Regeling vervallen per 05-04-2024

Wegsleepverordening Amersfoort 2006

Geldend van 01-06-2006 t/m 04-04-2024

Intitulé

Wegsleepverordening Amersfoort 2006

Juridische achtergrond

Op 1 januari 2002 is de Wet van 21 februari 1997, houdende de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), ook wel de wijziging van de wegsleepregeling genoemd, en het bijbehorende Besluit wegslepen van voertuigen in werking getreden. Artikel 170 tot en met 173 WVW 1994 zijn geheel vervangen door nieuwe bepalingen. De wijzigingswet is bij de Invoeringswet van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deel II, nog aangepast in verband met de overgang van de bepalingen over de uitvoering van bestuursdwang uit de Gemeentewet naar de Awb.

Bevoegdheden

De uitvoering van de wegsleepregeling is een bevoegdheid van het College. Het wegslepen van een voertuig moet worden gezien als een bijzondere vorm van bestuursdwang. In de Awb zijn algemene regels gesteld over de toepassing van bestuursdwang. Deze regels zijn aanvullend ook van toepassing op het wegslepen van voertuigen.

In artikel 170 .e.v. WVW 1994 is het kader aangegeven waarbinnen het College gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot het wegslepen van voertuigen. Hoewel de bevoegdheid tot het wegslepen van voertuigen in de wet is neergelegd, kan het College pas goed van deze bevoegdheid gebruik maken wanneer de gemeenteraad in een verordening nadere regels heeft gesteld over de toepassing van deze bevoegdheid, zoals in artikel 173, tweede lid van de wet wordt voorgeschreven. In deze verordening dienen in elk geval regels te worden gesteld over:

  • -

    de aanwijzing van de plaats(en) waar de weggesleepte voertuigen worden bewaard;

  • -

    de berekening van de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het wegslepen en bewaren van voertuigen;

  • -

    de aanwijzing van wegen en weggedeelten waar, op grond van artikel 170, eerste lid onder c WVW 1994, voertuigen mogen worden weggesleept.

Aangezien in artikel 173, tweede lid van de wet wordt aangegeven dat de nadere regels bij gemeentelijke verordening moeten worden gesteld, kunnen de hiervoor genoemde onderwerpen niet worden gedelegeerd aan het College. De uitwerking van de nadere regels van de verordening kan wel door het College geschieden, bijvoorbeeld door het opstellen van mandateringsinstructies aan de handhaver en de wegsleper.

Mandatering

Het College is na de inwerkingtreding van de verordening bevoegd met betrekking tot de uitvoering daarvan. Gezien de omstandigheid dat deze werkzaamheden in de praktijk door de handhavers en een wegsleepbedrijf zullen worden uitgevoerd, dienen ter zake mandateringen te worden verstrekt. Bij deze mandateringen kunnen instructies (conform artikel 10:6 Awb) worden verschaft, waarmee het College een zekere mate van invloed kan uitoefenen op de wijze van uitvoering. Voor zover het wegslepen gebeurt ten behoeve van markten is de marktmeester reeds gemandateerd om een en ander te coördineren en af te stemmen. Voor andere wegsleepwaardige situaties dient het College de medewerker vergunningen van ParkeerService Amersfoort NV te mandateren om een en ander te coördineren en af te stemmen.

De bedrijfsjurist van Parkeerservice dient gemandateerd te worden voor het behandelen van eventuele bezwaarschriften.

Proces-verbaal van meevoeren en opslaan

Alvorens in het kader van de voorliggende wegsleepverordening kan worden weggesleept, dient er een proces-verbaal van meevoeren en opslaan te worden opgemaakt. Hierop dient de situatie te worden aangegeven op basis waarvan het noodzakelijk was om het desbetreffende voertuig weg te slepen.

Wegsleepwaardige situaties

Hieronder zijn onder A. en B. diverse wegsleepwaardige overtredingen van de wegenverkeerswetgeving opgenomen, waarbij het motief respectievelijk ligt bij de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer en bij het vrijhouden van wegen en weggedeelten.

Veiligheid op de weg en vrijheid van het verkeer

Als gevallen waarin verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer (zie artikel 170, eerste lid, aanhef en onder a en b, WVW 1994) noodzakelijk kunnen zijn, kunnen worden genoemd:

    • 1.

      Een voertuig, niet zijnde een fiets, bromfiets of invalidenvoertuig, is tot stilstand gebracht op een trottoir, voetpad of fietspad (art. 5 t/m 7 en art. 10, RVV 1990).

    • 2.

      Een voertuig is tot stilstand gebracht:

    • a.

      op een kruispunt of een overweg (art. 23, lid 1, sub a, RVV 1990);

    • b.

      op een fietsstrook of de rijbaan langs een fietsstrook (art. 23, lid 1, sub b, RVV 1990);

    • c.

      op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan (art. 23, lid 1, sub c, RVV 1990);

    • d.

      in een tunnel (art. 23, lid 1, sub d, RVV 1990);

    • e.

      bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering of, indien die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord (art. 23, lid 1, sub e, RVV 1990);

    • f.

      op de rijbaan langs een busstrook (art. 23, lid 1, sub f, RVV 1990);

    • g.

      op een busbaan of busstrook, met uitzondering van een lijnbus (art. 81, RVV 1990);

    • h.

      langs een gele doorgetrokken streep of in strijd met bord E2 van bijlage 1 RVV 1990 (art. 62 en art. 23, lid 1, sub g, RVV 1990);

    • i.

      op de rijbaan, inclusief de invoeg- en uitrijstrook, van een autosnelweg of autoweg, of –behoudens in noodgevallen– op de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm van een dergelijke weg (art. 43, lid 2, RVV 1990).

      • 3.

        Een voertuig is geparkeerd:

    • a.

      op een kruispunt of op een afstand van minder dan 5 meter daarvan (art. 24, lid 1, sub a, RVV 1990);

    • b.

      voor een inrit of een uitrit (art. 24, lid 1, sub b, RVV 1990);

    • c.

      buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg (art. 24, lid 1, sub c, RVV 1990);

    • d.

      in strijd met verkeerstekens, bv. langs een gele onderbroken streep of in strijd met bord E1 van bijlage 1 RVV 1990 (art. 62 en art. 24, lid 1, sub a, RVV 1990);

    • e.

      op een wijze waardoor sprake is van dubbel parkeren (art. 24, lid 3, RVV 1990);

    • f.

      binnen een erf, waarbij –voor zover het een motorvoertuig betreft– geen gebruik is gemaakt van de parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangewezen (art. 46, RVV 1990);

    • g.

      zonder dat de voorgeschreven voertuigverlichting in werking is gesteld (art. 38, RVV 1990).

      • 4.

        Een voertuig is tot stilstand gebracht in strijd met een bevel of een aanwijzing, gegeven door een daartoe bevoegd en als zodanig herkenbare ambtenaar of ander persoon (art. 82, RVV 1990).

      • 5.

        Een voertuig is zodanig tot stilstand gebracht of geparkeerd dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd (art. 5 WVW 1994).

Vrijhouden van aangewezen wegen en weggedeelten

Verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van het vrijhouden van aangewezen wegen en weggedeelten (zie artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, WVW 1994 en artikel 2, Besluit wegslepen van voertuigen) kunnen noodzakelijk zijn in het geval dat een voertuig geparkeerd is:

  • 1.

    op een weg of weggedeelte waar door middel van bord E1 van bijlage 1 van het RVV 1990 of door middel van een gele onderbroken streep als bedoeld in art. 24, lid 1 onder e, RVV 1990 wordt aangegeven dat ter plaatse een parkeerverbod geldt;

  • 2.

    op een weg of weggedeelte waar door middel van bord E2 van bijlage 1 van het RVV 1990 of door middel van een gele doorgetrokken streep als bedoeld in artikel 23, lid 1 onder g, RVV 1990 wordt aangegeven dat ter plaatse een verbod om stil te staan geldt;

  • 3.

    op een parkeerplaats, nader aangeduid door bord E4 van bijlage 1 van het RVV 1990 (al dan niet met onderbord), voor zover:

    • i.

      het voertuig niet behoort tot de toegelaten categorie of groep voertuigen;

    • ii.

      het voertuig op een andere dan aangegeven wijze is geparkeerd;

    • iii.

      het voertuig op andere dan de aangegeven dagen of uren is geparkeerd;

  • 4.

    op een taxistandplaats, nader aangeduid door bord E5 van bijlage 1 van het RVV 1990, tenzij het parkeren in het kader van het uitoefenen van het taxibedrijf geschiedt met een taxi waarvoor een rechtsgeldige vergunning is afgegeven;

  • 5.

    op een individuele kentekengebonden gehandicaptenparkeerplaats, nader aangeduid door bord E6 van bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord, tenzij gebruik wordt gemaakt van een voertuig met het op het onderbord aangegeven kenteken;

  • 6.

    op een algemene gehandicaptenparkeerplaats, nader aangeduid door bord E6 van bijlage 1 van het RVV 1990, tenzij gebruik wordt gemaakt van een voertuig dat voorzien is van een geldige en duidelijk zichtbaar aangebrachte gehandicaptenparkeerkaart of tenzij er gebruik gemaakt wordt van een gehandicaptenvoertuig in de zin van art. 1, lid r, RVV 1990;

  • 7.

    op een laad- of losplaats, nader aangeduid door bord E7 van bijlage 1 van het RVV 1990, tenzij de bestuurder van het voertuig bezig is met onmiddellijk laden en lossen van goederen of het laten instappen of uitstappen van passagiers;

  • 8.

    op een parkeerplaats, nader aangeduid door bord E8 van bijlage 1 van het RVV 1990, voor zover het voertuig niet behoort tot de toegelaten categorie of groep voertuigen;

  • 9.

    op een parkeerplaats, nader aangeduid door bord E9 van bijlage 1 van het RVV 1990, bestemd voor vergunninghouders, tenzij het parkeren gebeurt met een voertuig waarvoor een parkeervergunning is afgegeven;

  • 10.

    in een voetgangersgebied of een gebied waar een geslotenverklaring geldt, nader aangeduid door bord G7 of C1 van bijlage 1 van het RVV 1990.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

d.voertuig: Het begrip voertuig, zoals in artikel 1 onder al. van RVV 1990 is omschreven, is ruim. Hieronder vallen niet alleen motorvoertuigen, maar ook fietsen en bromfietsen, invalidenvoertuigen, trams en wagens. Al deze voertuigen vallen derhalve onder de werking van deze wegsleepverordening. Gelet op de omschrijving onder e. vallen tweewielige bromfietsen niet onder artikel 3 en 4 van de verordening.

In de APV van Amersfoort zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de verwijdering van fietsen en bromfietsen op de openbare weg (zie artikel 2.4.12 en 5.1.11, APV 2004). Deze bepalingen zijn aanvullend op wat de wegenverkeerswetgeving beoogd te regelen.

  • e.

    bromfiets: Het begrip bromfiets wijkt af van de omschrijving in artikel 1 onder i. van RVV 1990, aangezien geen onderscheid wordt gemaakt tussen tweewielige bromfietsen en bromfietsen met meer dan twee wielen. Dit onderscheid wordt wel gemaakt bij de wijze van uitvoering van de wegsleepverordening.

  • f.

    motorrijtuig: Het begrip motorrijtuig is apart omschreven omdat artikel 5 van de verordening alleen betrekking heeft op dit soort voertuigen.

    Artikel 2: Aanwijzen van wegen en weggedeelten

    De bevoegdheid tot het wegslepen van voertuigen is in de wet zelf geregeld. Voor het wegslepen van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg of de vrijheid van verkeer hoeven geen wegen en weggedeelten te worden aangewezen. Van deze bevoegdheid kan op alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente gebruik worden gemaakt.

    Voor het wegslepen van voertuigen in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten kunnen op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 173, tweede lid, aanhef en onder c, van WVW 1994 bij gemeentelijke verordening wegen en weggedeelten worden aangewezen. In artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen is nader aangegeven om welke soorten van wegen en weggedeelten het kan gaan, zoals onder andere gehandicaptenparkeerplaatsen, taxistandplaatsen, laad- en loshavens, parkeerplaatsen voor vergunninghouders, voetgangersgebieden en dergelijke.

    In deze verordening worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen, voor zover behorend tot de soorten van wegen en weggedeelten zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen.

Artikel 3: Bewaring voertuigen

Vanwege de redactie van artikel 173, tweede lid, WVW 1994 moet(en) de plaats(en) van bewaring van voertuigen door de gemeenteraad worden aangewezen. Delegatie aan het college van burgemeester en wethouders is niet mogelijk. In onvoorziene omstandigheden is het denkbaar dat de burgemeester op grond van zijn bijzondere bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde tijdelijk ook andere terreinen aanwijst als plaats van bewaring van voertuigen.

Artikel 4: Tarieven en betaling

In artikel 13 tot en met 15 van het Besluit wegslepen van voertuigen is geregeld welke soorten van kosten die verbonden zijn aan het wegslepen en in bewaring stellen van voertuigen, in rekening kunnen worden gebracht. Het is daarbij niet van belang of het wegslepen door de gemeente zelf of door een derde in opdracht van de gemeente wordt uitgevoerd.

In de Algemene wet bestuursrecht is geregeld dat betaling van de verschuldigde kosten dient plaats te vinden, voordat tot teruggave van het in bewaring genomen voertuig wordt overgegaan. De bepaling in het vijfde lid dient slechts ter verduidelijking voor de uitvoering van de wegsleepverordening.

Artikel 5: Overeenkomstige toepassing

Naast de in artikel 170, eerste lid WVW 1994 bedoelde gevallen, zijn in deze wet nog twee gevallen genoemd, waarin het noodzakelijk kan zijn om een voertuig te laten wegslepen en in bewaring te laten stellen. Achtereenvolgens wordt hier gedoeld op:

  • -

    het niet afgeven van zijn rijbewijs, wanneer dit is ingevorderd, omdat iemand zijn motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van drogerende stoffen of alcohol en dergelijk (artikel 130 en 164 WVW 1994);

  • -

    de situatie dat een motorrijtuig niet beschikt over een behoorlijk zichtbare kentekenplaat, terwijl de eigenaar of houder van dat motorrijtuig niet direct te achterhalen is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voertuigwrakken die geen kenteken meer hebben of aan situaties dat er sprake kan zijn van het “knoeien” met kentekens in geval van autodiefstal.

Wanneer in dit soort gevallen een voertuig moet worden weggesleept en in bewaring genomen, is er geen sprake van uitoefening van bestuursdwang. Artikel 170, eerste lid, WVW 1994, waarin de bestuursdwangbevoegdheid is geregel, is dan ook niet toepassing verklaard in de genoemde gevallen. In feite gaat het om een vorm van inbeslagname van goederen die ook in het strafrecht voorkomt.

Artikel 6: Inwerkingtreding en citeertitel

Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe wegsleepverordening wordt de oude wegsleepverordening ingetrokken.