportroutes er nog goed in? Avery Dennison in Hazerswoude-Rijndijk gaat weg (vergunning is nog niet ingetrokken), maar in het vastgestelde routeringsbesluit loopt er een route gevaarlijke stoffen naar dit bedrijf.

9. De betrokkenheid van Omgevingsdienst en Veiligheidsregio in de verschillende werkprocessen binnen de gemeente borgen.

10. Vaststellen beleid door de gemeenteraad.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 april 2016,

de griffier, de voorzitter,

drs. J.A.M. Timmerman, mr. drs. J.W.E. Spies