Regeling vervallen per 28-02-2022

UITTREDINGSREGELING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING AVRES

Geldend van 01-01-2019 t/m 27-02-2022

Intitulé

UITTREDINGSREGELING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING AVRES

Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling AVRES,

Op voorstel van het dagelijks bestuur,

Gelet op de zienswijzen zoals ingebracht door de gemeenteraden van Giessenlanden, Leerdam, Lingewaal en Zederik

Besluit ingevolge artikel 40, vierde lid, van de gemeenschappelijke regeling AVRES tot vaststelling van de

Artikel 1 Aanvang uittredingsprocedure

1. Een college en raad zenden hun besluiten tot uittreding aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur de besluiten heeft ontvangen.

2. Het algemeen bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept voor het uittredingsplan.

3. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

4. Indien het algemeen bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van een raad en college de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling AVRES redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de colleges en raden van de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling AVRES als bedoeld in artikel 42, derde lid, gemeenschappelijke regeling AVRES.

5. Indien binnen drie maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de besluiten als bedoeld in het eerste lid door ten minste een college van andere deelnemers wordt besloten tot uittreding dan wel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling AVRES, en binnen zes maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de besluiten als bedoeld in het eerste lid door de raad van deze ene andere deelnemer wordt besloten tot uittreding dan wel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling AVRES, worden deze besluiten tot uittreding respectievelijk deze besluiten tot opheffing beschouwd als besluiten tot opheffing als bedoeld in artikel 42, vierde lid, gemeenschappelijke regeling AVRES.

Artikel 2 Procedure voor vaststelling uittredingsplan

1. Het uittredingsplan bepaalt met inachtneming van het bepaalde in dit besluit de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer aan het openbaar lichaam.

2. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer aan het openbaar lichaam, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

3. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept uittredingsplan voorbereid. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

4. Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de GR Avres. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het Algemeen Bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.

5. Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.

6. Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

Artikel 3 Te vergoeden kosten

1. De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten. De frictiekosten en desintegratiekosten worden berekend op basis van de principes van goed koopmanschap en de principes van accounting.

2. Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer.

3. Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding.

Artikel 4

Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

Artikel 5

Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

Artikel 6 Peildatum

1. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

2. Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van daadwerkelijke uittreding kunnen niet leiden tot wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uitgetreden deelnemer dan wel het algemeen bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald indien:

a. de wederpartij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waarvan deze diende aan te nemen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou luiden indien deze onjuiste inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

b. de wederpartij inlichtingen die hem op het moment van het bepalen van de uittreedsom bekend waren niet heeft verstrekt terwijl de wederpartij redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze inlichtingen van invloed zouden kunnen zijn op de bepaling van de hoogte van de uit-treedsom.

Artikel 7

1. Alvorens het dagelijks bestuur het concept uittredingsplan voor zienswijzen toezendt aan de gemeenteraden, stelt het de ondernemingsraad van AVRES in de gelegenheid om advies uit te brengen over de personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit het concept uittredingsplan, conform de bepalingen in de Wet op de ondernemingsraden. Met de inhoud van dit advies wordt rekening gehouden in het concept uittredingsplan.

2. Indien het algemeen bestuur in het concept uittredingsplan vaststelt dat de uittreding een verlies van 20 of meer arbeidsplaatsen tot gevolg heeft of kan hebben, treedt het algemeen bestuur in overleg met de bij de sector betrokken vakbonden om te bepalen of het opstellen van een sociaal plan noodzakelijk is, alvorens het dagelijks bestuur het concept uittredingsplan voor zienswijzen toezendt aan de gemeenteraden. De conclusie van dit overleg worden opgenomen in het voorstel waarmee het concept uittredingsplan wordt aangeboden aan de gemeenteraden.

Artikel 8

Gelijktijdig met het opstellen van het concept uittredingsplan stelt het algemeen bestuur indien dat noodzakelijk is gelet op de uittreding een voorstel voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling AVRES en van de daarop gebaseerde besluiten op. Dit voorstel wordt samen met concept uitbreidingsplan aan de deelnemers toegezonden voor besluitvorming.

Artikel 9

1. Het openbaar lichaam is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredings-kosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

2. De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer in het algemeen bestuur houdt gedurende de periode vanaf het besluit tot uittreding tot de daadwerkelijke uittreding bij de beraadslaging in en besluitvorming door het algemeen bestuur rekening met de belangen van het openbaar lichaam zoals deze zich kunnen voordoen vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding. Indien nodig onthoudt deze vertegenwoordiger zich van beraadslaging en besluitvorming, tenzij dit strijdig is met de belangen van zijn gemeente.

Artikel 10

1. De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van AVRES die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 11

Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uitredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

Artikel 12

Dit besluit kan worden aangehaald als de Uittredingsregeling AVRES 2016.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op de dag nadat het op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Avres,

Gorinchem, 24 november 2016

Voorzitter, Secretaris,

A. Bruggeman, S.N. Spanjaard,

TOELICHTING BIJ UITTREDINGSREGELING AVRES 2016

Algemene toelichting

Inleiding

Artikel 40, vierde lid, van de Gemeenschappelijke Regeling AVRES (hierna: GR AVRES) draagt het algemeen bestuur van de GR AVRES op een uittredingsregeling op te stellen. Deze uittredingsregeling bevat ter uitwerking van het bepaalde in artikel 40 GR AVRES de nadere regels inzake de procedure voor en condities bij uittreding van een deelnemende gemeente. Van een uittreding is sprake indien de raad en het college van een deelnemende gemeente elk hebben besloten tot uittreding. Er dienen derhalve twee uittredingsbesluiten te zijn genomen, een door de raad en een door het college.

Indien een deelnemer de deelname beëindigt, spreken we van uittreden (artikel 1, derde lid, Wgr). Een van de hoofdregels van samenwerking op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) is dat iedere deelnemer de vrijheid heeft om de deelname aan de samenwerking in een gemeenschappelijke regeling te beëindigen, onder de verplichting de nadelige gevolgen van de uittreding te compenseren. Onder de werking van en in de (al dan niet expliciete) wetenschap van het bestaan van deze hoofdregel gaan overheden een dergelijke samenwerking aan en zijn overheden in het verleden samenwerkingen aangegaan. In zoverre kan een deelnemer niet door andere deelnemers worden belet om uit te treden.

Deze vrijheid om uit te treden laat onverlet dat aan de uittreding van een deelnemer aan condities mogen worden verbonden. Denk daarbij met name aan de termijn waarbinnen mag worden uitgetreden en de mogelijkheid om de in de GR AVRES bepaalde termijn onder omstandigheden te bekorten. Denk ook aan de verplichting om de nadelige financiële gevolgen van de uittreding voor het samenwerkingsverband te compenseren. De verplichting om de nadelige financiële gevolgen van de uittreding te compenseren en de bepaling van de hoogte van de compensatie houden geen verband met de reden waarom de deelnemer uittreedt. Anders gezegd, de reden waarom een deelnemer uittreedt, is niet van invloed op de condities waaronder mag worden uitgetreden. Dit laatste is dan ook een onderstreping van de vrijheid van overheden om op grond van hen moverende redenen een samenwerking aan te gaan en om deze ook weer te beëindigen. Hier tegenover staat de verplichting voor de deelnemer om de gevolgen van zijn uittreding te dragen c.q. compenseren, zij het dat deze verplichting in de tijd een begrenzing kent (zie hierna).

Een concreet gevolg van de vrijheid om uit te treden is dat de condities voor uittreding objectief moeten worden vastgesteld en op draagkrachtige overwegingen moeten berusten. Deze condities dienen immers te voldoen aan de belangen van alle betrokkenen, de belangen van het samenwerkingsverband en haar deelnemers en de belangen van de uittredende partij. Daarom is het noodzakelijk een procedure te volgen voor vaststelling van de condities voor uittreding die borgt dat alleen relevante belangen zorgvuldig worden geïnventariseerd en tegen elkaar worden afgewogen. Deze uittredingsregeling beoogt hierin te voorzien.

Procedure

Artikel 40 GR AVRES en deze uittredingsregeling zijn erop op gericht om in geval van een uittreding te komen tot vaststelling door het algemeen bestuur van de GR AVRES van een uittredingsplan. Dit uittredingsplan bevat alle condities voor dat geval van uittreding. Deze condities hebben het karakter van juridisch bindende rechten en plichten, voor zowel de uittredende deelnemer als voor de bestuursorganen van de GR Avres.

Het uittredingsplan is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en als zodanig vatbaar voor bezwaar en beroep. Datzelfde geldt voor de voorlopige uittreedsom (die in de regel is opgenomen in het uittredingsplan) en de definitieve uitreedsom. Tussen het moment van vaststellen van het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom en het moment van vaststellen van de definitieve uit-treedsom zit ongeveer anderhalf jaar. Elk van deze drie besluiten is afzonderlijk vatbaar voor bezwaar en beroep. Hiermee is de uittredende deelnemer een adequaat systeem van rechtsbescherming geboden tegen deze verschillende beslissingen van het algemeen bestuur in het kader van de desbetreffende uittreding.

Op grond van de GR AVRES dient het dagelijks bestuur het concept uittredingsplan voor te bereiden. Onderdeel van deze voorbereiding door het dagelijks bestuur is dat het dagelijks bestuur alle raden van de deelnemende gemeenten de gelegenheid biedt om zienswijzen in te brengen op het concept uittredingsplan. Na ommekomst van de termijn voor indiening van zienswijzen (8 weken) legt het dagelijks bestuur het concept uittredingsplan en de ingebrachte zienswijzen voor aan het algemeen bestuur. Op basis daarvan stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. Gelet op het (politieke) gewicht dat kan worden toegekend aan een uittreding en aan voornoemd uittredingsplan is het voorstel dat het algemeen bestuur nadrukkelijk betrokken is bij de voorbereiding door het dagelijks bestuur van het uittredingsplan.

Onderzoek van gevolgen van uittreding

Als gezegd bevat het uittredingsplan de condities voor uittreding. Om te komen tot adequate vaststelling van de condities voor uittreding is het allereerst noodzakelijk dat wordt geïnventariseerd wat de gevolgen van de uittreding zijn. Deze inventarisatie vindt plaats onder aansturing van het dagelijks bestuur. De inventarisatie richt zich in ieder geval op de financiële gevolgen van de uittreding en dan met name het verlies aan dekking van door de GR AVRES aangegane verplichtingen en te dragen risico’s. Het gaat hierbij niet alleen om de afbouw van boventallige personele capaciteit, maar om de afbouw van de overcapaciteit die is ontstaan als gevolg van de uittreding. Denk bijvoorbeeld ook aan vermindering van investeringen in IT-diensten, servicecontracten en huurovereenkomsten. De inventarisatie dient tevens in te gaan op de wijzen waarop deze financiële gevolgen kunnen worden beperkt. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan afkoop van bepaalde verplichtingen, maar ook aan het overnemen van bepaalde verplichtingen.

Artikel 40, achtste lid, GR AVRES biedt de mogelijkheid dat voor de voorbereiding van het uittredingsplan een onafhankelijke externe deskundige wordt ingeschakeld; deze deskundige kan een persoon zijn, maar kan ook een adviesbureau zijn. Deze mogelijkheid wordt in de GR AVRES geboden aan de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur tezamen. In deze uittredingsregeling is ervoor gekozen om in alle gevallen van uitreding te kiezen voor deze mogelijkheid. Anders gezegd, de uittredingsregeling regelt dat altijd een onafhankelijke externe deskundige moet worden ingeschakeld. Hiervoor is gekozen om te borgen dat de hoogst mogelijke mate van objectiviteit wordt bereikt bij het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan. Het algemeen bestuur wijst deze onafhankelijke externe deskundige aan. Dit omdat het algemeen bestuur het uittredingsplan uiteindelijk moet vaststellen en de voorbereiding van het uittredingsplan geschiedt onder de eindverantwoordelijkheid van het algemeen bestuur. Om een zo groot mogelijk draagvlak te verkrijgen voor de inhoud van het uittredingsplan geschiedt de aanwijzing van de onafhankelijke externe deskundige op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de GR Avres. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie deze onafhankelijke externe deskundige aan. Deze selectiecommissie bestaat uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer. Het ligt voor de hand dat deze deskundige expertise heeft op het terrein van overheidsfinanciën en accounting. De onafhankelijkheid van deze deskundige houdt in dat deze deskundige niet in dienst mag zijn van de GR AVRES of van een van (de uittredende of achterblijvende) deelnemers of in opdracht van hen te werken met als gevolg dat hij een tegenstrijdig belang kan hebben

Opheffen in plaats van uittreden

Bij de inventarisatie van de gevolgen van de aangekondigde uittreding kan het beeld ontstaan dat voortzetting van de samenwerking als gevolg van de aangekondigde uittreding niet reëel is. Dat zal zich met name kunnen voordoen als een naar verhouding grote deelnemer zijn deelname beëindigt. In dat geval is deze voorgenomen uittreding de mogelijke voorbode van opheffing. Mocht zo’n situatie zich voordoen, dan regelt deze uittredingsregeling dat onder bepaalde condities de aangekondigde uittreding moet worden beschouwd als een besluit van een deelnemer om te willen opheffen. De hierbij geldende condities zijn geregeld in de leden 4 en 5 van artikel 1:

- Het algemeen bestuur kan constateren dat de besluiten tot uittreding de vraag oproepen of continuering van de samenwerking nog wel redelijkerwijs mogelijk is en om die reden de deelnemers in overweging geven de samenwerking op te heffen;

- De uittreding wordt beschouwd als besluit tot opheffing:

o Als binnen 3 maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de besluiten tot uittreding het colleges van de andere deelnemer besluit tot opheffing, en

o Als binnen 6 maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de besluiten tot uittreding de raad van een andere deelnemer (in navolging van hun colleges) besluit tot opheffing.

Bepaling van de uittredingssom

De uittredingsregeling schrijft voor dat de bepaling van de hoogte van de uittredingssom als onderdeel van het uittredingsplan moet worden voorbereid door een onafhankelijke externe deskundige. Bij de berekening dient onderscheid te worden gemaakt tussen frictiekosten (incidentele kosten als gevolg van de uittreding) en desintegratiekosten (de kosten voor beëindiging van structurele verplichtingen). Deze voorbereiding c.q. berekening dient te voldoen aan een aantal principes en regels:

- De berekening geschiedt op basis van de principes van goed koopmanschap en accounting (zie de toelichting bij artikel 3);

- Alle frictiekosten en desintegratiekosten komen voor rekening van de uittredende deelnemer (zie de toelichting bij artikel 4);

- De GR AVRES en de uittredende deelnemer dienen zich ervoor in te spannen de hoogte van de frictiekosten en desintegratiekosten zo veel mogelijk te beperken (zie de toelichting bij artikel 9 en 10);

- Feiten en omstandigheden die zich voordoen voor het daadwerkelijke moment van uittreding dienen te worden betrokken bij de berekening van de uittreedsom. Feiten en omstandigheden die zich voordoen na het daadwerkelijke moment van uittreding dienen niet te worden betrokken bij de berekening van de uittreedsom. Peildatum is derhalve de datum van daadwerkelijke uittreding (zie de toelichting bij artikel 6);

- De GR AVRES dient de gevolgen van uittreding van een deelnemer voor langlopende verplichtingen binnen een periode van maximaal 5 jaar te hebben opgevangen. Gevolgen van de uittreding van een deelnemer voor langlopende verplichtingen die zich voordoen in een perio-de van meer dan 5 jaar na het moment van uittreding mogen niet bij de uittredende deelnemer in rekening worden gebracht c.q. worden verrekend (zie de toelichting bij artikel 3);

- Onder de afbouw van verplichtingen vallen ook de afbouw van risico’s die behoren bij eerder aangegane verplichtingen (zie de toelichting bij artikel 3).

Personele gevolgen

Uittreding kan ertoe leiden dat personele capaciteit bij de GR AVRES dient te worden verminderd of afgebouwd. Om die reden is een zo snel mogelijke inventarisatie van de gevolgen van de uittreding gewenst. De uittredingsregeling bepaalt dat het bestuur de ondernemingsraad van de GR AVRES in de gelegenheid moet stellen om advies uit te brengen over de personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit het concept uittredingsplan. Indien sprake is van een verlies van 20 of meer arbeidsplaatsen treedt het bestuur in overleg met de betrokken vakbonden over een mogelijk sociaal plan (artikel 7).

De nadelige personele gevolgen van de uittreding kunnen mogelijk deels worden verminderd doordat de uittredende partij (een deel van) het betrokken boventallige personeel overneemt. Artikel 10 legt in dat kader een inspanningsverplichting op aan de uittredende deelnemer.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel regelt de wijze waarop de procedure voor uittreding en voor het vaststellen van het uitbreidingsplan aanvangt. Bepalend voor de aanvang van de uittredingsprocedure is het moment waarop het algemeen bestuur van de GR AVRES de uittredingsbesluiten van de raad en het college van de uittredende deelnemer heeft ontvangen (lid 1). De uittreding heeft in veel gevallen financiële gevolgen voor de GR AVRES, maar mogelijk ook andere (lid 3); de uittredende deelnemer dient de directe gevolgen van de uittreding te compenseren (zie ook artikel 4). Daarom dient het algemeen bestuur van de GR AVRES deze gevolgen zo spoedig mogelijk te inventariseren. Onderdeel van deze inventarisatie is ook het bepalen op welke wijze met deze gevolgen kan worden omgegaan. Daaronder valt ook de vraag op welke wijze bepaalde gevolgen kunnen worden voorkomen of verminderd. De verplichting hiertoe is ook vastgelegd in artikel 9, eerste lid en artikel 10.

Bij de inventarisatie van de gevolgen van de uittreding kan het algemeen bestuur constateren dat er grond is om te betwijfelen of na deze uittreding de samenwerking tussen de overblijvende deelnemers nog zinvol is voor een of meer deelnemers. In dat geval doet het algemeen bestuur de deelnemers het voorstel de gemeenschappelijke regeling op te heffen (lid 4). Het vijfde lid biedt in aansluiting hierop een specifieke voorziening in de zin dat daarin wordt geregeld dat het besluit tot uittreding moet worden beschouwd als een besluit tot opheffing indien wordt voldaan aan twee cumulatieve condities. De eerste conditie is dat binnen 3 maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de uittredings-besluiten de colleges van vier andere deelnemers hebben besloten tot opheffing. De tweede conditie is dat binnen 6 maanden na ontvangst door het algemeen bestuur van de uittredingsbesluiten de raden van een andere deelnemer hebben besloten tot opheffing.

Artikel 2

Het uittredingsplan dient allereerst de systematiek te bevatten op basis waarvan de uittreedsom moet worden bepaald. Deze systematiek dient mede te zijn gebaseerd op de inhoud van de Uittredingsregeling Gemeenschappelijke Regeling AVRES (lid 1).

Het algemeen bestuur wijst een onafhankelijke externe deskundige aan die het uittredingsplan voorbereidt en die met name de uittreedsom berekent (lid 3). De onafhankelijke externe deskundige, zal veelal een financieel deskundige zijn. Voor de hand ligt dat dit - gelet op de gewenste expertise - een accountant zal zijn. Echter niet ondenkbaar is dat (daarnaast) bijvoorbeeld ook nog juridische expertise noodzakelijk is, die niet bij de GR of de uittredende deelnemer zelf aanwezig is. Dit kan een gespecialiseerd advocaat zijn, maar ook een andere juridische expert. Dergelijke kosten die met de inhuur van de onafhankelijke externe deskundige gepaard gaan behoren tot de frictiekosten. De kosten van inhuur van een advocaat of andere juridische expertise die voortkomen uit een conflict tussen partijen, behoren niet tot dergelijke frictiekosten en komen voor eigen rekening van de partijen.

Om een zo groot mogelijk draagvlak te verkrijgen voor de inhoud van het uittredingsplan, geschiedt de aanwijzing van de onafhankelijk externe deskundige op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de GR Avres (lid 4). Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie deze onafhankelijke deskundige aan. De deskundige dient expertise te hebben op het terrein van overheidsfinanciën en accounting. De deskundige dient niet in dienst te zijn van de GR AVRES of van een van de (uittredende of achterblijvende) deelnemers of voor hen in opdracht te werken waardoor hij een tegenstrijdig belang kan hebben.

In de procedure voor berekening van de uittreedsom wordt onderscheid gemaakt tussen de voorlopige uittreedsom en de definitieve uittreedsom (leden 2 en 6). Het algemeen bestuur stelt het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast ten minste 12 maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke uittreding; het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar (lid 5). Zowel het uittredingsplan als de voorlopige uittreedsom hebben de status van besluit en zijn vatbaar voor bezwaar en beroep.

Met deze procedure hebben alle betrokken partijen ten minste een jaar voorafgaand aan de uitreding een hoge mate van duidelijkheid over de condities voor uittreding en de hoogte van de (voorlopige) uittreedsom. Omdat de hoogte van de uittreedsom in het laatste jaar van deelname aan de GR AVRES nog kan wijzigen bepaalt het vierde lid dat het algemeen bestuur binnen zes maanden na het moment van uittreding de definitieve uittreedsom dient te bepalen. Het algemeen bestuur dient dat te doen op basis van de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van de uittreding (lid 6). De definitieve uittreedsom is een besluit en is vatbaar voor bezwaar en beroep. De systematiek voor berekening van de definitieve uittreedsom is reeds vastgesteld op het moment van vaststelling van het uittredingsplan (lid 1).

Artikel 3

Dit artikel bepaalt welke kosten als gevolg van de uittreding voor compensatie door de uittredende deelnemer in aanmerking komen. De uittredingsregeling maakt daarbij onderscheid tussen frictiekosten en desintegratiekosten. Het is raadzaam om allereerst per betrokken kostensoort te berekenen alsof sprake is van liquidatie van het aandeel van de uittredende deelnemer in die kostensoort. De kosten die aldus worden berekend (en bij de uittredende deelnemer in rekening gebracht dienen te worden) worden verminderd met eventuele baten die ontstaan doordat de capaciteit waarop de kosten betrekking hebben op alternatieve wijze kan worden ingezet (bijvoorbeeld: de inkomsten uit onderverhuur van overtollige bedrijfsruimte kunnen in mindering worden gebracht op de kosten voor leegstand).

De hier bedoelde kosten moeten worden bepaald aan de hand van principes die hiervoor in de (rechts)praktijk worden geaccepteerd (lid 1). Toepassing van deze principes dient bij te dragen aan de objectieve bepaling van de uittreedsom. In dat kader wordt in de eerste plaats aangesloten bij de principes van goed koopmanschap zoals deze door bedrijven worden gebruikt in het kader van de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze principes zijn het realiteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel. In dat kader wordt in de tweede plaats aangesloten bij de principes van accounting, zoals deze door accountants dienen te worden toegepast bij de controle van de boekhouding van organisaties. Daarbij gaat het om:

1. het toerekeningsbeginsel,

2. het voorzichtigheidsprincipe,

3. het realisatieprincipe,

4. het matchingprincipe,

5. het continuïteitsprincipe, en

6. het bestendigheidsprincipe.

Naast deze principes gelden hier altijd en onverkort de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zorgvuldigheid, evenredigheid, motivering, etc.). Het uittredingsplan is immers een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht dat voor wat betreft de wijze van totstandkoming en inhoud daaraan moet voldoen.

Alleen kosten die het directe gevolg zijn van de uittreding komen voor compensatie in aanmerking. Onder de kosten die voor compensatie in aanmerking komen vallen ook toekomstige kosten. Deze toekomstige kosten dienen te worden afgekocht. De raming van toekomstige kosten dient in de regel mede te worden gebaseerd op aannames, o.m. omtrent de verwachte ontwikkeling van die toekomstige kosten en de kans dat deze kosten zich kunnen voordoen. Voor de onderbouwing van deze aannames is het van belang toepassing te geven aan voornoemde principes en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De verplichting om deze kosten te compenseren is in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State begrensd door een termijn van vijf jaren, te rekenen vanaf het moment van uittreding (lid 5) (zie ABRS 15 april 2015, zaaknr. 201404322/1/A2). Kosten als gevolg van de uittreding dienen te worden verrekend met eventuele baten als gevolg van de uittreding (zie ook de toelichting bij artikel 4).

Artikel 4

Dit artikel regelt dat alle frictiekosten en desintegratiekosten bij de uittredende deelnemer in rekening gebracht moeten worden en dat de deelnemer rechtens verplicht is deze kosten te betalen. Het gaat hierbij om het saldo van alle frictiekosten en desintegratiekosten. Eventuele baten van mitigerende maatregelen (bijvoorbeeld overname van overtollig personeel) moeten derhalve worden afgetrokken van de bruto kosten. Ook bij de GR AVRES opgebouwde reserves waartoe de uittredende deelnemer gerechtigd is dienen te worden verrekend met de verschuldigde frictiekosten en desintegratiekosten

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de kosten die de uittredende deelnemer maakt in het kader van de uittreding voor rekening van de uittredende deelnemer blijven. Deze kosten kunnen niet in mindering worden gebracht op de uittreedsom.

Artikel 6

Het eerste lid regelt dat de datum van uittreding heeft te gelden als peildatum voor berekening van de uittreedsom. Feiten en omstandigheden die na de datum opkomen dienen buiten beschouwing te worden gelaten bij de bepaling van de uittreedsom. Dit impliceert dat bij de bepaling van de compensatie van toekomstige kosten een zo precies mogelijke raming moet worden gemaakt, gebaseerd op zo plausibel mogelijke aannames. Of deze aannames ook na de datum van uittreding blijken te kloppen mag vervolgens geen rol spelen. In zoverre moeten de uittredende deelnemer en de GR AVRES beiden een inschatting maken van de risico’s die zij lopen bij het bepalen van de compensatie en de onderbouwing daarvan.

Het tweede lid regelt dat de uittredende deelnemer en de GR AVRES beiden alle informatie over en weer moeten delen op basis waarvan beide partijen een zo goed mogelijke inschatting kunnen maken van hun belangen bij de bepaling van de uitreedsom.

Artikel 7

Het eerste lid regelt dat de ondernemingsraad de gelegenheid heeft advies uit te brengen over de personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit het concept uittredingsplan. Hiermee is overigens niet geregeld dat alle personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit de uittreding in het uittredingsplan geregeld moeten worden. Het is zeer wel voorstelbaar dat veel van personele en organisatorische gevolgen van de uittreding elders worden geregeld. Dit artikellid stelt zeker dat indien personele en organisatorische gevolgen van de uittreding worden geregeld in het uittredingsplan, de ondernemingsraad in de gelegenheid wordt gesteld daarover advies uit te brengen.

Het tweede lid stelt regels voor het geval de uittreding tot gevolg heeft dat 20 of meer arbeidsplaatsen verloren kunnen gaan. Voor dat geval is bepaald dat het algemeen bestuur eerst in overleg treedt het de vakbonden over de vraag of een sociaal plan noodzakelijk is voordat het dagelijks bestuur het concept uittredingsplan voor zienswijzen aan de gemeenteraden zendt. De conclusie van het overleg met de vakbonden wordt in het kader van de zienswijzeprocedure meegezonden met het concept uittredingsplan.

Artikel 8

Uittreding van een deelnemer zal in de regel aanpassing van de gemeenschappelijke regeling vergen, bijvoorbeeld op het punt van de stemverhoudingen. Dit artikel verplicht het algemeen bestuur een voorstel voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling voor te bereiden. Dit wijzigingsvoorstel wordt gelijktijdig met de zienswijzeprocedure inzake het uittredingsplan in de daarvoor bestemde besluitvormingsprocedures gebracht.

Artikel 9

Het eerste lid verplicht de GR AVRES om de kosten voor uittreding voor de uittredende deelnemer zo laag mogelijk te houden. Dat hoeft er echter niet toe te leiden dat de GR AVRES reeds bepaalde ambities omlaag moet bijstellen en in gang gezette investeringen of aangegane verplichtingen moet staken. Vanaf het moment van ontvangst door het algemeen bestuur van de uittredingsbesluiten van de uittredende deelnemer dienen het algemeen bestuur en dagelijks bestuur bij alle te nemen beslissingen omtrent het aangaan van verplichtingen die kunnen leiden tot uittredingskosten voor de uittredende partij of, en zo ja, hoe deze uittredingskosten voor de uittredende deelnemer kunnen worden vermeden.

Het tweede lid regelt dat de uittredende deelnemer zich vanaf het moment van ontvangst van de uittredingsbesluiten door het algemeen bestuur in het algemeen bestuur onthoudt van besluitvorming over zaken die zijn belangen niet meer kunnen raken. Dat geldt bijvoorbeeld voor investeringsbeslissingen voor de lange termijn. In zulke gevallen dienen de achterblijvende deelnemers in het algemeen bestuur te overwegen de uittredende deelnemer uitdrukkelijk te vrijwaren van een compensatieplicht. De uittredende deelnemer behoeft zich natuurlijk niet van deelname aan besluitvorming te onthouden in het geval dat het belang van zijn gemeente daarbij is betrokken.

Artikel 10

Het eerste lid van dit artikel regelt een inspanningsverplichting voor de uittredende deelnemer om eventuele als gevolg van de uittreding boventallige formatie over te nemen van de GR AVRES, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is. De waarde van overgenomen formatie wordt in mindering gebracht op de uittreedsom. Deze inspanningsverplichting impliceert dat de uittredende deelnemer niet tot overname van boventallig personeel kan worden gedwongen. Tegenover deze verplichting voor de uittredende deelnemer staat de verplichting van de GR AVRES om zich in te spannen de kosten voor uittreding zo laag mogelijk te houden (artikel 9 lid 1). Het tweede lid bepaalt dat de bepaling in het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op alle andere verplichtingen van de GR AVRES die als direct gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden.

Artikel 11

Dit artikel biedt een keuzemogelijkheid aan de uittredende deelnemer voor betaling van de uit-treedsom in een keer of in termijnen. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur of de uittredende deelnemer in een keer of in termijnen dient te betalen, alsmede het aantal termijnen. Het algemeen bestuur volgt hierbij de door de uittredende deelnemer eerder aangegeven voorkeur.

Artikel 12

Dit artikel bepaalt de naam van dit besluit, Uittredingsregeling AVRES 2016.

Artikel 13

Dit artikel regelt conform de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht de datum van inwerkingtreding van dit besluit.