Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandbeveiligingsverordening 2006 gemeente Borger-Odoorn

Geldend van 06-09-2006 t/m 30-09-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening 2006 gemeente Borger-Odoorn

De raad van de gemeente Borger-Odoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2-5-2006;

overwegende, dat de brandbeveiligingsverordening 1999 is verouderd en aangepast dient te worden en het noodzakelijk is een Brandbeveiligingsverordening 2006” van de gemeente Borger-Odoorn op te stellen;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87);

BESLUIT:

vast te stellen de:

Brandbeveiligingsverordening 2006 gemeente Borger-Odoorn

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

HOOFDSTUK 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a)

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b)

      bedrijfsmatig de stoffen zullen worden opgeslagen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend;

    • c)

      aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d)

      aan meer dan 10 kinderen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft;

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • 1.

    blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • 2.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • 3.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning verleend is, verstreken is zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • 4.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • 5.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen, zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1. Het is verboden de stoffen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar oplevert, aanwezig te hebben in, op of nabij een inrichting.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • 1. het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

  • 2. het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

  • 3. de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

  • 4. de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

  • 5. de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden volledig meegerekend de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening 2004 aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende blus water kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • 1.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot en met h;

    • 2.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • 3.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen en landbouwakkers

  • 1. De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid of waar brandbare gewassen worden opgeslagen, is verplicht – na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief – de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2. Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aangesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

HOOFDSTUK 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1. Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn bij besluit van 23 december 1999, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening.

  • 2. Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn bij besluit van 23 december 1999 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.

Artikel 3.4 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 23 december 1999.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als: Brandbeveiligingsverordening 2006.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 29 juni 2006

De raad van de gemeente Borger-Odoorn,

de griffier

L.F. van Ameijden Zandstra

de voorzitter

T. Slagman-Bootsma

Toelichting Brandbeveiligingsverordening

Algemeen

De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven:

De brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.

Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.

De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans de voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen, die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1).

De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Deze onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).

De artikel 4:1 tot en met 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op de vergunning aanvraag van toepassing. Deze voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.

De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Algemene wet bestuursrecht geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.

Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. In de verordening is derhalve geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft.

Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht bij de behandeling van een vergunningaanvraag vereist geen afzonderlijk besluit van burgemeester en wethouders. Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn burgemeester en wethouders vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2 Werkingssfeer

De in artikel 1.1 bedoelde ‘voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen’ is een ruime omschrijving. Bouwwerken als bedoeld in de Bouwverordening 2004 vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de Bouwverordening 2004.

Onder een bouwwerk moet, ingevolge de Bouwverordening 2004, worden verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Tenten vallen gezien deze definitie niet onder de werkingssfeer van deze verordening. Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 16 april 2004, LJN AO8345, Awb 03/930 GEMWT. Hieruit blijkt dat tenten bouwwerken zijn in de zin van de Bouwverordening 2004 en niet op grond van de Brandbeveiligingsverordening zoals in het verleden het geval was.

In dit verband is te denken aan álle bouwwerken’ die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Dit zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Er bestaat in dit kader een relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, nr. 209. Daarin werd uitgemaakt ‘dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip ‘gebouw’ en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke Bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond’.

In het onderhavige geval was sprake van het aanmeren door middel van twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen. Overigens valt het te verwachten dat bij een ‘minder losse verbinding’ de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.

Daarnaast vallen allerlei terreinen onder het begrip inrichting, zoals gedefinieerd in artikel 1.2 van deze verordening.

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:

  • ·

    stoffering en versiering;

  • ·

    uitgangen en vluchtwegen;

  • ·

    installaties,

  • ·

    standbouw, podia, kramen e.d.;

  • ·

    verbrandingsmotoren;

  • ·

    verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • ·

    bewaking en controle;

  • ·

    ventilatie en werkzaamheden;

  • ·

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • ·

    opstellingsplannen;

  • ·

    afval;

  • ·

    doorlopend toezicht;

  • ·

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • ·

    het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgronden voor een vergunning kunnen zijn:

  • -

    voor de constructies - het Bouwbesluit en de bouwverordening;

  • -

    voor het gebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op de (model-) bouwverordening 1992.

De situaties a. en b. betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningplichtige inrichtingen zijn de boeken, die de NFB uitgeeft in de serie Een brandveilig gebouw... .

Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningplichtig. In artikel 2.2.1 wordt de brandveiligheid van niet vergunningplichtige bouwwerken geregeld.

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de bouwverordening is reeds vermeld dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventievoorschriften. Daarnaast kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van Bouw- en woningtoezicht. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening coördinatie tot stand te brengen.

Voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986/84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986/247).

Artikel 3.2 Strafbepaling

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete in de verordening gesteld worden.