Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke Boeten in de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen

Geldend van 01-01-2012 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke Boeten in de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen

Het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant;

gelet op:

hoofdstuk 5, titel 5.4, van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 18 van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant;

besluit:

Vast te stellen de volgende: Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten

in de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

§ 1 - Reikwijdte

Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen en bij de heffing van gemeentelijke belastingen waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.

§ 2 - Begrip belanghebbende

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

§ 3 - Toerekening

Een handelen of nalaten van een derde, die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

§ 4 - Verzuimboete/vergrijpboete

  • 1.

    De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: “avas” ) legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen.

  • 2.

    De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

§ 5 - Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit.

Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

§ 6 - Gelijktijdigheid

De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

Hoofdstuk II - Waarborgen

§ 7 - Karakter van de boete

  • 1.

    Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM).

  • 2.

    De aan belanghebbende in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een betaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd.

§ 8 - Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken III en IV van dit besluit.

Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk V van dit besluit).

§ 9 - Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete.

Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de heffingsambtenaar is behandeld.

§ 10 - Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5.10a van de Awb)

Indien de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft.

Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

§ 11 - Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa AWR)

  • 1.

    In afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn twee procedures neergelegd: - de lichte procedure; - de zware procedure.

  • 2.

    Bij het opleggen van de verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

  • 3.

    De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen.

Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, van de AWR).

§ 12 - Mededelingsplicht

  • 1.

    Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

  • 2.

    Indien een kennisgeving in de zin van § 14 is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan in de mededeling worden volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

§ 13 - Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete (artikel 5:9Awb en 5:53 Awb)

  • 1.

    Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Awb.

  • 2.

    De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

  • 3.

    De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening, rekening houdende met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb.

  • 4.

    Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

  • 5.

    Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan nog wel worden overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

§ 14 - Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)

Het aan belanghebbende in artikel 5:49 van de Awbtoegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd.

Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

§ 15 - Verhoor (artikel 5.10a Awb)

  • 1.

    Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 5.10a van de AWB indien de heffingsambtenaar belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

  • 2.

    Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

  • 3.

    Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

  • 4.

    Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 5.

    De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende zich desgewenst tijdens het verhoor kan doen bijstaan.

  • 6.

    Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

  • 7.

    De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

§ 16 - Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

  • 1.

    Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin.

  • 2.

    In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging (hetzelfde feit) ofwel een verzuimboete ofwel een vergrijpboete opgelegd worden. Dit wordt samenloop genoemd; bij aanslagbelastingen moet bijvoorbeeld indien geen aangifte is gedaan gekozen worden tussen de artikelen 67a en 67d AWR.

  • 3.

    Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

  • 4.

    Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete.

  • 5.

    De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuimboete als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. Bij de aanslagbelastingen kan bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van dezelfde aangifte (artikel 67d AWR).

  • 6.

    Het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende sluit strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.

  • 7.

    Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging (artikel 5:51 AWB). Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

§ 17 - Overlijden van de belanghebbende (artikel 5:42 Awb)

Er kan geen boete worden opgelegd indien de belanghebbende is overleden.

Indien de boet op het tijdstip van overlijden van belanghebbende niet is betaald en de boete nog niet onherroepelijk vaststaat vervalt de boete.

Hoofdstuk III - Verzuimboeten

§ 18 - Aanslagbelastingen (artikel 67a van de AWR)

  • 1.

    Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde of volgend verzuim.

  • 2.

    Van een tweede respectievelijk derde of volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingjaren éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

  • 3.

    De heffingsambtenaar legt in geval van een eerste verzuim een boete op van 5 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 10,–– en bedraagt maximaal € 246,-.. In geval van een tweede verzuim legt de heffingsambtenaar een boete op van 10 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is dan niet lager dan € 25,–– en bedraagt maximaal € 492,-. De heffingsambtenaar legt een boete van 15 procent op van het bedrag van de aanslag, indien sprake is van een derde verzuim. De verzuimboete is dan niet lager dan €  75,–– en bedraagt maximaal € 984,-. De verzuimboete voor vierde en volgende verzuimen wordt procentueel vastgesteld als een derde verzuim met een minimum van € 75,- en bedraagt dan maximaal het maximumbedrag zoals dat is opgenomen in artikel 67a van de AWR.

  • 4.

    Indien sprake is van het niet doen van aangifte legt de heffingsambtenaar een verzuimboete op van 15 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 75,–– en niet hoger dan het maximumbedrag zoals dat is opgenomen in artikel 67a van de AWR.

  • 5.

    Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde en vierde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

  • 6.

    Een ingevolge artikel 67a van de AWR opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting. De verzuimboete wordt niet lager gesteld dan op de in de vorige leden genoemde minimum bedragen.

Hoofdstuk IV - Vergrijpboeten

§ 19 - Algemeen

  • 1.

    Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

  • 2.

    In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent van de aanslag.

  • 3.

    In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.

  • 4.

    Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

  • 5.

    De vergrijpboete is niet lager dan € 75,––.

  • 6.

    Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 7.

    Het in het vierde lid neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

  • 8.

    De boete wordt berekend over het bedrag van de (navorderings)aanslag, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet (of grove schuld) van de heffingsplichtige niet zou zijn geheven.

§ 20 - Vergrijpboete (artikel 67d van de AWR)

  • 1.

    Gelijktijdig met de aanslag legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op indien een aangifte, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.

  • 2.

    Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

§ 21 -. Vergrijpboete (artikel 67e van de AWR, navordering)

De heffingsambtenaar legt gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen.

In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee, dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

HOOFDSTUK V - Bijzondere omstandigheden

§ 22 - Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken III, IV en V bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

§ 23 - Strafverzwarende/verzachtende omstandigheden

  • 1.

    In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.

  • 2.

    Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

  • 3.

    De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk IV van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.

  • 4.

    Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen zoals een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken I II en IV op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

  • 5.

    Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

  • 6.

    Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen er toe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid verminderen. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had.

HOOFDSTUK VI - Inwerkingtreding, slotbepaling en overgangsrecht

§ 24 - Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en zijn van toepassing op aanslagen en op aangiften die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na 1 januari 2012.

  • 2.

    De beleidsregels inzake het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten, vastgesteld door de deelnemers aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant, blijven van toepassing op aangiften en aanslagen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen vóór 1 januari 2012.

  • 3.

    Voor het bepalen van het aantal verzuimen als genoemd in paragraaf 19 worden in aanmerking genomen, de verzuimen die zijn begaan vanaf 1 januari 2012.

§ 25 - Slotbepaling

Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregels bestuurlijke boeten Belastingsamenwerking West-Brabant’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking West-Brabant van 4 november 2011.

het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke regeling

Belastingsamenwerking West-Brabant;

de secretaris,

de voorzitter,

drs. M.M.M.F. de Schwartz

drs. Th.J.J.M. Schots