Beleidsnotitie Behandeling bouwaanvragen plaatsen UMTS-antenneinstallaties Bloemendaal 2007

Geldend van 01-06-2007 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie Behandeling bouwaanvragen plaatsen UMTS-antenneinstallaties Bloemendaal 2007

Beleidsnotitie Behandeling bouwaanvragen plaatsen UMTS-antenne-installaties Bloemendaal 2007

Uit de recente maatschappelijke controverse rond de plaatsing van UMTS-antennes blijkt dat er behoefte is aan duidelijkheid over de gevolgen die dergelijke antennes hebben op de gezondheid. Sommige gemeenten geven bijvoorbeeld geen bouwvergunningen meer af voor UMTS-masten, voordat duidelijk is welke gevolgen UMTS-straling heeft voor de gezondheid.

Tijdens de discussie over de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Bloemendaalse Park/Duin en Daal’, in de vergadering van de commissie Grondgebied van 9 mei 2006, heeft wethouder Bruins Slot meegedeeld dat het college pas over aanvragen om bouwvergunning voor het plaatsen van UMTS-masten beslist na vaststelling van een beleidsnota. In de daarop volgende raadsvergadering van 18 mei 2006 heeft wethouder Bruins Slot aangegeven dat het met betrekking tot de gezondheidsschade van zendmasten beter is een algemeen onderzoek af te wachten en op grond daarvan te handelen.

In juni 2006 zijn de resultaten bekend geworden van zo’n algemeen onderzoek naar de gevolgen van UMTS-straling. Ook heeft de regering daarop een standpunt ingenomen over de gevolgen die de uitkomst van dit onderzoek voor gemeenten met zich mee brengt bij de beoordeling van aanvragen om een bouwvergunning voor UMTS-masten.

Hieronder wordt ingegaan op de uitkomsten van dat onderzoek naar de gevolgen van UMTS-straling en het standpunt van de regering hierover. Verder wordt aangegeven welke gevolgen dit heeft voor de behandeling van een aanvraag om bouwvergunning voor het plaatsen van een UMTS-antennemast.

Artikel 1. Gezondheidsrisico’s van UMTS-straling

Zwitsers onderzoek

Op 6 juni 2006 zijn de resultaten gepubliceerd van een Zwitserse studie naar de effecten van UMTS-velden op het welbevinden en de cognitieve functies van blootgestelde vrijwilligers. Dit onderzoek is gebaseerd op een eerder uitgevoerd verkennend TNO-onderzoek, waarvan de resultaten in 2003 zijn gepubliceerd, en op de aanbevelingen van de Nederlandse Gezondheidsraad.

Onderzocht is of UMTS-velden effecten hebben op welbevinden (zoals klachten over hoofdpijn, moeheid of duizeligheid) en cognitieve functies (zoals reactiesnelheid en korte termijn geheugen). Aan het onderzoek namen deel zowel mensen die zichzelf beschouwen als gevoelig voor de door antennes geproduceerde velden als mensen die zichzelf niet beschouwen als gevoelig. Na analyse van de onderzoeksgegevens bleken in die gegevens geen aanwijzingen te zijn dat de UMTS-velden effecten hebben op welbevinden of cognitieve functies. In de samenvatting van het artikel staat echter vermeld dat de resultaten van het onderzoek alleen uitspraken toelaten over de samenhang tussen kortstondige blootstelling aan een UMTS-basisstationsignaal en een directe vermindering van het welbevinden of de cognitieve vermogens. Er kunnen geen conclusies worden getrokken over gezondheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van UMTS-mobieltjes of als gevolg van langdurige, chronische blootstelling door UMTS-basisstations. Voor een meer definitieve beoordeling moeten andere, momenteel lopende of op handen zijnde onderzoeken worden afgewacht. Bijlage 1 bevat een door het Antennebureau aangeboden samenvatting van het Zwitserse onderzoek. Verder is in bijlage 1 het ‘Herzien standpunt UMTS-zendmasten’ van het Landelijk Centrum Medische Milieukunde van 10 oktober 2006 opgenomen.

Reactie staatssecretaris

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris Van Geel, van VROM, de kamer over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd. De staatssecretaris stelt in die brief dat de resultaten van het Zwitserse onderzoek dusdanig eenduidig en helder zijn dat zij de maatschappelijke ongerustheid kunnen wegnemen. Bovendien is de in het Zwitserse onderzoek gebruikte hoogste UMTS blootstelling (van 10V/m) ruim hoger dan hetgeen in de praktijk is gemeten op locaties die voor het publiek toegankelijk zijn.

In zijn brief verwijst de staatssecretaris naar de brief van 7 maart 2005, waarin is aangegeven dat hij verantwoordelijk is voor het beleid ten aanzien van de gezondheidsaspecten voor burgers van elektromagnetische velden afkomstig van antennes. In die lijn behoort het tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om te beoordelen of de plaatsingsvoorwaarden, in combinatie met de Europees vastgelegde normen voor antennes voor mobiele telefonie, de gezondheid en welbevinden voor burgers waarborgen. De staatssecretaris stelt dat die beoordeling geen verantwoordelijkheid is voor gemeentelijk of provinciaal bestuur. In die verantwoordelijkheid wordt de staatssecretaris bijgestaan door onder meer de Gezondheidsraad en het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), die in de gaten houden of er nieuwe onderzoeksresultaten worden gepubliceerd die mogelijk van invloed zijn op de beoordeling van de veiligheid van burgers.

De staatssecretaris concludeert in zijn brief dat de huidige stand van de wetenschap zijn standpunt ondersteunt dat plaatsing van UMTS-antennes vanuit gezondheidsoverwegingen verantwoord is. De brief van de staatssecretaris is als bijlage 2 bij deze notitie gevoegd.

Standpunt VNG

In haar brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2006 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zich uitgesproken over de resultaten van het Zwitserse onderzoek naar UMTS en welbevinden en het standpunt van de staatsecretaris daarover. In die brief geeft de VNG aan de staatssecretaris te steunen in zijn conclusie dat er op basis van het verrichte onderzoek geen redenen zijn om de plaatsing van UMTS tegen te houden. Ook legt de VNG zich, mede op basis van recente jurisprudentie van de Raad van State, neer bij de opvatting van de staatssecretaris dat het oordeel over de mogelijke gezondheidsrisico’s is voorbehouden aan zijn departement en zich niet leent voor beoordeling door het gemeentelijke of provinciale bestuur. Dit standpunt betekent dat feitelijk wordt gesteld dat er geen beleidsruimte voor gemeenten is om plaatsing van UMTS tegen te houden op basis van bezorgdheid over mogelijke gezondheidsrisico’s. Bij dit oordeel gaat de VNG verder uit van de bevindingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Gezondheidsraad. Deze oordelen dat niet aannemelijk is dat er zich gezondheidsrisico’s ten gevolge van UMTS zullen voordoen, noch op de lange termijn, noch op de korte termijn. Tot slot gaat de VNG er bij haar oordeel van uit dat de aansprakelijkheid voor eventuele gezondheidsrisico’s veroorzaakt door de toepassing van UMTS, mocht zulks zich in de toekomst blijken voor te doen, nooit voor rekening van gemeenten kan komen. Zij stelt dat gemeenten hier niet verantwoordelijk voor gehouden kunnen worden omdat zij volgens de staatssecretaris immers geen beleidsruimte hebben om af te wijken van het rijksbeleid in deze. De brief van de VNG van 30 augustus 2006 is in bijlage 3 opgenomen.

Een voorbeeld van de recente jurisprudentie van de Raad van State waar de VNG over spreekt is de uitspraak van dat rechtscollege van 19 juli 2006, zaaknummer 200508690/1. Deze uitspraak is in bijlage 4 opgenomen. In die kwestie ging het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vorden tot het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 derde lid WRO en lichte bouwvergunning voor het plaatsen van een zendmast ten behoeve mobiele telefonie. De Raad van State overweegt in rechtsoverweging 2.5.1. met betrekking tot de geuite vrees voor gezondheidsrisico’s door UMTS-straling:

‘Niet kan evenwel staande worden gehouden dat appellant sub 1 (het college van burgemeester en wethouders) in de door [wederpartijen] geuite vrees aanleiding had moeten vinden vrijstelling voor de zendmast te weigeren. Appellant sub 1 heeft in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven de plaatsing van UMTS-masten bij woonbebouwing te voorkomen en zich op het standpunt kunnen stellen dat, nu appellant sub 2 (T-Mobile B.V.) is gehouden apparatuur te gebruiken die voldoet aan de normen, waaronder de blootstellingslimieten, als bedoeld in het nationaal antennebeleid en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen de vijf operators, waaronder appellante sub 2, en de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, er geen reden is de vrijstelling te weigeren. ’

Conclusie

Gelet op bovenstaande informatie ligt het voor de hand het standpunt van de staatssecretaris van VROM, de VNG en de Raad van State te volgen. Hieruit volgt dat aanvragen om vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van GSM- en UMTS-antenne-installaties niet geweigerd kunnen worden op grond van vrees voor mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van die installaties.

Artikel 2 Bloemendaals beleid inzake antennemasten

    • a.

      Algemeen

Elk jaar wordt door Monet – de organisatie van de gezamenlijke mobiele netwerkoperators – het opgestelde plaatsingsplan geactualiseerd. Dit plaatsingsplan is opgesteld op basis van de afzonderlijke dekkings- of radioplannen van de vijf netwerkoperators, waarbij rekening wordt gehouden met de door gemeenten – waaronder ook Bloemendaal – vereiste sitesharing (medegebruik door meerdere operators van één zendlocatie).

De overwegingen van een netwerkoperator voor de locatiekeuze voor een zendmast worden in eerste instantie gebaseerd op dit plaatsingsplan. Aanzienlijk afwijken van het plaatsingsplan zal tot gevolg hebben dat de radioplannen van meerdere operators niet meer de vereiste dekkingsnorm zullen halen. Afwijken is dan ook slechts in beperkte mate mogelijk, tot hooguit 100 meter. Om deze reden vormt het plaatsingsplan doorgaans het uitgangspunt bij aanvragen om bouwvergunningen voor antenne-installaties.

b.Bloemendaals beleid

In de vergadering van de commissie ROVEM van 8 juli 1999 werd door een lid van die commissie geïnformeerd naar het beleid betreffende gsm-masten. Hierop werd door het toenmalige hoofd van de sector Grondgebied geantwoord dat aan de plaatsing van dergelijke masten van gemeentewege geen medewerking werd verleend, behoudens de plaatsing van een in het landschap inpasbare kunstboom waarvan de diverse maatschappijen gezamenlijk gebruik moeten maken (sitesharing).

Dit beleid is in bestemmingsplannen overgenomen. Zo bepaalt het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is vrijstelling te verlenen voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de zendinstallatie:

  • -

    een masthoogte heeft die boven het maaiveld niet meer bedraagt dan 40 meter;

  • -

    in de vorm van een kunstboom wordt gerealiseerd;

  • -

    door meerdere operators wordt medegebruikt;

  • -

    en de daarbij behorende apparatuurkasten ingepast worden in het landschap.

Het voorschrift om de mast in de vorm van een kunstboom te realiseren was bedoeld om de mast zo goed mogelijk in de omgeving in te passen. In een vrijstellingsprocedure voor het plaatsen van een mast ten behoeve van mobiele telefonie in 2005 werd echter door groenvoorziening geadviseerd hiervan af te wijken. In dat geval bleek een kunstboom als camouflage van de telecommast niet in het landschap van het desbetreffende deel van de gemeente te passen. Groenvoorziening gaf daarom op die locatie de voorkeur aan een gewone grijze mast en die is ook geplaatst.

In het bestemmingsplan ‘Bloemendaalse Park/Duin en Daal’ zijn de volgende voorwaarden aan het verlenen van vrijstelling voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen gesteld:

  • -

    de masthoogte mag niet meer dan 40 meter boven het maaiveld uitkomen;

  • -

    de mast moet in de vorm van een transparante constructie worden gerealiseerd;

  • -

    de mast moet door meerdere operators worden medegebruikt;

  • -

    de daarbij behorende apparatuurkasten moeten worden ingepast in het landschap;

  • -

    de cultuurhistorische, natuur en/of landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

De laatste voorwaarde hangt ongetwijfeld samen met de aanwijzing van het gebied als beschermd dorpsgezicht en het conserverende karakter dat het bestemmingsplan daardoor heeft.

c.Conclusie

De conclusie uit bovenstaande is dat bij aanvragen om vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van antenne-installaties door de gemeente Bloemendaal in ieder geval de volgende voorwaarden worden gesteld. De zendinstallatie:

  • 1.

    moet een masthoogte hebben die boven het maaiveld niet meer bedraagt dan 40 meter;

  • 2.

    zowel de mast als de daarbij behorende apparatuurkasten moeten passen in het landschap (dit kan een transparante constructie zijn, maar het is ook voorstelbaar dat een mast in de vorm van een kunstboom beter binnen een landschap past);

  • 3.

    de mast moet door meerdere operators gebruikt worden (sitesharing).

Bij toekomstige aanvragen om bouwvergunningen voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen wordt in beginsel aan deze voorwaarden vastgehouden.

Citeertitel : Beleidsnotitie Behandeling bouwaanvragen plaatsen UMTS-antenne-installatiesBloemendaal 2007

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Bloemendaal op 15 mei 2007.

Wettelijke grondslag: art. 160 Gemeentewet en art. 4:81 Algemene wet bestuursrecht.

Gepubliceerd in het Bloemendaals Weekblad op 24 mei 2007.

In werking: 1 juni 2007.