Regeling vervallen per 08-04-2021

Verordening Werken in de openbare ruimte

Geldend van 01-10-2009 t/m 07-04-2021

Intitulé

Verordening Werken in de openbare ruimte

Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      aanbieder: een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk;

    • b.

      BLVC-kosten: kosten voor tijdelijke maatregelen zoals bouwhekken, afzettingen, omleidingsborden, verkeersregelaars en voorlichting, die noodzakelijk zijn voor de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van de stad tijdens werkzaamheden en de communicatie daarover;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet;

    • e.

      gemeentewerken: wegbedekking, straatmeubilair, riolering plus toebehoren, groenvoorzieningen, kunstwerken zoals bruggen, tunnels en walmuur/ kadeconstructies, e.d.;

    • f.

      hoofdnet auto, fiets en openbaar vervoer: het hoofdnet auto, fiets en openbaar vervoer zoals op 11 mei 2005 vastgesteld in het Beleidskader Hoofdnetten (Gemeenteblad 2005, afd. 3A, nr. 98/226);

    • g.

      infrastructuur: de infrastructuur als bedoeld in artikel 2;

    • h.

      inrichten van een werkterrein: het tijdelijk in gebruik nemen van openbare gronden voor het plaatsen van voorwerpen ten behoeve van werkzaamheden;

    • i.

      instemmingsbesluit: het besluit tot instemming van burgemeester en wethouders omtrent het tijdstip, de plaats en de werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4 eerste lid, aanhef en onder b, van de Telecommunicatiewet;

    • j.

      kabel- en leidingbeheerder: degene die in de stad kabel- en leidinginfrastructuur aanlegt, in eigendom heeft of beheert;

    • k.

      kleine werkzaamheden: dagelijks onderhoud van de openbare ruimte, alsmede werkzaamheden met een grondoppervlakte van maximaal 10 m2, een lengte van maximaal tien meter en een maximale tijdsduur van drie werkdagen met uitzondering van werkzaamheden ten behoeve van de plaatsing van onder- en bovengrondse kasten;

    • l.

      melding: de melding als bedoeld in art. 5.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Telecommunicatiewet;

    • m.

      openbaar elektronisch communicatienetwerk: een elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in art. 1.1, onder h, van de Telecommunicatiewet;

    • n.

      openbare ruimte: ruimte op of in de openbare gronden als bedoeld in art.1.1, onder aa., van de Telecommunicatiewet;

    • o.

      werkzaamheden: werkzaamheden aan infrastructuur of het aanbrengen, hebben of verwijderen hiervan, met inbegrip van het hiervoor inrichten van een werkterrein, in de openbare ruimte.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op werkzaamheden in de openbare ruimte.

  • 2. De infrastructuur waarop de verordening van toepassing is, betreft:

    • a.

      de bovengrondse infrastructuur en de overige inrichting van de openbare ruimte zoals gemeentewerken alsmede bovengrondse infrastructuur ten behoeve van ondergrondse infrastructuur zoals trafohuisjes, schakel- en meterkasten.

    • b.

      ondergrondse infrastructuur zoals riolering, kabels, leidingen, (mantel)buizen, pijpen en toebehoren zoals putten en ondergrondse kasten.

    • c.

      kabels in de zin van artikel 1.1 z van de Telecommunicatiewet

Informatie-uitwisseling en coördinatie

Artikel 3 Informatie-uitwisseling werkzaamheden

  • 1. Kabel- en leidingbeheerders en andere beheerders van infrastructuur informeren het college tijdig over voorgenomen werkzaamheden die op basis van hoofdstuk 3 vergunningplichtig zijn, dan wel op basis van de Telecommunicatiewet instemming van het college behoeven.

  • 2. Op verzoek van het college leveren kabel en leidingbeheerders en andere beheerders van infrastructuur tenminste één keer per jaar een langetermijnplanning van werkzaamheden aan.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast over de informatie die moet worden overgelegd en het tijdstip en de wijze waarop kabel- en leidingbeheerders en andere beheerders van infrastructuur informatie verstrekken over werkzaamheden in de openbare ruimte.

Artikel 4 Coördinatie

  • 1. Het college draagt zorg voor coördinatie van werkzaamheden in de openbare ruimte.

  • 2. Het college stelt ten behoeve van de coördinatie overlegorganen in die onder meer adviseren over het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van werkzaamheden.

  • 3. Kabel- en leidingbeheerders en andere belanghebbende partijen worden uitgenodigd deel te nemen aan deze overlegorganen.

Regulering werken in de openbare ruimte

Paragraaf 1 Uitgangspunten werken in de openbare ruimte

Artikel 5 Algemene uitvoeringsvoorschriften

  • 1. Het college stelt regels vast over de wijze waarop werkzaamheden in de openbare ruimte plaatsvinden en de daarbij te treffen voorzieningen, met inbegrip van het medegebruik van voorzieningen.

  • 2. De regels als bedoeld in het eerste lid worden gegeven in het belang van:

    • a.

      een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

    • b.

      een snelle en veilige afwikkeling van verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast;

    • d.

      de bescherming van gemeentewerken;

    • e.

      het uiterlijk aanzien van een werkterrein.

  • 3. De regels als bedoeld in het eerste lid bevatten ten minste de voorwaarden betreffende de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van de stad tijdens werkzaamheden, met inbegrip van de communicatie daarover.

Artikel 6 Combineren van werkzaamheden

  • 1. Werkzaamheden worden zoveel mogelijk gecombineerd tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 2. De overlegorganen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden mede gebruikt om te bepalen of en zo ja op welke wijze werkzaamheden gecombineerd worden.

Artikel 7 Medegebruik

  • 1. Kabel- en leidingbeheerders maken zoveel mogelijk (mede)gebruik van bestaande, hetzij door andere kabel- en leidingbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen zoals mantelbuizen, kabelgoten of kabel- en leidingentunnels, indien dit technisch en economisch haalbaar is.

  • 2. De overlegorganen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden mede gebruikt om te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé (mede)gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Als uit het tweede lid blijkt dat (mede)gebruik mogelijk is en een kabel- en leidingbeheerder een aanbod tegen marktconforme prijs wordt gedaan om (mede)gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, is de kabel- en leidingbeheerder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn infrastructuur hiervan gebruik te maken.

Paragraaf 2 Vergunning, instemming en kennisgeving

Artikel 8 Vergunning werken in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden om in de openbare ruimte zonder of in afwijking van een vergunning van het college werkzaamheden uit te voeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor werkzaamheden waarvoor een instemmingsbesluit is vereist.

  • 3. Het verbod geldt niet als op basis van artikel 11 een kennisgeving is gedaan van werkzaamheden ten gevolge van een storing of calamiteit.

Artikel 9 Jaarvergunning kleine werkzaamheden

  • Beheerders van infrastructuur die regelmatig gelijksoortige kleine werkzaamheden in de openbare ruimte verrichten kunnen het college verzoeken hiervoor een jaarvergunning te verstrekken, waaraan in elk geval de verplichting tot kennisgeving op basis van artikel 11 wordt verbonden.

Paragraaf 3 Indienen vergunning, instemming en kennisgeving

Artikel 10 Formulier

  • Het college stelt formulieren vast waarop een kennisgeving, een aanvraag of een melding wordt ingediend.

Artikel 11 Tijdstip aanvraag vergunning, melding en kennisgeving

  • 1. Een aanvraag om een vergunning of een melding geschiedt ten minste drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geschiedt een aanvraag om een vergunning of een melding ten behoeve van kleine werkzaamheden ten minste twee werkdagen voor de aanvang daarvan.

  • 3. Van werkzaamheden ten gevolge van een storing of calamiteit wordt uiterlijk 24 uur voor de aanvang van de werkzaamheden kennisgegeven dan wel, als dit uit een oogpunt van veiligheid of dienstverlening niet aanvaardbaar is of in verband met de bereikbaarheid van de gebiedsbeheerder niet uitvoerbaar is, zo spoedig als mogelijk is doch uiterlijk de eerste werkdag na aanvang van de werkzaamheden.

  • 4. Van kleine werkzaamheden waarvoor een jaarvergunning is verstrekt zoals bedoeld in artikel 9 wordt tenminste 1 werkdag voor de aanvang daarvan kennisgegeven.

  • 5. Een aanvraag om een vergunning, een melding of een kennisgeving geschiedt op een door het college nader te bepalen wijze.

Artikel 12 Over te leggen gegevens

  • 1. Bij een kennisgeving, een aanvraag om een vergunning of bij een melding worden -voorzover van toepassing- in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van de opdrachtgever en degene die de werkzaamheden gaat uitvoeren;

    • b.

      een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van degene die opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden en van degene die de werkzaamheden gaat uitvoeren;

    • c.

      een opgave van het soort werkzaamheden;

    • d.

      het nummer dat door het college aan de werkzaamheden is toegekend ten behoeve van het coördineren en de afspraken die in de overlegorganen als bedoeld in artikel 4 tot stand zijn gekomen.

    • e.

      de belanghebbenden en instanties die vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en de aard van de werkzaamheden;

    • f.

      een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      - een opgave van het gewenste tracé of locatie;

      - een opgave van de infrastructuur die wordt geplaatst of verwijderd;

      - het beoogde gebruik van de infrastructuur;

      - een opgave van de omvang en de situering van het werkterrein dat wordt ingericht;

      - een omschrijving van eventuele tijdelijk te plaatsen objecten;

      - de omvang van de grondoppervlakte die opgebroken wordt;

      - de maatregelen voor de bereikbaarheid van in de openbare ruimte aanwezige kabel- en leidinginfrastructuur;

      - het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden.

  • 2. Indien werkzaamheden plaatsvinden aan het hoofdnet wordt het uitvoeringsplan genoemd in het eerste lid onder f aangevuld met gegevens over de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van de stad alsmede de communicatie daarover.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de bij een kennisgeving, een aanvraag om vergunning of melding over te leggen gegevens en de eisen waaraan deze moeten voldoen.

Artikel 13 Aanvullende gegevens kabel- en leidingbeheerder

  • Onverminderd artikel 12, overlegt een kabel- en leidingbeheerder bij een aanvraag om een vergunning of bij een melding -voorzover van toepassing- :

    • a.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die de betreffende kabel- en leidinginfrastructuur in eigendom heeft en degene die de betreffende kabel- en leidinginfrastructuur beheert;

    • b.

      de doorsnede van de kabel- en leidinginfrastructuur;

    • c.

      de lengte en breedte van de kabelsleuf;

    • d.

      een specificatie van het aantal lege of ingeblazen buizen en het aantal kabels;

    • e.

      een verslag van de uitkomsten van het overleg tussen de aanbieder en andere gedoogplichtige(n) indien het werk mede betrekking heeft op openbare gronden van een of meer andere gedoogplichtigen dan de gemeente.

Paragraaf 4 Besluitvorming vergunning, instemming en kennisgeving

Artikel 14 Aanhouding aanvraag en melding

  • Het college kan een beslissing op een aanvraag om een vergunning aanhouden als een andere vergunning vereist is en deze nog niet is verleend en het zonder deze verlening niet vaststaat of de werkzaamheden door kunnen gaan.

Artikel 15 Advisering

  • 1. Indien een aanvraag of een melding betrekking heeft op werkzaamheden aan het hoofdnet legt het college de aanvraag of de melding om advies voor aan de overlegorganen als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 2. Het college legt een aanvraag of een melding ten behoeve van kleine werkzaamheden of een kennisgeving om advies voor aan de overlegorganen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, als de werkzaamheden plaatsvinden aan het hoofdnet en de werkzaamheden niet binnen de voorschriften als bedoeld in artikel 5 worden uitgevoerd.

Artikel 16 Weigeringsgronden vergunning

  • Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

    • b.

      een snelle en veilige afwikkeling van verkeer;

    • c.

      de openbare orde;

    • d.

      de bescherming van gemeentewerken;

    • e.

      het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.

Artikel 17 Gegevens en voorschriften vergunning en instemmingsbesluit

  • 1. Aan een vergunning en een instemmingsbesluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van:

    • a.

      een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;

    • b.

      een snelle en veilige afwikkeling van verkeer.

    • c.

      de openbare orde;

    • d.

      de bescherming van gemeentewerken;

    • e.

      het uiterlijk aanzien en het herstel van de openbare ruimte;

    • f.

      een goede informatievoorziening ten behoeve degenen die van de werkzaamheden overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Een vergunning en een instemmingsbesluit bevat - voor zover van toepassing - in ieder geval:

    • a.

      voorschriften omtrent de periode waarvoor de vergunning of het instemmingsbesluit geldt;

    • b.

      voorschriften omtrent het tijdstip, de plaats, werkwijze en het medegebruik van voorzieningen.

  • 3. Aan een vergunning en een instemmingsbesluit kan tevens een zekerheidsstelling worden verbonden voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij of krachtens deze verordening dan wel voor de nakoming van voorschriften en beperkingen die aan de vergunning of het instemmingsbesluit zijn verbonden.

Artikel 18 Naleving

  • De vergunninghouder en de houder van een instemmingsbesluit dragen er zorg voor dat de aan de vergunning of het instemmingsbesluit verbonden voorschriften en beperkingen en de verplichtingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening worden nageleefd.

Artikel 19 Intrekken vergunning en instemmingsbesluit

  • 1. Het college kan een vergunning of een instemmingsbesluit intrekken als:

    • a.

      blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning of bij de melding onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag om de vergunning of de melding zou hebben geleid;

    • b.

      niet of niet langer wordt voldaan aan de voorschriften gesteld krachtens artikel 5 van deze verordening;

    • c.

      de vergunningverlening of de verlening van het instemmingbesluit onjuist was en de vergunninghouder of de houder van het instemmingsbesluit dit wist of behoorde te weten;

    • d.

      zich een wijziging voordoet in de omstandigheden voor zover die gewijzigde omstandigheden zich verzetten tegen instandlating van de vergunning of het instemmingsbesluit;

    • e.

      er in strijd wordt gehandeld met de aan de vergunning of het instemmingbesluit verbonden voorschriften.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 20 Melding wijziging status kabel- en leidinginfrastructuur

  • 1. De kabel- en leidingbeheerder stelt het college ter stond in kennis van een wijziging in de eigendom of het beheer van de kabel- en leidinginfrastructuur.

  • 2. Een aanbieder stelt het college ter stond in kennis als de kabel- en leidinginfrastructuur niet langer ten dienste staat van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

Artikel 21 Rechtsopvolging

  • Een vergunning of instemmingsbesluit wordt op verzoek van de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit overgeschreven op naam van de rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Herstel openbare ruimte, verplaatsen en opruimen van kabel- en leidinginfrastructuur en kostenverdeling

Artikel 22 Herstel openbare ruimte

  • 1. De openbare ruimte wordt na voltooiing van werkzaamheden in de aangetroffen staat teruggebracht, tenzij de openbare ruimte minder dan vijf jaar geleden is ingericht of volledig is vernieuwd in welk geval het herstel plaatsvindt zoals in de nadere regels als bedoeld in artikel 26 is bepaald.

  • 2. Het herstel geschiedt door het college tenzij in de nadere regels als bedoeld in artikel 26 anders is bepaald.

  • 3. De kosten voor het herstel komen voor rekening van de opdrachtgever van de werkzaamheden, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

  • 4. De berekening van kosten gebeurt op marktconforme wijze, waarbij rekening wordt gehouden met de degeneratie van de kwaliteit van de infrastructuur, met extra onderhoud en met de beheerkosten, tenzij dat niet redelijk is.

Artikel 23 Opruimplicht

  • 1. Een vergunninghouder meldt op aanvraag aan het college indien door hem beheerde of bij hem in eigendom zijnde kabel- en leidinginfrastructuur niet meer in gebruik is.

  • 2. Op aanwijzing van het college verwijdert de vergunninghouder op eigen kosten de niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur.

Artikel 24 Verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur

  • 1. De vergunninghouder is verplicht om ten aanzien van zijn kabel- en leidinginfrastructuur op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabel- en leidinginfrastructuur, indien dit nodig is voor het uitvoeren van gemeentelijke werkzaamheden waaronder wordt verstaan het aanbrengen, in stand houden, wijzigen en verwijderen van gemeentewerken en het bouwrijp maken van grond.

  • 2. In afwijking van het eerste lid komen de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de gemeente als;

    • a.

      dat in de nadere regels als bedoeld in artikel 26 is bepaald;

    • b.

      een vergoeding in redelijkheid niet achterwege kan blijven.

Artikel 25 Kosten verplaatsing, verwijdering van gemeentelijke eigendommen

  • Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verplaatsing, wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

Artikel 26 Nadere regels herstel, verplaatsing en kostenberekening

  • Het college kan nadere regels vaststellen over:

    • a.

      de wijze waarop de openbare ruimte na afloop van de werkzaamheden wordt hersteld;

    • b.

      de wijze waarop de berekening en eventuele verdeling van de kosten voor het herstel van de openbare ruimte worden vastgesteld;

    • c.

      welke kosten voor het nemen van maatregelen ten aanzien van kabel- en leidinginfrastructuur voor vergoeding in aanmerking komen en de omstandigheden waarin deze kosten door de gemeente worden vergoed;

    • d.

      wijze waarop bij gecombineerde werkzaamheden de BLVC-kosten worden verdeeld. Uitgangspunt hierbij is dat ieder de kosten draagt die toe te rekenen zijn aan de eigen werkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Strafbepaling, toezicht en overige bepalingen

Artikel 27 Strafbepaling

  • Overtreding van het bij of krachtens artikel 8 bepaalde en van de op grond van de artikelen 5 en 17, eerste lid gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 28 Toezichthouders

  • Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen of categorieën van personen.

Artikel 29 Hardheidsclausule

  • Het college kan het bij of krachtens deze verordening bepaalde buiten toepassing laten of hiervan afwijken als toepassing naar zijn oordeel zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht, slotbepalingen en citeertitel

Artikel 30 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend op grond van de artikelen 4.3.1 en 4.13.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 en instemmingsbesluiten die zijn verleend op grond van de Telecommunicatieverordening blijven ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, hetzij tot het einde van hun looptijd, hetzij tot het tijdstip waarop zij met toepassing van deze verordening worden ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen om vergunning, ontheffing of een besluit als bedoeld in het eerste lid waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen vergunningen, ontheffingen of besluiten als bedoeld in het eerste lid waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

Artikel 31 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening werken in de openbare ruimte.

Toelichting

Klik op deze link voor de nadere regels behorende bij deze verordening: http://wettenbank.prod.amsterdam.asp4all.nl/aspx/5485

Toelichting Verordening werken in de openbare ruimte

I. Algemeen

Werkzaamheden in de openbare ruimte hebben doorgaans direct effect op het alledaagse functioneren van de stad. Straten worden opgebroken, verkeer moet worden omgeleid en bewoners, ondernemers en winkelend publiek ondervinden hinder. Het functioneren van de stad is dan ook afhankelijk van een goede regie over de werkzaamheden in de openbare ruimte.

De openbare ruimte bevat niet alleen bovengrondse infrastructuur zoals (water) wegen en groenvoorzieningen, maar ook ondergrondse infrastructuur, zoals kabels en leidingen ten behoeve van energie, water en telecommunicatie. In Amsterdam is in een lange reeks van jaren een groot aantal afspraken en regelingen gemaakt voor (gemeentelijke) diensten en bedrijven die regelmatig in de openbare ruimte voor infrastructurele werkzaamheden aan de gang moeten. Deze regelingen betreffen de samenwerking tussen deze bedrijven en de gemeente –in casu de beheerder(s) van de openbare ruimte-, de coördinatie van de verschillende werken en de verdeling van de financiële lasten die werken in de openbare ruimte met zich meebrengen. Alle regels, afspraken en procedures waren verzameld in het Handboek Ondergrondse Infrastructuur (HOI), sommige met een juridische status (bv Besluit ’92, B&W-besluit 24 januari 1992, 48/279 Fin.), maar veelal betreft het onderlinge afspraken. Jarenlang was het mogelijk om op basis van dit HOI samen te werken.

De laatste decennia is het gebruik van de ondergrond echter niet alleen qua ruimtebeslag sterk toegenomen, maar ook is het gebruik meer divers geworden. Naast de transportfunctie valt te denken aan de verblijfsfunctie en bergingsfunctie. Naarmate het gebruik van de grond intensiever wordt, stijgt de behoefte om de openbare ruimte efficiënt, veilig en doelmatig te gebruiken. Een goede afstemming van werkzaamheden in de stad is dan ook van groot belang. De afstemming van de werkzaamheden op basis van het HOI werd in de laatste jaren vaker als niet optimaal ervaren. De bevoegdheden waren niet altijd helder en afspraken en eisen aan de wijze van samenwerking en uitvoering waren niet bindend. Om die reden ontstond er behoefte om de regels juridisch en bestuurlijk te verankeren. Het vaststellen van een verordening is daarvoor het meest geëigende instrument. Regels die op basis van de Gemeentewet worden vastgelegd in een verordening bieden de burgers rechtszekerheid en geven de gemeente de mogelijkheid door middel van ge- en verboden gedrag te beïnvloeden.

Op basis van de Telecommunicatiewet is de gemeente belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg van kabels. Op basis van die wet bestaat er voor de gemeenteraad de verplichting een verordening vast te stellen. In die verordening moet een aantal onderwerpen geregeld zijn, zoals de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van voorzieningen. Aan die plicht heeft de gemeenteraad in het verleden voldaan door vaststelling van de Telecommunicatieverordening (vastgesteld bij raadsbesluit van 12 januari 2000, nr. 18). Door de wijziging van de Telecommunicatiewet per 1 februari 2007 is het noodzakelijk om de Telecommunicatieverordening te herzien.

Aangezien het wenselijk is om aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zoveel mogelijk op dezelfde wijze te behandelen als anderen die beroepsmatig werkzaamheden aan infrastructuur verrichten, is er voor gekozen om in plaats van de Telecommunicatieverordening één nieuwe verordening vast te stellen waaronder alle werkzaamheden aan de infrastructuur komen te vallen. In de Telecommunicatiewet is overigens met zoveel woorden vermeld dat bij de aan de gemeenten opgedragen coördinatietaak andere werkzaamheden en andere belangen (mogen) worden betrokken dan waarin de Telecommunicatiewet voorziet. In de Verordening werken in de openbare ruimte wordt alleen onderscheid gemaakt tussen de Telecombeheerders en anderen die werkzaamheden in de openbare ruimte verrichten, als dat op basis van de Telecommunicatiewet noodzakelijk is. In de toelichting op de betreffende artikelen wordt het verschil in benaderingswijze uitgelegd.

De vaststelling van deze verordening betekent dat het formele regime voor werkzaamheden aan infrastructuur niet langer meer in verschillende regelingen wordt geregeld. De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wordt zodanig aangepast dat de verboden van de artikelen 4.3.1 en 4.13.2 van de APV niet van toepassing zijn op werkzaamheden in de openbare ruimte. Een soortgelijke wijziging van de APV heeft in het verleden plaatsgevonden toen de Telecommunicatieverordening in werking trad. Waar in het verleden bij werkzaamheden in de openbare ruimte twee of drie vergunningen of ontheffingen nodig waren, kan nu worden volstaan met één vergunning/instemmingsbesluit werken in de openbare ruimte. Het lijvige en gedetailleerde HOI wordt vervangen door deze verordening en de bijbehorende nadere regels. Deze zijn geschreven volgens de uitgangspunten van het Stedelijk Programma Regelgeving en Handhaving, namelijk ‘minder regels, betere handhaving’. Hierbij wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de bedrijven die werkzaamheden uitvoeren. Dit alles levert een aanzienlijke lastenvermindering op voor de bedrijven.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen. Naast de begripsomschrijvingen komt de werkingssfeer aan de orde. In hoofdstuk 2 wordt de informatie-uitwisseling en de coördinatie geregeld.Hoofdstuk 3 betreft de regulering van werkzaamheden door middel van algemene uitvoeringsvoorschriften en een vergunning- en kennisgevingstelsel. Hoofdstuk 4 bevat de bepalingen over het herstel van de openbare ruimte en het verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur en kostenverdeling. Hoofdstuk 5 bevat een strafbepaling en regelt de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen. In hoofdstuk 6 is het overgangsrecht opgenomen en zijn slotbepalingen te vinden.

II. Artikelgewijs

Hoofdstuk 1

Artikel 1, onder a. Dit begrip is opgenomen omdat de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk op basis van de Telecommunicatiewet een bijzondere positie heeft. Veel van zijn rechten en plichten zijn gebaseerd op die wet. Daar waar in deze verordening een aparte regeling is gemaakt voor de aanbieder, valt dat onderscheid te verklaren vanuit die bijzondere positie. Zo kan een aanbieder geen vergunningplicht worden opgelegd. De aanbieder dient op basis van de Telecommunicatiewet zijn activiteiten die verband houden met de aanleg en instandhouding van kabels te melden bij burgemeester en wethouders die op basis van de op de gemeente rustende gedoogplicht gehouden zijn een instemmingsbesluit te verlenen.

Onder een elektronisch communicatienetwerk wordt ingevolge de Telecommunicatie-wet verstaan: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie.

Het begrip aanbieder is in de Telecommunicatiewet niet gedefinieerd. Onder het “aanbieden” van een van openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verstaan: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

Artikel 1, onder b. Om de bereikbaarheid, leefbaarheid en (verkeers)veiligheid van de stad te waarborgen tijdens werkzaamheden is het noodzakelijk om hiervoor tijdelijke maatregelen te treffen. Ook de communicatie over de werkzaamheden naar burgers en bedrijven hoort hierbij. Deze maatregelen kosten geld. Het is de verantwoordelijkheid van de uitvoerende bedrijven en hun opdrachtgevers om, naast de technische uitvoeringskosten, voldoende budget te reserveren voor de benodigde en door de wegbeheerder geëiste BLVC-maatregelen.

Artikel 1, onder c.  In de Verordening werken in de openbare ruimte wordt gesproken over het college van burgemeester en wethouders. Dat betekent echter niet dat de uitvoering van deze regeling steeds door hen geschiedt. De gemeente is immers ingedeeld in stadsdelen en een groot aantal bestuurlijk taken, waaronder het beheer van de openbare ruimte is aan de stadsdelen gedelegeerd. Alle stadsdelen kennen hun eigen infrastructuur en treden op als beheerder van de openbare ruimte. Bevoegdheden die een centrale regeling behoeven zijn geplaatst op de A-lijst behorende bij de Verordening op de stadsdelen. Veelal gaat het daarbij om onderwerpen waarvan uniformiteit in hoge mate wenselijk wordt geacht. Het vaststellen van de Verordening werken in de openbare ruimte zelf, en het vaststellen van de bijbehorende nadere regels, formulieren en overlegorganen zijn op de A-lijst geplaatst.

Artikel 1, onder d. De gedoogplichtige is doorgaans de gemeente als eigenaar van de gemeentegrond. Ook anderen kunnen bezitter zijn van openbare gronden. Op hen rust eveneens een gedoogplicht.

Artikel 1, onder e. Het begrip gemeentewerken omvat infrastructuur en overige inrichting van de openbare ruimte die in eigendom is van de gemeente. Het begrip is met name van belang bij het bepaalde in artikel 24, zie ook de toelichting bij dat artikel.

Artikel 1, onder f. In het Beleidskader Hoofdnetten valt te lezen wat tot het hoofdnet auto, fiets en openbaar vervoer wordt gerekend.

Artikel 1, onder g. Zie artikel 2 en de toelichting op dat artikel.

Artikel 1, onder h. Voor het plaatsen van tijdelijke objecten zoals bouwketen, apparatuur, containers ten behoeve van werkzaamheden werd voorheen, vaak gekoppeld aan een KLT-vergunning (voor kabels, leidiningen en toebehoren) en een opbreekontheffing, een tijdelijke objectvergunning verleend. Voorwerpen die tijdelijk in de openbare ruimte worden geplaatst ten behoeve van werkzaamheden vallen nu onder de reikwijdte van de Verordening werken in de openbare ruimte, zodat met één integrale werkvergunning kan worden volstaan. De tijdelijke objectvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) blijft wel van kracht voor losse tijdelijke objecten, zoals rolsteigers, puincontainers en eco-toiletten ten behoeve van bouwwerkzaamheden en particuliere onderhoudswerkzaamheden. Zie ook artikel 8 en de toelichting op dat artikel.

Artikel 1, onder i. Een instemmingsbesluit wordt verleend op basis van de Telecommunicatiewet. Het instemmingsbesluit verleent de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk dezelfde rechten als degene die beschikt over een vergunning werken in de openbare ruimte als bedoeld in artikel 8.

Artikel 1, onder j. Kabel- en leidinginfrastructuur zorgt voor transport van drinkwater, afvalwater, informatie, gas, stroom, warmte en overige zaken zoals afval. Degene die dergelijke infrastructuur beheert wordt aangemerkt als kabel- en leidingbeheerder. Onder het begrip valt ook de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk . Het begrip kabel- en leidingbeheerder ziet nadrukkelijk niet alleen op de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk. Waar in deze verordening uitsluitend de aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk wordt bedoeld, wordt dat nadrukkelijk vermeld.

Artikel 1, onder k. Dit begrip is van belang omdat voor kleine werkzaamheden een verkorte procedure geldt voor het verkrijgen van een vergunning of instemmingsbesluit. Voor veelvoorkomende, gelijksoortige kleine werkzaamheden is het ook mogelijk om een jaarvergunning te verkrijgen. Zie de artikelen 10 en 12 en de toelichting daarop. De plaatsing van onder- en bovengrondse kasten zoals handholes, ramputten en schakelkasten valt niet onder kleine werkzaamheden, ondanks dat ze vaak wel binnen de daarvoor geldende normen voor oppervlakte en tijd vallen. Omdat de exacte locatie van dergelijke kasten zeer zorgvuldig moet worden afgewogen is voor deze werkzaamheden altijd een vergunning of instemmingsbesluit vereist conform de reguliere procedure. Werkzaamheden aan reeds bestaande kasten kunnen dus wel onder kleine werkzaamheden vallen.

Artikel 1, onder l. Een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk  is op basis van de Telecommunicatiewet gehouden om werkzaamheden in verband met de aanleg en instandhouding van kabels te melden aan de gemeente, in casu de gebiedsbeheerder. De gebiedsbeheerder stemt vervolgens middels een instemmingsbesluit in met het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. De aanbieder behoeft voor werkzaamheden in de openbare ruimte geen vergunning op basis van de Verordening werken in de openbare ruimte. Zie het eerste lid van artikel 9 en de toelichting daarop.

Artikel 1, onder m. Zie de toelichting bij artikel 1 onder a.

Artikel 1, onder n. De openbare gronden worden in de Telecommunicatiewet als volgt gedefinieerd:

"1 openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

2 wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.”

Artikel 1, onder o. Dit begrip is een van de sleutelbegrippen van de verordening. In tal van artikelen vormt het begrip een belangrijk element van de bepaling. Zie bijvoorbeeld artikel 8.

Artikel 2

Dit artikel bevat de werkingssfeer van de verordening. De termen “werkzaamheden”, “openbare ruimte” en “infrastructuur” zijn de sleutelbegrippen van de verordening. De begrippen werkzaamheden en openbare ruimte zijn omschreven in de begripsbepalingen van artikel 1. Wat onder infrastructuur wordt verstaan, is te lezen in dit artikel onder a en b.

De infrastructuur onder b betreft de zogenoemde kabel- en leidinginfrastructuur.

Het gaat in deze verordening echter om de boven- en ondergrondse infrastructuur in de breedste zin van het woord. Deze omvat zowel verkeersinfrastructuur zoals wegen en bruggen, als kabel- en leidinginfrastructuur en overige inrichting van de openbare ruimte zoals groenvoorzieningen en straatmeubilair. De woorden “zoals” in de bepalingen brengen tot uitdrukking dat de opsomming niet limitatief is. Indien in de verordening een bepaling geen betrekking heeft op de infrastructuur in ruime zin, dan blijkt dat uit de bewoordingen van de bepaling. Zo zijn er verschillende artikelen waar het alleen gaat om de kabel- en leidinginfrastructuur. Zie bijvoorbeeld artikel 24.

Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk bevat bepalingen betreffende de informatie-uitwisseling en bevat de instrumenten om werkzaamheden in de openbare ruimte te coördineren en af te stemmen.

Artikel 3

Lid 1. Een tijdige informatie-uitwisseling is onmisbaar om het coördinatie- en afstemmingsproces succesvol te laten verlopen. Kabel- en leidingbeheerders en andere beheerders van infrastructuur die in de stad werkzaamheden willen verrichten, zijn op basis van dit artikel verplicht om in een vroeg stadium burgemeester en wethouders op de hoogte te brengen van hun plannen. Dit tijdstip zal in de meeste gevallen ruim voor het aanvragen van de vergunning liggen. Hoe gecompliceerder de werkzaamheden zijn, des te eerder het voornemen hiertoe gemeld moet worden. Grote reconstructies van wegen dienen in de regel al twee jaar voor de beoogde start van de werkzaamheden te worden gemeld. In artikel 1 onder g is aangegeven wat precies onder een kabel- en leidingbeheerder wordt verstaan. De andere beheerders van infrastructuur zijn in ieder geval alle gebiedsbeheerders.

Lid 2. Om meer zicht te krijgen op de werkzaamheden die mogelijk uitgevoerd gaan worden de komende jaren, zijn de kabel- en leidingbeheerders en de andere belanghebbende partijen verplicht om op verzoek één keer per jaar een langetermijnplanning aan te leveren. Met een langetermijnplanning wordt bedoeld een overzicht van reeds geplande en gewenste/verwachte werkzaamheden voor de komende vijf jaren.

Lid 3. Wie, wanneer welke gegevens aan moet leveren, betreft geen onderwerp dat zich leent om uitvoerig geregeld te worden in deze verordening. In nadere regels zal dan ook uitgewerkt worden op welke wijze de informatie-uitwisseling precies gestalte krijgt.

Artikel 4

Lid 1. Het aantal betrokkenen bij de werkzaamheden in de openbare ruimte maakt de noodzaak tot onderlinge afstemming van de activiteiten vanzelfsprekend. Dit artikel bevat de verplichting van burgemeester en wethouders om de werkzaamheden in de openbare ruimte te coördineren. Ook op basis van de Telecommunicatiewet zijn burgemeester en wethouders belast met de coördinatie van werkzaamheden.

Coördineren is het in samenwerkend verband brengen van twee of meer partijen. Het proces van coördineren speelt op alle momenten van de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden, via de overlegorganen die op basis van het tweede lid worden ingesteld.

Lid 2. De bevoegdheid om overlegorganen in te stellen is als centraal stedelijke bevoegdheid opgenomen op de A-lijst, de bijlage van de Verordening op de stadsdelen. De reden daarvoor is dat de doelstelling van de verordening alleen bereikt kan worden indien de werkzaamheden binnen de gehele stad centraal aangemeld en besproken worden. De overlegorganen die op basis van dit artikel worden ingesteld, betreffen de zogenoemde formele overlegorganen. Niet geformaliseerd en/of projectgebonden overleg blijft uiteraard ook mogelijk.

Binnen de overlegorganen worden alle werkzaamheden aan het hoofdnet in elk geval getoetst op de, krachtens artikel 5 gegeven, voorschriften aangaande de Bereikbaarheid, Leefbaarheid en Veiligheid tijdens de uitvoering, de wijze van Communicatie (BLVC) en de cumulatie voor de stad.

Lid 3. Een overlegorgaan is afhankelijk van deelname van alle belangrijke partijen bij werkzaamheden. Zij worden op basis van dit artikel uitgenodigd deel te nemen aan de overlegorganen. Geheel vrijblijvend is deelname aan de overlegorganen echter niet. Op basis van artikel 13 moet bij een aanvraag om een vergunning of bij een melding of kennisgeving het nummer worden overgelegd dat aan de werkzaamheden is toegekend ten behoeve van het coördineren. Ook moeten dan de afspraken die in de overlegorganen zijn gemaakt, ingediend worden. Niet deelnemen aan de overlegorganen kan dus negatieve gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning of instemmingsbesluit.

Stadsdelen zijn, als gebiedsbeheerders, vanzelfsprekend vertegenwoordigd in de diverse overlegorganen. Daarnaast zullen de opdrachtgevers van de werkzaamheden in de overlegorganen zitting hebben. Opgemerkt dient te worden dat een stadsdeel zowel gebiedsbeheerder als opdrachtgever kan zijn. Wie nog meer deelnemen aan het overleg, is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. De deelnemers aan het overleg kunnen per project verschillen.

Hoofdstuk 3

Dit hoofdstuk bestaat uit vijf paragrafen. Paragraaf 1 betreft de uitgangspunten werken in de openbare ruimte en bevat ondermeer een artikel op basis waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om nadere regels uit te vaardigen. Paragraaf 2 regelt wanneer op basis van deze verordening een vergunning nodig is. Paragraaf 3 bevat bepalingen over de wijze waarop een aanvraag om een vergunning, een melding en een kennisgeving moeten worden ingediend. Paragraaf 4 bevat de artikelen aangaande de besluitvorming zoals het verplichte advies, weigeringgronden, voorschriften en intrekkingsgronden. Paragraaf 5 bevat een tweetal restbepalingen die een aantal plichten betreffen van de vergunninghouder en de houder van een instemmingsbesluit. Specifieke verplichtingen die zien op het herstel van de openbare ruimte en het verplaatsen van kabel- en leidinginfrastructuur zijn ondergebracht in hoofdstuk 5.

Artikel 5

Lid 1. Bij het verrichten van werkzaamheden in de grond dient met tal van zaken rekening te worden gehouden. Te denken valt onder andere aan de diepte van de aan te leggen kabel, de afstand tot de gevels en beplantingen, de afstand tot andere ondergrondse kabels en leidingen, het herstel van de bovengrond en dergelijke. Het is niet praktisch aan ieder instemmingsbesluit of vergunning steeds dezelfde - in feite standaard - verplichtingen te moeten verbinden. Deze kunnen veel beter, in voor een ieder kenbare regels worden vastgelegd.

De uitvoeringsvoorschriften die op basis van dit artikel worden vastgesteld gelden van rechtswege voor alle werkzaamheden in de openbare ruimte. Aan een instemmingsbesluit of een vergunning hoeven dan nog slechts die voorschriften of beperkingen te worden verbonden die specifiek van belang zijn voor de desbetreffende werkzaamheden.

De bevoegdheid tot het vaststellen van de uitvoeringsvoorschriften, is als centrale bevoegdheid in de A-lijst bij de Verordening op de stadsdelen opgenomen. De reden is dat uniformiteit van de uitvoeringsvoorschriften noodzakelijk wordt geacht. Met de woorden “het college stelt” wordt tot uitdrukking gebracht dat het vaststellen van de regels verplicht is.

Lid 2. De nadere regels worden uiteraard gegeven ter bescherming van de doelstelling van de verordening te weten; het bevorderen van een snelle, veilige en gecombineerde uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte en een goede communicatie daarover en voorts het bevorderen van een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte.

Er zijn evenwel belangen die op zich niet onmiddellijk uit de doelstelling zijn af te leiden doch onmisbaar zijn voor een behoorlijke uitvoering van werkzaamheden. Zo ligt het voor de hand dat de voorschriften mede gericht zijn op het voorkomen of beperken van overlast en schade. Bij de bescherming van gemeentewerken zoals groenvoorzieningen gaat het bijvoorbeeld om de problematiek van kabels en leidingen in de nabijheid van wortelstelsels. De voorschriften zijn erop gericht bestaande bomen en beplantingen zoveel mogelijk te ontzien, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 6

Door werkzaamheden van verschillende partijen op één locatie te combineren kan worden voorkomen dat er onnodig gegraven moet worden. Naast het voordeel dat de straten niet telkens opnieuw opgebroken hoeven te worden, kunnen op die manier ook de maatschappelijk kosten lager blijven. Het combineren van werkzaamheden is één van de doelstellingen van de coördinatieoverleggen die op grond van artikel 4 worden ingesteld.

Artikel 7

Dit artikel bevat het uitgangspunt van medegebruik van voorzieningen. Hierbij dient in het bijzonder te worden gedacht aan het verplicht gebruik maken van reeds aanwezige kabelgoten, mantelbuizen of leidingentunnels. In art. 5.12 van de Telecommunicatiewet wordt op dit punt reeds het een en ander geregeld. Aanbieders zijn in beginsel verplicht anderen gebruik te laten maken van hun voorzieningen, voorzover verzoeken daartoe, zowel technisch als financieel, als redelijk kunnen worden bestempeld. Voor dat medegebruik kan een redelijke vergoeding worden gevraagd. Het onderzoeken van de mogelijkheden tot medegebruik van voorzieningen gebeurt uiteraard vroeg in de voorbereidingsfase. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de op grond van artikel 4 ingestelde coördinatieoverleggen.

Artikel 8

Lid 1. Uitgangspunt van deze verordening is dat werkzaamheden in de openbare ruimte verboden zijn, tenzij men beschikt over een vergunning werken in de openbare ruimte. Deze vergunning komt in de plaats van de opbreekontheffing en gedeeltelijk in plaats van de objectvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Degene die werkzaamheden verricht in de zin van de Verordening werken in de openbare ruimte valt niet langer meer onder het regime van artikel 4.3 eerste lid APV. Artikel 4.13 APV komt met de inwerkingtreding van de Verordening werken in de openbare ruimte grotendeels te vervallen.

In de Verordening werken in de openbare ruimte is niet gekozen voor een ontheffingstelsel maar is gekozen voor een vergunningstelsel.Het karakter van een vergunningstelsel in het algemeen bestuursrecht is: de handelingen (in casu werkzaamheden in de openbare ruimte) zijn op zich toegestaan maar de gemeente wil plaats, tijd en werkwijze kunnen beoordelen en bijsturen.

Op dit moment zijn het de gebiedsbeheerders (o.a. stadsdelen en gemeentelijke diensten) die de vergunningen (en ontheffingen) afgeven en daarop handhaven. Op basis van deze verordening verandert dit niet.

Dat werkzaamheden aan of het aanbrengen, het hebben of verwijderen van infrastructuur doorgaans overlast met zich brengen, moge duidelijk zijn. Die werkzaamheden gaan meestal gepaard met graafwerkzaamheden waarvoor de weg opengebroken moet worden. Het inrichten en gebruiken van de openbare ruimte als werkterrein (hetgeen veelal onvermijdelijk is bij uitvoering van grotere werkzaamheden) brengt evenwel vaak hetzelfde soort overlast met zich mee. Denk bijvoorbeeld aan het afzetten van de weg voor het plaatsen van bouwketen en andere tijdelijke objecten ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden. Gelet op de doelstelling van de verordening is daarom ook het inrichten en het gebruik van een werkterrein ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden onder de definitie van het begrip werkzaamheden gebracht, zie artikel 1 onder o. Op die manier kan voor zowel het uitvoeren van de infrastructurele werkzaamheden als voor het inrichten van het bijbehorende werkterrein één integrale vergunning worden verstrekt.

Het inrichten en gebruik van een werkterrein geschiedt niet alleen bij infrastructurele werkzaamheden. Ook bij bouwwerkzaamheden of (particuliere) onderhoudwerkzaamheden aan gebouwen wordt veelal apparatuur tijdelijk in de openbare ruimte geplaatst. Omdat het hier bijna altijd gaat om losse tijdelijke objecten zoals rolsteigers, eco-toiletten en puincontainers en de weg hierbij niet opengebroken wordt, vallen deze niet onder de werkingssfeer van de verordening werken in de openbare ruimte. Voor deze zaken blijft dan ook een objectvergunning op basis van artikel 4.3.1 APV vereist.

De gebiedsbeheerder (meestal het dagelijks bestuur van het stadsdeel waar de werkzaamheden plaatsvinden) is de vergunningverlener en draagt zorg voor de handhaving ervan.

Zonder vergunning mag (uiteraard) niet worden gewerkt. Het niet naleven van de nadere regels of de specifieke voorschriften die op basis van artikel 17 aan een vergunning of een instemmingsbesluit worden verbonden, leidt tot sancties en kan leiden tot het stil leggen van de werkzaamheden.

Lid 2. De vergunningplicht van lid 1 geldt niet voor een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Voor deze geldt op basis van hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet een meldingsplicht. Zij mogen niet met hun werkzaamheden aanvangen voordat burgemeester en wethouders instemming hebben gegeven omtrent het tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden. Dit zogenoemde instemmingsbesluit kan niet op één lijn worden gesteld met een vergunning. Anders dan de vergunning kan een instemmingsbesluit niet worden geweigerd, dit vanwege de wettelijke gedoogplicht. Wel kunnen aan een instemming onder andere voorschriften en beperkingen worden verbonden ten aanzien van de termijn waarop de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en omtrent de tracé keuze (zie ook de toelichting bij artikel 17). De aanbieder die over een instemmingbesluit beschikt, is gerechtigd te werken aan infrastructuur of deze aan te brengen of te verwijderen en een werkterrein in te richten en in gebruik te hebben. Ook de noodzakelijke graafwerkzaamheden die met de werkzaamheden gepaard gaan, mogen worden verricht. 

Lid 3. Dat voor werkzaamheden ten gevolge van een storing of calamiteit geen vergunning nodig is, spreekt feitelijk voor zich. Dergelijke werkzaamheden kunnen in redelijkheid niet uitgesteld worden. Wel dient van een dergelijke omstandigheid zo spoedig mogelijk kennis te worden gegeven bij het bevoegde gezag, doorgaans het dagelijks bestuur van het stadsdeel waar de werkzaamheden verricht worden. Zie ook de toelichting bij artikel 11.

Artikel 9

Dit artikel biedt de mogelijkheid tot het geven van een jaarvergunning voor veelvoorkomende gelijksoortige kleine werkzaamheden. Hierbij gaat het met name om werkzaamheden ten behoeve van huisaansluitingen voor kabels en leidingen. Wel moet de beheerder van infrastructuur die over een jaarvergunning beschikt elke keer dat hij hiervan gebruik maakt een kennisgeving doen aan de gebiedsbeheerder. Zo is bekend wanneer gewerkt wordt en kunnen zonodig afspraken worden gemaakt over het herstel van de wegbedekking. Zie ook de toelichting bij artikel 11.

Artikel 10

De bevoegdheid is als centrale bevoegdheid in de A-lijst bij de Verordening op de stadsdelen opgenomen. De reden is dat de formulieren waarop de aanvraag voor een vergunning of een melding wordt ingediend, uniform van karakter moet zijn en stadsbreed toepasbaar. Dit vergroot de rechtszekerheid van de aanvrager, terwijl de eenduidigheid van de registratie van gegevens in de eigen bestanden van de vergunningverlener gewaarborgd wordt. Voor de Verordening werken in de openbare ruimte is een digitaal formulier ontwikkeld, dat is te vinden via http://www.loket.amsterdam.nl/.

Artikel 11

De woorden “ten minste” in de verschillende leden van dit artikel brengen tot uitdrukking dat het om de minimale tijd gaat. Als er gelegenheid is om de vergunningaanvraag, melding of kennisgeving eerder te doen, dan is dat natuurlijk aan te bevelen. Op die manier is de kans groter dat op de beoogde startdatum ook inderdaad gestart kan gaan worden.

Lid 1. De vergunning of melding geschiedt doorgaans door of ten behoeve van de opdrachtgever van de werkzaamheden. De opdrachtgever is degene die zeggenschap heeft over de infrastructuur die aangebracht moet worden of die juridisch bevoegd is om opdracht te geven tot de werkzaamheden. Veelal betreft het de kabel- en leidingbeheerder, de gebiedsbeheerder of diens gemachtigde aannemer(s). Indien er meerdere opdrachtgevers zijn, zorgt iedere opdrachtgever voor zijn eigen vergunning of instemmingsbesluit. Het is dan ook goed mogelijk dat bij gecombineerde werkzaamheden sprake is van meerdere vergunninghouders of houders van een instemmingsbesluit. Deze kunnen echter wel gezamenlijk worden aangevraagd, zodat de administratieve lasten beperkt blijven. Men kan bij gecombineerde werkzaamheden ook kiezen voor het werken met één gezamenlijke aannemer waarbij die gemachtigd wordt om namens alle opdrachtgevers één vergunning aan te vragen. De werkwijze en procedures bij gecombineerde werkzaamheden zijn uitgewerkt in de nadere regels.

Lid 2. Voor kleine werkzaamheden geldt een verkorte vergunningprocedure en meldingstermijn, aangezien de impact van dergelijke werkzaamheden over het algemeen beperkt is. Het behandelen van de aanvraag of melding kan dan ook in korte tijd gebeuren.

Lid 3. Er is rekening gehouden met de mogelijkheid dat ingeval de werkzaamheden dienen ter opheffing van een storing, een kennisgeving ruim tevoren niet haalbaar is. In dergelijke gevallen is bepaald dat deze ten minste 24 uur tevoren geschiedt. Ook dat kan nog te lang zijn, vandaar dat soms volstaan kan worden met “zo spoedig mogelijk”. Zo spoedig mogelijk is in ieder geval de eerste werkdag na aanvang van de werkzaamheden. Onder storing of calamiteit wordt eveneens verstaan de ernstige belemmering van de communicatie, zoals omschreven in artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet.

Lid 4. Beheerders van infrastructuur die beschikken over een jaarvergunning voor kleine werkzaamheden moeten van deze werkzaamheden wel 1 werkdag vooraf kennis geven. Zo weet de gebiedsbeheerder waar en wanneer gewerkt wordt en kunnen zonodig afspraken worden gemaakt voor het herstellen van de wegbedekking.

Artikel 12

Lid 1. De in deze bepaling vermelde gegevens en bescheiden zijn in belangrijke mate aan het vroegere Handboek Ondergrondse Infrastructuur ontleend. De woorden “voorzover van toepassing” zijn opgenomen omdat niet alle gegevens op alle aanvragen van toepassing zijn. Ook zijn er gegevens waarvan het niet redelijk is deze elke keer te vragen van bekende bedrijven die herhaaldelijk werkzaamheden uitvoeren. Een voorbeeld hiervan is het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Wanneer het bedrijf bekend is en er hebben geen organisatorische veranderingen opgetreden, dan is een eenmalige verstrekking hiervan voldoende.

Lid 2. Voor werkzaamheden aan het hoofdnet wordt het van groot belang geacht dat bij het beoordelen van de aanvraag om een vergunning of melding duidelijkheid bestaat over de Bereikbaarheid, Leefbaarheid en Veiligheid van de stad tijdens de werkzaamheden en de wijze van Communiceren hierover (BLVC). Indien werkzaamheden plaatsvinden aan het hoofdnet moet bij een aanvraag om een vergunning of bij een melding het uitvoeringsplan aangevuld worden met deze gegevens, ook wel een ‘BLVC-plan’ genoemd.

Lid 3. De eisen waaraan de gegevens en bescheiden moeten voldoen, worden, voorzover nodig, nader geconcretiseerd in door Burgemeester en Wethouders vast te stellen nadere regels. Aangezien de basiseisen vrij uitvoerig in het eerste lid zijn vastgelegd, gaat het hier met name om aanvullende locatiespecifieke eisen. Als hiervan sprake is, worden deze door de betreffende gebiedsbeheerder vastgesteld.

Artikel 13

Dit artikel bevat de extra gegevens die de kabel- en leidingbeheerders bij een aanvraag moeten overleggen. Onder e is de verplichting opgenomen om aan te geven waartoe het overleg met bezitters van andere openbare gronden, indien kabels niet uitsluitend in gemeentegrond worden aangelegd, heeft geleid. De verplichting om het resultaat van het overleg met andere rechthebbenden van openbare gronden te overleggen, dwingt de aanvrager om op dit punt zijn zaken tijdig in orde te hebben.

Artikel 14

Het komt geregeld voor dat voor werkzaamheden, of om die werkzaamheden uit te kunnen voeren, ook nog andere vergunningen nodig zijn, zonder welke het geenszins vaststaat of de werkzaamheden doorgang zullen vinden. Dit artikel biedt de mogelijkheid om een aanvraag in een dergelijke situatie aan te houden. Het gaat om een procedurele afstemming met andere vergunningen. De afstemming gaat niet zover dat een vergunning geweigerd kan worden als bijvoorbeeld ook een kapvergunning nodig is en deze geweigerd is. Het is aan de aanvrager om zich in een dergelijk geval te beraden in hoeverre zijn aanvraag nog zinvol is. Het aanhouden is uitdrukkelijk een bevoegdheid. Indien planning van de werkzaamheden moeilijk is omdat het niet zeker is of de werkzaamheden wel doorgaan, kan het aanhouden van de aanvraag uitkomst bieden.

Bedacht moet worden dat het goed mogelijk is dat degene die verantwoordelijk is voor de benodigde vergunning op basis van deze verordening of het instemmingsbesluit, niet altijd dezelfde (rechts)persoon is die bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor de kapvergunning. Door de aanhoudingsmogelijkheid in deze bepaling wordt de aanvrager of indiener van een melding wel verplicht al in een vroeg stadium na te denken welke vergunningen er nodig zijn om de werkzaamheden daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.

Artikel 15

Stadsdelen zijn als gebiedsbeheerders verantwoordelijk voor het beheer en de leefbaarheid van de openbare ruimte, ook tijdens werk in uitvoering. Een gebiedsbeheerder kan echter geen uitspraken doen over werkzaamheden die over de grens van het stadsdeel heen lopen. Tevens is het lastig om afspraken te maken over cumulatie van werkzaamheden als deze op het grondgebied van een andere gebiedsbeheerder spelen. Het wordt daarom van groot belang geacht dat aanvragen die zien op werkzaamheden aan het hoofdnet centraal getoetst worden aan de aspecten Bereikbaarheid, Leefbaarheid en Veiligheid tijdens de uitvoering en op de wijze van Communicatie (BLVC) en de cumulatie voor de stad. Ook wordt het van belang geacht dat de uitkomst van die toetsing zijn weerslag vindt in de uiteindelijke voorschriften die aan een vergunning of een instemmingsbesluit worden verbonden. Om die reden is het bevoegde gezag in dit artikel verplicht gesteld om een advies te vragen aan de overlegorganen als bedoeld in artikel 4.

Op basis van artikel 4, tweede lid wordt dan advies gegeven over het tijdstip, de plaats en uitvoering van werkzaamheden. Hoewel het advies niet bindend is, is zeker ook geen sprake van vrijblijvendheid. Op basis van artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan dat een besluit neemt dat afwijkt van een wettelijk uitgebracht advies, de afwijking te motiveren. Concreet betekent het dat een gebiedsbeheerder het advies alleen gemotiveerd naast zich neer kan leggen.

Op grond van het tweede lid hoeft het bevoegde gezag aanvragen en meldingen ten behoeve van kleine werkzaamheden, alsmede kennisgevingen op grond van artikel 11, alleen ter advies voor te leggen wanneer deze werkzaamheden niet binnen de daarvoor gestelde uitvoeringsvoorschriften worden uitgevoerd. Eén van die uitvoeringsvoorschriften kan zijn dat autoverkeer en openbaar vervoer op hoofdnetten niet gestremd mag worden. Wanneer dit vanwege de werkzaamheden toch gebeurt dient er alsnog advies te worden aangevraagd. Het grootste deel van de kleine werkzaamheden zal echter op de stoep plaatsvinden.

Artikel 16

Dit artikel bevat de gronden waarop een vergunning geweigerd kan worden. De weigeringsgronden zullen zich niet gauw voordoen indien de aanvrager voldaan heeft aan zijn informatieverplichting van artikel 3. Op grond van dat artikel behoren burgemeester en wethouders tijdig geïnformeerd te worden over voorgenomen werkzaamheden zodat de werkzaamheden aan de overlegorganen voorgelegd kunnen worden. In de overlegorganen wordt aandacht geschonken aan de meeste aspecten die verlening van de vergunning in de weg zouden kunnen staan. Indien binnen de overlegorganen goede afspraken worden gemaakt, mag de aanvrager er in beginsel vanuit gaan dat er geen gronden zijn om de vergunning te weigeren.

Artikel 17

Lid 1. Wat specifiek is voor bepaalde werkzaamheden kan door middel van voorschriften of beperkingen aan de vergunning of het instemmingsbesluit  worden gereguleerd. Het belangrijkste in dezen zijn het aanvangstijdstip en de duur van de werkzaamheden. Vanzelfsprekend kunnen deze voorschriften uitsluitend worden opgelegd op grond van de belangen genoemd in dit artikel.

Lid 2. Dit lid bevat de voorschriften die in ieder geval aan een vergunning of een instemmingsbesluit  verbonden worden. De woorden “in ieder geval” brengen tot uitdrukking dat ook andere voorschriften gegeven kunnen worden.

Lid 3. Tevens is voorzien in de mogelijkheid om een financiële zekerheid te verlangen ter bevordering van de in de vergunning of het instemmingsbesluit, dan wel in de nadere regels gestelde verplichtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het herstel van de openbare ruimte. Het vragen van een financiële zekerheid is redelijk, gezien de schade die door het niet in acht nemen van de gestelde regels en voorschriften voor de gemeente kan ontstaan.

Artikel 18

De vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit zijn belangrijke figuren. Zij zijn degenen die ervoor moeten zorgen dat de aan de vergunning of het instemmingsbesluit verbonden voorschriften (en de algemene voorschriften) worden nageleefd. Doorgaans zal het om een rechtspersoon gaan die de zeggenschap heeft over de infrastructuur. Uiteraard handelt die rechtspersoon niet zelf doch laat ze zich door natuurlijke personen vertegenwoordigen. Indien bijvoorbeeld een medewerker van een telecombedrijf werkzaamheden verricht, doet hij dat namens de rechtspersoon. Bij geschillen wordt dan ook niet de medewerker, maar de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit aangesproken. Indien een voorschrift van een vergunning of instemmingsbesluit wordt overtreden, kan naast de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit ook de feitelijke overtreder aangesproken worden. Wie als overtreder kan worden aangemerkt is afhankelijk van de omschrijving van de geschonden norm. Artikel 8 is gericht tot een ieder. Artikel 18 richt zich specifiek tot de vergunninghouder of de houder van een instemmingsbesluit.

Artikel 19

Dit artikel bevat de gronden waarop een vergunning of instemmingsbesluit ingetrokken kan worden. De weigeringsgronden zullen zich niet gauw voordoen indien de aanvrager de juiste gegevens heeft verstrekt en zich houdt aan de uitvoeringsvoorschriften op grond van artikel 5 en de voorschriften die aan de vergunning of het instemmingsbesluit zijn verbonden. Bij een wijziging in omstandigheden moet men denken aan zeldzame, onverwachte en ingrijpende zaken. Dit zal dus nauwelijks voorkomen.

Artikel 20

Lid 1. Het is van groot belang dat het bevoegde gezag op de hoogte is als er sprake is van rechtsopvolging. Rechtsopvolging kan immers gevolgen hebben voor de rechtsverhouding tussen de vergunninghouder en het bevoegde gezag. Zie de toelichting bij artikel 21.

Lid 2. Deze bepaling is noodzakelijk omdat de gedoogplicht uitsluitend betrekking heeft op openbare netwerken. De aanleg van particuliere netwerken kan worden verboden, althans een vergunning daarvoor kan, als het algemeen belang zich daartegen verzet, worden geweigerd.

Artikel 21

Uit deze bepaling volgt dat bij rechtsopvolging een vergunning of een instemmingsbesluit wordt overgeschreven. De vergunning of het instemmingsbesluit (en de daarbij behorende rechten en plichten) gaat dan over op de rechtsopvolger. Daarmee komt een einde aan de rechtsverhouding tussen burgemeester en wethouders (bij uitvoering van deze verordening veelal het dagelijks bestuur van een stadsdeel) en de oorspronkelijke vergunninghouder, en ontstaat een rechtsverhouding tussen burgemeester en wethouders en degene op wiens naam de vergunning of het instemmingsbesluit is overgeschreven.

Hoofdstuk 4

Dit hoofdstuk omvat de bepalingen over het herstel van de openbare ruimte nadat werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Naast een beginselplicht tot het herstellen van de openbare ruimte zijn artikelen opgenomen over de wijze waarop de kosten worden berekend en voor wiens rekening ze komen. Verder is geregeld onder welke omstandigheden kabel- en leidinginfrastructuur verplaatst moet worden en wie de kosten hiervoor draagt.

Artikel 22

Lid 1. De openbare ruimte hoeft niet in een betere staat te worden gebracht dan aanwezig voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd. Om die reden wordt in beginsel uitgegaan van de “aangetroffen staat” van de aanwezige infrastructuur. Dit ligt evenwel anders indien de werkzaamheden plaats vinden in een gebied waar de openbare ruimte minder dan vijf jaar geleden is ingericht of volledig is vernieuwd. Dit vanwege de beleidslijn in Amsterdam dat wanneer een stuk openbare ruimte, zoals een straat of plantsoen, opnieuw is ingericht, of wanneer de verharding van een straat volledig is vernieuwd, dit dan vervolgens tenminste vijf jaar ongestoord kan blijven liggen. Ook artikel 6 is door deze beleidslijn ingegeven. Hiermee worden bewoners en ondernemingen ter plaatse beschermd tegen ongewenste en onnodige overlast door herhaalde werkzaamheden. Wanneer het om wat voor reden ook toch noodzakelijk is om binnen vijf jaar opnieuw de betreffende openbare ruimte op te breken gelden er extra eisen aan het herstel. Dit kan inhouden dat de volledige straat of stoep over de lengte waarin een sleuf is gegraven opnieuw aangestraat dient te worden in plaats van alleen de sleuf, teneinde het ‘nieuwe’ uiterlijk te behouden.

Vlak voor de aanvang van de werkzaamheden wordt een schouw (nulmeting) uitgevoerd van de plaats waar de werkzaamheden plaats zullen vinden. Dit om te voorkomen dat later niet meer duidelijk is hoe de staat van de openbare ruimte was. Na beëindiging van de werkzaamheden moet zo spoedig mogelijk wederom een schouw worden uitgevoerd, om eventuele schade aan de infrastructuur vast te kunnen stellen.

Herstel van de bestaande infrastructuur reikt, gelet op de beschrijving van infrastructuur in artikel 2, verder dan het herstel van het wegdek. Bij ingravingen in plantsoenen dient het groen weer hersteld te worden. Dit houdt in het herstel van gazons, gerooide struiken, vaste planten, enz.

Lid 2. Burgemeester en wethouders zorgen in beginsel voor het herstel van de openbare ruimte. Dat betekent overigens niet dat de kosten ook altijd voor rekening van de gemeente komen. Zie lid 3 waar dat onderwerp is geregeld.

Lid 3. De opdrachtgever van werkzaamheden zal doorgaans een rechtspersoon zijn die bevoegd is opdracht te geven tot de werkzaamheden, bijvoorbeeld een kabel- en leidingbeheerder of een stadsdeel. In beginsel worden kosten toegerekend aan degene in wiens naam de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is evenwel goed mogelijk -en veelal ook wenselijk- dat werkzaamheden gecombineerd worden uitgevoerd. In principe is dan iedere partij aansprakelijk voor de kosten voor of tengevolge van zijn aandeel in de uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte. In de nadere regels als bedoeld in artikel 26 wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.

Lid 4. Omdat al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de openbare ruimte, toch sprake is van een blijvende kwaliteitsachteruitgang wordt bij de berekening van de kosten rekening gehouden met degeneratie en extra onderhoud. Daarnaast worden beheerkosten in rekening gebracht, dat zijn de kosten die de gemeente maakt voor de administratieve afhandeling en het toezicht op de kwaliteit van het herstel.

Onder degeneratie wordt verstaan de achteruitgang van de levensduur van de wegverharding als gevolg van graafwerkzaamheden. De degeneratie is mede afhankelijk van de bodemgesteldheid.

De doorberekening van degeneratie, extra onderhoud en beheer moet in principe zodanig zijn dat over een langere periode beschouwd, de kosten die de gebiedsbeheerder als gevolg van de schade aan de infrastructuur moet maken, door deze doorberekening gedekt worden. De woorden “tenzij dat niet redelijk is” betekenen dat per keer bezien moet worden of het wel redelijk is dat met –alle- kostenaspecten rekening wordt gehouden. Zo is het bijvoorbeeld niet redelijk dat met degeneratie-effecten rekening wordt gehouden als een wegdek geheel, dat wil zeggen van trottoir tot trottoir respectievelijk van gevel tot gevel wordt vernieuwd.

Artikel 23

Dit artikel geldt slechts voor vergunninghouders en niet voor telecomaanbieders. De Telecommunicatiewet voorziet reeds in een regeling voor het opruimen van kabels waarop geen gedoogplicht meer rust. Uit de Telecommunicatiewet volgt dat de gedoogplicht voor nieuwe kabels eindigt wanneer kabels gedurende tien jaar geen onderdeel meer uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Dit is het geval bij lege mantelbuizen en bij kabels waarvan de (glasvezel)verbinding niet actief is. Voor dergelijke kabels aangelegd vóór 1 februari 2007 geldt dat de gedoogplicht eindigt op 1 januari 2018. Voor die tijd kunnen telecomaanbieders natuurlijk wel op basis van vrijwilligheid besluiten om niet meer in gebruik zijnde kabels te verwijderen, wanneer de grond ter plaatse vanwege werkzaamheden toch open ligt.

Lid 1. Teneinde de –vaak schaarse- ondergrond zo efficiënt mogelijk te kunnen gebruiken is het niet wenselijk dat zich hierin ongebruikte en nutteloze kabel- en leidinginfrastructuur bevindt. Daarom is bepaald dat melding moet worden gedaan van het niet meer in gebruik zijn van kabel- en leidinginfrastructuur. In de praktijk wordt tijdens de voorbereidingsfase van werkzaamheden in kaart gebracht of er zich op de betreffende locatie niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur bevindt.

Lid 2. Dit lid voorziet in de mogelijkheid de vergunninghouder te verplichten zijn niet meer in gebruik zijnde kabel- en leidinginfrastructuur op eigen kosten te verwijderen. Het kan hierbij in het belang van de gemeente als wegbeheerder zijn dat oude kabels niet onmiddellijk worden verwijderd; daarvoor moet immers de straat worden opengebroken. Het ligt voor de hand dit pas te doen op het eerstvolgende moment dat de weg wegens andersoortige werkzaamheden toch moet worden opengebroken. Indien de vergunninghouder zijn oude kabels wil vervangen door nieuwe kan aan de vergunning een voorschrift inzake de opruiming worden verbonden.

Artikel 24

Ook dit artikel geldt expliciet alleen voor een vergunninghouder en niet voor een telecomaanbieder. De verplichting van een aanbieder om zijn kabels, al dan niet voor eigen rekening, te verplaatsen is namelijk al geregeld in artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet.

Het eerste lid regelt de verplichting van de vergunninghouder om ten aanzien van zijn kabel- en leidinginfrastructuur op eigen kosten maatregelen te nemen indien dit nodig is voor het uitvoeren van gemeentelijke werkzaamheden. In de meeste gevallen gaat het dan om verplaatsing van kabels en leidingen, maar soms is het aanbrengen van beschermende voorzieningen ook voldoende. In Amsterdam wordt geen vergoeding (precario) gevraagd voor het hebben van kabel- en leidinginfrastructuur in de grond. In een dergelijke situatie is het reëel toepassing te geven aan het beginsel: “liggen om niet, verleggen om niet”. Vandaar dat de maatregelen op eigen kosten moeten worden genomen.

Lid 2. Er kunnen zich situaties voordoen waarin het niet redelijk is om de kosten van de maatregelen voor rekening te laten komen van de vergunninghouder. In nadere regels worden die situaties omschreven waarin op voorhand duidelijk is dat een andere verdeling van de kosten gerechtvaardigd is en de vergunninghouder dus recht heeft op zogenaamde nadeelcompensatie.

Artikel 25

Het gaat in dit artikel met name om straatmeubilair zoals afvalbakken, bankjes of fietsrekken en om groenvoorzieningen zoals bomen. Vanwege de aanleg van kabel- en leidinginfrastructuur kan het nodig zijn deze zaken te verplaatsen of om (beschermings)maatregelen te nemen.

Artikel 26

Over de wijze waarop de openbare ruimte hersteld wordt en de wijze waarop de berekening van de kosten hiervoor plaatsvindt, golden voor het inwerking treden van deze verordening diverse uitgangspunten/afspraken. Dit gold ook voor de verdeling van BLVC-kosten bij gecombineerde werkzaamheden. Veel van deze uitgangspunten/afspraken worden in de nadere regels opgenomen.

De bevoegdheid tot het vaststellen van de nadere regels, is als centrale bevoegdheid in de A-lijst bij de Verordening op de stadsdelen opgenomen. De reden is dat uniformiteit van de nadere regels noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk 5

Artikel 27

De Verordening werken in de openbare ruimte is een zogenoemde strafverordening. Dat betekent dat de overtreder in de gevallen genoemd in dit artikel strafrechtelijk kan worden vervolgd. Voor de vraag wie als overtreder aangemerkt kan worden, is niet beslissend aan wie een vergunning of een instemmingsbesluit (ooit) is verleend. Degene die de verboden activiteit verricht kan worden aangesproken als –zoals uit de jurisprudentie blijkt– de verdachte/overtreder het in zijn/haar (feitelijke en juridische) macht heeft om de overtreding te laten beëindigen.

Artikel 28

Het toezicht op de naleving wordt uitgebreid geregeld in de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 5.2. De stadsdelen hebben toezichthouders in dienst in de zin van deze wettelijke bepaling. De stadsdelen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de handhaving, waaronder de controlecapaciteit.

Op basis van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang aan te zeggen of een last onder dwangsom op te leggen, als in strijd met een bij of krachtens een wettelijk voorschrift gestelde verplichting wordt gehandeld. Volgens vaste jurisprudentie dient een aanzegging bestuursdwang of een lastgeving onder dwangsom gericht te worden tot degene die het in zijn macht heeft aan de aanschrijving of lastgeving te voldoen. Indien nu een vergunninghouder voor de uitvoering van werkzaamheden een aannemer in dienst neemt die zich niet aan de vergunningvoorschriften houdt, kunnen zowel de vergunninghouder als de aannemer worden aangeschreven. Beiden hebben het immers in hun macht om een einde te maken aan de situatie. De vergunninghouder kan via de privaatrechtelijke verhouding de aannemer opdracht geven de onwettige situatie te beëindigen. De aannemer kan de mensen die het werk daadwerkelijk uitvoeren opdracht geven aan de aanschrijving te voldoen.

Artikel 29

Dit artikel maakt het mogelijk om in individuele gevallen, waarin toepassing van deze verordening (gegeven het doel en de strekking ervan) een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

Hoofdstuk 6

Artikel 30

Deze verordening gaat uit van onmiddellijke werking. De verordening is niet alleen van toepassing op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Om die reden is er voor gekozen om alle vergunningen en ontheffingen (en de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen) die verleend zijn voor het inwerkingtreden van deze verordening, te beschouwen als te zijn verleend op basis van de Verordening werken in de openbare ruimte. Omdat de Verordening werken in de openbare ruimte voor het grootste deel voorheen geldende beleidsregels en afspraken vastlegt, (en de feitelijke gang van zaken in hoofdlijnen ongewijzigd blijft) bestaat er geen beletsel tegen onmiddellijke inwerkingtreding.